Plan: | Grote Waal 2005 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0405.0000BPGroteWaal200-0001 |
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
1. het plan:
het Bestemmingsplan Grote Waal 2005;
2. de plankaart:
de kaart van het Bestemmingsplan Grote Waal
2005, bestaande uit de kaartdelen 1 tot en met 4 (1:1000) met het bijbehorende
renvooi;
3. bestemmingsvlak:
een op de plankaart aangegeven vlak met
eenzelfde bestemming;
4. bestemmingsgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn, die de
grens aanduidt van een bestemmingsvlak;
5. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
6. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
7. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
8. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouw zijnde;
9. bouwvlak:
een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
10. bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn, die de
grens vormt van een bouwvlak;
11. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten en de bijbehorende gronden met de bestemming “Tuin”;
12. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
13. erf:
de oppervlakte van het bouwperceel voorzover
3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen, niet meegerekend de
oppervlakte van het hoofdgebouw en de gronden met de bestemming “Tuin”;
14. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een
gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde
gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
15. frontbreedte:
de breedte van de voorgevel van een
(hoofd)gebouw;
16. totale frontbreedte:
de totale frontbreedte van de met elkaar
verbonden of in de directe nabijheid van elkaar gelegen gebouwen op een
bouwperceel;
17. bebouwingspercentage:
een op de plankaart aangegeven percentage,
dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden
bebouwd;
18. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
19. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
20. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, door
zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel
valt aan te merken;
21. bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en
vrijstaat van dat hoofdgebouw;
22. aanbouw:
de toevoeging van een afzonderlijke ruimte
aan een woonhuis;
23. uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte van
een woonhuis;
24. erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van
een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een
overwegend transparante uitstraling;
25. hoekerker:
een erker die aan twee gevels van een
hoofdgebouw is gebouwd;
26. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
27. carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven geheel of gedeeltelijk afgesloten c.q. afgedekte, en van ten hoogste twee aaneengebouwde wanden voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een voertuig;
28. galerij:
omloop of gang aan de buitenzijde van een gebouw;
29. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
30. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een
terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens
huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein
noodzakelijk is;
31. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
32. woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of
geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) omvat en
dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
33. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden
(waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan
personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan
in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
34. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse
worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij
de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
35. winkel:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
36. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en
toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
37. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische,
sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte
detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
38. bedrijf:
onderneming waarbij het accent ligt op het
vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het
bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden
detailhandel plaatsvindt;
39. ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf waar het productieproces
grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd,
geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de
menselijke arbeidskracht worden aangedreven;
40. atelier:
een complex van ruimten (deels) bedoeld voor
het vervaardigen van kunstzinnige producten en voorwerpen, in welke vorm dan
ook;
41. dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de
werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke
diensten aan derden;
42. kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat
uitsluitend of in hoofdzaak dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch of naar aard gelijk te stellen gebied;
43. horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en
etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig
logies wordt verstrekt;
44. horecabedrijf categorie I:
een horecabedrijf waar in hoofdzaak voedsel wordt verstrekt voor consumptie ter plaatse en met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken (zoals een restaurant of lunchroom) dan wel een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van zwak en niet-alcoholhoudende dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van consumptie ter plaatse bereide etenswaren (zoals koffie- en theehuizen);
45. logiesverstrekking:
een bedrijfsactiviteit waarbij de
bedrijfsuitoefening uitsluitend is gericht op het tegen vergoeding verstrekken
van logies;
46. kantine:
een ruimte waar de bedrijfsuitoefening is
gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige
etenswaren en dranken;
47. horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte binnen een
horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren
of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten,
e.d.;
48. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon,
een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan
niet in combinatie met elkaar;
49. aan-huis-verbonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard
gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch,
paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning
(met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar
woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die
met de woonfunctie in overeenstemming is;
50. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan
wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud
van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij:
a.
het
uiterlijk van de betreffende woning niet wordt
aangetast;
b.
de
bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 35% van het totale gezamenlijke
vloeroppervlakte van de begane grond van de woning (met inbegrip van aan- en
uitbouwen) tot ten hoogste 25 m² zal bedragen;
c.
het
beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de
woning;
d.
het niet
gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
e.
het
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
f. de activiteiten niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
51. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte
binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q.
een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en
administratieruimten en dergelijke;
52. bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de
Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
a. bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van dit plan;
ten aanzien van het overige gebruik:
b.
bestaand
ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
53. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
54. cultuurhistorische waarden:
waarden ontstaan door het gebruik (van bepaalde gronden) in de loop van de geschiedenis door de mens;
55. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;
56. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
57. archeologisch waardevol gebied:
een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
58. kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of
voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of
opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf;
59.
geluidzonderingsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet
geluidhinder rondom het terrein van vestiging, in een bestemmingsplan een
geluidszone moet worden vastgesteld;
60. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
61. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
62. geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten
behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones
langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen;
63. geluidbelasting vanwege het wegverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente
geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke
wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder;
64. geluidbelasting vanwege een spoorweg:
de etmaalwaarde van het equivalente
geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke
spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van
spoorweggedeelten, zoals bedoeld in het Besluit Geluidhinder Spoorwegen;
65. voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting,
zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het
Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder
Spoorwegen;
66. hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting,
die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden
vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen
zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen;
67. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
68. dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke
ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend
van het gebouw is aan te merken;
69. kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
70. peil:
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor
een bouwwerk op een perceel,
waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de
hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de
bouw;
c.
voor een
aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:
- de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;
d. indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil;
71. insteek van een waterloop;
bovenkant van het talud.