direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plandelen Dampten, Keern, De Weel en Pelmolenpad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hoorn heeft voor het overgrote deel van haar grondgebied actuele bestemmingsplannen. Voor het gebied tussen Dampten, Berkhouterweg, Keern, De Weel en Pelmolenpad zijn meerdere verouderde bestemmingsplannen van toepassing. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een deel van dit gebied voorzien van een actueel juridisch kader.

Daarnaast worden het Paraplubestemmingsplan Archeologie, vastgesteld op 07-03-2017, het Bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening parkeernormering, onherroepelijk op 07-11-2013, en het Paraplubestemmingsplan 'Parkeren en laden & lossen', vastgesteld op 13 november 2018 in het bestemmingsplan meegenomen.

1.2 Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit verschillende percelen die gezamenlijk onderdeel uitmaken van De Poort van Hoorn. Het betreft de volgende gebieden:

  • 1. het gebied tussen Dampten, Berkhouterweg en Keern;
  • 2. de woningen ten noorden van de Van Dedemstraat, aan de oostzijde van het Keern;
  • 3. de woningen aan het Pelmolenpad, en
  • 4. de woningen aan De Weel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Doel van het plan

Met het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeente voor de komende jaren een actueel juridisch instrument in handen voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied.

Karakter van het bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan is beherend. Dit houdt in dat de actuele situatie is vastgelegd en dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (beoogd wordt 2021) en het opstellen van één omgevingsplan, is de actuele situatie zoveel mogelijk vertaald in de eenduidige gemeentelijke plansystematiek voor bestemmingsplannen.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de nieuwe planologisch-juridische basis voor de voortzetting van bestaande functies en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat het plan rechtszekerheid dient te bieden aan belanghebbenden.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving, en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vier is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk vijf gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is daarbij ingegaan op het aspect handhaving.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Structuur

2.1 Historie Hoorn

De stad Hoorn is omstreeks 1300 ontstaan aan de uitmonding van een afwateringsstroom, de Gouw, op een plek waar door de geografische situatie een natuurlijke haven was gevormd. Op de dan aanwezige zeedijk werden de oudste straten, het Oost en het West, aangelegd. Het Noord ontstond als verbindingsweg met het binnenland. Het knooppunt van deze wegen, de Rode Steen, vormde het hart van deze nederzetting. De plaats heeft stadsrechten sinds 1356. De omwalling van de stad met haar poorten kwam tot stand in de 17de eeuw. Pas in de eerste decennia van de vorige eeuw ontwikkelde de stad zich buiten de bolwerken. Economische activiteiten van de stad richtten zich op het water: visvangst en later vooral ook commerciële scheepvaart en aanverwante bedrijvigheid. Door de jaren heen heeft Hoorn periodes van ernstig verval en grote bloei gekend. De hedendaagse binnenstadstructuur is in de grootste bloeiperiode ontstaan vanaf de 16de eeuw tot en met het midden van de 17de eeuw. Door de toen aanwezige materialen, hun beperkingen en mogelijkheden, is de maat en schaal van de gebouwen ontstaan. Veelal is baksteen gebruikt en is de kap bedekt met pannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0002.png"

Figuur 2. Fragmenten van topografische kaarten van Hoorn e.o.

De stad Hoorn lag stevig verankerd in het West-Friese landschap. Via het Keern en de Koepoortsweg was er verbinding met respectievelijk de Zwaagdijk en de Westerblokker en zo met een uitgestrekt netwerk van dorpslinten. Het Keern kwam uit op het Kleine Noord via de in 1850 gesloopte Noorderpoort. Zoals in zoveel Europese steden is ook hier de spoorlijn, in het midden van de 19de eeuw, net buiten de in onbruik geraakte vestingwerken van de oude stad aangelegd. Ook de Noordersingel is in die tijd gedempt en heet nu Noorderveemarkt. Met name vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw heeft de stad een onstuimige groei doorgemaakt, vooral in noordelijke en oostelijke richting. Verreweg het grootse deel van de stad ligt nu dan ook ‘aan de andere kant’ van het spoor, met als gevolg dat veel functionele relaties tussen de stad en zijn centrum verlopen via een spoorwegovergang. De mooie heldere structuurlijn van het Keern is inmiddels verworden tot een brede, (deels) slingerende weg.

