direct naar inhoud van Artikel 16 Tuin
Plan: Grote Waal 2005
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.0000BPGroteWaal200-0001

Artikel 16 Tuin

 

Bestemmingsomschrijving

 

A.    De op de kaart voor tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1.    voortuinen en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

2.    erkers en carports bij woningen;

met de daarbijbehorende:

3.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Bebouwingsbepalingen

 

B.    1.   Voor het bouwen van erkers gelden de volgende bepalingen:

a.     een erker zal uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1.    de diepte van de erker zal ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin bedragen, met dien verstande dat de diepte ten hoogste 1,50 zal bedragen;

2.    de breedte van de erker zal ten hoogste 85% van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;

b.     in afwijking van het bepaalde onder a mag bij zij- en hoekwoningen een erker aan de zijgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1.    de diepte van een aan de zijgevel van het hoofdgebouw gebouwde erker zal ten hoogste 1,00 m gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw waaraan de erker gebouwd is, bedragen;

2.    de breedte van een aan de zijgevel van het hoofdgebouw gebouwde erker zal ten hoogste 4,00 m bedragen, tenzij het een hoekerker betreft, in welk geval de lengte ten hoogste 2,50 m gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw zal bedragen;

3.    de afstand van een erker, niet zijnde een hoekerker, tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

4.    de afstand van een erker tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 2,00 m zal bedragen;

c.     de hoogte van een erker zal ten hoogste gelijk zijn aan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

2.    Voor het bouwen van carports gelden de volgende bepalingen:

a.     de carport mag uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen;

b.     de carport mag ten hoogste 2,50 m vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat de diepte van de carport ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin zal bedragen;

c.     de oppervlakte van de carport zal ten hoogste 20 m² bedragen;

d.     de hoogte van een niet aan het hoofdgebouw gebouwde carport, zal ten hoogste 2,70 bedragen;

e.     de hoogte van een aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde carport, zal ten hoogste 3,00 bedragen.

 

3.    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

b.     de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen, met uitzondering van antennes, waarvan de hoogte ten hoogste 15,00 m zal bedragen.

 

Nadere eisen

 

C.    Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

1.    de woonsituatie;

2.    de verkeersveiligheid;

3.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Vrijstelling van de bebouwingsbepalingen

 

D.    Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld,  de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, vrijstelling verlenen van:

-       het bepaalde in lid B sub 1 onder a sub 2 en toestaan dat een erker over de gehele breedte van de gevel van het hoofdgebouw mag worden gebouwd.

 

Gebruiksvoorschriften

 

E.    1.   Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

2.    Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in sublid 1, wordt in ieder geval gerekend:

-       het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

3.    Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in sublid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

Strafbepaling

 

F.    Overtreding van het bepaalde in lid E sub 1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.