Plan: | Vliegveld Hilversum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.01bp05vliegveld-va01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
Hoewel het bestemmingsplan Buitengebied 2013 een actueel bestemmingsplan is, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk voor het vliegveld vanwege een aangenomen motie door de Hilversumse gemeenteraad van 9 januari 2013. In de motie is opgenomen dat, als de gemeente Hilversum in de (nabije) toekomst gevraagd wordt medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de nieuwbouwwijk Ter Sype te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, Hilversum daaraan meewerkt onder de uitdrukkelijke voorwaarden zoals genoemd in de brief van 14 september 2010, specifiek:
Met de motie is het college opgedragen de uitspraak van de raad als uitgangspunt van beleid rond vliegveld Hilversum te verwerken in relevant nieuw beleid van de gemeente Hilversum en de provincie Noord-Holland van deze raadsuitspraak in kennis te stellen.
In onderhavig bestemmingsplan is de aangenomen motie verwerkt.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een actueel planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan is een toetsingskader voor omgevingsvergunningen.
Het bestemmingsplan bestemt de bestaande situatie en verbiedt de aanleg van oppervlakteverhardingen.
Het bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen met het doel of de doeleinden. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemming.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn en welke bestemmingsplan voor het plangebied geldt tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van provincie en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak, het ambtelijk overleg en de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. Het onderzoek Externe veiligheid, uitgevoerd ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied 2013 is als bijlage opgenomen.
Het plangebied (zie figuur 1: Begrenzing plangebied) is gelegen ten zuidwesten van Hilversum en wordt globaal begrensd door de Rading, Noodweg en de Weg over de Egelshoek.
Figuur 1: Begrenzing plangebied
Ter plaatse geldt nu het voorbereidingsbesluit Vliegveld Hilversum, dat is vastgesteld op 26 juni 2013 en op 5 juli 2013 in werking is getreden is geworden. In het voorbereidingsbesluit is bepaald dat het aanleggen van oppervlakteverhardingen in het gebied verboden is. Met het voorbereidingsbesluit is verklaard dat ter plaatse een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2002 wordt voorbereid, waarin verharden niet verboden is.
Reeds in de jaren 30 van de vorige eeuw werden er plannen bedacht voor een toekomstig vliegveld Hilversum. Pas in 1939 werd het huidige vliegveld in gebruik genomen waarbij als gevolg van de oorlogsdreiging het veld in datzelfde jaar door de militaire luchtvaart werd ingelijfd. Na de beëindiging van de oorlogshandelingen op 10 mei 1940 werd het veld door de bezetter in gebruik genomen voor de vervaardiging van lesvliegtuigen voor de Luftwaffe. Het veld werd daarbij vergroot van ongeveer 50 ha. naar ongeveer 200 ha.
Voor de oorlog was het terrein eigendom van de Kerk van Naarden. Pas in 1948 verwierf de gemeente Hilversum het veld en verhuurt het sindsdien aan de stichting Vliegveld Hilversum meestal in tranches van 5 à 10 jaar.
De huidige omvang van het vliegveldterrein is ongeveer 54 ha. Op terrein zijn naast een horecabedrijf, voorzieningen voor het vliegen gevestigd, waaronder een vliegschool, hangars en een controletoren.
Door middel van onderhuur zijn er enkele bedrijven aanwezig voor vlieglessen, rondvluchten en onderhoud (maintenance). Het veld wordt merendeels gebruikt voor lesvluchten, naast mogelijkheden voor parachute springen en zweefvliegen. Daarnaast wordt het gebruikt voor helikoptervluchten. Het aantal vliegbewegingen (dat kan zijn zowel een start als landing) schommelt al enige jaren tussen 40 à 45.000 stuks. Circa 60% van de vluchten op het luchtvaartterrein Hilversum bestaat uit les- en oefenvluchten. De overige 40% bestaat uit vluchten met een bedrijfsmatig doel en uit privé of recreatieve vluchten.
