Plan: | Lintbebouwing Koewijzend |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0405.BPBOlintkoewijzend-va01 |
De gemeente Hoorn heeft voor het overgrote deel van haar grond actuele bestemmingsplannen. Voor een deel van het lint Koewijzend geldt echter nog een verouderd bestemmingsplan. Voor een deel van de percelen aan Koewijzend 4-16 heeft op 31 januari 2006 de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan 'Bangert en Oosterpolder', vastgesteld. Op het andere deel van deze gronden geldt het bestemmingsplan 'Bangert Noord en omgeving', dat op 4 april 2011 door de gemeenteraad van Hoorn is vastgesteld. Beide bestemmingsplannen bevatten een aantal uit te werken bestemmingen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en zijn opgedeeld in een aantal deelgebieden.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (beoogd wordt 2022), wordt het bestemmingsplan voor het onderstaand aangegeven plangebied herzien. Het gaat om een actualiserend maar conserverend plan. Het is voor dit gebieden wenselijk om al de verschillende uitwerkingsplannen te voorzien van een actueel overkoepelend nieuw bestemmingsplan. Voorliggend plan voorziet hierin.
De ligging van de plangebieden is globaal aangegeven op onderstaande overzichtskaart.
Figuur 1. Overzichtskaart plangebied.
Het bestemmingsplan herziet de volgende bestemmingsplannen:
Daarnaast worden het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', vastgesteld op 07-03-2017, het 'Bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening parkeernormering', onherroepelijk op 07-11-2013, en het Paraplubestemmingsplan 'Parkeren en laden & lossen', vastgesteld op 13 november 2018 in het bestemmingsplan meegenomen.
Met de herziening van het bestemmingsplan kunnen de huidige inzichten in de ruimtelijke ordening worden verwerkt in het bestemmingsplanbeleid. De koers daarvan is vastgelegd in de in 2012 vastgestelde structuurvisie. In deze koers staan flexibiliteit en duuraamheid voorop. De actuele opgaven vragen om kleinschaligheid, identiteit, wijkgerichtheid, kwaliteit van de bestaande stad en het stimuleren van bottomup initiatieven. Het nieuwe bestemmingsplan moet op deze koers kunnen inspelen. Maatschappelijke tendensen als verbouwen, vergroten van de eigen woning om deze levensloopbestendig te maken, bedrijvigheid aan huis, functieverbreding en multifunctioneel gebruik (herbestemmen) van gebouwen dienen daarom een plek te krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Het bestemmingsplan is daarbij gericht op de voorzienbare ontwikkelingen.
Digitaal uitwisselbaar plan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan. Dit betekent dat:
Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.
Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving, en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vier is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk vijf gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is daarbij ingegaan op het aspect handhaving.
De linten van de Dorpsstraat, Westerblokker, Bangert en Koewijzend zijn een bepalend onderdeel geweest bij de stedelijke ontwikkeling van het huidige Hoorn. De ontginning van het natte West - Friesland achter de zeedijk heeft ooit vanuit de bebouwingslinten plaatsgevonden. De snelle ontwikkeling van de stad na de jaren ’60 maakte dat de meeste “linten” ingebouwd zijn in de stad.
Het plangebied bestaat uit het gebied van percelen aan Koewijzend 4-16 en naastgelegen perceel aan Koewijzend. Dit gebied wordt begrensd door woningen aan de Koewijzend-noordzijde, het Plukkerspad aan de westzijde, de Kolenberghstraat aan de oostzijde en het te ontwikkelen woongebied 'Bangert en Oosterpolder, fase A - west aan de zuidzijde. Het plangebied betreft bestaande woningen aan het lint Koewijzend.
Het lint Koewijzend-Bangert was vroeger tussen een dubbele watergang gelegen, die zorgde voor de afwatering van het gebied tussen de Dorpsstraat en Westerblokker. Tegenwoordig is de bebouwing van Koewijzend en Bangert grotendeels omgeven door uitbreidingswijken van Zwaag en Blokker en is slechts de wetering (de Wijzend) aan de noordzijde overgebleven. Het profiel van het lint is over de gehele lengte vrij eenduidig (een brede wetering aan de noordzijde, waarachter de bebouwing recht op de kavel staat). De bebouwingsdichtheid langs de hele Koewijzend-Bangert is vrij laag. Het beeld wordt voornamelijk bepaald door vrijstaande bebouwing met afwisselend hoge en lage erfbeplanting. De bebouwing bestaat voornamelijk uit woningen van een bouwlaag met zadeldak langs of haaks op de weg. Binnen het hele lint is sprake van een binnen een marge van 3 meter verspringende rooilijn.
Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. Voor elk van de in de SVIR opgenomen rijksdoelen worden in de nota specifieke nationale belangen benoemd. Het plan voldoet aan deze belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Het onderhavige plan is met name conserverend van aard. Voor zover sprake is van een ontwikkeling of functiewijziging, is daarbij sprake van een herstructurering van het stedelijk gebied.
Conclusie
Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met het voornemen is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit Besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Het project is niet strijdig met de nationale belangen.
Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
Het planvoornemen betreft een actualisatie van de huidige planologische rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening NH2050
Op 1 september 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, en de Wegenverordening. Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers. Het voornemen voldoet hieraan.
Structuurvisie Hoorn
Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:
1. Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.
2. Vasthouden van jonge gezinnen.
3. Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.
4. Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.
5. Balans wonen en werken.
6. Economie verbreden.
7. Compleet pakket aan voorzieningen bieden.
8. Branding en profilering van Hoorn verbeteren.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad. Afronding van de uitbreidingswijk Bangert en Oosterpolder als rustige, meer suburbane woonwijk, is in dit kader opgenomen in de uitvoeringsparagraaf van deze structuurvisie.
Daarnaast kent de structuurvisie beleid ten aanzien van de economische ontwikkeling in de vorm van wijkeconomie en stedelijke economie. Ook is er beleid ten aanzien van duurzaamheid in de vorm van fysieke duurzaamheid en sociale duurzaamheid.
Beleid verblijfsruimte toeristen
De gemeente Hoorn richt zich op het stimuleren van toerisme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beschikbaarheid van voldoende verblijfsruimten voor toeristen om aan deze vraag te voldoen. Attracties, horeca en detailhandel zijn voor een deel afhankelijk van het verblijfstoerisme. Daarbij stimuleert toerisme het voorzieningenniveau en draagt het, zowel direct als indirect, bij aan werkgelegenheid.
De gemeente wil ook consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten in woningen stimuleren. Onderdeel hiervan is het bieden van de mogelijkheid aan bewoners om verblijfsruimten aan toeristen te kunnen bieden. In de notitie worden de voorwaarden bepaald die gesteld worden aan pensions en bed & breakfasts om de belangen van bewoners te waarborgen.
Ten aanzien van pensions kan geen algemeen geldend beleid worden ontwikkeld, omdat de situaties te veel verschillen en dit juist te beperkend zou werken. De beoordeling of een pension wel of niet passend is op een bepaalde locatie, wordt per geval afgewogen en waar nodig worden hier voorwaarden aan verbonden.
In tegenstelling tot een pension, is de impact van een bed & breakfast beperkt. Een bed & breakfast is daarom aanvaardbaar binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Woondoeleinden’. De impact van een bed & breakfast is relatief gering en ondergeschikt aan wonen. De woonfunctie blijft dus de hoofdfunctie. Er kan medewerking worden verleend aan het vestigen van een bed & breakfast, onder de voorwaarde dat deze behouden blijft en overlast voor de omgeving wordt voorkomen dan wel beperkt. In de beleidsnotitie zijn de geldende voorwaarden bepaald, die als uitgangspunt zijn genomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom is dit 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De aanwezige bebouwing ligt binnen de van rechtswege geldende zone van de weg Koewijzend. Gelet op de ligging binnen die zone bestaat er een inspaningsverplichting voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. In het kader van het geldende bestemmingsplan heeft een afweging van geluidssituatie plaatsgevonden, is akoestisch onderzoek uitgevoerd, en waar nodig een hogere waarde geluidhinder verleend. Met voorliggend planvoornemen wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Een nieuwe analyse van de geluidsbelasting is dan ook niet noodzakelijk.
In het plangebied vindt daarnaast geen reconstructie van de weginfrastructuur plaats die van invloed is op geluidsgevoelige objecten in de omgeving.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart voor de omgeving van de Koewijzend weergegeven.
Figuur 2. Weergave Risicokaart Koewijzend.