De karakteristieke beslotenheid van de historische binnenstad omgeven door wallen met de spoorlijn is herkenbaar bewaard gebleven. Het oorspronkelijk beperkte aantal verbindingen van de stad met de omgeving is niet wezenlijk veranderd. De directe relatie tussen de stad en het open agrarisch gebied is echter niet meer aanwezig. In de loop der geschiedenis is het patroon van straten, havens (op een enkele demping na) en grachten niet wezenlijk gewijzigd. De gemeente Hoorn kent een door het Rijk aangewezen beschermd stadsgezicht.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

De lineaire structuren zijn kenmerkend voor de kern van Hoorn. De oorspronkelijke lineaire verkavelingsstructuur is herkenbaar gebleven in de structuur van de stad (kaart 1850 en 2004). De kenmerkende structuur bestaat uit lange linten, waarbij het lint een verscheidenheid aan individuele woningen omvat, die echter in hun verscheidenheid wel ‘familie’ van elkaar zijn in hun verschijningsvorm. Deze linten, voorheen gelegen in het buitengebied, zijn onderdeel geworden van de stedelijke structuur van Hoorn. Het lint is overwegend tweezijdig bebouwd. De verspringende rooilijn en verschillende typen bebouwing geven de bebouwingsstroken een gevarieerd beeld. Hoofdgebouwen zijn sterk op de weg georiënteerd. De kapvorm en kaprichting van de bebouwing varieert. De meer recente bebouwing is doorgaans sober gedetailleerd. De oudere gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd. In hoofdzaak bestaat het materiaal van deze gebouwen uit steen, hout en gebakken pannen.

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden. Het eerste deel wordt begrensd door Dampten, Berkhouterweg en Keern. Dit deel ligt in feite in de entree naar de binnenstad. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door gebouwen in verschillende herkenbare eenheden niet georiënteerd op de hoofdontsluiting, maar op de interne structuren in het gebied. Dit geeft de omgeving een op zichzelf staand, introvert karakter. Kenmerkend is vooral een aantal grootschalige elementen, zoals kantoren en de begraafplaats op de hoek van Dampten en Keern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0003.png"

Figuur 3. Deelgebied 1

Het tweede deelgebied bestaat uit de woningen langs het Keern en de van Dedemstraat. Het gaat hier om vrijstaande historische (lint)bebouwing uit verschillende bouwjaren. Het materiaalgebruik van deze woningen is overwegend steen en het kleurgebruik traditioneel. De woningen zijn gericht op het Keern en de van Dedemstraat. Vanwege de verkeersstromen heeft dit gebied een doorgaand karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0004.png"

Figuur 4. Deelgebied 2

Deelgebied 3 wordt gevormd door woningen aan het Pelmolenpad en het Keern. Het gebied is groen ingericht. In het gebied zijn woningen in de vorm van arbeiderswoningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0005.png"

Figuur 5. Deelgebied 3

Deelgebied 4 bestaat uit de vrijstaande woningen aan het begin van De Weel. Hoewel grenzend aan het stadscentrum heeft dit deelgebied de uitstraling van een woongebied. In het gebied bevinden zich met name jaren 30 woningen. Het gebied heeft een ruim en groen karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0006.png"

Figuur 6. Deelgebied 4

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

De toekomstige inrichting van het gebied is overeenkomstig de huidige situatie en het bestemmingsplan is beherend van aard.

Hoofdstuk 3 Toetsing

3.1 Beleidskader

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. Voor elk van de in de SVIR opgenomen rijksdoelen worden in de nota specifieke nationale belangen benoemd. Het plan voldoet aan deze belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Met het planvoornemen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hiermee is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Nadere motivering is niet noodzakelijk.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft een actualisatie van de huidige planologische rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2019

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Voor het gemeentelijk beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.9 Erfgoed van de voorliggende toelichting.

3.1.3 Gemeentelijke beleid

Structuurvisie Hoorn

Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:

1. Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.

2. Vasthouden van jonge gezinnen.

3. Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.

4. Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.

5. Balans wonen en werken.

6. Economie verbreden.

7. Compleet pakket aan voorzieningen bieden.

8. Branding en profilering van Hoorn verbeteren.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad.

Structuurvisie Poort van Hoorn

Op 5 maart 2013 is de Structuurvisie Poort van Hoorn vastgesteld. De Poort van Hoorn bestaat uit het gebied rondom het station van Hoorn en is onderverdeeld in zes deelgebieden. Het gebied moet ruimte bieden voor allerlei stedelijke functies en met de mogelijkheid om het regionaal openbaar vervoersknooppunt verder uit te breiden. De planvorming voor de Poort van Hoorn is nog in de voorbereidende fase. De gebieden dit in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen maken onderdeel uit van de Poort van Hoorn.

Groenbeleidsplan Hoorn

In deze beleidsnotitie uit 2004 wordt de Hoornse groenstructuur tegen het licht gehouden en bezien op functionaliteit, kwaliteit en beheer. In het plan wordt de hoofdgroenstructuur aangegeven en staan beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het groenbeheer.