Het Besluit Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML)
In 2009 is de luchtvaartwetgeving aanzienlijk gewijzigd door het ombouwen van de Luchtvaartwet naar de Wet Luchtvaart en het in werking treden van de Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML). Als gevolg van deze regeling is het bevoegd gezag voor de regionale en kleinere vliegvelden van het Rijk eind 2009 overgegaan naar de provinciale overheden. Gelet op de overgangsregeling dienen de provinciale besturen in 2014 voor alle kleine vliegvelden een nieuwe beschikking af te geven. Gelet op de omvang van het vliegveld Hilversum zal het provinciaal bestuur van Noord-Holland een "luchthavenbesluit" dienen te nemen. In de tussenliggende periode blijft de huidige aanwijzingsbeschikking in stand en regelt het in 2009 vervallen Bgkl (Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart) nog steeds de geluidszones (zie de overgangsbepalingen van het RBML).
Gelet op de overgangsperiode van het RBML, afgezet tegen het nieuwe provinciale beleid is er voor gekozen, om de situatie zoals deze bij de aanwijzingsbeschikking van 2003 voor het vliegveld is vastgelegd, te handhaven tot het tijdstip waarop een nieuw luchthavenbesluit van toepassing zal zijn. Een en ander houdt ook in dat de oude bepalingen met betrekking tot de planologische beperkingen uit het oude BGKL, mede opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 , onverkort zijn doorgevoerd in dit plan. Gewijzigd is daarbij, dat de ontheffingsmogelijkheid voor geluidshinderbepalingen bij de (toenmalige) minister van VROM is komen te vervallen. Het BGKL kende een dergelijke ontheffingsmogelijkheid niet.
Vliegveiligheid
In gebieden rond luchthavens gelden op grond van (inter)nationale regels beperkingen aan het gebruik van gronden. Deze beperkingen zijn noodzakelijk voor het veilig gebruik van een luchthaven door het luchthavenluchtverkeer. Het gaat in de eerste plaats om hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken. Deze beperkingen volgen uit voorschriften van de ICAO richtlijnen (Chicago 1944 annex 14).
Samenvattend
Ten aanzien van de contouren en hoogtevlakken het volgende:
In het onderhavige ontwerpbestemmingsplan zijn alleen de bkl-contouren opgenomen met een bijbehorende regeling. Dit is geregeld in artikelen 10.2 en 10.3.
Het vliegveld ligt in het buitengebied van Hilversum, dat voor een groot deel bestaat uit natuurterreinen en natuurgebieden. Daarmee speelt het buitengebied een belangrijke rol in de regionale en nationale ecologische hoofdstructuur (EHS). Het buitengebied vormt een verbindende schakel tussen de Utrechtse Heuvelrug, het Vechtplassengebied en Nationaal Landschap het Groene Hart.
Diverse natuurterreinen vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten geldt een vergunningplicht als het project een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op een Natura 2000-gebied (art. 19d Nbwet). Bij vaststelling van plannen, zoals een bestemmingsplan, moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 19j, Nbwet). Deels in en deels nabij het grondgebied van de gemeente Hilversum liggen de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. Beide gebieden hebben zowel de status van Habitat- als van Vogelrichtlijngebied.
Onderstaande figuur toont de ligging van onder andere de EHS en de Natura 2000-gebieden in het buitengebied van Hilversum en omgeving.
Figuur 4: Ecologische hoofdstructuur
Het buitengebied van Hilversum bestaat daarnaast voor een groot deel uit gebieden die als natuur zijn bestemd in de Structuurvisie 2040 van de Provincie Noord-Holland.
Naast de twee Natura 2000-gebieden liggen er diverse heideterreinen, landgoederen en bosgebieden in het buitengebied die bescherming genieten onder de Natuurbeschermingswet 1998, aangezien deze gebieden zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument. De volgende gebieden in het buitengebied zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Bussumer- en Westerheide, Zuiderheide en Laarder Wasmeer, Franse kampheide, Hoorneboegse heide, Hilversumsche Waschmeer, Heidebloem en Heide achter het Sportpark (zie figuur 5).
Figuur 5: Beschermde Natuurmonumenten
De Natura 2000-gebieden vormen tezamen met de beschermd natuurmonumenten de kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur in het buitengebied van Hilversum. Er is een groot verschil tussen de oostelijk en westelijk gelegen natuurgebieden. De westelijk gelegen gebieden zoals Naardermeer, Hilversumse bovenmeent, Laegieskamp en Egelshoek zijn typische veenweidegebieden. De oostelijk gelegen gebieden liggen voornamelijk op de hogere (zand)gronden, de aanwezige natuurterreinen bestaan hier voornamelijk uit droge bos- en heideterreinen.
Het vliegveld grenst aan het Groene Hart, de EHS en beschermd natuurmonument Hoorneboegse Heide. Deze ligging vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt immers geen ontwikkelingen mogelijk.
