Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gooische HockeyClub
Status: geconsolideerd
Plan identificatie: NL.IMRO.0402.01bp07gooische-oh01

Toelichting

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De Gooische Hockey Club is met ruim 2.200 leden één van de grootste en oudste (1901) hockeyclubs van Nederland en de grootste hockeyclub in 't Gooi. Voor veel leden en familieleden (de "ouders’’) neemt de vereniging een zeer belangrijke plaats is. Zowel sportief, als sociaal en qua tijdsbesteding.
 
De groei (van 1500 naar 2200 leden) die de vereniging de laatste jaren heeft doorgemaakt vraagt om betere faciliteiten, passend bij het huidige leden aantal en de technische eisen van deze tijd aan hockeyvelden.
 
De club streeft daarom naar een verbetering en verduurzaming van het complex middels een nieuw multifunctioneel clubhuis, herinrichting en optimalisatie van het sportcomplex en het installeren van LED verlichting.
 
Deze veranderingen hebben geleid tot een herinrichting van het sportcomplex waarbij zowel (een deel van) de velden en het huidige clubhuis verplaatst en vernieuwd zullen worden zodat dit beter past binnen de parkachtige omgeving.
 
Het vigerend bestemmingsplan laat deze herinrichting niet toe. Met voorliggend bestemmingsplan worden de beoogde ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
 
Naar aanleiding van het ingestelde beroep bij de Raad van State en het daaruit volgende door de STAB uitgebrachte verslag heeft de gemeente Hilversum enkele geconstateerde gebreken in de toelichting, regels, verbeelding en bijlagen van het bestemmingsplan hersteld. In het opnieuw onherroepelijke bestemmingsplan zijn de aanpassingen verwerkt die zijn voortgekomen uit het ingestelde beroep bij de Raad van State.

1.2 Functie van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Gooische HockeyClub regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan.
 
De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
 
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm onherroepelijk. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig onherroepelijk. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.3 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is al ingegaan op de aanleiding en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan.
 
De hoofdstukken 3 tot en met 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4.
 
De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken en ook de 'watertoets' zijn als bijlage opgenomen.

2 Begrenzing plangebied en vigerende bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noordelijkste puntje van de gemeente Hilversum en wordt globaal begrensd door de Bussumse Meerweg aan de zuidoostzijde, Laegieskampweg en de daar aanliggende woningen. Aan de noordoostzijde ligt tennisvereniging Het Spieghel. Het plangebied grenst in het noordwesten aan het natuurgebied Naardermeer. Aan de zuidzijde bevindt zich de Bussumse Footbalvereniging.
 
Figuur 1: Ligging locatie
 
Figuur 2: Begrenzing Gooische Hockeyclub (rood omlijnd)
 
Omdat de tennisvereniging in het vigerende bestemmingsplan onderdeel uit maakt van de bestemming 'Sport', is deze meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. 

2.2 Vigerende bestemmingsplannen.

Het vigerende bestemmingsplan Hilversum Buitengebied is onherroepelijk op 26 juni 2013 en geheel onherroepelijk geworden op 30 juli 2014. Het vigerende plan heeft een consoliderend, beheersmatig karakter.
 
Het huidige terrein van de Gooische Hockeyclub heeft de bestemming 'Sport' met de functieaanduiding 'sportveld'. Tevens is binnen de bestemming een bouwvlak opgenomen ter plaatse van het huidige clubgebouw. Ook is een bouwvlak opgenomen voor het clubgebouw van de tennisvereniging. Het omliggende terrein heeft de bestemming 'Natuur'.
 
Binnen de bestemming 'sport' mogen sportvelden met bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd. Gebouwen mogen enkel gerealiseerd worden binnen het aangegeven bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 8 meter. Het bebouwingsoppervlak bedraagt maximaal 1330 m2 voor zowel de tennisvereniging als de hockeyclub gezamenlijk.
 
Daarnaast heeft het gehele gebied een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie - Hilversumse Meent - Laag'. Dit houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met een bepaalde diepte en omvang aandacht geschonken dient te worden aan archeologie. Hier wordt in de 
toelichting paragraaf 3.6 nader op ingegaan.
 
Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
   
Strijdigheid Vigerend bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het bestaande clubgebouw zal worden verplaatst naar een locatie waar momenteel geen bouwvlak is voorzien. Daarnaast worden de nieuwe velden zodanig gesitueerd dat de bestemmingsgrens Sport in de zuidwesthoek overschreden wordt (zie onderstaande afbeelding).
 
Figuur 4: Vergelijking schetsplan met vigerend bestemmingsplan
  

3 Karakteristieken plangebied

In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht besteed aan de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren.

3.1 Historie

Het gebied van de Gooische Hockeyclub, de tennisvereniging ‘Het Spiegel’ en aangrenzend landschapspark ‘Laegieskamp’ was vroeger een moerasgebied. De gemeente Bussum is in dit gebied gaan cultiveren in het kader van een werkverschaffingsproject in de crisisjaren. Op 16 februari 1933 werd gestart met onder meer de aanleg van een verlichte ijsbaan, tennisvelden/clubhuis, wandelpaden en bruggetjes over gegraven slootjes.
In september 1933 werden de hockeyvelden in gebruik genomen en in december van dat jaar het clubhuis.
 
Het fraaie landschapspark ‘Laegieskamp’ verdween tijdens de oorlogsjaren vrijwel geheel en ook waren de hockeyvelden en clubhuis een ruïne geworden. Het complex is door de leden hersteld en in 1956 vond de eerste uitbreiding van het clubhuis plaats en in 1966 wederom.
 
Figuur 5. Historische situatie (vóór 1989) waarbij het clubgebouw nog aan de andere zijde gesitueerd was.
 
In 1984 had de hockeyclub inmiddels 10 natuurvelden en werden daarvan 2 velden vervangen door kunstgrasvelden. In 1989 werd het huidige clubhuis gebouwd, ook werden 3 natuurvelden teruggeven aan natuurmonumenten en werden wederom 2 natuurvelden omgezet naar kunstgrasvelden. Kunstgrasvelden vragen meer ruimte. Hierdoor is het terrein heringericht en zijn er 5 (in plaats van 7) velden overbleven. In 2012 is het laatste natuurveld vervangen door een kunstgrasveld.

3.2 Wonen, werken en voorzieningen

3.2.1 Wonen

Binnen het plangebied bevinden zich geen woningen. Wel is naast de ingang van de Gooische Hockeyclub een woning aanwezig. Deze bevindt zich momenteel op circa 10 meter afstand van het huidige clubgebouw.
 
Figuur 6. Woning naast clubgebouw
 
Figuur 7. Woningen zuidzijde hockeyvelden

3.2.2 Werken

De vereniging draait zowel op vrijwilligers als ook betaalde krachten. Voor de accommodatie, sportvelden en buitenterrein is een fulltime accommodatie medewerker (“groundsman”) in dienst. Overige betaalde krachten bestaan verder uit een fulltime horecamanager, barpersoneel, technische managers en trainers. Op projectbasis worden hoveniersbedrijven, aannemers of sociale werkplaats medewerkers (Tomin groep) ingeschakeld.

3.2.3 Voorzieningen

Vanaf 2012 beschikt de vereniging over een vijftal kunstgrasvelden, waarvan 1 waterveld, 1 semi-water en 3 zandvelden. Daarnaast zijn er nog 2 minivelden en 1 keepertrainersveld.
Aan de rand van het terrein is een clubgebouw aanwezig met kantine, keuken, bespreekkamers, kleedruimtes en enkele overige ruimtes voor archief en opslag. Het clubgebouw heeft een vloeroppervlakte van 800 m2 verdeeld over 2 bouwlagen.
Overige voorzieningen op het terrein bestaat nog uit een speeltuin en opslag voor groundsman materialen (tractor, machines e.d.).
 
Figuur 8. Huidig clubgebouw
 

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

Het plangebied ligt dan wel in de gemeente Hilversum, maar topografisch ligt het plangebied aan de westzijde tegen de kern Bussum aan. Het verkeer zal dan ook via Bussum naar de GHC komen.
Bussum wordt ontsloten door de A1 die aan de oostzijde van de kern ligt. De snelweg A1 is de verbinding tussen Amsterdam en Amersfoort/Utrecht. Vanuit de afslag van de A1 heeft Bussum twee hoofdwegen die de kern ontsluiten, namelijk de Amersfoortseweg aan de noordkant van de kern (deze gaat over in Rijksweg) en de Huizerweg aan de zuidkant van de kern (deze gaat over in Meentweg). In het westen verbind de Groot Hertoginnelaan de Rijksweg en Meentweg weer met elkaar.
 
De erfontsluitingsweg van de GHC, De (Bussumse) Meerweg, loopt vanaf de Brinklaan (ontsluiting richting Hilversum) naar het westen, over de Cort vd Lindenlaan en eindigt bij de GHC waar zich tevens het parkeren bevindt ten behoeve van de GHC. Verkeer dat vanuit Naarden komt maakt vaak gebruik van de Kolfbaan en de Laegieskampweg. De GHC is dan ook met de auto goed bereikbaar vanuit alle windhoeken.
 
Parkeren
Aan het einde van de Bussumse Meerweg, bij de ingang van de verenigingen, is een parkeerplaats aanwezig ten behoeve van de GHC. Hier was voorheen ruimte voor circa 100 auto’s. De gemeente Gooise Meren heeft het parkeerterrein in oktober 2016 heringericht en vergroot tot circa 140 parkeerplaatsen.
 