Bomenbeleidsplan

In 2009 is het Bodembeleidsplan opgesteld dat voor een deel steunt op het groenbeleidsplan. Het Bomenbeleidsplan draagt de titel “Ruimte voor bomen”, waarmee wordt benadrukt dat bomen in het toekomstige gemeentelijk beleid een meer prominente plaats krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente wil dat Hoorn een groene stad is en blijft. Centraal in het bomenbeleidsplan staat het beschermen van het huidige en toekomstige bomenbestand en het scheppen van voorwaarden voor een optimale ontwikkeling en verzorging van bomen. Via het principe “niet kappen, tenzij…” wordt het gemeentelijke bomenbestand zoveel mogelijk beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0007.png"

Figuur 7. Kaartfragment Bomenbeleidsplan (bron: gemeente Hoorn, 2004)

De bomenkaart vormt de onderlegger voor het bomenbeleidsplan. De belangrijke huidige en gewenste boomstructuren zijn vastgelegd op een kaart, onderverdeeld in hoofdstructuur, secundaire structuur en parkgroen.

In figuur 6 is de structuur ter plaatse van het plangebied weergegeven. Langs de Berkhouterweg en het Keern loopt de hoofdstructuur. De begraafplaats aan het Keern, de groenzone tussen het spoor en het Dampten en de parkeerplaats Pelmolenpad staan aangemerkt als parkgroen. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een behoudend karakter maar biedt voldoende mogelijkheden om de bestaande groenstructuren te versterken.

3.2 Omgevingstoets

3.2.1 Algemeen

Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie (erfgoed), duurzaamheid en kabels en leidingen.

3.2.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.

Industrielawaai

Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit Categorie A-inrichtingen. In dit bestemmingsplan speelt industrielawaai geen rol.

Wegverkeerslawaai

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse wegen met een geluidzone. Dit zijn de Berkhouterweg, Keern, Van Dedemstraat en De Weel. De woningen aan het Keern en aan De Weel bevinden zich op korte afstand van genoemde wegen. De geluidbelasting volgens de Geluidskaart (Atlas Leefomgeving, 2019) op deze woningen is 65-70 dB en wordt als zeer slecht beoordeeld. Het bestemmingsplan voorziet echter niet in nieuwe ontwikkelingen. Aanvullend onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Geluidskaart (bron: Atals voor de Leefomgeving,2019)

Railverkeerslawaai

Het spoortraject Amsterdam-Enkhuizen is infrastructuur op nationaal niveau met geluidproductieplafonds. Deze zijn opgenomen in het geluidregister. De geluidproductie van deze spoorlijn is in de navolgende figuur weergegeven. De spoorlijn loopt door het plangebied en daarmee ligt een deel van het plangebied binnen de geluidcontour van 55 tot 65 dB. De meeste gebouwen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt binnen deze zone, bevinden zich daar ook al in de huidige situatie. Het is daarom niet nodig om een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting als gevolg van spoorweglawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede spoorweglawaai (bron: Atlas voor de Leefomgeving, 2019)

Vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0010.png"

Figuur 10. Uitnsede risicokaart

Van de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt af te leiden dat nabij en op zekere afstand van het plangebied enkele risicobronnen zijn. Als risicobronnen staan op de risicokaart aangemerkt:

  • Spoorlijn: Over het spoor vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
  • LPG-station Keern: Aan het Keern ligt een LPG-station. Deze bevindt zich aangrenzend aan het plangebied. De risicobronnen hiervan zijn het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie. Hiervoor geldt een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35, 25 en 15 m. Binnen deze contour worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m. Binnen dit invloedsgebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd die leiden tot een toename van het groepsrisico in het gebied.
  • Provinciale weg N506.

LPG-STATION KEERN

De veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico zijn gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied (35 meter rondom het LPG vulpunt, 25 meter rondom het LPG reservoir en 15 meter rondom de LPG afleverzuil). De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation worden alleen bestaande woningen conserverend vastgelegd. Het bestemmingsplan heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van het LPG tankstation. Het groepsrisico is in 2008 berekend en bedraagt maximaal 0,32 maal de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Rondom het LPG-vulpunt is een veiligheidszone van 35 meter opgenomen. Het betreft de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - bevi". De regeling ziet erop toe dat er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden die leiden tot een toename van het groepsrisico in het gebied.

PROVINCIALE WEG N506

Over de provinciale weg N506 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Een groot gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de N506. De N506 maakt geen deel uit van het basisnet weg. De N506 heeft geen PR=10-6 risicocontour of plasbrandaandachtsgebied die zich naast de weg bevindt. Het plan wordt niet gehinderd door de aanwezigheid van een plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied.