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen worden mogelijk gemaakt, heeft duurzaamheid geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Een geluidszone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg.
Het vliegveld is aangewezen als geluidszone zoals bedoeld in hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet (luchtvaartterreinen). Luchtvaartterreinen kennen geluidszones (inclusief bijbehorende vliegroutes) overeenkomstig artikel 25 van de Luchtvaartwet.
De stichting Vliegveld Hilversum beschikt op basis van de Luchtvaartwet sinds haar ontstaansgeschiedenis over een aanwijzingsbeschikking, waarvan de laatste dateert van 2003. In deze aanwijzingsbeschikking is niet alleen baanconfiguratie van het vliegveld vastgelegd, maar ook de omvang van de geluidszones, zoals deze waren vastgelegd in de Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL). Deze geluidscontouren zijn opgenomen in het bestemmingsplan, waarbij tevens de beperkingen vanuit het BGKL in de bestemmingsplanregels zijn vastgelegd.
Het planologisch regime binnen de geluidscontouren (de 57 bkl (= belasting kleine luchtvaart) en 47 bkl geheten) is als volgt:
De 57 bkl-contour ligt gedeeltelijk in het plangebied. De 47 bkl-contour ligt geheel buiten het plangebied.
Figuur 6: Ligging bkl-contouren rondom vliegveld
Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt, hebben deze en andere geluidszones geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de bestemmingsplansituatie buitengebied geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit. Er wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, artikel 5.16 lid 1 onder a. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan. Het rapport is ter informatie als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 2).
In het plangebied is een gemeentelijk monument aanwezig: de vliegtuigloods aan de Noodweg 45-49. Dit monument wordt beschermd door de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
In 1992 is het zogenoemde “Verdrag van Malta” gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.
De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:
De gemeente is het bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart, moet volgens de Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en -diepte.
Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.
Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen. In figuur 7 is deze kaart opgenomen.
Figuur 7: Archeologische beleidskaart gemeente Hilversum
Zoals uit figuur 7 blijkt kent het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde. Ter bescherming hiervan is de dubbelbestemming ´Waarde-Archeologie´ opgenomen.
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.
Aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (Aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument (Aardkundig Monument). De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming.
Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument. Dit plan valt buiten de bodembeschermingsgebieden.
Grondwaterbeschermingsgebied
Ten noordwesten van het plangebied is de grondwaterwinning Loosdrecht gelegen. Het beschermingsgebied van deze grondwaterwinning ligt in zijn geheel buiten het bestemmingsplan. Dit betekent dat binnen het gebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen.
Bodemverontreining
Binnen het plangebied zijn in het verleden een aantal onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben voornamelijk plaatsgevonden in de directe omgeving van de bedrijfsactiviteiten op het vliegveld. In het algemeen kan gesteld worden dat de grond en het grondwater licht verontreinigd zijn. Op een enkele locatie heeft een grondwatersanering plaatsgevonden waarbij de sterke verontreiniging is verwijderd.
Het plan moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is, moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie.
Wanneer er op een willekeurige locatie binnen het plangebied (her)ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient er onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de bodem van de betreffende locatie. Hierbij dienen de op dat moment geldende landelijke normen te worden gehanteerd. Deze normen waarborgen onder andere dat bij (her)ontwikkeling op een locatie altijd de provincie en de gemeente worden geraadpleegd voor bodeminformatie.
Geohydrologische situatie
Het vliegveld in Hilversum-Zuid ligt aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug. Op de hogere gronden van de heuvelrug en Hilversum-oost (maaivelhoogte > NAP + 20 m) infiltreert hemelwater wat in het lager gelegen poldersysteem in en rond het vliegveld opkwelt (maaiveldhoogte NAP + 1 m).
De bodem is hoofdzakelijk opgebouwd uit zand.
Het polderpeil wordt gehandhaafd op maximaal NAP-0,25 m ten oosten van het vliegveld en minimaal NAP-0,85 m aan de westkant. De grondwaterstroming is westelijk gericht.
Het grondwater onder het vliegveld zelf wordt onderbemalen om op het hele terrein voldoende drooglegging te houden. Het streefpeil is gerelateerd aan de het polderpeil van NAP -0,85 m.
Deze onderbemaling voert een belangrijk deel van het lokaal opkwellende grondwater af via het Stergebied van Loosdrecht naar de Loosdrechtse plassen.
