Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.bpBoeklmrHeilooWP2-0401

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Ten oosten van Heiloo is bedrijventerrein Boekelermeer gelegen. Bedrijventerrein Boekelermeer is een bedrijventerrein in ontwikkeling. Een deel is daarom nog braakliggend. Op dit moment is Kaptein reeds gevestigd aan de zuidzijde van Het Gemaal, het voornemen is om op het perceel aan de noordzijde van Het Gemaal de nieuwe bedrijfshal te realiseren. Echter past de nieuwe bedrijfshal niet binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende wijzigingsplan, omdat een deel van de bedrijfshal buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en een deel van het beoogde bedrijfsperceel zich buiten het bestemmingsvlak ‘Bedrijf - 1’ bevindt. 
  
Ter plaatse geldt 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1', vastgesteld op 31 maart 2015, waarin de gronden de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Verkeer' hebben. In dit wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.2 uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo', vastgesteld op 3 februari 2014. Omdat de bestemming binnen het plangebied nog niet is verwezenlijkt, het plangebied is braakliggend, kan het geldende wijzigingsplan worden vervangen door een nieuw wijzigingsplan conform artikel 3.6 sub 3 Wro.
  
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de toetsing aan de voorwaarden van artikel 14.2 uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer - Heiloo en maakt inzichtelijk dat er met het voorgenomen plan, de realisatie van een nieuwe bedrijfshal, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Boekelermeer, ten oosten van de kern Heiloo. Het plangebied is gelegen binnen de kadastrale percelen 326, 429, 430, 616 en 625, sectie C. De noordelijke plangrens valt gelijk met het bestemmingsvlak 'Bedrijf - 1' uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'. Er is gekozen om het plangebied aan de westzijde af te bakenen langs de plangrens van 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' en het verlengde daarvan. Aan de zuidzijde wordt het plangebied afgebakend langs de bestemming 'Bedrijf - 2' uit 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. Aan de oostzijde wordt het plangebied afgebakend langs de westzijde van De Middenweg (bestemming 'Verkeer' in het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'). Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4 ha.
 
De onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
 
 
Figuur 1: Ligging van het plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden waar een wijziging ten opzichte van het geldende planologische regime is beoogd zijn rood omkaderd. De gronden waar niets wijzigt en waar het voorliggende plan een geconsolideerde versie van het geldende planologische regime is, zijn geel omkaderd. Het rode en gele kader vormen gezamenlijk het plangebied van voorliggend plan.
 
 
Figuur 2: Begrenzing van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend planologisch regime
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' (vastgesteld op 31 maart 2015) en het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' (vastgesteld op 3 februari 2014). Verder geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019).
 
De navolgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' en bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'. De gronden waar een wijziging ten opzichte van het geldende planologische regime is beoogd zijn rood omkaderd. De gronden waar niets wijzigt en waar het voorliggende plan een geconsolideerde versie van het geldende planologische regime is, zijn geel omkaderd. Het rode en gele kader vormen gezamenlijk het plangebied van voorliggend plan.
  
Figuur 3: Fragment uit 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' en 'Boekelermeer Heiloo' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het geldende planologische regime heeft het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Verkeer'. De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor het bouwen geldt dat gebouwen binnen een bouwvlak gebouwd moeten worden en dat het grondoppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 5.000 m². Binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' is het plangebied voorzien van een bouwvlak. Hiervoor geldt deels een maximum bouwhoogte van 10 m en een minimum bouwhoogte van 6 m en deels een maximum bouwhoogte van 15 m en een minimum bouwhoogte van 6 m. Aan de westzijde is tevens een gevellijn opgenomen. Omdat het voorgenomen plan, de realisatie van een nieuwe bedrijfshal, deels buiten het bouwvlak en deels buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf - 1' is voorzien, past dit niet binnen de mogelijkheden van het geldende planologische regime.
 
In de huidige situatie is het plangebied braakliggend en is er nog geen invulling gegeven aan de mogelijkheden van 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. Conform artikel 3.6 sub 3 Wro kan het geldende wijzigingsplan worden vervangen door een nieuw wijzigingsplan indien de bestemming nog niet is verwezenlijkt. Omdat de bestemming nog niet is verwezenlijkt, wordt middels een nieuw wijzigingsplan de realisatie van een nieuwe bedrijfshal binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo', vastgesteld op 3 februari 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Heiloo. Binnen dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid 1' opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de geldende bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - 2', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. mits wordt voldaan aan de voorwaarden a t/m j uit artikel 14.2. In onderhavig wijzigingsplan wordt het voorgenomen plan getoetst aan deze voorwaarden.
  