Figuur 9. Wegenstructuur rondom Gooische Hockeyclub
 
Figuur 10. Huidig parkeerterrein
 

3.3.2 Openbaar vervoer

De kern Bussum heeft een station en is dan ook goed bereikbaar met de trein. Het station Naarden-Bussum ligt op het traject Amsterdam-Utrecht. De Gooische HockeyClub bevindt zich op circa 1 km loopafstand van het station.

3.3.3 Langzaam verkeer

De fietsers en voetgangers maken gebruik van de bestaande wegen (met trottoirs). De kern heeft voornamelijk een 30 km-zone op de gebiedsontsluitingswegen na. Hierdoor is menging van langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer geen probleem. Op het terrein bevindt zich een fietsenstalling.
 

3.4 Groen, blauw en natuur

3.4.1 Groen en blauw

Het plangebied wordt omringd met groen aangezien het tegen het natuurgebied Naardermeer is gelegen aan de westzijde. Aan de overige zijden wordt het terrein afgeschermd met hagen. Aan de zuidoostzijde waar de twee woningen zich bevinden zijn de hagen circa 3 meter hoog waardoor de velden uit het zicht zijn onttrokken. Verder grenzen de tuinen van Laegieskampweg 5 en 7 aan veld 5 en worden afgescheiden door een hek. Laegieskampweg 9, 11 en 13 grenzen eveneens aan het terrein van de GHC dat is ingericht met bomen.
 
Ten noordwesten van het plangebied ligt de Karnemelksloot. Deze sloot dient tevens als opvang van hemelwaterafvoer dat via de waterbergende afvoerkoker in de Meerweg naar de Karnemelksloot wordt afgevoerd.

3.4.2 Natuur

Zoals eerder aangegeven ligt het plangebied tegen het natuurgebied Naardermeer aan. Het omliggende gebied is tevens aangewezen als Natura2000 gebied (linkse afbeelding figuur 11). Aan de oostzijde van de Karnemelksloot betreft het bescherming volgens de Habitatrichtlijn en aan de andere zijde van de sloot heeft het zowel habitatrichtlijn als vogelrichtlijn bescherming. Het gebied dat is aangewezen als Natura2000 heeft eveneens de planologisch status Ecologische Hoofdstructuur. Deze EHS reikt verder dan het Natura2000 gebied. De EHS ligt rondom het terrein van GHC (zie rechtse afbeelding in figuur 11).
Er is een uitgebreid flora- en fauna onderzoek gedaan naar deze gebieden en daarin voorkomende soorten. paragraaf 5.4.3 gaat hier nader op in.
 
Figuur 11. weergave Natura2000 (links, bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000) en EHS (rechts, bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening)
  

3.5 Leefbaarheid

3.5.1 Afval

Het afval wordt gescheiden ingezameld en afgevoerd door een commerciële partij.

3.5.2 Geluid

Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. Voorliggende functie is geen geluidsgevoelige bestemming.
 
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wm.
 
paragraaf 5.5.2 gaat verder in op het aspect geluid.

3.5.3 Licht

Er bestaan nog geen specifieke wetten rond lichthinder. Indirect echter wel, want lichtoverlast valt vaak binnen gemeentelijke milieuwetgeving. Verder heeft de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) een aantal richtlijnen uitgebracht voor het beoordelen van lichthinder. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) heeft eveneens verlichtingsnormen opgesteld.
 
In de bestaande situatie is de verlichting conventioneel en onvoldoende op een aantal velden. Voor 2 velden voldoet deze aan de normen van de KNHB. In de nieuwe situatie zal hiervoor het e.e.a. wijzigen. Zie hiervoor paragraaf 5.5.2.

3.5.4 Lucht

In de bestaande situatie is geen overschrijding van de luchtkwaliteit bekend. De toekomstige situatie komt nader aan bod in paragraaf 5.5.2.

3.6 Cultuurhistorische waarden

3.6.1 Historisch-geografische waarden

Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) . Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht.

3.6.2 (Steden)bouwkundige waarden

Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst; gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.
In en rondom het plangebied is geen sprake van aangewezen monumenten.

3.6.3 Archeologische waarden

Een lastig aspect van de archeologie is dat de meeste archeologische vindplaatsen nog niet ontdekt zijn, maar ergens in de ondergrond verborgen liggen. Om vast te stellen waar vindplaatsen zijn en of deze al dan niet behoudenswaardig zijn, is inventariserend archeologisch vooronderzoek nodig. Dit inventariserende onderzoek bestaat uit bureauonderzoek en veldwerk. Als regel geldt dat inventariserend archeologisch vooronderzoek overal verplicht is waar plannen met bodemingrepen worden voorgenomen. Dus daar waar bijvoorbeeld gebouwd, geheid, gegraven, opgehoogd, geplaveid of ontwaterd gaat worden. Vooronderzoek is daarentegen niet verplicht in delen van een plangebied waar de bestaande inrichting ongewijzigd gehandhaafd wordt, bijvoorbeeld een groenstrook die in de nieuwe inrichting behouden blijft.
In de huidige situatie zijn geen archeologische vindplaatsen of vondsten bekend binnen het plangebied.
 
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid met de dubbelbestemming ‘archeologische waarde Hilversumse Meent – Laag’. Hiermee zijn de gronden beschermd voor behoud van archeologische waarden. Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm-mv en een oppervlakte van meer dan 2500 m2 is archeologisch onderzoek nodig. paragraaf 5.6.3 gaat hier verder op in.

3.7 Bodem en watersysteem

3.7.1 Bodem

De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. Het gebied wordt daarom gekenmerkt door grote en kleine verschillen in reliëf.
De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. Op het hoge deel van de stuwwal zijn moderpodzolen ontstaan; dit zijn droge matige vruchtbare gronden met een diepe grondwaterstand. De hogere delen worden omringd door een schil van haarpodzolgronden. Deze droge arme gronden liggen op de lagere rand van de stuwwal en in de aangrenzende dekzandgebieden.
 
Er is in het plangebied geen sprake van bodembeschermingsgebieden of aardkundige monumenten. Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.

3.7.2 Watersysteem

Voor de beoogde planontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Deze is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Hierin wordt ook de bestaande situatie van het watersysteem beschreven.
 

3.8 Kabels en leidingen

Er zijn in de huidige situatie geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

3.9 Veiligheid

3.9.1 Sociale veiligheid

Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid.
Er zijn voor zover bekend geen concrete bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid. Het verplaatsen van het clubhuis komt wel voort uit de wens de veiligheid voor jong en oud te verbeteren. Het clubhuis komt op een centrale plek op het terrein te liggen waardoor er beter overzicht (en controle) is over de velden, speeltuin en minivelden.
De huidige toegang tot het complex is smal en zorgt voor opstoppingen. Door verplaatsing van het clubhuis kan de toegang breder en overzichtelijker worden.

3.9.2 Fysieke veiligheid

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken.
In de volgende paragraaf wordt het aspect externe veiligheid nader beschreven. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en is het gebied voldoende verkeersveilig.
 

3.9.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
 
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn onherroepelijk en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde.
 
In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
 
In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
 
Het aspect externe veiligheid is in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader bekeken. Deze analyse is weergegeven in toelichting paragraaf 5.9.3.

3.10 Beheer

Het terrein is geheel afsluitbaar en wordt ook afgesloten wanneer er geen activiteiten plaatsvinden. Daarnaast is het clubhuis voorzien van alarminstallatie.

4 Relevante beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes hebben veel bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
  1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. de bereikbaarheid verbeteren;
  3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Onderhavige uitbreiding is dermate kleinschalig dat deze geen invloed heeft op de nationale belangen zoals benoemd in SVIR.
 
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
 
Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
 
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro moet bij een bestemmingsplan met betrekking tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden onderzocht en beschreven of de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er sprake is van een dergelijke behoefte dient er eveneens onderzocht te worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien. Dit ter bevordering van duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand.
 
In het bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. Onder Stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
 
Het betreft een Hockeyclub/-terrein waarbij geen sprake is van de ontwikkeling van een nieuwe hockeyclub/-terrein maar van revitalisering van een reeds bestaand terrein.

4.1.2 Rijksnatuurvisie 2014 Natuurlijk verder

Onze natuurlijke leefomgeving is belangrijk voor de samenleving - niet alleen in de vorm van beschermde natuurgebieden in Nederland of daarbuiten maar ook dicht bij huis, in de stad en in het landelijk gebied. Soortenrijkdom is een vooraanstaand onderdeel van die natuurlijke omgeving. In ons eigen land en mondiaal hechten we daaraan omdat we die rijkdom graag aan volgende generaties willen doorgeven. Dat vraagt om een economie waarin een veelzijdige natuur duurzaam is verweven: natuur midden in de samenleving. Deze natuurvisie presenteert in grote trekken de wijze waarop het Rijk in de komende vijftien tot twintig jaar samen met de provincies vorm wil geven aan het publieke belang van natuur. Daarbij wordt voortgebouwd op ideeën die ook leven bij provincies, gemeenten, bedrijven en
maatschappelijke organisaties.
 
