Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 3
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.bpBoeklmrHeilooWP3-0401

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Ten oosten van Heiloo is bedrijventerrein Boekelermeer gelegen. Het bedrijventerrein is nog in ontwikkeling en delen van het bedrijventerrein zijn daarom nog onbebouwd. Het plangebied betreft het laatste deel dat nog niet bebouwd is. Onderhavig initiatief ziet toe op het aanpassen van de bebouwingsmogelijkheden. Van het zuidwestelijke deel naar het noordoostelijke deel van het plangebied loopt een waterleiding. In het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om boven om de waterleiding bebouwing te realiseren. De gemeente wenst om de bouwvlakken aan te passen, zodat bouwen boven de waterleiding niet meer mogelijk is. Daarnaast wenst de gemeente de verplichte gevellijnen van enkele kavels te verplaatsen, aanpassingen te doen aan de bouwhoogten en enkele overige ondergeschikte wijzigingen door te voeren.
 
Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'. Ter plaatse van het zuidelijke deel van het plangebied geldt 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1', waarin de gronden de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Verkeer' hebben. In dit wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.2 uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo', vastgesteld op 3 februari 2014. Omdat de bestemming binnen het plangebied nog niet is verwezenlijkt, kan ter plaatse van het geldende wijzigingsplan conform artikel 3.6 sub 3 Wro een nieuw wijzigingsplan vastgesteld worden.
  
De voorliggende toelichting voorziet in de toetsing aan de voorwaarden van artikel 14.2 uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en maakt inzichtelijk dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Boekelermeer, ten oosten van de kern Heiloo. Het plangebied is gelegen binnen de kadastrale percelen 382 (deels), 621 (deels), 676 (deels), 677, 678 (deels) en 679 sectie C. De plangrenzen van het plangebied vallen binnen de bestemmingsvlakken 'Bedrijf - 1' uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en het wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. Alleen deze bestemmingsvlakken maken onderdeel uit van het bestemmingsplan. De wegen Het Gemaal en De Droogmakerij zijn geen onderdeel van het voorliggende wijzigingsplan.
 
De onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
 
Globale ligging van het plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing van het plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend planologisch regime
Het noordelijke deel van het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' (vastgesteld op 3 februari 2014). De rest van het plangebied ligt binnen de plangrenzen van 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' (vastgesteld op 31 maart 2015). Tevens is het 'Parapluplan Parkeren' van belang, vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo op 7 oktober 2019.
 
De navolgende afbeeldingen tonen fragmenten van de verbeeldingen van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en het wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. De gronden waar een wijziging ten opzichte van het geldende planologische regime is beoogd zijn rood omkaderd. 
    
Fragment uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Fragment uit wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het geldende planologische regime hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Bedrijf - 1'. De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor het bouwen geldt dat gebouwen binnen een bouwvlak gebouwd moeten worden en dat het grondoppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 5.000 m². Binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' is het plangebied voorzien van een bouwvlak. Hiervoor geldt deels een maximum bouwhoogte van 10 m en een minimum bouwhoogte van 6 m en deels een maximum bouwhoogte van 15 m en een minimum bouwhoogte van 6 m. Aan de oostzijde is een gevellijn opgenomen. In het meest zuidwestelijke deel van het plangebied heeft een deel een 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte'. Hier is een minimale bouwhoogte van 20 m en een maximale bouwhoogte van 25 m van toepassing. Tevens geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een (ondergrondse) watertransportleiding.
 
Wijzigingen bestemmingplan
De belangrijkste wijziging is dat het voorgenomen plan toeziet op aanpassingen aan de bouwvlakken. Momenteel liggen de bouwvlakken ter plaatse van de waterleiding. Tevens ziet de ontwikkeling toe op het aanpassen van de gevellijnen, het in beperkte mate aanpassen van de minimum en maximum bouwhoogte en enkele overige ondergeschikte wijzigingen.
 
In de huidige situatie is het plangebied braakliggend en is er nog geen invulling gegeven aan de mogelijkheden van he wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. Conform artikel 3.6 sub 3 Wro kan het geldende wijzigingsplan worden vervangen door een nieuw wijzigingsplan indien de bestemming nog niet is verwezenlijkt. Omdat de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden middels een nieuw wijzigingsplan de wijzigingen aan de verbeelding doorgevoerd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo', vastgesteld op 3 februari 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Heiloo. Binnen dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid 1' opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de geldende bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - 2', mits wordt voldaan aan de voorwaarden a t/m j uit artikel 14.2. In de voorliggende toelichting wordt het voorgenomen plan getoetst aan deze voorwaarden.
  