Zoals uit deze afbeelding blijkt bevindt zich op korte afstand van het plangebied aan de Koewijzend één risicobron, namelijk Zwembad De Wijzend aan de Pastoor Nuijenstraat 57. Op het terrein van het zwembad bevindt zich een tank waarin natriumhypochloriet opgeslagen wordt. Deze tank heeft een invloedsgebied van 15 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 85 meter. De tank vormt hiermee geen belemmering voor het voornemen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard, omdat de feitelijke en planologisch toelaatbare situatie niet verandert. Er zijn geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor het onderhavige bestemmingsplan.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend bij de vormgeving van een bestemmingsplan, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In deze onderbouwing dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Aan de overzijde van de Koewijzend bevindt zich aan de Krommewoud 46 een huisartsenpraktijk met een maatschappelijke bestemming. Een huisartsenpraktijk kan op basis van de VNG brochure het beste worden ingedeeld in categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven (SBI 2008, 8621) waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10 m. De huisartsenpraktijk heeft een maatschappelijke bestemming. Naast huisartsenpraktijken zijn hier scholen, culturele en religieuze activiteiten, dienstverlening en sportactiviteiten toegestaan. Het betreft hier toegestane bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de VNG-brochure. Voor categorie 2 geldt een grootste richtafstand van 30 m. De afstand tussen de huisartsenpraktijk (bestemmingsgrens) en de dichtstbijzijnde gevel van een woning aan de Koewijzend bedraagt ruim 70 m. Aan de te hanteren richtafstand kan ruimschoots worden voldaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan niet wordt beperkt door bezwaren vanuit het perspectief van milieuhinder van bedrijven.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering bij nieuwe ontwikkelingen. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de gemeente bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.
Voor de bodemkwaliteit in het plangebied is de kaart van het Bodemloket geraadpleegd. Er bestaat op grond van de gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennnend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu kan eventueel wel nodig zijn bij het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning om te bouwen.
De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft aanvullend advies uitgebracht over de bodemkwaliteit in het plangebied. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat in het verleden verschillende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Uit de beschikbare informatie blijkt verder dat het overgrote deel van de bodem binnen het plangebied geschikt is voor de functie wonen (meest gevoelig). De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Bij toekomstige sloop of nieuwbouw van de woning kan in het kader van de omgevingsvergunning bouwen wel alsnog een bodemonderzoek worden gevraagd.
Conclusie
Het plan mag wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar worden geacht.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard, omdat de feitelijke en planologisch toelaatbare situatie niet verandert. Voor wat betreft de aanwezige functies zijn wijzigingen van de luchtkwaliteit zijn dan ook niet te verwachten. Het plan zal waarschijnlijk niet voor (nieuwe) overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Het plan legt op enkele locaties planologische rechten die niet zijn gerealiseerd opnieuw vast. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Het planvoornemen, waarbij geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, is te scharen onder deze vrijstelling. Het planvoornemen leidt niet tot een wijziging van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Het planvoornemen kan dan ook worden beschouwd als een nibm-plan.
Conclusie
Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moeten worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De bestaande planologische rechten worden opnieuw vastgelegd. Er vinden door dit bestemmingsplan geen bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Ongeveer 2.5 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het Markermeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000-gebied en onderdeel uitmaakt van NatuurNetwerk Nederland. Ten aanzien van het behoudende karakter van het voorliggende bestemmingsplan zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.
Figuur 4. Afstand van het plangebied tot Natura 2000
Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is voor het overige op alle handelingen van toepassing.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Watervisie 2021
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is samengevat in de Watervisie 2021. In de Watervisie 2021 staan de ecologische doelen voor niet-natuurlijk oppervlaktewater. Deze doelen zijn afgestemd met de waterbeheerders. Ook staan in de Watervisie 2021 maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de bodem van Noord-Holland te verbeteren.
Klimaatadaptatie
Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn daarom klimaatadaptieve maatregelen mogelijk.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het bestemmingsplan legt enkel de huidige planologisch-juridisch toegelaten situatie in het plangebied opnieuw vast. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan moet wateradvies bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier worden aangevraagd.
Dit bestemmingsplan wordt aan het Hoogheemraadschap voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.
Voor het aspect water bestaan geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
Archeologie
In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Dit archeologiebeleid dient zijn vertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen van de gemeente. Hiervoor is op 7 maart 2017 een paraplubestemmingsplan Archeologie vastgesteld. Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is onderstaande kaart vervaardigd.
Figuur 5. Uitsnede beleidskaart Archeologie, locatie Koewijzend (Bron: gemeente Hoorn)
Het plangebied Koewijzend 4 tot en met 16 ligt buiten de historische lintbebouwing langs de Bangert.