De afgelopen decennia is de regie over het beschermen van natuur steeds meer in handen van de rijksoverheid gekomen. Daarbij lag een sterk accent op natuur als waarde in zichzelf. Dat heeft successen opgeleverd, maar ook een afkalvende betrokkenheid van de samenleving. Tegelijk viel een toenemend aantal initiatieven van burgers en bedrijven te zien om de natuur te behouden of te laten groeien. Initiatieven die laten zien dat natuur en economie heel goed samen kunnen gaan en profijt van elkaar kunnen hebben. De basis daarvoor ligt in welbegrepen eigenbelang bij een sterke natuur. Burgers, niet in de laatste plaats jongeren, hebben behoefte aan groen in de directe omgeving om te ontspannen, te sporten, vrijheid te ervaren en op verhaal te komen. Ondernemingen zien natuur en biodiversiteit steeds meer als onderdeel van hun productievoorwaarden en duurzaamheid als kans om te concurreren op de wereldmarkt. Het Rijk vindt het van groot belang om aan te sluiten bij deze groeiende betrokkenheid van burgers en de verdere ontwikkeling van groen ondernemerschap, en stelt in zijn natuurbeleid dan ook de makende en verantwoordelijke mens, en daarmee de energieke samenleving, centraal.

Nederland heeft zich in Europa en daarbuiten verbonden aan natuurdoelen. De primaire strategie is daarbij die van ruimtelijk gescheiden functies, met het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, EHS) als exponent. Dit netwerk wordt, zoals in het Natuurpact met de provincies afgesproken, zonder oponthoud gerealiseerd. Toch kunnen op langere termijn de beleidsdoelen op het gebied van het behoud van biodiversiteit alleen worden gehaald als daarbij meer bronnen van biodiversiteit kunnen worden aangesproken dan die het Natuurnetwerk biedt. Dat kan door het nastreven van natuurcombinaties met landbouw, landgoederen, recreatie, waterwinning, steden, bedrijventerreinen, waterwegen, enzovoorts.
 
In paragraaf 4.2.2 komt het aspect natuur nader aan bod.

4.2 Provincie

4.2.1 Structuurvisie Noord - Holland 2040; 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen voor bus en trein, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. 
 
In de Structuurvisie is ook de begrenzing van de NNN-gebieden (voorheen EHS) aangewezen. Zoals uit de afbeelding blijkt is het gebied rondom het terrein van de Gooische Hockeyclub, aangewezen als NNN-gebied (EHS). 
  
Figuur 12. Begrenzing NNN-gebied (EHS) in Structuurvisie
 
Voor de bescherming van de EHS wordt verwezen naar de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die hierna aan bod komt. Het beoogde plan past verder binnen het beleid uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
 

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Bij de Structuurvisie  hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Deze is bindend en stelt regels waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. De volgende regels zijn van toepassing op het plangebied.
 
Artikel 19. Ecologische hoofdstructuur
Voor de gronden aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur geldt dat een bestemmingsplan deze gronden als ‘natuur’ bestemd.
In afwijking hierop kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging bestaande activiteiten voor zover:
  • er sprake is van groot openbaar belang
  • geen reëel andere mogelijkheden zijn en;
  • de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
Voorwaarde is dat in het bestemmingsplaan aangegeven dient te worden op welke wijze schade aan de EHS zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd.  
 
Artikel 24 Bufferzones
Voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones maakt het bestemmingsplan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing.
 
Toetsing
Het beoogde plan betreft herinrichting van het bestaande terrein waarbij onder andere het clubgebouw verplaatst wordt. Door de herinrichting en verplaatsing van het clubgebouw wordt 1 veld zo gesitueerd dat deze voor een klein deel de bestaande grenzen overschrijdt. Er is geen sprake van verdere verstedelijking of toevoeging nieuwe functies.
De ontwikkeling zorgt er wel voor dat de begrenzing van ecologische hoofdstructuur wordt aangetast.
 
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van Burgemeester en Wethouders een ontheffing verlenen van de regels in de verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. In voorkomende gevallen worden provinciale staten vooraf geïnformeerd over het voornemen van gedeputeerde staten om ontheffing te verlenen.
Ten aanzien van de EHS is uitgebreid flora- en fauna onderzoek uitgevoerd en is overleg geweest met de provincie. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 5.4.3

4.2.3 Water(beheer)plannen

Het waterbeleid is opgenomen in de watertoets dat als bijlage bij de toelichting is toegevoegd.

4.2.4 Milieubeleidsplan 2015-2018

In het Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit Milieubeleidsplan.
In het Milieubeleidsplan agendeert de provincie een viertal integrale opgaven, die gericht zijn op kansen voor de toekomst, waarbij milieu is gekoppeld aan de andere kerntaken van de provincie. Deze integrale opgaven krijgen mogelijk een plek in een Omgevingsvisie. Deze integrale opgaven zijn: 
  • Gezonde stad en mobiliteit;
  • Visie op de ondergrond;
  • Circulaire economie;
  • Transitie duurzame energie.
 
Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.
 
Het Milieubeleidsplan biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
 
Toetsing
De toetsing aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten vindt plaats in hoofdstuk 5. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan binnen de eisen van het PMP past.

4.3 Regio

4.3.1 Regiokaart 2025

De regiokaart bevat het overzicht van onherroepelijk ruimtelijk beleid van de zeven gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek. De regiokaart uit 2015 geeft de lopende en nieuwe ruimtelijke en stedenbouwkundige projecten in de regio voor de komende 10 jaar weer.
 
De belangrijkste opgaven zijn:
 
Landschap:
  • Behoud en versterken van natuurgebieden, landschappen, agrarische activiteiten en cultuurhistorie.
  • Versterken van de ecologische hoofdstructuur en vermindering van de versnippering door infrastructuur, ook grensoverschrijdend (Heuvelrug, Vechtlandschap, Randmeren en Eemland). 
Recreatie:
  • Verbeteren van het recreatief medegebruik van het buitengebied door kwaliteitsverbetering van wandel- en fietspaden, recreatieve knooppunten en de bereikbaarheid ervan.
  • Bevorderen van dag- en verblijfstoerisme gericht op cultuurhistorie en (natuur-) monumenten ruimte bieden aan hotels in stedelijk en pensions in landelijk gebied. 
Economie:
  • Nieuwe bedrijfslocaties: Crailo (Hilversums deel) en Monnikenberg (Hilversum).
  • Herstructurering en transformatie van bestaande bedrijfsterreinen; innovatieve en creatieve bedrijvigheid en/of huisvesting doelgroepen.
  • Ruimte voor creatieve en innovatieve bedrijvigheid (waaronder medische zorg), zowel binnenstedelijk als in de ‘groene randen’.
  • Stop op de uitbreidingsmogelijkheden voor kantoren en winkels; meer concentratie rondom de stedelijke knooppunten van het openbaar vervoer. 
Wonen:
  • Totale plancapaciteit in de regio ca. 13 duizend woningen.
  • Uitvoering op basis van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2020; betreft 4 duizend woningen.
  • Uitbreidingslocaties, zoals Anna's Hoeve, Monnikenberg met een totale plancapaciteit van ruim 5 duizend woningen. Grotendeels in procedure en deels in uitvoering.
  • Binnenstedelijke woningbouwlocaties: in alle gemeenten met een totale plancapaciteit van ongeveer 6 duizend woningen. Ongeveer de helft hiervan is ‘planologisch hard’ te noemen.
  • Transformatie van voormalige kantoren of bedrijfsgebouwen. 
Bereikbaarheid:
  • Verbreding A1-west (bij Muiden/Weesp) naar 2 x 6 stroken + dubbele wisselstrook + aquaduct.
  • Verbreding A6 (vanaf Muiden naar Almere) naar 2 x 4 stroken + 2de Hollandse Brug.
  • Verbreding A1-oost (Eemnes – Hoevelaken) naar 2 x 4 stroken.
  • Verbreding A27 (Eemnes – Utrecht) naar 2 x 3 stroken.
  • Aanleg HOV Hilversum – Huizen.
  • Behoud capaciteit doorgaande wegen binnen de regio.
Onderhavige uitbreiding is dermate kleinschalig dat deze geen negatieve effect heeft op de regionalen opgaven zoals hierboven benoemd.

4.4 Gemeente

 

4.4.1 Structuurvisie Hilversum 2030

De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
 
De structuurvisie is onherroepelijk op 15 mei 2015 en is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. 
 
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
  1. Goede woongemeente om te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen.
  2. Behoud omringende natuurgebieden.
  3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid.
  4. Centrumgemeente met accent op Zorg.
  5. Hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.   
Figuur 13. Uitsnede Structuurvisie Hilversum 2030
 
Toetsing
Het plangebied ligt in een gebied dat in de structuurvisie aangewezen is als groene ruimte met recreatieve voorzieningen. Deze functie blijft ongewijzigd. Het plan past dan ook binnen de structuurvisie.
  

4.4.2 Nota Geïntegreerd parkeerbeleid Hilversum (2009)

Deze nota is in 2009 onherroepelijk. Het behoud van karakteristieke waarden van de stad stelt grenzen aan de opnamecapaciteit van het autoverkeer. Tegelijkertijd is voor een duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad een goede bereikbaarheid met de auto, het openbaar vervoer en langzaam verkeer een voorwaarde. De grenzen van de opnamecapaciteit voor de auto komen langzamerhand in zicht. Dat vraagt om ruimtelijk maatwerk en stevig flankerend verkeersbeleid.
 