Hemelwater
Binnen dit bestemmingsplan kunnen enkel kleine ontwikkelingen plaatsvinden zoals het herbouwen van bestaande bebouwing binnen de bestaande bouwvlakken. Het verhard oppervlak neemt daarmee niet structureel toe en het watersysteem verandert ook niet. Wel dient rekening gehouden te worden met de beleidslijnen ten aanzien van de omgang met (hemel)water.
De gemeente heeft het beleid in aansluiting op het beleid van AGV en de provincie dat bij renovatie- en nieuwbouw het hemelwater wordt verwerkt op het eigen perceel. Hierbij moet gelet worden op gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen om verontreiniging van het grondwater als gevolg van infiltratie afstromend hemelwater te voorkomen.
De gemeente Hilversum en het waterschap zijn algemene regels overeengekomen over de omgang met (hemel)water bij nieuwbouw en renovatie, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 3 van dit bestemmingsplan.
In het plangebied ligt een transportleiding ten behoeve van de distributie van drinkwater. Daarnaast is in het plangebied hoge druk gasleiding aanwezig. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen berekeningen uitgevoerd te worden, ondanks het conserverende karakter van dit bestemmingsplan. Deze berekeningen zijn uitgevoerd en worden toegelicht in paragraaf 3.7.
In het plangebied is een straalverbinding gelegen vanaf een zendmast buiten het plangebied. De aanwezigheid van deze straalverbinding heeft invloed op de bouwhoogte in het plangebied. De maximale bouwhoogte is 69 meter. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt, zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
Voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militair- en burgerluchtverkeer staan militaire radarstations en burgerradarstations verspreid over Nederland. Objecten in een gebied rond een radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld dat de gezamenlijk radarstations opbouwen. Hilversum ligt in het radarverstoringsgebied van Soesterberg en Muiden. Bouwwerken hoger dan 45 meter kunnen voor de radar in Soesterberg verstoring veroorzaken. Voor het baken Muiden (burgerluchtveerkeer) geldt dat bouwwerken hoger dan 100 meter (t.o.v. NAP) kunnen leiden tot verstoring van de radar. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogtes mogelijk worden gemaakt zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie I & M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient er verantwoord te worden bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Voor het vliegveld is het Besluit burgerluchthavens (2009) van toepassing. In een gebied dat gelegen is op en binnen een 10-5-plaatsgebonden risicocontour worden kwetsbare objecten zoals woningen, aan hun bestemming en is nieuwbouw van een kwetsbaar object niet toegestaan. Dit betekent niet dat bestaand gebruik van een woning zomaar beëindigd kan worden. In het gebied dat gelegen is op een 10-6 -plaatsgebonden risicocontour en tussen deze contour en de daarbinnen liggende 10-5 -plaatsgebonden risicocontour is nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet toegestaan.
In het kader van bestemmingsplan Buitengebied 2013 is onderzoek verricht naar het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport 'Onderzoek EV buitengebied, projectnr. 234156, revisie 1.1' (Oranjewoud, januari 2013). Hieronder worden de resultaten, voor zover relevant voor dit bestemmingsplan samengevat. Het rapport is als bijlage bijgevoegd.
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, welke onder het Bevi vallen.
De risico's voor vliegveiligheid (hoogtebeperking, vogelaantrekkendewerking e.d. zijn geregeld in artikel 13 en 14 van het Besluit burgerluchthavens. Deze aspecten zijn niet direct aan 'externe veiligheid' gerelateerd. Voor externe veiligheid wordt in de concept Provinciale Beleidsnota Burgerluchtvaart (provincie Noord-Holland, 30 maart 2010) aangegeven dat: geen initiatieven worden toegestaan waarbij kwetsbare objecten binnen de 10-6 -contour komen te liggen. Dit bestemmingsplan conformeert zich hieraan. Er vinden geen veranderingen van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.
Figuur 8: PR Baanconfiguratie aanwijzing met 76.000 bewegingen klein verkeer
Buisleidingen
Aan de rand van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. De N.V. Nederlandse Gasunie heeft de leidinggegevens aangeleverd van de relevante aardgasbuis-leidingen. Uit een berekening naar de groepsrisico's blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van de groepsrisico's lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Aangezien het om een conserverend plan gaat is er geen sprake van een toename van de groepsrisico's. Het voorgenomen ruimtelijke besluit ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk-aardgastransportleiding. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de leiding dient voor dit ruimtelijke besluit de verantwoording van het groepsrisico ingevuld te worden. Er vindt in dit geval geen verandering van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.