Op de beleidskaart archeologie staat aangegeven vanaf welke omvang het aspect archeologie dient te worden meegewogen. Voor de Koewijzend geldt een vrijstellingsgrens van 100 m2.
Voor de rest van onderhavig plangebied geldt een vrijstellingsgrens van 1.000 m2 en een klein deel heeft een vrijstellingsgrens van 10.000 m2. Het gaat hierbij dus om het graven van sloten en waterpartijen. Het bouwen of verbouwen van huizen overschrijdt de vrijstellingsgrens niet.
Met het planvoornemen zijn geen directe ontwikkelingen beoogd. Om de archeologische waarden voldoende te beschermen zijn de volgende archeologische dubbelbestemmingen opgenomen:
Cultuurhistorie
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.1.6., lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening wordt gehouden met cultuurhistorische waarden in het plangebied. In de toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving opgenomen zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij moet ook de historische, (steden)bouwkundige en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Figuur 7. Uitsnede cultuuristorische inventarisatiekaart, locatie Koewijzend (Bron: gemeente Hoorn). Alle elementen krijgen op de verbeelding de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
Het plangebied is gelegen in de Banne van Westerblokker. De bewoningsgeschiedenis van Blokker gaat terug tot de tweede helft van de twaalfde eeuw toen het gebied werd ontgonnen. Voor die tijd was het veengebied nat en daarom ontoegankelijk. Omdat er geen historische bronnen over het dorp uit deze periode zijn is de datering van de bewoning gebaseerd op archeologisch onderzoek.
De verkaveling van het gebied ten noorden van de stad Hoorn is ontstaan vanuit de kreekruggen, die na inklinking van het getijdengebied, als de hogere delen in het landschap achterbleven. De wegen werden loodrecht op de (oost-west gelegen) kreekruggen aangelegd en zouden leiden tot de zo voor de gemeente Hoorn zo kenmerkende linten. Het dorp Blokker was aan alle zijden voorzien van een dijk: de Koewijzend in het noorden, de Swarte wegh (nu de Holenweg) in het westen, de Lageweg in het zuiden en de Zuiderdracht in het oosten (afb 2). De naam 'Blok refereert aan een blok land dat van kades werd voorzien. Vanuit een ontginningsas werden sloten door het veengebied gegraven.
De eerste inwoners van Blokker vestigden zich op kleine terpjes aan weerszijden van het lint, de huidige Westerblokker. Het gebied werd gefaseerd in cultuur gebracht. Hiertoe werd een "blok" land voorzien van kades waarna vanuit een ontginningsas sloten werden gegraven naar een waterloop, waardoor het gebied was ingedeeld in de kenmerkende lange smalle stroken die in noordwest-zuidoost richting liepen haaks op de Westerblokker. Afvoer van het water vond plaats aan de oostkant van het gebied via de Drecht in de Zuiderzee.
In het lager gelegen, natte zeekleigebied werden de gronden extensiever gebruikt. De bewoners van Blokker hielden zich daar vooral bezig met veeteelt en het gebied werd vooral gebruikt als weidegebied. Aan het eind van de vijftiende eeuw was de hoeveelheid vee per huishouden erg laag en konden de inwoners van Blokker waarschijnlijk niet uitsluitend van de veehouderij rondkomen. Vanaf de vijftiende eeuw veranderden daarom sommige weilanden in boomgaarden, zoals ook hier het geval was.
GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Koewijzend 10
Het betreft een voormalige tuinderswoning uit omstreeks 1910 met bijbehorende schuur. Het is niet bekend wie het huis en de achterliggende schuur ontworpen en gebouwd heeft. Kenmerkend voor de bouwtijd is dat de schuur geheel gemetseld is in goedkope witte kalkzandsteen. Het woonhuis is uitgevoerd in een traditionele architectuur met alleen in de voorgevel enige verfraaiing in de vorm van onder meer contrasterende banden. Het pand met bijbehorende schuur is van algemeen belang wegens architectuur- en cultuurhistorische waarde als grotendeels gaaf bewaard gebleven ensemble van een eenvoudige tuinderswoning en –schuur uit het eerste kwart van de 20ste eeuw.