De doelen van het geïntegreerde parkeerbeleid zijn:
  1. Effectief gebruik van de beschikbare parkeerruimte (te meten in bezettingsgraden van parkeergarages en maaiveldparkeerplaatsen).
  2. Minder overlast in woonwijken door geparkeerde auto´s van woon-werkverkeer en bezoekers van het centrum (te meten met de Omnibusenquête).
  3. Mobiliteitsgroei wordt niet meer voornamelijk opgevangen met de auto. Er is flankerend verkeersbeleid voor fiets, OV en mobiliteitsmanagement onherroepelijk en in uitvoering gebracht. In de programmabegroting staat de ambitieuze doelstelling ´vasthouden van de aandelen van fiets en OV in de totale mobiliteit´ (fiets en OV samen is 48%, te meten door de modal split uit het Mobiliteitsonderzoek Nederland). Dat betekent een verandering met voorbije jaren, waarin de groei van de totale mobiliteit in Hilversum vooral met de auto werd opgevangen.
  4. Een evenwichtige parkeerbalans (vraag en aanbod zijn ook op termijn, rekening houdend met autonome mobiliteitsgroei en toevoegen programma, in evenwicht) en meer kwaliteit in parkeren.
Het parkeervraagstuk spitst zich toe op het centrum en omliggende buurten. Deze nota biedt mogelijkheden tot maatwerk voor deze gebieden, maar is van toepassing op de totale stad.
 
Toetsing
In de huidige situatie vindt het parkeren plaats op het parkeerterrein gelegen naast de hockeyvereniging. Het bestemmingsplan brengt geen extra verkeer of parkeerbehoefte met zich mee.

4.4.3 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum

Deze beleidsregels zijn onherroepelijk door het college van burgemeester van wethouders op 30 september 2009 en aangepast aan de Wabo op 16 november 2010. Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een afwijking nodig is op grond van de Wabo.
 
Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de 'veroorzaker' van de parkeervraag gelegd.
 
De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: 'centrum', 'schil' en 'buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom'.
 
De beleidsregels zijn als bijlage onderdeel van de planregels.
 
Toetsing
In paragraaf 5.3 vindt de toetsing aan de parkeernormen plaats.

4.4.4 Nota sport en bewegen 2016-2020

n deze op 28 september 2016 door de gemeenteraad onherroepelijke nota wordt de volgende missie nagestreefd: In Hilversum zijn er veel mogelijkheden tot sporten en bewegen, zowel in het stedelijke gebied als in het buitengebied. Iedere Hilversummer beweegt en sport naar eigen vermogen. De eigen buurt of wijk biedt daartoe gelegenheid, naast de diverse sport accommodaties. Om dit te bereiken werken gemeente Hilversum, sportverenigingen, maatschappelijke organisaties en individuele burgers samen.
 
In Hilversum is ruimte voor een breed aanbod van sportactiviteiten en zijn er goede en veilige accommodaties. Er worden geen nieuwe accommodaties voorzien
 
Toetsing
Het plan beoogt nieuwe kunstvelden voor een bestaande hockeyvereniging en past daarmee binnen de beleidsnota.

4.4.5 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' onherroepelijk. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
 
'De ondergrondse stad' is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
 
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
 
Toetsing
In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied. 
 

4.4.6 Groenbeleidsplan Hilversum 2030, De groene structuurvisie van Hilversum

Het groenbeleidsplan (2012) is opgesteld met als doel 'de verouderde Hilversumse groenbeleidsnota's te herzien tot een actuele nota die al het groenbeleid voor het gehele grondgebied van Hilversum op hoofdlijnen beschrijft'.
 
In het plan is onder andere aandacht voor versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
 
Het groenbeleidsplan beschrijft een integraal, samenhangend en geactualiseerd beleid rond het thema groen voor de gehele gemeente. In dit plan wordt de visie op het groen van Hilversum beschreven aan de hand van vijf deelvisies en één totaalvisie:       
  1. Landschap en cultuurhistorie;       
  2. Ecologie en water;       
  3. Gebruik;       
  4. Beheer en eigendom;       
  5. Bomen;    
  6. Integrale visie op groen.
Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren.
 
Hiertoe zijn vijf speerpunten geformuleerd:
  1. Vastleggen groenbeleid en streefbeelden;
  2. Behoud en versterking natuurgebieden in het buitengebied;
  3. verbeteren samenhang tussen stadsrand en buitengebied;
  4. Inzetten op kwaliteit en beleving van groen in de stad;
  5. Mensen betrekken bij groen en profileren Hilversum als groene stad.
 
Toetsing
De ecologische hoofdstructuur en natuurgebieden zoals onherroepelijk door hogere overheden is overgenomen in het groenbeleidsplan met als doel ‘behoud en versterken’. Een van de nieuwe velden overschrijdt de bestemmingsgrens en komt in een deel te liggen dat nu bestempeld is als EHS. Op grond van provinciaal beleid is de EHS planologisch beschermd. paragraaf 5.4.3 gaat hier verder op in.

4.4.7 Velbeleid Hilversum 2013-2030

Het Groenbeleidsplan Hilversum 2030 is maatgevend voor het nieuwe velbeleid voorheen (kapvergunningenbeleid), onherroepelijk door de raad op 15 mei 2013. Deze nota is dus een uitwerking van het Groenbeleidsplan Hilversum 2030.
 
Het nieuwe velbeleid is opgesteld vanuit bescherming van bomen in het algemeen en in de uitzonderingsgebieden en de hoofdgroenstructuur in het bijzonder. Naast instandhouding van bomen zijn herplant en handhaving prominente onderdelen van het nieuwe beleid.
 
Herplant en handhaving zorgen ervoor dat de kwaliteit van het groen blijft gehandhaafd en waar mogelijk versterkt worden. Het beleid heeft als tweede doel om inwoners, bedrijven en instanties meer bewust te maken van de grote bijdrage van bomen aan de beleving en betekenis van Hilversum als Mediastad in het groen.
 
Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van bomen is het behoud van bomen. Alleen wanneer het verwijderingsbelang zwaarder weegt dan het boombelang wordt een omgevingsvergunning voor het vellen verleend.
 
Toetsing
Ter plaatse van de uitbreiding worden een 26tal bomen gekapt. Deze bomen vallen buiten het kapvergunningsbeleid van de gemeente Hilversum. De bomen zijn gelegen buiten de bebouwde kom Boswet. Rijksdienst voor Ondernemers (RvO) is hier dan ook bevoegd gezag. Een melding in het kader van de Boswet zal gedaan worden.

4.4.8 Welstandsnota Hilversum 2014

De welstandsnota heeft als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Waarbij behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen met ontwikkelingsmogelijkheden vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.
 
Toetsing
In onderhavige ontwikkeling wordt het bestaande clubgebouw gesloopt en wordt meer centraal op het terrein een nieuw clubgebouw gerealiseerd. Het nieuwe clubgebouw dient te voldoen aan de welstandscriteria. Bij de aanvraag van de bouwvergunning zal daar op getoetst worden.

4.4.9 Duurzaamheid Hilversum 2016-2020

Het plan Duurzaam Hilversum 2016-2020 legt de basis voor een klimaatneutraal Hilversum in 2050. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
Klimaatverandering is een belangrijk thema. Op de Klimaattop van 2015 zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van CO2-uitstoot en vergroening van de samenleving. Uiteraard draagt Hilversum hier met veel enthousiasme een steentje aan bij. De regio staat bekend om zijn mooie natuurgebieden; een unicum in de Randstad. Met het streven om in 2050 klimaatneutraal te zijn, willen de gemeente ook op andere manieren een groene omgeving creëren. Hilversum heeft een visie ontwikkeld met drie sporen. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
1.    
Energieplatform Hilversum, Green Deals. De eerste Green Deal is inmiddels met HilverZon gesloten. Doel is onder meer om 15.000 extra zonnepanelen te plaatsen voor 2020.
2.    
Voorbeeld en inspiratie vanuit gemeente Hilversum. De gemeente gaat voor een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2020.
3.    
Steun verduurzaming maatschappij. De gemeente ondersteunt op verschillende manieren de verduurzaming in de maatschappij. Denk aan energieneutrale (nieuw)bouw en collectieve projecten.

5 Ruimtelijk plan

In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.

5.1 Ruimtelijke structuur

De ontwikkeling betreft een revitalisering van de huidige inrichting van het sportcomplex. De velden 3, 4 en 5 blijven liggen op de huidige locatie maar worden vernieuwd. De velden 1 en 2 worden gedraaid en zodanig geplaatst dat het clubhuis er centraal tussen gerealiseerd kan worden.
 
Figuur 14. Nieuwe situatie
 
De 5 velden zijn allen kunstgrasvelden, bestaande uit 2 watervelden, 2 semi-watervelden en 1 zandveld. Daarnaast zijn er 2 minivelden (zand), 1 keepertrainingsveld (water), een speeltuin en opslag voor de groundsman en materialen (tractor, machines e.d.).
 
Centraal op het terrein wordt een nieuw clubgebouw gerealiseerd. In het clubgebouw bevinden zich de kantine, keuken, trainerskamer, bestuurs- en bespreekkamers, materiaal/opslag/archief ruimten en de kleedruimtes.
 