In tabel 3.4 van het externe veiligheid onderzoek staat dat het invloedsgebied van de buisleiding 135 meter is. De verkeerstoren en de stalling van het blusvoertuig van de luchtvaartbrandweer bevinden zich op ongeveer 60 meter van de betreffende buisleiding en liggen dus binnen het invloedsgebied. De mensen van de luchtvaartbrandweer werken in de diverse gebouwen die binnen het invloedsgebied liggen. Indien zich een incident met de buisleiding voortdoet dan is het mogelijk dat zowel de verkeerstoren van het vliegveld en de luchtvaartbrandweer buiten dienst raken. De brandweer adviseert om in overleg met het vliegveld dit scenario specifiek te gaan bekijken en op te nemen in de verantwoording van het groepsrisico. De specifieke procedures van hoe dan te handelen worden in het calamiteitenplan van het vliegveld vastgelegd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De invloedsgebieden van de rijkswegen A1 en A27, de (provinciale) N201 en het spoor reiken niet tot in het plangebied en behoeven daarom geen nadere beschrijving.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
Gezien de schaal en het conserverende karakter van het voorliggende bestemmingsplan is Rijksbeleid niet relevant. Er zal daarom alleen worden ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met dit bestemmingsplan.
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
Ad 1. klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2. Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten bestaand bebouwd gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
Vanwege het consververende karakter van dit bestemmingsplan treedt er geen aantasting op van de genoemde aspecten.
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Vanwege het consververende karakter van dit bestemmingsplan treedt er geen aantasting op van de genoemde aspecten.
Uitgangspunt van dit plan is de vrije mobiliteitskeuze van burgers. De behoefte aan mobiliteit blijft toenemen. Dat wordt onder meer veroorzaakt doordat de afstanden tussen de plaatsen waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en zorgvoorzieningen gebruik maken steeds groter worden en tegelijk de verplaatsingspatronen steeds complexer worden. Dat veroorzaakt bereikbaarheidsvraagstukken. Daarom zet de provincie niet alleen in op wegen en openbaar vervoer en flankerend beleid, maar tevens op een verantwoorde locatiekeuze van deze activiteiten.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Het verkeer en vervoerplan Noord-Holland heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. De provincie zet zich in op de drie fronten benutten, beprijzen en bouwen om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van het Integraal BereikbaarheidsPlan (IBP), reeds veranderingen plaatsgevonden. Het PVVP heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten, beschreven in het PMP, moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Er zijn twee overkoepelende doelen:
Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.
Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is wel onderzoek gedaan naar diverse deelaspecten. Hiermee wordt aangesloten op de eisen vanuit de verschillende wetgeving. De eisen vanuit het PMP komen uit deze wetgeving. Met onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op de eisen vanuit het PMP.
De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.
Onderdeel bij het opstellen van bestemmingsplannen is de watertoets. Hiervoor wordt een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder. In het onderhavige bestemmingsplan is dit niet aan de orde vaqnwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Verwezen wordt naar de waterparagraaf in het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.
Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is, en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld.
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.
Door de raad is op 15 mei 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld, waarin het toekomstbeeld van de gemeente tot 2030 wordt geschetst. In deze structuurvisie zijn de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd.
De structuurvisie bevat de volgende ambities en doelstellingen voor 2030:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de woonwijken staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum en de werklocaties zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn voorts dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio.
In de Structuurvisie is ten aanzien van het vliegveld bepaald dat deze in 2030 zal zijn aangepast. Start- en landingsbanen zullen zijn verschoven, waardoor de ontwikkeling van Ter Sype (in de gemeente Wijdemeren) mogelijk is gemaakt. Bij herconfiguratie is geen sprake van verharding van de start- en landingsbanen. Ten opzichte van het peiljaar 2012 heeft het verschuiven van de start- en landingsbanen niet geleid tot een toename van geluidsoverlast. Een gedeelte van het vliegveld maakt onderdeel uit van een ecologische (verbindende) zone. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie.
De Economische visie 2007-2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:
In de Economische visie zijn geen projecten genoemd die in het plangebied zijn gelegen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan vastgelegd.