Koewijzend 4
Op een ruim erf aan de zuidzijde van de Koewijzend gelegen voormalig tuindersbedrijf (fruit- en groentekwekerij) uit het tweede kwart van de 20ste eeuw, bestaande uit een woonhuis (1930), een bewaarschuur (1938), en een druivenserre (1928 of 1929) en een bijbehorende hoogstamboom.
In de historische fruittuin van de Koewijzend 4 staat tevens een tuindersschoorsteen. De schoorsteen was oorspronkelijk gesitueerd achter Kolenbergstraat 49 maar is naar deze locatie verplaatst. De schoorsteen dateert uit 1929 of 1930 en maakte onderdeel uit van een groot glastuinbouwbedrijf uit het interbellum, gelegen aan de Bangert 60. Het bijbehorende kassencomplex strekte zich in noordwestelijke richting uit vanaf de schoorsteen tot aan de Bangert en is omstreeks 1970 gesloopt. In 2014 moest ook de schoorsteen afgebroken worden vanwege de aanleg van de nieuwe wijk Bangert en Oosterpolder. De lintdorpen Zwaag en Blokker kenden ooit meerdere tuindersschoorstenen en deze schoorsteen was de laatst bewaarde. Op initiatief van de lokale bevolking werd daarom besloten tot herbouw. In 2015 werd de bestaande schoorsteen in delen gedemonteerd en getransporteerd naar Koewijzend 4. In 2016 was de herbouw afgerond. Naast de schoorsteen wordt een authentiek ketelhuis gebouwd om het beeld van een historische fruitkwekerij zichtbaar te houden.
Het complex is van algemeen belang wegens cultuurhistorische, architectuurhistorische en zeldzaamheidswaarde als grotendeels gaaf bewaard gebleven en voor dit gebied kenmerkend voorbeeld van een tuindersbedrijf (fruit- en groentekwekerij) uit het tweede kwart van de 20e eeuw. Tevens heeft het geheel historisch-stedenbouwkundige waarde als beeldbepalend onderdeel van het lint Bangert/Koewijzend met zijn karakteristieke bebouwing van vrijstaande (tuinders)woningen. De schoorsteen heeft cultuurhistorische waarde als kenmerkend bewaard gebleven onderdeel van de tuindersgeschiedenis in de dorpen Blokker en Zwaag en als tastbare herinnering aan de Bangert als belangrijk centrum van fruitteelt en glastuinbouw. De tuinderscultuur is bepalend geweest voor het karakter van de samenhangende lintbebouwing en de schoorsteen heeft daarom stedenbouwkundige waarde.
De schoorsteen heeft daarnaast een hoge zeldzaamheidswaarde als beeldbepalend en nagenoeg in originele staat bewaard gebleven gemetselde tuindersschoorsteen. Tevens is de herbouwde schoorsteen samengesteld uit de originele onderdelen uit 1929 – 1930 en heeft door deze toepassing bouwhistorische waarde.
HISTORISCHE WATERWEGEN
Binnen het plangebied zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied. De sloten die dwars op de Koewijzend liggen en de oorspronkelijke grenzen van de oude perceelindelingen markeerden, laten nog steeds de eenheid van het gebied zien en de herleidbaarheid naar het verleden. Zij vertegenwoordigen dan ook hoge cultuurhistorische waarden. Behoud van het patroon van de sloten is van belang voor het aanzicht van het lint en moet als vorm herkenbaar blijven en versterkt worden in het landschap en moeten op verbeelding en in regels dan ook tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' krijgen.
De Koewijzend
Het lint Koewijzend-Bangert was oorspronkelijk tussen een dubbele watergang gelegen, die zorgde voor de afwatering van het gebied tussen de Dorpsstraat en Westerblokker. Tegenwoordig is de bebouwing van Koewijzend-Bangert grotendeels omgeven door uitbreidingswijken van Zwaag en Blokker en is slechts de wetering (de Wijzend) aan de noordzijde overgebleven. Het profiel van het lint is over de gehele lengte vrij eenduidig (een brede wetering aan de noordzijde, waarachter de bebouwing recht op de kavel staat).
Waarde- cultuurhistorie
Het de historische waterwegen, maar ook de erven bij de stolpen krijgen de bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' in voorliggend bestemmingsplan.
Landelijke wetgeving
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de EPC-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4. Op 3 april 2018 is een aanpassing van de Gaswet in werking getreden waardoor de gasaansluitplicht is komen te vervallen. Dit betekent dat geen omgevingsvergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet. Deze regeling geldt voor omgevingsvergunningen aangevraagd vanaf 1 juli 2018.