Voor de beoogde ontwikkeling is een nieuw wijzigingsplan opgesteld die voorziet in het aanpassen van de bouwvlakken, de gevellijn en de maximale bouwhoogte. In onderhavig wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid en maakt inzichtelijk dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Heiloo en bevindt zich in het zuidelijke deel van het bedrijventerrein Boekelermeer. Boekelermeer is een groot bedrijventerrein, onderdeel van de gemeente Alkmaar en Heiloo. Het meest zuidelijke deel van het Boekelermeer, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is gelegen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Heiloo. Een deel van het zuidelijke deel van het Boekelermeer is nog in ontwikkeling en ligt momenteel braak.
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied en omgeving.
 
Impressie plangebied vanuit vogelvluchtperspectief (bron: Google Earth)
 
Het plangebied bestaat uit drie vlakken. Deze drie vlakken worden gescheiden door de wegen De Droogmakerij en Het Gemaal. Het plangebied is momenteel onbebouwd en bestaat enkel uit grasland. Door het plangebied, van het zuidwesten naar het noordoosten, loopt een waterleiding.
       
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied gezien vanaf De Droogmakerij.
 
Impressie plangebied vanaf De Droogmakerij (bron: Google Streetview)
 
2.2 Beoogde situatie
Voorliggend wijzigingsplan ziet toe op aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden van het plangebied. Onderstaand komen de aanpassingen afzonderlijk aan bod.
 
Belemmeringsstrook waterleiding
Een deel van het plangebied is gelegen boven een waterleiding. In de huidige situatie is het mogelijk om gebouwen boven de waterleiding te realiseren. Dit wordt met het voorliggende wijzigingsplan gewijzigd. De huidige dubbelbestemming 'Leiding - Water' heeft een breedte van 15 m. Met dit wijzigingsplan komen binnen een strook van 19 m breed, 2 m extra aan beide zijden van de dubbelbestemming, geen bouwvlakken meer te liggen. Hiermee mogen gebouwen uitsluitend op meer dan 9,5 m afstand uit het hart van de waterlijn gebouwd worden.
 
Gevellijnen
In het geldende bestemmingsplan/wijzigingsplan is er aan de oostzijde van enkele kavels een gevellijn opgenomen. De gevellijn geeft de representatieve gevel van een gebouw weer. Met dit wijzigingsplan wordt voor deze kavels de gevellijn verplaatst naar de westzijde.
   
Bouwhoogten
In het geldende bestemmingsplan geldt er voor het meest zuidwestelijke deel van het plangebied een bouwhoogte van minimaal 20 m tot maximaal 25 m. Met dit wijzigingsplan komt deze forse minimale en maximale bouwhoogte te vervallen. Voor het zuidelijke bestemmingsvlak wordt de minimale bouwhoogte bijgesteld naar 6 m, vergelijkbaar met de rest van het bedrijventerrein Boekelermeer. De maximale bouwhoogte van het zuidelijke bestemmingsvlak wordt, van zuidwest naar oost, gewijzigd naar respectievelijk 20, 15 en 10 m. Hiermee is vastgelegd dat op de zuidwestelijke hoek nog steeds, weliswaar maximaal 20 m in plaats van 25 m, een hogere bebouwingsvolume mogelijk is, maar dat dit meer geleidelijk afneemt.
 
Met de aanpassingen van de bouwvlakken in het noordelijke en middelste bestemmingsvlak (zie 'belemmeringenstrook waterleiding') worden tevens de maximale bouwhoogten gewijzigd. Voor de kleinere bouwvlakken is de maximale bouwhoogte 15 m. Voor het grotere bouwvlak aan de oostzijde is aan de randen een maximale bouwhoogte van 10 m en in het midden 15 m mogelijk.
 
Bestemmingsvlakken
Op de hoeken van enkele kavels wordt de bestemming 'Bedrijf - 1' gewijzigd naar 'Groen' en 'Verkeer'. Met de wijziging naar 'Verkeer' sluit de begrenzing van de bestemmingsvlakken beter aan bij de (toekomstige) grens tussen het openbaar gebied en de uit te geven bedrijfskavels. Het bestemmingsvlak 'Groen' aan de noordoostzijde betreft een 'reststrook' tussen het tracé van de waterleiding en de bestaande groenstrook aan de oostzijde.
 
3 Beleid
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De beoogde ontwikkeling ziet toe op enkele aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het geldende planologische regime. Er geldt reeds een bedrijfsbestemming voor de planlocatie. Met het voorliggende wijzigingsplan is er geen sprake van een toename aan de oppervlakten van de bouwvlakken. Er wordt geen groter bebouwingsoppervlak of -volume mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Heiloo. Een toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is niet benodigd.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
 
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Het onderhavige wijzigingsplan voorziet in aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden. In het plangebied en de omgeving blijft het mogelijk om de gronden te gebruiken ten behoeve van een bedrijventerrein. De omgevingsvisie is daarmee verder niet specifiek van toepassing. Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de Omgevingsvisie NH 2050.          
 