Overeenkomstig artikel 8 van het Bevt moeten situaties binnen 200 meter van de wegas worden beschouwd ten aanzien van het groepsrisico. Op een afstand van ca 35-37 meter van het hart van de N506 zijn bouwvlakken gelegen met de bestemming "Gemengd-2". Door uitbreiding van gebouwen of wijziging van functie kan de personendichtheid op deze percelen wijzigen en daarmee leiden tot een toe- of afname van het groepsrisico. In november 2016 is voor de N506 een groepsrisicoberekening uitgevoerd (Prevent Adviesgroep, projectnummer 2016-236-4) ten behoeve van het naastgelegen plangebied De Woontoren. Hierbij is toen een groepsrisico berekend van 0,891 maal de oriëntatiewaarde. Vanwege het hoge groepsrisico is het van belang om bij nieuwe ontwikkelingen die passen binnen de bestemming (uitbreiding gebouw of verbouw voor functiewijziging) te kunnen monitoren of dit leidt tot een toename van de personendichtheid en daarmee tot een toename van het groepsrisico. Voorkomen moet worden dat het groepsrisico toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde. De bevolking draagt binnen de PR=10-8 contour nog bij aan de hoogte van het groepsrisico. Bij de N506 is de PR=10-8 contour gelegen op een afstand van 90 meter van het hart van de N506. Deze contour is in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen en in de bestemming "Gemengd-2"

In het voorliggende bestemmingsplan is deze contour op de verbeelding opgenomen en in de bestemming "Gemengd-2" is bovendien een regeling opgenomen waarin is vastgelegd dat bij uitbreiding van het gebouw of wijziging van de functie van het gebouw moet woden getoetst wat de gevolgen zijn op de personendichtheid van het betreffende perceel.

3.2.4 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie van het bedrijf verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Dit geldt tenzij anders bepaald is in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht of wanneer bedrijven in Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als vergunningplichtige inrichting.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

In het plangebied komt een aantal instellingen voor met verschillende milieuzones. Dit zijn allemaal functies die binnen categorie 1, 2 of 3.1 vallen van de indeling zoals die wordt gehanteerd in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering' (2009). Hiervoor moet respectievelijk 10, 30 of 50 m worden aangehouden tot gevoelige functies, zoals woningen.

Dit bestemmingsplan is beherend van aard, gericht op de bestaande situatie. In dit kader wordt om een beperkte afweging in het kader van de milieuzonering gevraagd. In het voorgaande plan dan wel op het moment van vergunningverlening is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de aanwezige instellingen reeds afgewogen. Hierdoor kan worden aangenomen dat de bestaande situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Omdat er daarnaast geen nieuwe bedrijfsactiviteiten en woningbouwprojecten worden mogelijk gemaakt, kan enerzijds worden uitgesloten dat er geen vergunningen zijn die mogelijk op grond van geldende milieuwetgeving niet kunnen worden verleend en kan anderzijds worden uitgesloten dat bedrijfsactiviteiten worden beperkt door de aanleg van woningen.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan niet wordt beperkt door bezwaren vanuit het perspectief van milieuhinder van bedrijven.

3.2.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.

Voor dit plan zijn vier bodemonderzoeken uitgevoerd.

  • 1. plangebied begrensd door Dampten, Berkhouterweg, Keern:
      • Er zijn bodemonderzoeken van Dampten 2, 4-6, 12, 14, 16, 26 en van een weggedeelte
      • Er zijn bodemonderzoeken van Berkhouterweg 5, 7 en van een weggedeelte
      • Er zijn bodemonderzoeken van de Keern 31-33
      • Er is een bodemonderzoek van de toekomstige Carbasiusweg

Uit de bodemonderzoeken in dit plangebied komt naar voren dat de kwaliteit gemiddeld maximaal licht verontreinigd is, maar plaatselijk zijn wel matige en sterkte verontreinigingen aanwezig. Dit betreft de locaties Dampten 16, Berkhouterweg 5 en keern 31-33. Het gebied valt binnen zone B3 van de regionale bodemkwaliteitskaart (wonen na 1980 en industrie). De gemiddelde kwaliteit is hier gelijk aan land/natuur.

  • 2. Plangebied woningen langs Keern - van Dedemstraat:
      • Er is bodemonderzoek van Keern 16

Dit betreft alleen een onderzoek bij een verwijderde tank. Over dit plangebied zijn geen verdere bodemgegevens beschikbaar. Het gebied valt binnen zone B3 van de regionale bodemkwaliteitskaart (wonen na 1980 en industrie). De gemiddelde kwaliteit is hier gelijk aan Landbouw/natuur.

  • 3. Plangebied woningen Pelmolenpad/ Keern:
      • Er zijn bodemonderzoeken van Keern 3-5.

Uit het bodemonderzoek van Keern 3-5 blijken alleen lichte verontreinigingen. Over de rest van dit plangebied zijn geen bodemgegevens beschikbaar. Wel is bekend dat er ter plaatse van het aangrenzende tankstation aan het keern en ter plaatse van het aangrenzende parkeerterrein aan het Pelmolenpad plaatselijk sprake is van sterke verontreinigingen in de grond. Het gebied valt binnen zone B2 van de regionale Bodemkwaliteitskaart (wonen voor 1980). De gemiddelde kwaliteit is hier gelijk aan Wonen.

