Inhoudsopgave
1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Hoofdstuk 4 Juridische toelichting
4.2 Regeling voor bijbehorende bouwwerken
4.3 Toelichting op de bestemmingen
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ten noordoosten van het stedelijk gebied van Hoorn wordt het plan Bangert en Oosterpolder gerealiseerd. Dit plan omvat een nieuw woongebied van 185 ha waar 3.400 woningen zullen worden gerealiseerd. Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO" vastgesteld. Op 28 mei 2008 werd dit deel van het bestemmingsplan onherroepelijk door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit bestemmingsplan bevat een tweetal uit te werken bestemmingen zoals bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, namelijk:
-
Woondoeleinden (uit te werken) (WU).
-
Gemengd Lint (uit te werken) (GLU).
De ontwikkeling van de woongebieden in Bangert en Oosterpolder vindt gefaseerd plaats. Fase A West betreft een gebied dat begrensd wordt door de voorste perceelsgrens van de woningen aan de Koewijzend tussen de huisnummers 2 en 18, even (in het noorden), de achtertuinen van de woningen aan de Kolenbergstraat (in het oosten), de achter- en zijtuinen van de woningen aan de Coxlaan (in het zuiden) en de achter- en zijtuinen van de woningen aan de Refter (in het westen).
Voordat de woonbestemming kan worden gerealiseerd, moet de bestemming eerst uitgewerkt worden. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in deze uitwerking.
Figuur 1. Weergave plangebied fase A West
1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast. Het beleid luidt als volgt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.
Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw van meer dan 12 woningen en kan daarmee beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De locatie ligt gedeeltelijk braak en wordt voor het overige grotendeels agrarisch gebruikt. Het vigerende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de huidige woonfunctie. Dit uitwerkingsplan werkt dit nader uit. Vanwege de locatie in de stedelijke omgeving van Hoorn wordt de locatie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Regionale behoefte
Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van een woonproject. Daarom moet worden ingegaan op de regionale woningbehoefte. De regionale woningbehoefte in de gemeente, en de uitwerking daarvan over de verschillende projecten, is uitgewerkt in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2013-2020). De Woonvisie 2013-2020 (deel A) is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld
en in 2015 geactualiseerd. De woonvisie is tot stand gekomen aan de hand van de provinciale Woonvisie. Daarin heeft de provincie samen met de regio het Regionale Actie Programma (RAP) vastgesteld. De woonvisie is daarmee afgestemd op de regionale behoefte.
Wat betreft de wijk Bangert en Oosterpolder geeft de woonvisie aan dat veel inwoners in Hoorn zijn komen wonen vanwege de rustige, suburbane woonwijken met grondgebonden woningen nabij een aantrekkelijk historisch stadscentrum. Dit blijft voor de komende jaren in Hoorn en de regio ook de overwegende woonvoorkeur en het vormt een van de unique selling points van Hoorn en de regio West-Friesland. Deze woonvraag in nieuwbouw wordt vooral gerealiseerd in Bangert en Oosterpolder (waaronder het voorliggende plangebied), uitgaande van grondgebonden woningen. Daarnaast biedt deze nieuwbouwwijk in beperkte mate ruimte voor gestapelde woningen. Deze ontwikkeling vindt ook elders in Hoorn plaats. Omdat deze ontwikkelingen verschillen in doelgroep, woonmilieu en dergelijke, is geen of slechts beperkt sprake van concurrentie tussen deze plannen.
In de woonvisie wordt aangegeven dat de ontwikkelingen op de woningmarkt in de afgelopen jaren sterk beïnvloed zijn door de financiële en economische crisis van 2008 en de daaruit voortgekomen crisis op de woningmarkt. Dit leidde er toe dat de belangstelling in de markt voor de nieuwbouw daalde. Vooral de dure categorie werd zwaar getroffen. Hierdoor zijn minder nieuwbouwwoningen aan de bestaande voorraad toegevoegd en is het woningtekort opgelopen. Inmiddels trekt de nieuwbouwmarkt weer aan.