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Planspecifiek 
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. In toelichting paragraaf 3.1.3 is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij een kleinschalige ontwikkeling is artikel 6.4 van toepassing. In dit artikel worden geen eisen gesteld aan een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ligging van het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied worden in de Omgevingsverordening NH2020 geen verdere regels gesteld aan onderhavig wijzigingsplan.
   
Vanuit de Omgevingsverordening NH2020 zijn er verder geen beperkingen met betrekking tot voorliggend plan.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
    
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' is het plangebied voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.2 van dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 1’ te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - 2', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water', mits wordt voldaan aan de voorwaarden a t/m j uit artikel 14.2. Het voorgenomen plan betreft de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemmingen 'Bedrijf - 2', 'Groen' en 'Verkeer'. Het wijzigen van de bestemming is mogelijk indien wordt voldaan aan de bijbehorende voorwaarden. De voorwaarden zijn in de navolgende tabel weergegeven:
  
Voorwaarde
Toetsing
  1. vooraf een bouwplan met inrichtingsplan is voorgelegd waaruit blijkt dat het plan past binnen het opgestelde stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan;
Er is een stedenbouwkundige onderbouwing (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) opgesteld, waaruit volgt dat de onderhavige wijziging stedenbouwkundig inpasbaar is.
  1. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
Voorliggend wijzigingsplan voorziet nog niet in een concrete invulling van de bedrijfspercelen, maar enkel in aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden. Bij verdere invulling zal worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn in het 'Parapluplan Parkeren'.
  1. indien sprake is van een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - 2':
    1. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan, mits het brutovloeroppervlak niet meer dan 50% van het totale brutovloeroppervlak en maximaal 2.000 m² per bedrijf bedraagt;
    2. bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.1 of 4.2 van de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, mits uit onderzoek blijkt dat de milieuhygienische situatie van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten voldoende gewaarborgd blijft;
Het voorgenomen plan betreft een wijziging naar 'Bedrijf - 2'. 
 
Er wordt geen bedrijfsgebonden kantoor met een brutovloeroppervlak groter dan 50% van het totale brutovloeroppervlak mogelijk gemaakt.
 
Binnen het plangebied worden geen bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 4.1 of 4.2 toegestaan.
  1. indien sprake is van een wijziging naar de bestemming 'Kantoor' afstemming heeft plaatsgevonden op de regionale en provinciale behoefte en de wijziging passend is in regionaal en/of provinciaal beleid;
Er is geen sprake van een wijziging naar de bestemming 'Kantoor'.
  1. de totale hoeveelheid groen en water binnen het wijzigingsgebied niet mag afnemen, tenzij vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
De hoeveelheid groen en water wijzigt niet met het voorgenomen plan. De gronden rondom het plangebied, die in het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ zijn bestemd als ‘Groen’, behoren niet tot het plangebied. Verder kan opgemerkt worden dat het met voorliggende wijzigingsplan de bestemming 'Groen' geïntroduceerd wordt binnen het plangebied.
  1. geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder niet zijn toegestaan;
Het voorgenomen plan betreft aanpassing en wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - 2'. Er worden geen geluidgevoelig bestemmingen als bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt.
  1. de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Water' gehandhaafd blijft;
De waterleiding die middels de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’ beschermd wordt, wordt gehandhaafd. Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.
  1. er toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 14.4 van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'; 
In de toelichting van onderhavig wijzigingsplan worden de verschillende aspecten van het bepaalde in artikel 14 lid 4 nader toegelicht. Er wordt voldaan aan de onderzoeksverplichting ten aanzien van de verschillende aspecten.
  1. een gefaseerde toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is toegestaan;
De wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende wijzigingsplan gefaseerd toegepast.
  1. bij wijziging van het plan de regels zoals opgenomen in bijlage 2 t/m 5 kunnen worden aangevuld met bouwregels uit artikel 3.2.
Het voorgenomen plan betreft geen wijziging naar de bestemming ‘Kantoor’, ‘Maatschappelijk’, ‘Cultuur en ontspanning’ of ‘Horeca’. Daarmee zijn de bijlagen 2 t/m 5 niet relevant.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden nemen met de beoogde ontwikkeling niet toe. Er kan dan ook gesteld worden dat het bij project, gelet op de aard en de omvang, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
Met voorliggend wijzigingsplan vinden er wijzigingen plaats in de bebouwingsmogelijkheden. In de huidige situatie heeft het plangebied reeds een bedrijfsbestemming. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen gevoeligere bestemming mogelijk gemaakt ten opzichte van het geldende planologische regime. Derhalve is het uitvoeren van een bodemonderzoek voor de wijziging van de bestemming niet benodigd. In het kader van toekomstige aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (bedrijfs)gebouw zal een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren, sloot het Rijk in 2020 het zogeheten Schone Lucht Akkoord (SLA) met provincies en tientallen gemeenten. Gestreefd wordt naar een gezondheidswinst van minimaal 50 procent in 2030 ten opzichte van 2016. Op 26 maart 2021 is de uitvoeringsagenda 2021-2023 gepubliceerd, waarin staat welke maatregelen, pilots en activiteiten de deelnemers uitvoeren om de afspraken in praktijk te brengen.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het wijzigingsplan bevat geen (grote) wijzigingen ten aanzien van zowel het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' als het wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. De bouwmogelijkheden blijven met onderhavig wijzigingsplan nagenoeg gelijk en daarmee de verkeersaantrekkende werking ook. Onderhavig wijzigingsplan kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Wel is, met behulp van de NSL monitoringstool, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,5 μg/m³ PM10, 7,5 μg/m³ PM2,5 en 13,2 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. 
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan bevat geen geluidgevoelige objecten. Binnen een afstand van 200 m vanaf de wegen in en direct rondom het plangebied, de wettelijke onderzoekzone voor een binnenstedelijke weg met ten hoogste twee rijstroken, zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig. Een akoestisch onderzoek is niet benodigd.
 