Het clubgebouw bedraagt uit 3 bouwlagen, waarvan een gedeelte onder het maaiveld zal zijn. In de half verdiepte kelder (1,2-1,5 m boven maaiveld) bevinden zich de functionele ruimten De oppervlakte van de kelder dat zich boven het maaiveld zal bevinden bedraagt circa 700 m2 (is bebouwd oppervlak). De kantine en keuken bevinden zich boven op de half verdiepte kelder en bedraagt circa 400 m2. Daarboven op bevindt zich de bovenste verdieping met een oppervlakte van circa 200 m2 waarin de bespreekkamers en ontvangstruimten zullen zijn. Rondom het clubgebouw zal een verhoogd terras gerealiseerd worden. De half verdiepte kelder bevindt zich als het ware 'in' het verhoogde terras.
   
In het bestemmingsplan wordt het clubgebouw met een bouwvlak aangegeven waarbinnen deze gerealiseerd dient te worden met een maximale hoogte van 9 meter. Het verhoogd terras dient ook binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
 
Figuur 15. Vogelvlucht nieuwe situatie
 

5.2 Wonen, werken en voorzieningen

Het beoogde plan voorziet in het opnieuw herinrichten van de bestaande hockeyvelden, inclusief clubgebouw. Het clubgebouw wordt centraal op het terrein gerealiseerd met daaromheen 5 nieuwe velden en enkele mini(trainings)veldjes.

5.3 Verkeer

De ontsluiting van zowel langzaam als gemotoriseerd verkeer en de wijze van parkeren wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. De hockeyclub zit aan het maximum aantal leden en heeft een ledenstop. De hoeveelheid verkeersbewegingen zullen als gevolg van dit plan dan ook niet toenemen.

5.4 Groen, blauw en natuur

5.4.1 Groen

Zoals ook in de huidige situatie zal ook in de nieuwe situatie het terrein omringd worden door groen in de vorm hagen.  Het complex zal nog beter aangesloten worden op de parkachtige omgeving waarin het ligt. De bestaande hekken zullen vervangen worden door groene, minder in het oog springende hekken waar dit nog niet het geval was. Op het terrein is ook meer groen voorzien.

5.4.2 Blauw

Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf' en het doorlopen van de watertoets. Deze komt in paragraaf 5.7 aan bod.  
    

5.4.3 Natuur

De natuurwetgeving leidt tot een inventarisatie van beschermde planten en dieren in het plangebied. Hiervoor is in 2016 een natuurtoets 1 opgesteld. Per 1 januari 2017 is echter de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht geworden. In aanvulling op de uitgevoerde natuurtoets is een notitie 2 opgesteld waarin de ontwikkeling getoetst wordt aan de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Zowel de natuurtoets als de aanvullende notitie zijn als bijlagen bij de toelichting toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
 
Gebiedsbescherming
Natuurtoets (Natuurbeschermingswet 1998)
De natuurtoets kan tevens beschouwd worden als voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming. Op basis van de ingewonnen verspreidingsgegevens, veldbezoek en huidige stand van zaken betreffende het bosperceel kan gesteld worden dat bij de inrichting van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling geen nadelige effecten en gevolgen optreden voor de instandhoudingsdooelstellingen voor de aangewezen en onherroepelijke habitattypen en -soorten. De genoemde habitattypen en -soorten zijn niet in het plangebied waargenomen, aangetroffen en worden daar ook niet verwacht.
 
Het plangebied is ongeschikt voor het realiseren van de uitbreidingsdoelstellingen van de habitattypen H6410 blauwgrasland en het habitattype H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen). Het ligt op een flank van een stuwwal naar het lager gelegen veengebied. Door uitdroging, verlaging van het grondwaterpeil, eutrofiering vanuit de lucht is het Elzenbroekbos – Veenbos in de loop van decennia omgevormd naar een Zomereiken – Elzenbos op voedselrijke bodem. De soortensamenstelling van de struik-, kruid- en moslaag is matig tot slecht ontwikkeld door de verstoringsfactoren. Tevens bestaat de soortensamenstelling van de kruidlaag uit voedselrijke ruderale verstoringssoorten.
 
Door de gewenste ingreep wordt de oppervlakte van het bos behorende tot verdroogde Eiken-Elzenbos verminderd en de oppervlakte van het Natura 2000 – gebied Naardermeer zal met globaal 1111 m2 worden verkleind. Hiervoor is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 3 aangevraagd bij de provincie Noord-Holland. De vergunning is op 13 mei 2016 verleend (kenmerk: 708263/806130).
 
De ingreep is van dusdanige schaal, dat de hoofdfunctie van het gehele gebied (zowel EHS als Natura 2000 – gebied) niet nadelig wordt beïnvloed.
De EHS zal niet worden aangetast in kernkwaliteiten en omgevingscondities. De wezenlijke kenmerken en waarden van deze EHS worden niet geschaad.
 
Ten aanzien van stikstofdepositie is een berekening in Aerius uitgevoerd. Deze is als bijlage bijgevoegd. De hoogste belasting van 0,08 mol/ha/jaar is ruim beneden de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar. Ten aanzien van de stikstofdepositie is geen vergunning noodzakelijk. Wel is in het kader van de PAS een melding gedaan.
 
Aanvullende notitie (Wet natuurbescherming)
De voormalige natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Behoudens dat de aanwijzing van beschermde natuurmonumenten komt te vervallen, is er inhoudelijk niets gewijzigd. De conclusie uit de natuurtoets is nog steeds van kracht.
 
Soortenbescherming
Natuurtoets (Flora- en faunawet)
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen onherroepelijk. Vanwege de verlichting van de velden wordt wel geadviseerd de lichtbundels naar de velden te richten en bij voorkeur gebruik te maken van led verlichting.  
 
Er zijn geen negatieve effecten op broedvogels te verwachten, zolang men buiten het broedseizoen werkt.
 
Er zijn ook geen grondgebonden zoogdieren aangetroffen. 
 
In de ruime omgeving van het plangebied komt de heikikker voor. Het gebied is niet geschikt als voortplantingslocatie door de afwezigheid van water. Wel kan het gebied gebruikt worden als landbiotoop. In de directe omgeving van het plangebied is echter meer dan voldoende geschikt landbiotoop aanwezig voor heikikker. Van een effect op het leefgebied van de heikikker is dan ook geen sprake. Wel dient het gebied heikikker vrij te zijn om te voorkomen dat tijdens de werkzaamheden heikikkers gedood worden. Dit realiseren we door het plaatsen van een amfibiescherm om het terrein met uittreedmogelijkheden voor de heikikkers. Op deze wijze kunnen de heikikkers wel het plangebied verlaten wanneer ze naar het voortplantingswater trekken, maar kunnen niet in het plangebied terug keren. Effecten op heikikker worden op deze wijze voorkomen. Een ontheffing is niet nodig.
 
Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen in het plangebied.
 
Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
    
Aanvullende notitie (Wet natuurbescherming)  
De wijziging in de Wet natuurbescherming van beschermde soorten heeft alleen invloed op de nationaal aangewezen beschermde soorten. Soorten beschermd onder de habitatrichtlijn of vogelrichtlijn waren in de Flora- en faunawet beschermd en zijn nog steeds beschermd. Nieuw aangewezen beschermde soorten staan in de Wet natuurbescherming onder ‘Andere soorten’ (artikel 3.10). De nieuw aangewezen soorten zijn getoetst en onderzocht middels een nieuw veldonderzoek. Andere nieuwe beschermde soorten worden niet verwacht.  

5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid en de gebouwde omgeving
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.
 
Het nieuwe clubhuis zal zoveel mogelijk energie neutraal worden gebouwd. Gedacht wordt aan een combinatie van thermo/solar panelen naast warmtepomp. De bestaande veld verlichting wordt vervangen door LED en nieuwe verlichting is ook LED. Voor de verduurzaming van complex is een aanvraag gedaan bij de gemeente Gooische Meren voor (financiële) ondersteuning hiervoor. De subsidie is inmiddels toegekend.

5.5.2 Leefbaarheid

Afvalzorg
In de huidige situatie wordt afval gescheiden ingezameld en afgevoerd door commerciële partij. Dit zal in de nieuwe situatie niet wijzigen.
 
Geluid
Een sportterrein is geen geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet Geluidhinder. Een akoestisch onderzoek in het kader van verkeer- en/of industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.
 
Wel dient gekeken te worden naar de effecten van het sportterrein op omliggende woningen. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Voor ‘veldsportcomplexen met verlichting’ wordt doorgaans een milieuzone van 50 meter gehanteerd.
 
De dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 10 meter van het terrein. Dit zal niet veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Echter, in de huidige situatie bevindt het clubgebouw zich aan de rand van het terrein, circa 10 meter van de naastgelegen woning. In de nieuwe situatie zal het clubgebouw verplaatst worden naar een centraal gelegen locatie te midden van de hockeyvelden waardoor de afstand van de woning tot het clubgebouw vergroot wordt. Het clubgebouw had echter ook een geluid afschermende werking van de sportvelden ten opzichte van de woning. Het is dan ook wenselijk de veranderende geluidgevelbelastingen inzichtelijk te maken middels een akoestisch onderzoek omgevingslawaai. Het onderzoek 4 is uitgevoerd en richt zich voornamelijk op een vergelijking tussen de geluidbelastingen in de huidige situatie en de nieuwe situatie. In het (aangepaste) akoestisch onderzoek zijn de volgende geluidsbronnen, in aansluiting op de Duitse VDI-richtlijn, meegewogen:
  • Wedstrijdsituatie op het hockeyveld (o.a. spelers, scheidsrechters fluit en toeschouwers).
  • Trainingssituatie op het hockeyveld (o.a. spelers, trainer met fluit, personen op dakterras)
  • Stationaire bronnen (o.a. afzuiging kleedkamers, koeling, uitblaas ventilatie, afzuiging keuken, omroepinstallatie).
  • Mobiele bronnen (vrachtwagen t.b.v. laden en lossen, rolcontainers, personenwagens op parkeerterrein).
  • Sproei-installatie.
  • Stemgeluid pratende bezoekers parkeerterrein.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
  • Uit tussenresultaten is gebleken dat ter plaatse van de woning aan Bussumse Meerweg 7 niet zondermeer kan worden voldaan aan de gestelde geluideisen. Derhalve wordt een geluidafschermende voorziening voorgesteld met een hoogte van 3,2 meter en een lengte van circa 35 meter.
  • Voor alle beschouwde bedrijfssituaties geldt dat in de nieuwe situatie met betrekking tot zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als de maximale geluidniveaus (LAmax), na realisatie van voornoemde geluidafschermende voorziening, voor alle omliggende woningen geen sprake is van een verslechtering van de akoestische situatie in vergelijking met de bestaande situatie. Voor de direct naast het huidige clubgebouw gelegen woning geldt bovendien dat akoestisch gezien de situatie zelfs flink verbetert.
  • Voor beide representatieve bedrijfssituaties geldt dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit.
  • Voor de huidige situatie geldt dat niet overal kan worden voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Dit is met name het gevolg van de dakinstallaties. Na de beoogde verplaatsing van het clubgebouw zijn deze geluidbronnen akoestisch gezien niet meer relevant vanwege de relatief grote afstand tot omliggende woningen.
  • Voor een toernooidag (IBS) geldt dat uitsluitend in de dagperiode niet overal wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Dit is het gevolg van de omroepinstallatie en deze installatie wordt slechts enkele dagen per jaar gebruikt. Bovendien is de overschrijding minimaal en vindt deze niet plaats op de woning aan de Bussumse
    Meerweg 7.
In het uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn de geluidniveaus tijdens een tweetal representatieve bedrijfssituaties en een incidentele bedrijfssituatie berekend, inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de gestelde geluideisen. Er kan in ieder geval gesteld worden dat na realisatie van voornoemde geluid afschermende voorziening (geluidsscherm) geen verslechtering van de akoestische situatie plaatsvindt. In de nieuwe situatie wordt in beide representatieve bedrijfssituaties te allen tijde aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit voldaan. Daardoor wordt een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd. Er wordt voldaan aan de eisen die een goede ruimtelijke ordening vraagt.
 
Licht
De hockeyvelden worden verlicht door middel van lichtmasten. Er bestaan nog geen specifieke wetten rond lichthinder. Indirect echter wel, want lichtoverlast valt vaak binnen gemeentelijke milieuwetgeving. Verder heeft de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) een richtlijn uitgebracht voor het beoordelen van lichthinder. Deze gelden als algemeen maatgevend. Ook heeft de Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) verlichtingsnormen opgesteld die aansluiten bij de richtlijnen van NSVV. De vereniging beoogt het hoofdveld (veld 1) te verlichten met een gemiddelde horizontale verlichtingssterkte van 250 lux of meer en de velden 2, 3 en 4 te verlichten met een gemiddelde horizontale verlichtingssterkte van 200 lux. Veld 5 wordt niet  verlicht.
 
De verlichting is momenteel in de huidige situatie conventioneel en onvoldoende op een aantal velden. Voor 2 velden voldoen zij aan de verlichtingsnormen zoals opgesteld door de KNHB. De Hockeyvereniging wil graag de overlast van de conventionele verlichting beperken en daarnaast meer velden adequaat verlichten. Op alle velden wordt de verlichting vervangen voor LED waardoor de overlast richting de buurtbewoners en natuur geminimaliseerd wordt terwijl de verlichting op de velden zelf wordt verbeterd zodat deze aansluit bij de gestelde KNHB wedstijdnormen. Veld 5 is ook in de huidige situatie niet verlicht.
 
Conform de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV,
uitgave jan. 2017) is het college van Burgemeester en wethouders voor de toetsing van het bestemmingsplan Gooise Hockeyclub uitgegaan van de huidige situatie ter plaatse van de omliggende woningen.
 
Het Activiteitenbesluit kent geen uitputtende regels voor lichthinder, slechts een zorgplicht. Daarom is aansluiting gezocht bij de richtlijn voor lichthinder van de NSVV. De richtlijnen voor lichthinder van de NSVV bestaat uit een algemeen deel met grenswaarden en een deel met betrekking tot buitensportverlichting die verwijst naar de algemene grenswaarden. Volgens hoofdstuk 6.1 (Zonering) zijn de in hoofdstuk 7.1 (Algemeen) genoemde grenswaarden afhankelijk van de plaats en omgeving waar de verlichting geplaatst is. In een stad is in de omgeving veel meer verlichting aanwezig dan in een natuurgebied. Daarom zijn de genoemde waarden voor een stad hoger dan in een natuurgebied waar de omgeving donker is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat te hanteren grenswaarden worden bepaald door de zone waarin de gehinderden zich bevinden, niet door de positie van de lichtbronnen.
 
Er worden vier soorten gebieden onderscheiden:
  • E1: natuurgebieden
  • E2: buitenstedelijke en landelijke woongebieden
  • E3: stedelijke (woon)gebieden
  • E4: stadscentrum / industriegebied
Er is niet verder beschreven hoe men tot de bepaling van de juiste zone komt. De zone-indeling is in algemene bewoordingen omschreven om indruk te geven van het soort gebieden waaraan per zone kan worden gedacht. De toewijzing van een zone is aan het bevoegd gezag op basis van o.a. ruimtelijke ordening.
 
De Gooische Hockey Club is één van de oudste (opgericht op 1 januari 1901) hockeyclubs van
Nederland. In de huidige situatie is sprake van een verlicht sportcomplex met een parkeerterrein met straatverlichting gelegen tegen een woonwijk. De huidige hoogte van de lichtmasten van de hockeyclub zijn 12 en 18 meter hoog. De masten van 18 meter hoog staan al 50 jaar op de locatie en de masten van 12 meter al 30 jaar.
 
Ook moet worden opgemerkt dat de locatie van de hockeyclub en de omliggende woningen onderdeel uitmaken van het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 onder h van het Bro (het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur). Mede gelet op recente jurisprudentie moet worden opgemaakt dat ook bij niet-agrarische bestemmingen (dit betreffen niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) er sprake is van bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.
 
Voor de toetsing van het bestemmingsplan Gooise Hockeyclub wordt uitgegaan van de huidige situatie ter plaatse van de omliggende woningen. De omliggende woningen grenzen in de meeste gevallen aan alle zijden aan een gebied met 'gemiddelde omgevingshelderheid' en in het geval van de Bussumse Meerweg 7, met twee zijden aan een gebied met een 'gemiddelde omgevingshelderheid', te weten de gevel aan de zijde van de parkeerplaats en de gevel aan de zijde van het hockeyveld. Door het college van Burgemeester en wethouders wordt het gebied op basis van de huidige situatie met de aanwezigheid van de sportcomplexen en het verlichte parkeerterrein aangemerkt als een gebied met een ‘gemiddelde omgevingshelderheid’.
   
De nieuwe situatie moet dan ook getoetst worden aan de lichtnormen die horen bij zone E3. Ter bescherming van de omliggende bebouwing is in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de regels van onderhavig bestemmingsplan bepaald dat nieuwe lichtmasten ten behoeve van de hockeyclub alleen mogen worden gerealiseerd en gebruikt indien, de richtwaarden van de NSVV (zone E3) niet worden overschreden. Zie navolgende tabel.
   
Grenswaarden zone E3
Dag en avond 07:00 – 23:00 u
Nacht             23:00 – 07:00 u
Verticale verlichtingssterkte Ev
10 lux
2 lux
Lichtsterkte I
10.000 candela
1.000 candela
ULR (Upward Light Ratio)
0,15
0,15
Tabel 1: Grenswaarden Zone E3
 
Om de haalbaarheid van het lichtplan en de effecten van de beoogde verlichting en gewijzigde ligging van de velden inzichtelijk te maken is een lichthinderonderzoek 5 uitgevoerd. Er is een computermodel gemaakt om de huidige lichtinstallatie en het nieuwe lichtplan te berekenen en eventuele lichthinder te prognosticeren alvorens de nieuwe indeling gerealiseerd is. Na het uitvoeren van de berekening zijn de resultaten beoordeeld conform de Richtlijn Lichthinder van de NSVV (uitgave jan. 2017).
 
Volgens de richtlijn lichthinder is in de zone E3 de grenswaarde voor de verticale verlichtingssterkte Ev 10 lux in de dag- en avondsituatie (tot 23.00 uur) op de omliggende bebouwing (venster waarachter zich een verblijfsruimte bevindt, op 1,80 m. hoogte). Bij het lichtplan voor de nieuwe situatie is een maximale waarde berekend van 9,23 lux (ter plaatse van Bussumse Meerweg 7). In de huidige situatie is een maximale waarde berekend van 186 lux (in nieuwstaat).
 