Toerisme is een speerpunt van het economisch beleid. De kern van de visie is er daarom op gericht om ervoor te zorgen dat Hilversum samen met de regiogemeenten en het bedrijfsleven gebruik maken van deze kansen. De notitie is 9 januari 2008 vastgesteld door de raad. Het benutten ervan kan door aan te sluiten bij de unieke kwaliteiten die de stad Hilversum heeft op de gebieden van multimedia, zorg, cultuurhistorie, natuur en winkelen. Er zijn vooral kansen in het dagtoerisme, waaronder ook zakelijk dagtoerisme. De gemeente kiest bewust niet voor het ontwikkelen van nieuwe grootschalige attracties. De hoofdredenen hiervoor zijn het gebrek aan uitbreidingsruimte en de verkeersaantrekkende werking.
Voor de volgende kansen (speerpunten) is door de gemeente in samenwerking met het bedrijfsleven gekozen:
Door samenwerking tussen verschillende attracties in de regio Gooi en Vechtstreek (b.v. in de vorm van arrangementen) kan meerdaags toerisme worden bevorderd. Toeristische bestedingen nemen hierdoor toe. Hierbij hoort ook een voldoende en breed aanbod in overnachtingsmogelijkheden. Om het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente Hilversum te verbreden, wil de gemeente onderzoeken of er in de gemeente ruimte is voor het vestigen van enkele kleinschalige, onderscheidende hotels in een ander marktsegment dan de nu veel voorkomende klasse (4 sterren). Ook zal de gemeente onderzoeken of er in de stad Bed & Breakfasts gevestigd kunnen worden.
Om in toeristisch-recreatief opzicht meer rendement uit de Mediasector te halen, is het essentieel dat de media zichtbaarder worden in Hilversum en dat er media-gerelateerde producten worden ontwikkeld. Ook op het Media Park zelf zal meer aandacht moeten zijn voor de zichtbaarheid van het centrum van Hilversum. Om de bezoekers op het Media Park zelf langer vast te kunnen houden wordt door de gemeente de ontwikkeling van een beperkt aantal aanvullende voorzieningen (in zijn totaliteit maximaal 7.500 m²) mogelijk gemaakt, zoals de ontwikkeling van een hotel, detailhandel, horeca en een businesscentrum. Daarnaast kan de link tussen media en binnenstad worden versterkt door samen met het reguliere bedrijfsleven actief acquisitie beleid te richten op innovatieve detailhandel- en horecaconcepten gericht op de multimediasector.
Door de schone lucht en groene ruimte kunnen patiënten beter herstellen. Zorg en toerisme zijn dus al decennia lang vervlochten met elkaar. De regio en de gemeente Hilversum hebben gekozen voor de verdere uitbouw van zowel de zorgsector als de toeristische sector.
De Hilversumse binnenstad vervult binnen de regio een centrumpositie op het gebied van winkelen en uitgaan. Een groot deel van de regionale bestedingen op deze terreinen vindt plaats in de Hilversumse binnenstad. Het is voor de Hilversumse binnenstadondernemer van belang dat Hilversum deze positie behoudt en waar mogelijk uitbouwt.
Hilversum staat nationaal en internationaal bekend als stad van jonge monumenten van architectuur en stedenbouw. In samenwerking met het bedrijfsleven wil de gemeente deze aantrekkelijke kant van Hilversum bij de (internationale) doelgroep meer over het voetlicht brengen.
In de visie wordt het toeristisch recreatief aanbod beschreven, met een onderverdeling in
Het vliegveld Hilversum is een openluchtrecreatieve voorziening die druk bezocht wordt. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van het vliegveld vastgelegd.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad met de Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct bouwvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een ´directe bouwtitel´. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake hoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande en te handhaven functies voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.
Voorbeeld:
De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en tevens voor:
met de daarbij behorende voorzieningen.
.... (die dus voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme.Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.
In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen). Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.
De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan en uitsluitend in het bestemmingsvlak. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke 8.3 achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Het begrip ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit’ is doormiddel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning/bouwwerk moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning of de daarbij bijbehorende bouwwerken mag een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en bijbehorend bouwwerk. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker. In een functioneel ondergeschikt bijbehorend bouwwerk (zoals een bijkeuken of berging) is dit alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen (met de aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Bed & breakfast waarbij niet meer dan 5 slaapplaatsen worden aangeboden voor een overnachting valt niet onder horeca en mag in een woning plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld.