In toelichting paragraaf 4.2.4 is aandacht voor het aspect geluid in relatie tot de bedrijfsactiviteiten die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Onderhavig wijzigingsplan ziet toe op aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden van het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat er ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In de huidige planologische situatie zijn in het plangebied bedrijven toegestaan in categorie 1 t/m 3.2 van de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit zal met het voorliggende wijzigingsplan niet veranderen. Er worden met onderhavig wijzigingsplan geen bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie mogelijk gemaakt.
     
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Op basis van een Rijksinpassingsplan is op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid in Alkmaar een gasbehandelings- en compressie-installatie door TAQA mogelijk gemaakt. Deze Bevi-inrichting is in gebruik. Het plangebied is geheel binnen het invloedsgebied van de gasbehandelings- en compressie-installatie gelegen. In het kader van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' is reeds een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
 
Geadviseerd wordt om bij de uitgifte van gronden binnen het plangebied te monitoren dat de personendichtheid in het plangebied beneden de 40 personen/hectare blijft, met name binnen de PR 10-8-contour. Dit zal te zijner tijd verder moeten worden uitgewerkt in de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
 
Verder wordt geadviseerd om bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor overige kantoor/bedrijfsgebouwen aandacht te besteden aan bouwkundige maatregelen vanwege warmtestraling, met name binnen de PR 10-8-contour.
 
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan. 
 
4.2.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of het Bijzonder provinciaal landschap. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is externe werking op omliggende natuurgebieden uitgesloten. Een voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. Met het voorliggende wijzigingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden niet verruimd ten opzichte van de huidige planologische situatie. Daarmee zal er geen sprake zijn van een verslechtering ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden.
 
In het kader van een toekomstige aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (bedrijfs)gebouw zal met een stikstofberekening aangetoond moeten worden dat er geen significante effecten op Natura 2000-gebieden optreden.
     
Soortenbescherming
Bureau Waardenburg heeft in 2019 onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde en niet-beschermde soorten in en om het plangebied. De resultaten en conclusies hiervan zijn beschreven in het rapport 'Monitoring beschermde soorten Boekelermeer-Zuid' (zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). De nadruk van het onderzoek ligt op het monitoren van de rugstreeppad en op inrichtingsmaatregelen en beheer. Waarnemingen van andere beschermde – of anderszins bijzondere – soorten zijn meegenomen tijdens de inventarisatierondes. Daarnaast is verslag gedaan van de plaatsing van ransuilnestmanden en vleermuiskasten.
 
Op 3 juni 2019 is er een ontheffing verleend van de artikelen 3.5 en 3.6 van de Wet natuurbescherming voor de rugstreeppad. Daarmee is de aanwezigheid van de rugstreeppad geen belemmering voor werkzaamheden in het plangebied, mits de voorschriften uit de ontheffing gevolgd worden. Op basis van de monitoring van Bureau Waardenburg kan geconcludeerd worden dat er verder geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Verder moet rekening gehouden worden met aanbevelingen voor het beheer en de inrichting van ecozones (buiten het plangebied), zoals die in het rapport zijn opgenomen. Ten slotte geldt te allen tijde de algemene zorgplicht.
 