  • 4. Plangebied woningen De Weel:
      • Er zijn bodemonderzoeken van De Weel 16

Dit betreft alleen een onderzoek bij een verwijderde tank. Over dit plangebied zijn geen verdere bodemgegevens beschikbaar. Wel is bekend dat er ter plaatse van het aangrenzende parkeerterrein aan het Pelmolenpad plaatselijk sprake is van sterke verontreinigingen in de grond. Het gebied valt binnen zone B2 van de regionale bodemkwaliteitskaart (wonen voor 1980). De gemiddelde kwaliteit is hier gelijk aan Wonen.

Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit van het grootste deel van de plangebieden naar verwachting geschikt is voor het voornemen c.q. huidige gebruik. Indien een omgevingsvergunning bouwen voor verbouw/ sloop/ nieuwbouw wordt aangevraagd komt de vraag aan de orde of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is, zoals bedoeld in artikel 8 lid 4 van de Woningwet. Indien de vergunningaanvraag een bodemonderzoek verlangt dan zal per aanvraag bekeken moeten worden of er nog recente bodemonderzoeken aanwezig zijn of een (nieuw /actualiserend) bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Met het planvoornemen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De kwaliteit van de bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Dit bestemmingsplan is beherend van aard, gericht op de bestaande situatie. Dit bestemmingsplan ziet niet op het mogelijk maken van ontwikkelingen. Voor wat betreft de aanwezige functies zijn wijzigingen van de luchtkwaliteit zijn dan ook niet te verwachten. Het plan is wat betreft deze functies daarom niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.

Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

3.2.7 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan is beherend van aard, gericht op de bestaande situatie. Dit bestemmingsplan ziet niet op het mogelijk maken van ontwikkelingen. Er vinden door dit bestemmingsplan niet direct bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0011.png"

Figuur 11. Weergave Natura 2000 en Weidevogelleefgebieden

GEBIEDSBESCHERMING

Op circa 220 m ten zuiden van het plangebied ligt het Markermeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van het NatuurNetwerk Nederland. Ten aanzien van het behoudende karakter van het voorliggende bestemmingsplan zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor de soorten en habitats, waarvoor de Natura 2000 gebieden zijn aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.

WEIDEVOGELLEEFGEBIED

Op een afstand van circa 600 m ten noordwesten van het plangebied ligt een weidevogelleefgebied. Ook hier geldt dat door het beherende karakter van het bestemmingsplan geen negatieve effecten op dit weidevogelleefgebied te verwachten zijn.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is voor het overige op alle handelingen van toepassing.

3.2.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Klimaatadaptatie

Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn klimaatadaptieve maatregelen daarom mogelijk.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan is beherend van aard, gericht op de bestaande situatie. Dit bestemmingsplan ziet niet op het mogelijk maken van ontwikkelingen. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook zeer gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan dient wateradvies bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te worden aangevraagd.

Dit bestemmingsplan wordt aan het Hoogheemraadschap voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.

Conclusie

De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er worden voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan verwacht.

3.2.9 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het betreft dan:

1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten

2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie

3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.

Archeologie

In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is een nieuwe kaart vervaardigd met andere vrijstellingsgrenzen dan de oude Beleidskaart Archeologie uit 2007.

Het bestemmingsplangebied kent op de Beleidskaart Archeologie de volgende dubbelbestemmingen:

  • Waarde-Archeologie 1: archeologisch belang betrekken bij alle bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm –Mv; het betreft in dit plangebied de resten van een leprozenhuis en de historische kern van Hoorn;
  • Waarde-Archeologie 2: dit betreft de historische molenplaatsen, huisplaatsen, en de overige dijken. De meeste terreinen zijn m.b.v. kaartanalyse (historisch kaartmateriaal) nader begrensd. Voor deze terreinen geldt dat bij voorgenomen bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm –Mv rekening gehouden dient te worden met de aanwezige archeologische waarden;
  • Waarde-Archeologie 5: archeologisch belang betrekken bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm –Mv. In deze gebieden heeft nog geen uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Alleen bij grotere bodemingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd;

Op de beleidskaart archeologie staan verschillende vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het voormalige leprozenhuis (incl. begraafplaats) en de historische stadskern zijn in paars aangegeven. De historische bebouwing langs het Keern, incl. de molens staan in oranje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0012.png"

Figuur 12. Weergave Archeologische waarden omgeving plangebied

Aan de westzijde van het Keern hebben vanaf de 15de eeuw veel huizen gestaan. Een van de gebouwen was het Leprozenhuis (ook wel Lazarushuis genoemd) dat in 1445 is gebouwd. Dit gebouw stond op de zuidelijke hoek van het Keern met de Berkhouterweg. Op dit perceel is later het Rijkslandbouwproefstation gebouwd (in 1901), tevens gemeentelijk monument.