Conclusie
Het plan voorziet in woningbouw waarin op andere locaties in de stad qua doelgroep, woonmilieu, leefstijl en prijsklasse onvoldoende wordt voorzien. De woningbouw is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie die is afgestemd op regionale woningbouwafspraken. Het plangebied ligt binnen het stedelijk weefsel van Hoorn. Het gebied heeft een stedelijke bestemming in het vigerende bestemmingsplan. De locatie wordt daarom aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
1.3 Doel van het plan
Met het nieuwe uitwerkingsplan wordt het planologisch juridische kader geboden voor de realisatie van het plandeel ‘fase A - west’.
Karakter van het bestemmingsplan
Het nieuwe bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit houdt in dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de planontwikkelingen ingegaan.
1.4 Systematiek
Digitaal uitwisselbaar plan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan, wat betekent dat:
-
aan alle verschillende objecten op de verbeelding IMRO2012-coderingen zijn toegekend;
-
de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;
-
de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.
Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.
Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee de ruimtelijke structuur en het plan beschreven. In hoofdstuk drie wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vier is de juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk vijf gaat in op zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Het plangebied ligt aan de westelijke kant van de uitbreidingswijk Bangert en Oosterpolder. Het gebied grenst aan het dorpslint van Koewijzend, waarbij aangrenzend begonnen is met de bouw van nieuwbouwwoningen.
Figuur 2. Zicht vanaf Koewijzend richting plangebied. (Bron: Google Streetview)
2.2 Het plan
In het bestemmingsplan 'Bangert en Oosterpolder herziening ex. artikel 30 Wro' heeft een strook van circa 23 meter breed aan de oost-, zuid- en westzijde van dit plangebied een woonbestemming. Hiervoor wordt/is een beeldkwaliteitsplan en een verkavelingsplan opgesteld ten behoeve van de realisering van circa 70 woningen.
Het parkeren
Binnen het plangebied worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Vertrekpunt bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen zijn de normeringen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Bij de realisatie van de woningen moet worden voldaan aan parkeernormen. Deze staan aangegeven in bijlage 2 van de planregels en zijn gespecificeerd per woningtype. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zal aan deze normen moeten voldoen (aantal woningen per type x de norm = het aantal parkeerplaatsen).
Hoofdstuk 3 Omgevingstoets
3.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO is uitgebreid rekening gehouden met de relevante omgevingsaspecten. Geconcludeerd kan worden dat de aanleg van de nieuwe wijk aanvaardbaar is uit het oogpunt van milieuhinder en bescherming van bijzondere waarden. Deze conclusie voor de gehele wijk geldt uiteraard ook voor het plangebied. Niettemin wordt ook bij deze uitwerking rekening gehouden met de omgevingsaspecten.
3.2 Milieueffectrapportage
Op 1 april 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Wanneer deze beoordeling aan de orde is, dient deze te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie waarbij door middel van de in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU opgenomen punten wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
3.3 Ecologie
De aanwezigheid van wettelijk beschermde flora en fauna en mogelijke gevolgen op beschermde natuurgebieden zijn onderzocht. Rapportage heeft plaatsgevonden in de notitie ecologie. Deze notitie is als bijlage 1 bijgevoegd. Uit deze notitie blijkt dat de beoogde werkzaamheden mogelijk een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vliegroutes van meervleermuis en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen. Aanvullend onderzoek naar deze vliegroutes van meervleermuis en mogelijke verblijfsplaatsen van kleine marterachtigen is uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 1A. In het plangebied zijn vier balts-/paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig, kleine marterachtigen zijn niet waargenomen. Naar aanleiding hiervan is een ontheffingsaanvraag bij de provincie Noord-Holland ingediend. Hiervoor is een activiteitenplan en een compensatieplan opgesteld. Zowel de ontheffingsaanvraag, het activiteitenplan als het compensatieplan zijn te vinden in bijlage 1B.
