direct naar inhoud van Regels
Plan: Bangert en Oosterpolder fase 5 Noord - tweede partiële herziening
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.UPBOfase5NoordPH2-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder fase 5 Noord - tweede partiële herziening met identificatienummer NL.IMRO.0405.UPBOfase5NoordPH2-va01 van de gemeente Hoorn;

1.2 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 van toepassingverklaring
  • a. de regels van het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord (vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 december 2017, NL.IMRO.0405.UPBOFase5Noord-va01) zijn ook van toepassing op deze tweede partiële herziening, voor zover deze niet afwijken van de regels die in deze tweede partiële herziening zijn opgenomen;
  • b. het paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen (vastgesteld door de gementeraad van de gemeente Hoorn op 13 november 2018, NL.IMRO.BPParkeren-va01), blijft van toepassing op deze tweede partiële herziening;
1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de aangegeven gevel ter plaatse van de aanduiding "gevellijn";

1.7 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wonen

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor en aan huis verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
  • b. erven en tuinen;
  • c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;

en tevens voor:

  • f. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden;

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  • g. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • h. kunstobjecten;
  • i. kunstwerken, waaronder dammen, (vaar-)duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, afvalinzameling, beheer en onderhoud.
2.2 Bouwregels

Op de in lid 2.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
      • de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, hoofdgebouwen niet meegerekend, mag maximaal 50% van de oppervlakte van het erf bedragen;
      • een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer door het bevoegd gezag een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder is verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.

  • b. Voor het bouwen van eengezinswoningen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    • 2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg dan wel gericht op de gronden bestemd als 'Groen-1' of 'Groen-2', zoals genoemd in het Uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord, te worden gebouwd;
    • 3. op gronden ter plaatse van de aanduidingen 'gevellijn' en 'specifieke bouwaanduiding -1' dient de voorgevel van de hoofdgebouwen gedeeltelijk te worden gebouwd in de aangegeven gevellijn;
    • 4. op gronden ter plaatse van de aanduidingen 'gevellijn' en 'specifieke bouwaanduiding -2' dient de voorgevel van de hoofdgebouwen in de aangegeven gevellijn te worden gebouwd, of ten hoogste 0,75 m achter de aangegeven gevellijn, met dien verstande dat er een herkenbare verspringing is in de gevellijn tussen hoofdgebouwen op aan elkaar grenzende kavels, waarbij geen van de kavels dezelfde gevellijn heeft als de direct naastgelegen kavel;
    • 5. per bouwperceel mag maximaal één woonhuis worden gebouwd;
    • 6. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag bedragen:
      • bij een bouwperceel tot 200 m² maximaal 40% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 50 m² is toegestaan;
      • bij een bouwperceel van 200 m² tot 600 m² maximaal 25% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 80 m² is toegestaan;
      • bij een bouwperceel vanaf 600 m² maximaal 20% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 150 m² is toegestaan;
    • 7. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 8 m bedragen;
    • 8. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 11 m bedragen;
    • 9. ieder hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap met ten minste twee hellingen, waarbij de dakhelling minimaal 20º en maximaal 60º mag bedragen;
    • 10. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen.

  • c. Voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan gelden de volgende bepalingen:
    • 1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mag uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, tenzij het erkers betreffen, in welk geval de volgende regels gelden:
      • erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw
      • de diepte van een erker mag ten hoogste 1,50 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:
      • 5 m,
      • 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
      • de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 3. voor een bijbehorende bouwwerk op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, geldt dat:
      • indien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m is het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
      • het bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
    • 4. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied worden gebouwd, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
    • 5. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, mag in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag worden gerealiseerd;
    • 6. een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
    • 7. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
      • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
      • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
      • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
    • 3. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;
    • 4. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten en kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6,5 m mag bedragen.
2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van de bouwregels voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met ten hoogste 30 m², mits de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van:

  • de huisvesting van minder validen;
  • het levensloopgeschikt maken van een bestaande woning.
2.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, met uitzondering van het gebruik voor mantelzorg;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit zodanig dat:
    • 1. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast;
    • 2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m² bedraagt;
    • 3. de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 4. er sprake is van detailhandels- en/of horeca-activiteiten;
    • 5. de activiteit een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat verkeersoverlast of verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
    • 6. onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;
    • 8. de activiteiten worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingsplichtige- of vergunningsplichtige inrichtingen);
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
  • e. het gebruik van een woonhuis voor bed & breakfast of andere vormen van logiesverstrekking zodanig dat:
    • 1. aan meer dan 4 volwassenen bedrijfsmatig nachtverblijf wordt aangeboden;
    • 2. de activiteit niet wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het woonhuis;
    • 3. het woonhuis niet door (één van) de hoofdbewoner(s) wordt bewoond en deze niet aanwezig is tijdens het nachtverblijf;
    • 4. er sprake is van een verblijf van meer dan 7 nachten;
    • 5. het maximale vloeroppervlak meer bedraagt dan 40% van het totale vloeroppervlak van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
    • 6. een bijgebouw wordt gebruikt als een bed en breakfast;
    • 7. er onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 8. er onevenredige afbreuk plaatsen van het woongenot en de privacy van omwonenden;
    • 9. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering functioneert als een zelfstandige woning;
    • 10. er niet geparkeerd wordt op eigen erf, tenzij in de onmiddellijke nabijheid voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 3 Waarde - Archeologie 4

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ''Waarde - Archeologie 4'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
3.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 3.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

3.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 3.2.1 genoemde rapport of de in lid 3.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het verwijderen van funderingen en graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
3.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. het onderhoud aan de watergangen betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 1.000 m2 beslaan.
3.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

3.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
3.3.5 Voorwaarden

Indien uit het in lid 3.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als

'Regels van het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder fase 5 Noord - tweede partiële herziening'.

Aldus vastgesteld door het college van bugemeester en wethouders van de gemeente Hoorn in de vergadering van 11 februari 2020