Gemeente Hoorn
De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel staan. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen.
Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.
Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. Opwekken van duurzame energie is in kleinschalige (niet milieuhinderlijke) vorm toegestaan. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen is mogelijk. Kleinschalige vormen van opwekking van duurzame energie zijn toegestaan. De plaatsing van windturbines is binnen de regels van het bestemmingsplan niet mogelijk. De plaatsing van kleine (gebouwgebonden) windmolens is mogelijk als vaststaat dat deze geen hinder voor de omgeving opleveren. Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Wanneer deze beoordeling aan de orde is, dient deze te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie waarbij door middel van de in bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU opgenomen punten wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
Het is van belang dat de ligging van kabelverbindingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van een kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Zo wordt voor 50kVkabelverbindingen doorgaans een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen die moeten worden meegenomen in onderhavig plan. De overige kabels en leidingen worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION).
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012- code hebben;
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo. Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningtrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk. Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn door Geonovum, als beheerder van de ROstandaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen.
De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Ondergronds bouwen
Het onderhavige bestemmingsplan kent geen specifieke voorschriften voor ondergronds bouwen. Dit betekent niet dat er niet ondergronds gebouwd mag worden. Uit jurisprudentie (onder meer in de uitspraken van 28 februari 1996 in zaak nr. R03.93.2220; BR 1996, p. 562, van 18 september 2002 in zaak nr. 200105060/1 en van 7 mei 2008 in zaak nr. 200706138/1) blijkt dat de regeling voor het bovengrondse bouwen wordt toegepast, wanneer sprake is van ondergrondse bouw. Ook bij het onderhavige plan moeten de planregels, inzake onder meer de toelaatbaarheid van gebouwen en de aard, de situering en de omvang van toegelaten gebouwen, voor het bovengrondse bouwen op overeenkomstige wijze worden toegepast bij ondergrondse bouw.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Ontwerpfase
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.
Vaststellingsfase
Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De invoering van het Besluit Quickwins (BQw) heeft onder andere tot aanpassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geleid. In bijlage II van het Bor is het vergunningsvrij bouwen geregeld (artikel 2 en 3). Daarnaast is in artikel 4 van bijlage II de kruimellijst opgenomen. Met lid 9 van dit artikel kunnen functieveranderingen met een omgevingsvergunning op basis van de reguliere procedure (korte procedure) worden gerealiseerd. Met de invoering van het BQw zijn deze mogelijkheden verruimd.
Hierna is aangegeven hoe met de aanpassing van het Bor wordt omgegaan en hoe het voorliggend bestemmingsplan hierop is afgestemd.
Nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden vanaf 1 november 2014 individueel afgewogen. De aanvragen moeten in ieder geval zijn voorzien van:
Concreet in dit bestemmingsplan
BEGRIPSBEPALINGEN EN BIJGEBOUWEN REGELING
In de begripsbepalingen zijn de relevante begrippen overgenomen die in bijlage II van het Bor worden gebruikt, zoals achtererfgebied en bebouwingsgebied. Een eenduidig begrippenstelsel is belangrijk uit het oogpunt van helderheid richting de burger. Ook voor de toepassing door plantoetsers is een eenduidig begrippenkader van belang.
Omdat in het Bor wordt verwezen naar de rooilijn, zoals deze in het bestemmingsplan is omschreven, is in de regels van dit bestemmingsplan een begripsbepaling opgenomen van voorgevelrooilijn.
De regeling voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan ziet op een verwijzing naar de regeling voor vergunningsvrij bouwen zoals die is opgenomen in artikel 2, bijlage II Bor dan wel de geldende regeling op het moment van aanvraag omgevingsvergunning.
REGELING ANDERE BOUWWERKEN
Het vergunningsvrij bouwen voorziet in een gedifferentieerd aantal andere bouwwerken, bijvoorbeeld:
In de woonbestemming van het bestemmingsplan zijn specifiek voor perceel- en erfafscheidingen bouwmogelijkheden tot 1 en 2 m opgenomen.
AFWIJKINGSMOGELIJKHEDEN EN WIJZIGINGSBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN GEBRUIK
Gezien de tegenwoordige tijd waarin veel vastgoed van functie verandert, is een wens om onder voorwaarden afwijkend gebruik toe te staan (in vrijkomende gebouwen). Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vrijkomende school.