Daarnaast heeft de gemeente Hoorn aanvullende voorwaarden verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden in het gebied. Een aantal aanwezige watergangen in het plangebied is waardevol qua (beschermde) natuurwaarden. Bij de inrichtingsplannen dient hiermee rekening te worden gehouden. Tenslotte mag met de werkzaamheden geen verstoring plaatsvinden van broedende vogels en hun in gebruik zijn nesten.
Met inachtneming van de gestelde voorwaarden is het voorliggend uitwerkingsplan uitvoerbaar.
3.4 Milieuzonering bedrijven
In de nabijheid van het plangebied zijn kassen aanwezig die gebruikt worden voor de teelt van gewassen. De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft een advies uitgebracht over deze kassen met betrekking tot dit uitwerkingsplan. Geadviseerd wordt om een afstand van 25 meter aan te houden, tenzij geen gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen.
De kassen worden echter verplaatst waardoor van het bovenstaande geen sprake meer is en kan worden voldaan aan de te hanteren richtafstand. Het planvoornemen is dan ook uitvoerbaar.
3.5 Geluidhinder
In het kader van de vaststelling van het ‘moederbestemmingsplan’ is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van de in dit uitwerkingsplan begrepen gronden zijn de conclusies met betrekking tot het verkeerslawaai vanwege De Strip, de erftoegangswegen, de Dorpsstraat en de Bangert van toepassing.
Tabel 1. Geluidbelasting rond wegen (Bron: Royal Haskoning 2009)
De voorgenomen realisatie van woningen ligt binnen een planlocatie die betrekking heeft op gronden die liggen binnen de geluidszone van de Bangert en nabij ontsluitingswegen binnen de planlocatie. Gelet op de ligging binnen die zone bestaat er een inspanningsverplichting voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Dit akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat het voorliggende uitwerkingsplan uitvoerbaar is.
3.6 Externe veiligheid
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Daaruit blijkt dat zich op ongeveer 90 meter van het plangebied zwembad De Wijzend bevindt. Op het terrein van het zwembad bevindt zich een tank waarin natriumhypochloriet opgeslagen wordt. Deze tank heeft een invloedsgebied van 15 meter maar ligt op een afstand van 240 meter tot het plangebied. De tank vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Op ongeveer 600 meter van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding. De buisleidingen hebben geen PR 10-6 risicocontour maar wel een invloedsgebied van respectievelijk 95 en 75 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. De hoogte van het groepsrisico hoeft dan ook niet bepaald te worden. Het planvoornemen is dan ook uitvoerbaar.
Figuur 4. Uitsnede Risicokaart, plangebied in zwart (Bron: Provincie Noord-Holland)
3.7 Bodem
In het kader van voorliggend uitwerkingsplan zijn diverse bodemonderzoeken opgesteld. Dat betreft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag (d.d. 21-12-2016) en een nader onderzoek door Antea Group (juni 2017) en diverse deelonderzoeken. Deze rapporten zijn door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord beoordeeld en voorzien van advies (zie bijlage 3).
Op grond daarvan is het voorliggende plan uitvoerbaar.
3.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In dit Besluit is aangegeven dat een project als “niet in betekenende mate” kan worden gekwalificeerd als het gaat om projecten met minder dan 500 woningen, in geval van één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling of minder dan 33.333 m2 kantoren.
De woonbestemming biedt de mogelijkheid tot de bouw van ten hoogste 70 woningen. Dit aantal is ruim minder dan 1000 woningen. Het plan is daarom 'niet in betekende mate' van invloed op de luchtkwaliteit en mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
3.9 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Het aspect waterhuishouding is in het kader van het ‘moederbestemmingsplan’ uitgebreid onderzocht en afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De wijzigingen die met het planvoornemen mogelijk worden gemaakt, hebben geen consequenties voor het watersysteem. Het voorliggende uitwerkingsplan voldoet aan de vastgestelde uitgangspunten. Dit uitwerkingsplan is als ontwerp ter accordering aan het Hoogheemraadschap voorgelegd.