Bij het Leprozenhuis heeft een kapel gestaan en heeft een begraafplaats gelegen. Bij werkzaamheden aan het fietspad langs de Provinciale Weg (het fietspad is de oorspronkelijke Berkhouterweg) zijn in het verleden (jaren 80) skeletresten gevonden. In de 17de eeuw werd het gebouw gebruikt voor de verpleging van oude mannen. Het Leprozenhuis is in 1753 door bouwvalligheid ingestort. Niet lang daarna is het afgebroken. In 1830 zouden de laatste zichtbare resten zijn verwijderd en het terrein afgevlakt. Het gedeelte van de westzijde van het Keern was volgens de kaart van Van Deventer uit 1560 dicht bebouwd. Het gedeelte van de westzijde van het Keern ten zuiden van de Provinciale weg was in die tijd volgens deze kaart onbebouwd.

Tot slot is er op de kaart van Dou (1651-1654) bebouwing zichtbaar langs de Berkhouterweg. Een groot deel van de hierboven beschreven bebouwing is op de kadastrale minuut uit 1823 niet meer aanwezig.

De bescherming van archeologische waarden wordt ook in dit bestemmingsplan geregeld via een dubbelbestemming. Voor het onderhavige plan zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1, 2 en 5’ opgenomen. De dubbelbestemmingen zijn toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemmingen wordt een beschermende regeling voor deze gebieden getroffen. De dubbelbestemmingen omvatten een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Archeologisch veldonderzoek moet plaatsvinden voordat de feitelijke grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.

Met betrekking tot de archeologie mag dit plan uitvoerbaar worden geacht.

Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied moet bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient ook de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPDptnKrnDwlPmpd-va01_0013.png"

Figuur 13. Weergave cultuurhistorische waarden omgeving plangebied

Binnen het plangebied liggen een aantal elementen met cultuurhistorische waarden.

HET KEERN

Het Keern is een dijk tussen de Ooster- en de Westerpolder en dateert van oorsprong uit de 12de eeuw. Waarschijnlijk heeft aan beide zijden van de dijk een dijksloot gelopen. Op basis van de nu bekende gegevens was het Keen tot en met de 14de eeuw niet bebouwd. De oorspronkelijke loop van het Keern is onderbroken, maar is nog steeds herleidbaar.

GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

In het plangebied zijn ook gemeentelijke monumenten aanwezig. Het voormalige Rijkslandbouwproefstation uit 1900 is opgetrokken in de stijl van het Rationalisme en is van algemeen belang wegens architectuur- en cultuurhistorische waarde als gaaf voorbeeld van een gebouw van rond 1900 en als karakteristiek werk van de Rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst.

De begraafplaats aan het Keern is bijna in zijn geheel aangewezen als gemeentelijk monument. De begraafplaats uit 1830 is de oudste algemene begraafplaats in de gemeente Hoorn. Hoewel de begraafplaats eenvoudig van opzet is, vertegenwoordigd ze hoge cultuurhistorische waarden en is grotendeels gaaf bewaard gebleven. De begraafplaats vertelt het verhaal van de stadsgeschiedenis van Hoorn en is een weerspiegeling van funerair gebruik vanaf het begin van de 19e eeuw tot midden van de 20e eeuw.

De gemeentelijke monumenten en de begraafplaats zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De bestaande bouwvorm van gebouwde gemeentelijke monumenten (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) moet gehandhaafd blijven. Voor de begraafplaats geldt dat het wijzigen van de aanleg van de begraafplaats of wijzigen of verwijderen van cultuurhistorisch waardevolle grafstenen slechts onder strikte voorwaarden is toegestaan.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

3.2.10 Duurzaamheid

De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.

Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd.

Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.2.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze paragraaf voorziet in deze beoordeling.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

3.2.12 Kabels en leidingen

Het is van belang dat de ligging van kabelverbindingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van een kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming.

Zo is voor de 50kV-kabelverbinding een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

  • 1. een onderbouwing van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • 2. de resultaten van de (noodzakelijke) voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken;
  • 3. de resultaten van het overleg en de inspraak op grond van artikel 3.1.1 van het Bro.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2012).
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012- code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningtrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn er door Geonovum, als beheerder van de RO-standaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is er in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen. De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Ondergronds bouwen

Het onderhavige bestemmingsplan kent geen specifieke voorschriften voor ondergronds bouwen. Dit betekent niet dat er niet ondergronds gebouwd mag worden. Uit jurisprudentie (onder meer in de uitspraken van 28 februari 1996 in zaak nr. R03.93.2220; BR 1996, p. 562, van 18 september 2002 in zaak nr. 200105060/1 en van 7 mei 2008 in zaak nr. 200706138/1) blijkt dat de regeling voor het bovengrondse bouwen wordt toegepast, wanneer sprake is van ondergrondse bouw. Ook bij het onderhavige plan moeten de planregels, inzake onder meer de toelaatbaarheid van gebouwen en de aard, de situering en de omvang van toegelaten gebouwen, voor het bovengrondse bouwen op overeenkomstige wijze worden toegepast bij ondergrondse bouw.