De grenswaarde voor de lichtsterkte I bedraagt 10.000 candela in de dag- en avondsituatie (tot 23.00 uur). Bij het lichtplan voor de nieuwe situatie is een maximale waarde berekend van 8045 candela. In de huidige situatie is een maximale waarde berekend van 187.798 candela (in nieuwstaat). Hiermee voldoet het lichtplan voor de nieuwe situatie aan de Richtlijn Lichthinder en is bovendien sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Daarbij voldoen veld 1, 2 en 4 aan de uitganspunten voor sportveldverlichting (250 resp. 200 lux). Op veld 3 kan men trainen bij een lager lichtniveau, zoals bijvoorbeeld voor oefenhoeken omschreven is, terwijl het evenwel voldoet aan de richtlijn lichthinder. De ULR (Upward Light Ratio) is in het nieuwe lichtplan 1 % en voldoet eveneens aan de richtlijn lichthinder.
 
Concluderend kan ten aanzien van de situatie na herinrichting worden opgemerkt dat de hoogst berekende lichtsterktes circa 20% lager zijn dan de grenswaarde van de richtlijn lichthinder (10.000 candela) en ruim lager zijn dan de berekende waarden van de huidige lichtinstallatie. De hoogst berekende verlichtingssterkte blijft onder de grenswaarde en is ook ruim lager dan de huidige lichtinstallatie. De berekeningen tonen aan dat met de in het lichtplan vermelde mastposities en masthoogtes er voldaan kan worden aan de grenswaarden van zone E3 in de richtlijn lichthinder en is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende bebouwing en voorziet de situatie na herinrichting van het sportpark dus in een goede ruimtelijke ordening alsmede in adequate verlichting voor de vereniging.
 
De aangeduide locaties van de lichtmasten in het lichthinderonderzoek opgenomen verlichtingsplan zijn aangeduid op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding de bouw van lichtmasten is toegestaan. 
  
Lucht
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn onherroepelijk ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
 
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
 
Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
 
Deze wet is niet belemmerend voor kleine bouwprojecten omdat deze de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht niet significant zullen verhogen. Voor dergelijke projecten hoeft geen aanvullende maatregelen meer te worden genomen om de luchtkwaliteit op peil te houden.
 
De beoogde ontwikkeling houdt een herinrichting van het bestaande terrein in. Er vindt geen dusdanige uitbreiding plaats dat het meer verkeer zal aantrekken dat voor een significantie verhoging zal zorgen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

5.6 Cultuurhistorische waarden

5.6.1 Historisch-geografische waarden

Er is geen sprake van een bescherm stads- of dorpsgezicht. Ook zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig.

5.6.2 (Steden)Bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen bouwkundige monumenten of andere waardevolle bebouwing aanwezig, waarmee in het plan rekening dient te worden gehouden.

5.6.3 Archeologische waarden

Voor het plangebied geldt op basis van de gemeente archeologische verwachtingskaart en het vigerende bestemmingsplan een lage archeologische verwachtingswaarde. Uit het bestemmingsplan volgt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij een bodemverstoring van meer dan 2500 m2 en dieper dan 40 cm-mv.
 
Ten aanzien van het clubgebouw zal, in worst case (exacte uitwerking en ontwerp is nog niet definitief), sprake van een maximale verstoring van 1000 m2 dat dieper zal gaan dan 40cm-mv.
 
Daarnaast geldt voor de velden dat deze grotendeels op de bestaande locaties komen te liggen. Velden 1,2 en 5 blijven op dezelfde locatie liggen. De velden 3 en 4 worden gedraaid en blijven ook gedeeltelijk behouden.
 
De verstoring in de ondergrond is dusdanig minimaal dat deze ruimschoots onder de 2500 m2 blijft.

 

5.7 Bodem en watersysteem

5.7.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Het beoogde gebruik is niet anders dan het bestaande gebruik.
 
Er voor het gehele terrein een historische vooronderzoek 6 uitgevoerd aangezien er in de omgeving recentelijk verontreinigingen in de bodem zijn waargenomen. Het historisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting bijgevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
 
Vanwege een voormalige stortplaats ten noorden van de onderzoekslocatie dient voor het noordelijke deel van het sportcomplex een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Hiermee kan worden onherroepelijk of de voormalige stortlocatie, sterk verontreinigd met PAK, niet op het sportcomplex aanwezig is.
 
Figuur 16. locatie ten behoeve van uitvoering verkennend bodemonderzoek.
 
De onderzoekslocatie is niet verdacht op het voorkomen van asbest. Derhalve dient er geen
verkennend asbestonderzoek plaats te vinden conform de NEN 5707 (richtlijn bij het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek).
 
Voor het overige deel is voor de locatie op basis van de gegevens verkregen in het huidige vooronderzoek geen aanleiding te verwachten dat er sprake is van locaties waar een bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming aanwezig zou kunnen zijn.
 
Ter plaatse van het nieuwe clubgebouw zal in het kader van de bouwvergunningsprocedure ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden.
 
Voor het noordelijk deel van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek 7 uitgevoerd. De volledige rapportage is als bijlage toegevoegd. Hieronder volgen de conclusies:
 
  • Ter plaatse van de bovengrond worden licht verhoogde gehalten gemeten met PAK. De ondergrond blijkt niet verontreinigd met onderzochte parameters.
  • Op basis van de huidige analyseresultaten is er ter plaatse van de onderzochte locatie geen sprake van een matige of sterke bodemverontreiniging.
  • In het grondwater blijkt barium licht verhoogd ten opzichte van de streefwaarde. Zoals aangegeven in eerder uitgevoerde onderzoeken betreft dit verhoogde achtergrondconcentraties in de regio.
 
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijzigingen van de locatie. Nader bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
 
Indien grond van de locatie verwijderd wordt, zal door middel van een partijkeuring conform Besluit bodemkwaliteit bepaald moeten worden of de vrijkomende grond geschikt is voor hergebruik. Bij het werken op de locatie wordt het nemen van maatregelen conform Publicatie 132 van CROW niet noodzakelijk geacht.

5.7.2 Watersysteem

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld (Waterparagraaf GHC; Heijmans Infra B.V.; dd. 21 maart 2017; kenmerk: H.114618.2.4175, versie 3.0). De waterparagraaf is als bijlage aan de toelichting toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
 
In de nieuwe situatie neemt de verharding op het terrein toe met minder dan 1.000 m2. Hiervoor is geen compensatie benodigd.
 
Door de wijzigingen in de afvoer heeft de hockeyclub besloten om het hemelwater dat vanaf verharding en de velden afstroomt op te vangen en her te gebruiken. Hiervoor wordt een bergingsvoorziening van 52 m3 gerealiseerd. Hierin wordt het hemelwater vanaf de daken, terreinverharding en drainage opgevangen.
 
Het afvalwater wordt geloosd op het huidige vuilwaterstelsel in de Meerweg. Hierbij dient rekening te worden gehouden met een diepteligging van de riolering van -0,27 m + NAP. De dwa-belasting is op basis van de leidraad riolering B2100 (bijlage 1, tabel B1.5) gesteld op 10 l/lid/u (gelijk gesteld aan recreatieparken). Het aantal leden van de club bedraagt 2000, de dwa-belasting is 20 m3/u of 5,5 l/s.
Deze belasting kan door het gemeentelijk vwa-riool van Ø200 worden verwerkt en hier worden geen problemen verwacht.
 
De afvoer van het hemelwater vanaf verharding blijft ongewijzigd. Er treden dan ook geen
noemenswaardige wijzigingen in het grondwatersysteem op.
 
De grondwater onttrekking voor het besproeien van de velden is niet vergund. GHC kiest er daarom voor om in de nieuwe situatie gebruik te gaan maken van leidingwater voor het besproeien van de velden. Los van de bestemmingsplanprocedure gaat GHC in overleg met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord en Waternet om een vergunning aan te vragen voor de grondwateronttrekking.
 
De kleedkamers worden als souterrain (tot een bepaald niveau verdiept) gerealiseerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de grondwaterstand. In geval van een bemaling is hiervoor mogelijk een onttrekkingsvergunning nodig. Dit wordt in de uitvoeringsfase nader uitgezocht.
 
Het verhard oppervlak blijft op de nabijgelegen greppel aangesloten. Het watersysteem wordt
hierdoor niet meer belast dan in de huidige situatie.
 
Wat betreft het gebruik van het anti algenmiddel CentiAlgenbac heeft de hockeyclub besloten om over te stappen naar een biologisch middel (op basis van enzymen), genaamd KG Reiniger.

5.8 Kabels en leidingen

Ook in de toekomstige situatie zijn er geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

5.9 Veiligheid

5.9.1 Sociale veiligheid

Eén van de belangrijkste redenen voor de herinrichting van het complex en verplaatsen clubhuis komt voort uit de wens de veiligheid voor jong en oud te verbeteren. Het clubhuis komt op een centrale plek te liggen waardoor er een goed overzicht (en controle) is over alle velden en speeltuin/mini velden. Ook de toegang tot complex wordt breder, welke nu een te smalle corridor is welke opstoppingen geeft.