Fase A-west valt binnen het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder herziening ex artikel 30 WRO. In het bestemmingsplan is bepaald dat in deze nieuwbouwwijk tenminste 15 hectare oppervlaktewater moet worden gerealiseerd. Deze bepaling is tot stand gekomen in overleg met het HHNK.
In de fase 1 tot en met 4 wordt uiteindelijk 11,1 ha oppervlaktewater aangelegd en in de middenberm van De Strip en fase 5 respectievelijk 1,6 ha en 3,5 ha.
Na afronding van fase 5 bedraagt de hoeveelheid oppervlaktewater in Bangert en Oosterpolder 16,2 ha. Hierin is de hoeveeheid oppervlaktewater dat in de fasen A-west en A-zuid wordt aangelegd nog niet meegenomen. Naar verwachting zal de totale hoeveelheid oppervlaktewater in Bangert en Oosterpolder ongeveer 17 tot 17,5 ha bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de bepalingen in het bestemmingsplan.
Ruimtelijke adaptatie
Het bestemmingsplan biedt kansen voor klimaatbestendig en waterrobuust bouwen. Gedacht kan worden aan het aanbregen van 'groene daken' op nieuwe gebuwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterbergingscapaciteit. Ook kan bij de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoervertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
Rioolstelsel
In fase A-west wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, waardoor geen regenwater meer wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsrinrichting. Bij het opstellen van het rioleringsplan voor deze fase wordt ook gekeken naar de opvang van afstromend regenwater in oppervlaktewater. Ook het zoeken naar de mogelijkheid om grote hoeveelheden neerslag (indien nodig) tijdelijk te kunnn bufferen in de openbare ruimte wordt hierin meegenomen. Tevens wordt in de planontwikkeling rekening gehouden met terughoudend omgaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink.
3.10 Erfgoed
3.10.1 Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied. De sloten, die de oorspronkelijke grenzen van de oude perceelindelingen markeerden, laten nog steeds de eenheid van het gebied zien en de herleidbaarheid naar het verleden. Zij vertegenwoordigen dan ook cultuurhistorische waarden. Behoud van het patroon van de sloten op deze locatie is dan ook van belang en moet als vorm herkenbaar blijven in het landschap. Herstel van de deels gedempte sloot in het gebied, die loopt vanaf de Koewijzend heeft tevens de voorkeur.
Aan de zuidzijde van het gebied ligt een deel van de Kieftsloot. De Kieftsloot was jarenlang een belangrijke waterverbinding voor het transport van goederen (de oogst van het land) in en rondom de Bangert. Onder meer de bewoners van Klooster Bethlehem gebruikten deze sloot intensief. De sloot is haaks op de verkavelingsrichting aangelegd en is breder dan de noord-zuid georiënteerde sloten die op de Kieftsloot aansluiten. Een groot deel van de originele watergang is nog aanwezig en vertegenwoordigd belangrijke cultuurhistorische waarden in het gebied. Ook de Koewijzend, gelegen binnen het plangebied, vertegenwoordigt hoge cultuurhistorische waarden als binnenwaterkerende dijk. Binnen het gebied ligt ook de een van de laatste fruitkwekerijen waar het gebied Bangert/Koewijzend sinds de 19de eeuw om bekend stond. Er bevinden zich nog drie zogenaamde kniekassen (serres) uit het eind van de jaren ’20 van de vorige eeuw. Een in 1943 herplaatst warenhuis afkomstig uit Oudendijk is eveneens bewaard gebleven, met een naastgelegen ketelhuis uit hetzelfde jaar. Tegenwoordig staat een voormalige tuindersschoorsteen naast de historische fruitkassen. De schoorsteen stond aan de Kolenbergstraat maar moest daar weg wegens het uitbreidingsplan Bangert en Oosterpolder. De Bangert was vroeger een belangrijk centrum van fruitteelt en glastuinbouw. Deze beeldbepalende schoorsteen is hieraan een tastbare herinnering. De circa 18,5 meter hoge schoorsteen behoorde bij een aan de Bangert 60 gelegen glastuinbedrijf met elf druivenkassen en is met het naastgelegen ketelhuis gebouwd in 1929 of 1930 in opdracht van tuinder Klaas Balk. Bij de schoorsteen wordt ook een authentiek ketelhuis herbouwd zodat een compleet beeld van een historische fruitkwekerij gegeven kan worden. De kassen zijn, samen met bijbehorend woonhuis, aangewezen als gemeentelijk monument. Ook de schoorsteen zal worden aangewezen als gemeentelijk monument.