4.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Overleg ex. art. 3.1.1 Bro en inspraak

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Dit zal tegelijkertijd met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsvinden.

Ontwerpfase

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.

Vaststellingsfase

Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

4.3 Regeling voor bijbehorende bouwwerken

De invoering van het Besluit Quickwins (BQw) heeft onder andere tot aanpassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geleid. In bijlage II van het Bor is het vergunningsvrij bouwen geregeld (artikel 2 en 3). Daarnaast is in artikel 4 van bijlage II de kruimellijst opgenomen. Met lid 9 van dit artikel kunnen functieveranderingen met een omgevingsvergunning op basis van de reguliere procedure (korte procedure) worden gerealiseerd. Met de invoering van het BQw zijn deze mogelijkheden verruimd.

Hierna is aangegeven hoe met de aanpassing van het Bor wordt omgegaan en hoe het voorliggend bestemmingsplan hierop is afgestemd.

Nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden vanaf 1 november 2014 individueel afgewogen. De aanvragen moeten in ieder geval zijn voorzien van:

  • een omschrijving van het planvoornemen en kaart op schaal;
  • een onderbouwing van nut en noodzaak;
  • alle relevante omgevingsaspecten moeten zijn onderzocht. Hoewel het kan gaan om functieveranderingen binnen een bestaand gebouw, moet toch in alle gevallen aandacht worden besteed aan ruimtelijke kwaliteit omdat ook de uitstraling van het erf relevant is.
  • een omschrijving van de maatschappelijke en economische haalbaarheid (indien van toepassing, afhankelijk van bouwplan).

Concreet in dit bestemmingsplan

BEGRIPSBEPALINGEN EN BIJGEBOUWEN REGELING

In de begripsbepalingen zijn de relevante begrippen overgenomen die in bijlage II van het Bor worden gebruikt, zoals achtererfgebied en bebouwingsgebied. Een eenduidig begrippenstelsel is belangrijk uit het oogpunt van helderheid richting de burger. Ook voor de toepassing door plantoetsers is een eenduidig begrippenkader van belang.

Omdat in het Bor wordt verwezen naar de rooilijn, zoals deze in het bestemmingsplan is omschreven, is in de regels van dit bestemmingsplan een begripsbepaling opgenomen van voorgevelrooilijn.

De regeling voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan ziet op een verwijzing naar de regeling voor vergunningsvrij bouwen zoals die is opgenomen in artikel 2, bijlage II Bor dan wel de geldende regeling op het moment van aanvraag omgevingsvergunning.

REGELING ANDERE BOUWWERKEN

Het vergunningsvrij bouwen voorziet in een gedifferentieerd aantal andere bouwwerken, bijvoorbeeld:

  • tuinmeubilair: tot 2,5 m;
  • sport- of speeltoestellen: tot 2,5 m;
  • erf- of perceelafscheidingen: 1 of 2 m;
  • vlaggenmasten: tot 6 m.

In de woonbestemming van het bestemmingsplan zijn specifiek voor perceel- en erfafscheidingen bouwmogelijkheden tot 1 en 2 m opgenomen.

AFWIJKINGSMOGELIJKHEDEN EN WIJZIGINGSBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN GEBRUIK

Gezien de tegenwoordige tijd waarin veel vastgoed van functie verandert, is een wens om onder voorwaarden afwijkend gebruik toe te staan (in vrijkomende gebouwen). Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vrijkomende school.

Nu het Bor voorziet in vrij ruime mogelijkheden op dit punt, wil de gemeente geen binnenplanse afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden meer mogelijk maken in het bestemmingsplan. Als er nieuwe invullingen komen die verder reiken dan de nieuwe kruimelgevallenregeling, is dat vaak ingrijpender voor de omgeving. Een dergelijke aanvraag kan dan in de vorm van een buitenplanse afwijking (oftewel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo) of een postzegelbestemmingsplan worden vormgegeven.

VERANDERINGEN IN VERBAND MET LIBERALISERING BELEID TEN AANZIEN VAN MANTELZORGWONINGEN

Door de nieuwe wet- en regelgeving wordt het mogelijk om, vergunningsvrij, in een bijbehorend bouwwerk een mantelzorgwoning te hebben bij een hoofdgebouw. Dit is een tijdelijke situatie die voortduurt tot de noodzaak van mantelzorg eindigt. In geen geval wil de gemeente dat deze bijbehorende bouwwerken worden benut voor een zelfstandige permanente woning. Voor recreatief gebruik dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten voor een bed & breakfast (zie paragraaf 3.3). Dit betekent dat deze mogelijkheid bestaat voor de woningen binnen de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen.