In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.
In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de ‘specifieke gebruiksregels’.
In de begripsbepaling wordt bij dit begrip verwezen naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op basis van artikel 1 lid 1 sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, besluit van 27 mei 2004, laatst gewijzigd 1 juli 2008)) wordt het volgende verstaan onder dit begrip:
In de begripsbepaling wordt bij dit begrip verwezen naar het Besluit externe veiligeheid inrichtingen.Op basis van artikel 1 lid 1 sub a van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, besluit van 27 mei 2004, laatst gewijzigd 1 juli 2008)) wordt het volgende verstaan onder dit begrip:
Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel 8.3 Vervangende maat. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Artikel 3 Verkeer - Luchtverkeer
Het vliegveld van Hilversum is bestemd middels deze bestemming. Naast luchtvaart zijn aan luchtvaart gerelateerde bedrijfsdoeleinden en recreatie toegestaan, tevens ondergeschikte horeca, één bedrijfswoning en de bescherming van cultuurhistorische waarden van het vliegveld. Binnen deze bestemming is het verboden oppervlakteverhardingen ten behoeve van start- en landingsbanen aan te brengen.
Het plan kent de volgende dubbelbestemmingen:
De aanwezige gasleidingen zijn vervat in deze bestemming. De gronden zijn bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
In dit artikel is de bescherming van de aanwezige waterleidingen en de bijbehorende onderhoudstroken geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat op deze gronden niet mag worden gebouwd. Indien werkzaamheden in of op de grond worden uitgevoerd, dan dient hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd te worden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, niet mag gebouwd. Dat geldt niet voor relatief kleine bouwwerken die weinig of geen schade kunnen aanbrengen aan eventuele archeologische waarden. In dit gebied met een middelhoge verwachting geldt dat in principe niet mag worden gebouwd bij een ingreep in de bodem (door een bouwwerk) indien de omvang van het bouwwerk groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep meer is dan 20 cm. Bouwen is dan alleen mogelijk als na onderzoek blijkt dat de bouw geen schade toebrengt aan de eventueel in de bodem aanwezige archeologie. Is de ingreep dieper dan 20 cm (bijvoorbeeld 70 cm), maar de omvang van het bouwwerk nog steeds niet meer dan 100 m² dan kan 'gewoon' worden gebouwd (er is dan ook geen onderzoek nodig; het is alleen nodig als beide maten worden overschreden).
Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden aanlegvergunningplichtig. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
In dit artikel zijn algemeen geldende bouwregels opgenomen. Het gaat daarbij om ondergeschikte bouwdelen, dakopbouwen, maatvoering (vervangende maat) en waardevolle bebouwing (i.c. monumenten).
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Algemeen
In dit lid is opgenomen welk gebruik als strijdig en niet-strijdig gebruik wordt verstaan.
Parkeren
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 3 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.
Seksinrichting
Het is verboden om gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken voor een seksinrichting.
Vuurwerk
Het is verboden om vuurwerk op te slaan of te verkopen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Het betreft de algemene aanduidingen:
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het betreft regels om relatief kleine afwijkingen toe te staan, zoals de bouw van gebouwen ten behoeve van openbaar nut en overschrijding van de hoogtematen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij bouwvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Kostenverhaal
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor het kostenverhaal inzichtelijk dient te worden gemaakt.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op de afweging van belangen van derden bij het opstellen van het bestemmingsplan en de onderliggende documenten, de resultaten van de zienswijzenprocedure en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) hebben de overlegpartners, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid gekregen om hierop te reageren (van 10 september 2013 tot 27 september 2013). In het vastgestelde bestemmingsplan zijn de aanpassingen naar aanleiding van de reacties van de overlegpartners opgenomen. De reacties zijn opgenomen in de zienswijzen- en vooroverlegnota en van een reactie voorzien. De nota maakt als bijlage (Bijlage 4) onderdeel uit van het bestemmingsplan.
In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Vliegveld Hilversum met de bijbehorende stukken vanaf 4 oktober 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd op het gemeentehuis en is het plan raadpleegbaar gemaakt via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de Gooi- en Eembode en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen digitaal gepubliceerd op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In de zienswijzen- en vooroverlegnota is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen. Deze is als bijlage toegevoegd aan het vastgestelde bestemmingsplan (Bijlage 4, zie 5.5.1).