5.9.2 Fysieke veiligheid

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het gebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en is het gebied voldoende verkeersveilig. Ook in de nieuwe situatie is het complex voor de hulpdiensten goed bereikbaar door het brede toegangspad.

5.9.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren. De situatie omtrent de externe veiligheid wordt getoetst aan de hand van de Risicokaart Nederland. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
 
Uit deze afbeelding blijkt dat er geen risicovolle transportroutes dan wel inrichtingen aanwezig zijn.  Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Figuur 17. Uitsnede risicokaart externe veiligheid

6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.

6.2 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de verbeelding

Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

6.2.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2021, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
6.2.2.1 Indeling hoofdstukken
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
 
  • begrippen
  • wijze van meten
  • bestemmingen
  • dubbelbestemmingen
  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene afwijkingsregels
  • overgangsrecht
  • slotregel
6.2.2.2 Indeling bestemmingsregels
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
 
  • begrippen
  • wijze van meten
  • bestemmingen
  • dubbelbestemmingen
  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene afwijkingsregels
  • overgangsrecht
  • slotregel
6.2.2.3 De regels
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
  • (hoofd)gebouw en bijbehorende bouwwerken
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
 
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw.
  • Vervangende maat
Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel Artikel 6 lid 3 Vervangende maat. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.
   
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2008/2012.  
 
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
   
Binnen deze bestemming is de functie sporten toegestaan. Daarnaast geldt de aanduiding 'sportvelden' waardoor ter plaatse van die aanduiding ook sportvelden zijn toegestaan. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen mogelijk zoals:
 
  1. ondergeschikte horeca;
  2. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. groen en water;
  5. voet- en fietspaden.
 
Ook moeten de aanwezige landschappelijke waarden beschermd worden en behouden blijven.
 
Dubbelbestemming
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Dat geldt niet voor relatief kleine bouwwerken die weinig of geen schade kunnen aanbrengen aan eventuele archeologische waarden. Voor dit gebied met een lage verwachting geldt dat in principe niet mag worden gebouwd bij een ingreep in de bodem (door een bouwwerk) indien de omvang van het bouwwerk groter is dan 2.500 m² én de diepte van de ingreep meer is dan 40 cm. Bouwen is dan alleen mogelijk als na onderzoek en advies blijkt dat de bouw geen schade toebrengt aan de eventueel in de bodem aanwezige archeologie. Is de ingreep dieper dan 40 cm. (bijvoorbeeld 70 cm) maar de omvang van het bouwwerk nog steeds niet meer dan 2.500 m² dan kan 'gewoon' worden gebouwd (er is dan ook geen onderzoek en advies nodig; het is alleen nodig als beide maten worden overschreden).
Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden aanlegvergunningplichtig. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning dient advies te worden ingewonnen bij ter zake deskundige.
 
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
 
De bestaande maten van bestaande gebouwen geldt als vervangende maat.
 
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 3 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn onherroepelijk.
 
Het artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
 
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
 
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
 
Bijlage bij Regels
Bijlage 1 Parkeernormen
De in Hilversum gehanteerde parkeernormen en de daarbij behorende beleidsregels zijn opgenomen in deze bijlage.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:
  1. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  2. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is;
  3. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.

6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van omgevingsrecht zijn beleidsregels onherroepelijk. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.3.4 Planinformatie

Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
 
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
 
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Het plan wordt op initiatief van de Gooische HockeyClub gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook rekening van deze initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
 
Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Eventuele planschade als gevolg van dit bestemmingsplan blijft hiermee voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding en wordt geacht hiermee te zijn aangetoond.

6.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.5.1 Inspraak/zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegd met de gelegenheid tot indiening van zienswijzen. Dit heeft plaatsgevonden van 29 september 2017 tot en met 9 november 2017. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De reacties en de gemeentelijke beantwoording daarop worden in de bijlage bij deze toelichting opgenomen. Voor zover er wijzigingen uit de reacties voortvloeien, worden deze in het bestemmingsplan verwerkt.

6.5.2 Overleg

Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
 
Het ontwerpbestemmingsplan is aan diverse instanties toegezonden. De ingekomen reacties met de gemeentelijke beantwoording worden in de bijlage bij deze toelichting opgenomen. Voor zover er wijzigingen uit de reacties voortvloeien, worden deze in het bestemmingsplan verwerkt.

6.5.3 Raadsvaststelling

Het bestemmingsplan is op 7 maart 2018 door de raad onherroepelijk.

6.5.4 Herstelbesluit

Naar aanleiding van het ingestelde beroep bij de Raad van State en het daaruit volgende door de STAB uitgebrachte verslag heeft de gemeente Hilversum enkele geconstateerde gebreken in toelichting, regels, verbeelding en bijlagen van het bestemmingsplan hersteld. In het opnieuw onherroepelijke bestemmingsplan zijn de aanpassingen verwerkt die zijn voortgekomen uit het ingestelde beroep bij de Raad van State. Het herstelbesluit is op 19 juni 2019 door de raad onherroepelijk.
 
Het herstelbesluit ziet met name toe op enkele onvolledigheden in het akoestisch onderzoek en het lichthinder onderzoek. Ter zekerstelling van het voorkomen van lichthinder zijn de te hanteren toetsnormen en een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het lichtplan opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Daarmee wordt zeker gesteld dat voor bouw en gebruik van de lichtmasten moet worden aangetoond dat er niet meer lichthinder dan de grenswaarden zoals bedoeld in de richtlijn lichthinder, zone E3, plaatsvindt op omliggende bebouwing. Een eventuele (toekomstige) wijziging van het beoogde lichtplan moet daarmee nog steeds aan de richtlijn voldoen. Aanvullend onderzoek moet vervolgens de wijzigingen aan het beoogde lichtplan onderbouwen en onderbouwen dat nog steeds aan de richtlijn zoals opgenomen in dit bestemmingsplan wordt voldaan. Herstel in onderhavig bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op de volgende onderdelen:

Toelichting:
  • enkele ondergeschikte type- en spelfouten;
  • paragraaf 5.5.2 (onder geluid en lichthinder) is geactualiseerd en aangevuld, mede naar aanleiding van de aangevulde bijlagen.
Regels:
  • in artikel 3 lid 2.3 sub d is opgenomen dat de bouw van lichtmasten uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding lichtmast’, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de bestaande masten ten behoeve van de tennisvereniging en de beoogde masten van het nieuwe lichtplan van de hockey vereniging;
  • artikel 3 lid 3.2 is toegevoegd waarin is bepaald dat bouw en gebruik van de lichtmasten uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan Richtlijn Lichthinder, waarbij het omgevingstype E3 van toepassing is en voorafgaand aan de bouw van de lichtmasten een lichthinderonderzoek aan dient te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden. 
 
Verbeelding:
  • De locatie van de beoogde lichtmasten zoals opgenomen in het verlichtingsplan zijn aangeduid.
Bijlagen:
  • Het akoestisch onderzoek omgevingslawaai is geactualiseerd en uitgebreid (onder andere de volgende aanpassingen hebben plaatsgevonden: bronnen huidig clubgebouw meegenomen, parkeerplaats als bron meegenomen, fluitje als bron meegenomen, luidsprekers (omroep), muziek en stemgeluiden meegenomen, geluiden op verdieping clubgebouw meegenomen, sproei-installatie als bron meegenomen);
  • Het lichthinderonderzoek is geactualiseerd en uitgebreid (onder andere de volgende aanpassingen hebben plaatsgevonden: bestaande gebouw meegenomen in huidige situatie, toetspunten conform richtlijn berekend, lichtplan uitgewerkt, verankering in het bestemmingsplan).

6.5.5 Einduitspraak Raad van State

De Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State heeft op 2 december 2019 de zaak ter zitting behandeld. Naar aanleiding van de zitting heeft de Afdeling op 11 maart 2020 het volgende besloten, de Afdeling:

1. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 19 juni 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" gegrond;
2. vernietigt dat besluit voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, voor zover daarin in de aanhef en onder b de zinsnede "onder 1" staat;
3. draagt de raad van de gemeente Hilversum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
4. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 7 maart 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" niet-ontvankelijk;

In onderhavig bestemmingsplan zijn de regels aangepast op de beslissing van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • 1. Natuurtoets GHC; Heijmans Integrale Projecten B.V.; dd. 29 maart 2016; 114618_versie 4.0
  • 2. Notitie wijziging natuurtoets op basis van Wet natuurbescherming; Habitus; 1 mei 2017.
  • 3. Per 1 januari 2017 is de Natuurbeschermingswet samen met de Boswet en Flora- en faunawet opgenomen in de Wet natuurbescherming.
  • 4. Akoestisch onderzoek omgevingslawaai Gooische Hockeyclub Bussumse Meerweg, Hilversum; Tritium Advies B.V.; 7 mei 2019 (kenmerk: 1811/081/RV-01, versie 3).
  • 5. Lichthinderonderzoek Gooische Hockeyclub Bussum; Lichtconsult.nl; 6 mei 2019 (kenmerk: 16.098 / 3v5)
  • 6. Historisch onderzoek GHC; Heijmans Wegen B.V.; dd. 29 april 2016; kenmerk: Gili3 16.0063
  • 7. Verkennend bodemonderzoek Gooische Hockeyclub te Hilversum; Heijmans Wegen B.V.; 20 juli 2016 (kenmerk: H.118109.2.4135.6041)