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
  
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterplan 2022-2027
Op 15 december 2021 is het Waterplan 2022-2027 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Waterplan geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier. Het hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023. Het WBP is een wettelijke verplichting die volgt uit de Waterwet (die straks opgaat in de Omgevingswet) en het Bestuursakkoord Water. In het Waterplan 2022-2027 zijn de doelen en ambities uitgewerkt in de 'maatschappelijke effecten'. Dit zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • schoon water;
  • veilige vaarwegen;
  • crisibeheersning; en
  • bestuur en organisatie.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterplan het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2012-2027 gaan uitvoeren. Met het Waterplan wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2022 en 2027. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In 2016 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier' vastgesteld door Het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het Hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Met het voorgenomen plan neemt de verharding niet toe ten opzichte van wat mogelijk is in het geldende planologisch regime. Het is niet nodig om extra watercompenserende maatregelen te treffen. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds invulling gegeven aan de watercompensatieopgave. 
 
Watergangen en -keringen
In het plangebied en direct daaraan grenzend zijn geen watergangen aanwezig. De watergangen aan de zuid- en oostzijde, op enige afstand van de toekomstige bedrijfspercelen, zijn geen onderdeel van de wijziging. Verder bevinden zich in of nabij het plangebied geen waterkeringen.
   
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan geen belemmering zal ondervinden vanuit het aspect water.
 
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en in het wijzigingsplan 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' geen specifieke dubbelbestemming of aanduiding in verband met archeologie. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds geconcludeerd dat in het plangebied geen archeologische waarden te verwachten zijn. Archeologische waarden zijn daarmee niet in het geding en een archeologisch onderzoek is dan ook niet benodigd.
 
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied. In de omgeving zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken.
 
4.5 Leidingen
In het plangebied is een waterleiding gelegen. Ter bescherming van de aanwezige drinkwaterhoofdtransportleiding is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. Met voorliggend wijzigingsplan wordt deze dubbelbestemming gehandhaafd. Daarnaast overlappen de bouwvlakken in het voorliggende wijzigingsplan niet meer met de dubbelbestemming. Hiervoor wordt een strook van 19 m breed aangehouden. Dit bevat de 15 m strook waaraan de dubbelbestemming reeds is toegekend en 2 m extra aan weerszijden van de dubbelbestemming.
     
Gezien het voorgaande vormt het aspect leidingen geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.6.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het aanpassen van de bebouwingsmogelijkheden. Er is geen sprake van een verandering in de verkeerssituatie in en nabij het plangebied. Onderhavig plan betreft een minimale wijziging ten opzichte van het geldende planologisch regime. Deze wijziging leidt niet tot een toename van de verkeersaantrekkende werking. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds afgewogen dat de wegen in de omgeving over voldoende capaciteit beschikken om het verkeer te verwerken.
 
4.6.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Heiloo heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010, vastgesteld op 10 maart 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Heiloo.
   
Planspecifiek
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het aanpassen van de bebouwingsmogelijkheden. Om juridisch-planologisch te borgen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is in de planregels van het 'Parapluplan Parkeren' een regeling opgenomen waarin wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010. Het 'Parapluplan Parkeren' blijft ook na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan van toepassing. Dit plan vormt het toetsingskader voor de afgifte van toekomstige omgevingsvergunningen.
 
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'.
   
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting.
   
Bedrijf - 2
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, showroomruimte, kantoorruimten, internetverkoop en productiegebonden detailhandel.
 
In toelichting paragraaf 2.2 is uiteengezet wat de wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het geldende planologische regime zijn.
 
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder infiltratiesystemen, fiets- en wandelpaden en perceelsontsluitingswegen. De bestemming 'Groen' is toegekend aan de 'reststrook' aan de oostzijde van het plangebied, die grenst aan de groenstrook aan de oostzijde van het plangebied.
 
Verkeer
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, verblijfsdoeleinden, fiets- en wandelpaden, bermen, bermsloten, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden op de hoeken van de toekomstige bedrijfspercelen die tot het openbaar gebied behoren.
 
Leiding - Water
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een (ondergrondse) watertransportleiding.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De financiële verantwoordelijkheid en het daarbij horende risico wordt gedragen door de gemeente, Het gemeentelijke kostenverhaal en het risico op planschade zijn verdisconteerd in de grondprijs. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.1 Vooroverleg
De vooroverlegpartners hebben geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.
 
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van 19 april 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.