Figuur 5. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Hoorn (bron: Gemeente Hoorn)
3.10.2 Archeologie
In verband met de voorgenomen bouwwerkzaamheden in Bangert en Oosterpolder is in 2005 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Molenaar, 2005). Het veldonderzoek bestond uit een karterend vooronderzoek. In vrijwel het gehele onderzoeksgebied zijn sedimenten aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan de grote getij-inversierug die van het noordwesten naar het zuidoosten door het onderzoeksgebied loopt. Het archeologisch onderzoek heeft geen aanwijzingen voor vindplaatsen uit de prehistorie opgeleverd. Booronderzoek is hiervoor ook niet heel geschikt. Naar verwachting zullen veel van de eventueel aanwezige waarden door de laat-middeleeuwse landbouwactiviteiten aangetast.
Op basis van de resultaten van het inventariserend archeologisch is destijds geadviseerd om grootschalige graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding uit te laten voeren. Tijdens de archeologische begeleiding kan wellicht een goed beeld worden verkregen van de aard en omvang van de laat-middeleeuwse akkerlaag en landbouwstructuren. Tevens kan door middel van het uitvoeren van een archeologische begeleiding worden bepaald of er bewoningssporen uit oudere perioden (Neolithicum en Bronstijd) aanwezig zijn.
Op de beleidskaart archeologie (afb. 6) zijn verschillende vrijstellingsgrenzen te vinden. De Koewijzend is een binnenwaterkerende dijk met afwateringssloot. De dijk heeft een hoge archeologische waarde (vrijstellingsgrens 100 m2). De middeleeuwse bewoning bevindt zich vooral langs de bewoninglinten van de Dorpsstraat in het noorden en de Westerblokker in het zuiden. De dijk valt net buiten het plangebied waardoor het beschermingsregime (Waarde - Archeologie 1) dat bij de vrijstellingsrens hoort, niet in voorliggend plan is opgenomen. Voor het overige deel van het bestemmingsplangebied geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd (vrijstellingsgrens 1.000m2). Hiervoor is een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 4' opgenomen. Langs de randen van onderhavig plangebied is nog een deel waarvoor een vrijstelling van 1 ha geldt, hier is de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. De onderzoeksvrijstellingen van 1.000 en 10.000 m2 betreffen een vertaling van het archeologisch onderzoek dat in 2005 is uitgevoerd.
Figuur 6. Uitsnede Archeologische beleidskaart. (Bron: gemeente Hoorn)
3.10.3 Conclusie
Wat betreft het aspect erfgoed is het planvoornemen daarmee voldoende geborgd. Ten aanzien van archeologie worden voor zover nodig, dubbelbestemmingen opgenomen waarmee borging voor nader onderzoek voldoende is geregeld.
3.11 Duurzaamheid
De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan) en waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen.
Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen. Het plan voorziet in de bouw van circa 70 woningen. Deze worden gebouwd volgens de laatste Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)normen. Deze normen worden naar verloop van tijd steeds strenger, waardoor nieuwe gebouwen steeds energiezuiniger worden. Dit sluit aan bij de duurzame ambities van de gemeente Hoorn.
3.12 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch-juridische bescherming verdienen.