4.4 Toelichting op de bestemming

Dit plan is er op gericht het beheer en de ontwikkeling van het plangebied en omgeving mogelijk te maken. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.

Bedrijf - Nutsvoorziening

Onder deze bestemming vallen gebouwen ten behoeve van het openbaar nut. Dit zijn onder meer transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Risicovolle inrichtingen zijn binnen deze bestemming uitgesloten. Gasstations zijn wel toegelaten. Deze vallen namelijk onder het Activiteitenbesluit. De bouwhoogte van deze voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.

Detailhandel

Het detailhandelsbedrijf dat in het plangebied is gevestigd aan het Keern 3 is bestemd voor 'Detailhandel'. Supermarkten zijn op deze locatie niet toegestaan. Bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd.

Gemengd - 2

De bestemming 'Gemengd - 2' betreft de gronden tussen de Provincialeweg-Keern-Dampten. Binnen de bestemming zijn kantoren, dientverlenende instellingen en/of maatschappelijke voorzieningen. In de bestemming zijn de twee bestaande bedrijfswoningen voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning" en is de bestaande woning aan het Keern 35 voorzien van een aanduiding "wonen". De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de aangegeven bouwhoogte door middel van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" in het digitale plan.

Groen

Deze bestemming betreft twee groenstroken. Daarnaast vallen onder deze bestemming ook verharde en onverharde paden voor langzaam verkeer en speelvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Maatschappelijk - begraafplaats

De begraafplaats aan het Keern in het plangebied is als zodanig bestemd. Er mag in deze bestemming alleen een gebouw voor het beheer en onderhoud worden gebouwd.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op een heel klein deel ten noorden van het plangebied, grenzend aan de Provincialeweg. De functie van deze weg is gericht op doorstroming, terwijl de verblijfsfunctie minder belangrijk is. Dit kan gevolgen hebben voor de inrichting van de verkeersruimte. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.


Verkeer – Verblijf

Binnen deze bestemming vallen wegen en straten met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook het kleine snippergroen zoals bermen en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals bijbehorende bouwwerken.

Water

Het water in het plangebied is als zodanig bestemd. Dit water heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater. Ook in deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen

De woningen langs het Keern, Pelmolenpad en De Weel zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen de bouwvlakken is het bestaand aantal woningen toegestaan. Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken wordt verwezen naar de regeling voor het omgevingsverguningvrije bouwen zoals toegestaan in bijlage II, artikel 2 van het Besluit omgevingsrecht. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de hoofdgebouwen zijn de bouwmogelijkheden op de verbeelding per bouwvlak aangegeven.

Leiding-Hoogspanning

De dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ voorziet in een bestemmingsregeling voor de hoogspanningsleiding en voorziet in een bescherming van deze leiding. Voor de leiding geldt een belemmeringenstrook van 3 meter aan weerszijden van de leiding.

Waarde - Archeologie 1, 2 en 5

In het plan zijn drie bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie (1, 2 en 5)’ voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.

Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.

Waarde - Cultuurhistorie

Deze bestemming is gericht op de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied. Die elementen zijn beschreven in paragraaf 3.2.9 Erfgoed van deze plantoelichting. Deze bestemming is een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend. De bouwvorm van gemeentelijke monumenten moet op grond van de bouwregels gehandhaafd blijven. Van deze bestaande bouwvorm is het mogelijk om, onder voorwaarden, af te wijken. De afwijkingsmogelijkheid richt zich met name op knelpunten in relatie tot de eisen uit het geldende Bouwbesluit.

Overig

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de anti-dubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. de Algemene bouwregels regelen het feit dat de bestaande situatie, ziende op afwijkende maatvoering van bouwwerken, is toegestaan. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. In de Algemene aanduidingsregels is voorzien in een regeling voor de veiligheidszone van het LPG-station. Ook de Algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De Algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In de Overige regels is het parkeerbeleid van de gemeente Hoorn opgenomen.

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 9, lid 2 Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de te voeren planologische procedure is het voornemen het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Westfries Weekblad'.

Aansluitend heeft het ontwerp van het bestemmingsplan van 4 juli tot en met 14 augustus 2019 ter inzage gelegen in het stadhuis van Hoorn en was het bestemmingsplan raadpleegpbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. en de gemeentelijke website. Over het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend. In de nota zienswijzen en wijzigingen (zie bijlage) is deze zienswijze voorzien van een reactie. Ook heeft de zienswijze geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het onderhavige plan is een beheerplan, waarmee geen grote kosten zijn gemoeid. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

5.3 Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Binnen dit bestemmingsplan worden bij recht geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, waarvan het totaalbedrag van de exploitatiebijdragen meer dan € 10.000,00 bedraagt. Op basis van artikel 6.2.1a van het Bro kan daarom worden gesteld dat het kostenverhaal voor het bestemmingsplan anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.

5.4 Handhaving

Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.

De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.

Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.

Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ligt.