Nu het Bor voorziet in vrij ruime mogelijkheden op dit punt, wil de gemeente geen binnenplanse afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden meer mogelijk maken in het bestemmingsplan. Als er nieuwe invullingen komen die verder reiken dan de nieuwe kruimelgevallenregeling, is dat vaak ingrijpender voor de omgeving. Een dergelijke aanvraag kan dan in de vorm van een buitenplanse afwijking (oftewel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo) of een postzegelbestemmingsplan worden vormgegeven.
VERANDERINGEN IN VERBAND MET LIBERALISERING BELEID TEN AANZIEN VAN MANTELZORGWONINGEN
Door de nieuwe wet- en regelgeving wordt het mogelijk om, vergunningsvrij, in een bijbehorend bouwwerk een mantelzorgwoning te hebben bij een hoofdgebouw. Dit is een tijdelijke situatie die voortduurt tot de noodzaak van mantelzorg eindigt. In geen geval wil de gemeente dat deze bijbehorende bouwwerken worden benut voor een zelfstandige permanente woning. Voor recreatief gebruik dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten voor een bed & breakfast (zie paragraaf 3.1.3). Dit betekent dat deze mogelijkheid bestaat voor de woningen binnen de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen.
Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Onder deze bestemming vallen de gebouwen ten behoeve van het openbaar nut. Dit zijn onder meer transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Risicovolle inrichtingen zijn binnen deze bestemming uitgesloten. Gasstations zijn wel toegelaten. Deze vallen namelijk onder het Activiteitenbesluit. De bouwhoogte van deze voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
Verkeer
Binnen deze bestemming vallen wegen en straten. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals geluidsvoorzieningen en kunstwerken. Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld.
Water
De bestemming Water is bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Het bouwen van gebouwen is nie toegestaan. Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld.
Wonen
De bestemming Wonen geldt voor het grootste deel van het plangebied. Binnen de bouwvlakken is het bestaand aantal woningen toegestaan. De bouw- en goothoogte is aangeduid op de verbeelding. Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken wordt verwezen naar de regeling voor het omgevingsverguningvrije bouwen zoals toegestaan in bijlage II, artikel 2 van het Besluit omgevingsrecht. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep, een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit of een bed & breakfast toegestaan. Hieraan zijn voorwaarden gesteld.
Waarde – Archeologie (2, 4 en 5)
In het plan zijn drie bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie (2, 4 en 5)’ voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.
Waarde - Bouwhistorie
Op grond van de bouwhistorische waardenkaart is een aantal panden aangewezen omdat ze bouwhistorische waarden hebben. Deze panden hebben op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - bouwhistorie' gekregen. In de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - bouwhistorie' opgenomen, waarin onder meer geregeld is dat er een bouwhistorisch onderzoek is vereist in geval van ingrijpende ontwikkelingen of in het geval van sloop.
Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming is bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de bij dit bestemmingsplan cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. In paragraaf 3.2.9 is het onderdeel Erfgoed uitgewerkt. In figuur 7 is een kaart opgenomen, waarin de cultuurhistorisch waardevolle waterstaat, infrastructuur en de gemeentelijke monumenten zijn aangegeven binnen het plangebied. Deze worden middels voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorie'. Wanneer het gemeentelijke monumenten betreft, moet de bestaande bouwvorm worden gehandhaafd. Bij omgevingsvergunning kan hier onder voorwaarden van worden afgeweken. Ook geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
Overig
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de antidubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. De algemene bouwregels regelen het feit dat de bestaande situatie, ziende op afwijkende maatvoering van bouwwerken, is toegestaan. Ook staan hierin regels over de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen en duikers en hoogte van beschoeiingen. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. Ook de algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen. Hierin zijn een aantal situaties opgenomen waarin het bevoegd gezag onder voorwaarden bij omgevingsvergunning kan afwijken van de planregels. In de overige regels is het parkeerbeleid van de gemeente Hoorn opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst.
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.
In het kader van de te voeren planologische procedure is het voornemen het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Hoorns Nieuwsblad'. Daarna is het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan was ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode kon iedereen een zienswijze indienen over het bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend. In het plan is wel een technische ondergeschikte wijziging doorgevoerd. Het plan is op 21 juni 2022 gewijzigd vastgesteld.
Het onderhavige plan is een beheerplan, waarmee geen grote kosten zijn gemoeid. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.
Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.
De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.
Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.
Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ligt.