Hoofdstuk 4 Juridische toelichting
4.1 Inleiding
Wettelijk Kader
Ten aanzien van het wettelijk kader is artikel 9.1.5 van het Overgangsrecht Wet ruimtelijke ordening aan de orde. Daarin is bepaald dat een wijziging- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijk wordt gesteld met een wijziging- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening.
Bestemmingsplanprocedure
Het uitwerkingsplan doorloopt, conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp van het uitwerkingsplan ter visie wordt gelegd. Na publicatie, wordt het ontwerp gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die periode kunnen door belanghebbenden zienswijzen worden ingediend bij het college.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal het college van burgemeester en wethouders - binnen 8 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het uitwerkingsplan. Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan heeft aangebracht.
Opzet van het uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan bevat het juridisch-planologisch instrumentarium voor de uitwerking van de regeling uit het moederplan ten behoeve van een nieuw woongebied bij fase A - west. Opgemerkt wordt dat het uitwerkingsplan niet in de plaats treedt van het ‘moederbestemmingsplan’, maar een aanvulling daarop vormt. Zo blijft (bijvoorbeeld) de Algemene beschrijving in hoofdlijnen (artikel 3 van het bestemmingsplan) van toepassing naast dit uitwerkingsplan.
4.2 Regeling voor bijbehorende bouwwerken
Het voorliggende uitwerkingsplan is een uitwerking van een herziening op:
-
Het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO, door de gemeenteraad vastgesteld op 31 januari 2006;
Het gemeentelijke beleid voor het bouwen op het achtererfgebied sluit aan op het omgevingsvergunningvrij bouwen, zoals geregeld in artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor). Het Bor is op 1 oktober 2010 inwerking getreden. Kenmerkend voor artikel 2 bijlage II Bor is de toepasbaarheid van de regeling, onafhankelijk van het geldende ruimtelijke plan. De gemeente kiest er dan ook voor om de regeling van artikel 2 bijlage II Bor over te nemen in het voorliggende uitwerkingsplan. Hoewel het ‘moederplan’ uitging van andere bouwregels, worden er geen uitwerkingsregels overtreden. Dit omdat de geldende wetgeving van de Rijksoverheid ook van toepassing is op oudere bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen. Zelfs indien dit niet expliciet is geregeld.
4.3 Toelichting op de bestemmingen
Dit plan is er op gericht om een planologisch kader te geven voor het gewijzigde planonderdeel fase A - west van Bangert en Oosterpolder. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.
Groen (G)
De bestemming Groen is toegekend aan de groenelementen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Het gaat om de groenstroken/bermen in het plangebied.
Water (WA)
De bestemming Water is toegekend aan de waterelementen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Het gaat om de bestaande waterpartijen in het plangebied.
Wonen (W)
De bestemming Wonen geldt voor het grootste deel van het te ontwikkelen woongebied. De bestemmingsomschrijving en de bouwregels zijn geënt op de doeleindenomschrijving en de uitwerkingsregels van de bestemming Woondoeleinden (uit te werken) in het ‘moederbestemmingsplan’. Behalve wonen zijn binnen de bestemming ook waterpartijen, groenvoorzieningen en verkeersfuncties mogelijk.
Waarde - Archeologie 4
De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 moet en dieper dan 0,4 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd
waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn.
Waarde - Archeologie 5
De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 moet en dieper dan 0,4 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd
waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 9, lid 2 Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de te voeren planologische procedure is het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan gedeeltelijk opnieuw uit te werken gepubliceerd in het weekblad “West Friesland op Zondag”. Aansluitend is het ontwerp van het uitwerkingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan was raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl Tijdens genoemde periode konden belanghebbenden een zienswijze indienen tegen de wijziging. Er zijn vijf zienswijzen ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het college van de gemeente Hoorn het uitwerkingsplan op 20 november 2018 gewijzigd vastgesteld. In bijlage 5 is de bijbehorende zienswijzennota opgenomen.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Met de in hoofdstuk twee beschreven ontwikkelingen zijn kosten gemoeid. Deze worden gedekt uit de gronduitgifte. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
5.3 Exploitatieplan
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.