Omdat het voorgenomen plan, de realisatie van een nieuwe bedrijfshal en het gebruik van de gronden in het plangebied voor de bedrijfsactiviteiten van Kaptein, mogelijk te maken is er een nieuw wijzigingsplan opgesteld die voorziet in de ‘verplaatsing’ van de bestemming 'Verkeer' en de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemming 'Bedrijf - 2'. De bestemming van de onbebouwde gronden ten noorden en oosten van de beoogde uitbreiding van Kaptein blijft 'Bedrijf - 1. In onderhavig wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid en maakt inzichtelijk dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het vervolg van de voorliggende toelichting worden de gronden die de bestemming 'Bedrijf - 1' houden en waar niets wijzigt buiten beschouwing gelaten.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Het initiatief
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Het Gemaal. Aan de zuidzijde van het plangebied is reeds een bedrijfshal van het bedrijf Kaptein gesitueerd. In de huidige situatie is het plangebied braakliggend.
 
Kaptein is een familiebedrijf gespecialiseerd in het verpakken en produceren van kaas, boter, smeltkaas en poederkaas. Op dit moment richt de vestiging aan Het Gemaal in Heiloo zich op de opslag en het verpakken van kaas en boter. In Oosthuizen vindt de productie van smeltkaas plaats en in Bilzen (België) de productie van poederkaas. Het voornemen is om de vestiging Oosthuizen te verplaatsen naar de noordzijde van Het Gemaal in Heiloo.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de huidige situatie.
 
Figuur 4: Impressie huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)
2.2 Beoogde situatie
Het bedrijf Kaptein is voornemens om de verschillende bedrijfsactiviteiten meer te bundelen op één locatie. Daarom is het plan om de vestiging uit Oosthuizen, gericht op de productie van smeltkazen, te verplaatsen naar de noordzijde van Het Gemaal, binnen het plangebied. De toekomstige bedrijfshal is gericht op zowel de productie, opslag als koeling van smeltkazen.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfshal met een grondoppervlakte van ca. 8.000 m² en een bouwhoogte van 12 m. Om te voorkomen dat het beeld vanaf de Kanaalweg dichtslibt met hetzelfde kleur- en materiaalgebruik als dat van de bestaande bedrijfshal aan de zuidzijde van Het Gemaal, zal de toekomstige bedrijfshal worden uitgevoerd in het antraciet en zal die een sober bouwvolume zonder toegevoegde ornamentering krijgen. Vanwege plaatsgebrek worden de dockshelters deels inpandig gerealiseerd, op de kop aan de oostzijde van het gebouw. Aan de oostzijde wordt een weg gerealiseerd ten behoeve van de ontsluiting van het (toekomstige) bedrijventerrein. Deze weg vindt aansluiting op de bestaande wegstructuur van Het Gemaal en de Middenweg. Met het voorgenomen plan wijzigt de hoeveelheid groen en water niet.
 
Ten aanzien van de stedenbouwkundige uitwerking en omgevingskwaliteit is het voorgenomen plan op 1 oktober 2018 tijdens de commissievergadering van de Adviescommissie voor de Ruimtelijke Kwaliteit Heiloo besproken. De adviezen omtrent de stedenbouwkundige inpassing volgend uit het overleg zijn verwerkt in het voorgenomen plan.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de toekomstige bedrijfshal.
 
Figuur 5: Aanzicht beoogde situatie (bron: Breg ontwerp en advies)   
 
Onderstaande afbeeldingen tonen de plattegrond van de begane grond en de situatietekening van de beoogde situatie.
 
Figuur 6: Plattegrond begane grond beoogde situatie (bron: Breg ontwerp en advies)
Figuur 7: Situatietekening beoogde situatie (bron: Breg ontwerp en advies)
    
3 Beleid
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Aangezien bij dit plan niet significant meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan reeds in 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' en het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' toegestaan is, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarmee is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Bovendien is het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied van Heiloo gelegen.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. De aanleiding tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan is de wens van het bedrijf Kaptein om zijn bedrijfsactiviteiten te verplaatsen van een locatie elders naar de planlocatie, nabij zijn bestaande vestiging direct ten zuiden van de planlocatie. Redenen voor de verplaatsing zijn clustering van de bedrijfsactiviteiten, schaalvergroting en modernisering. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet dan ook in een specifieke behoefte. Omdat de thans geldende gebruiks- en bouwregels niet toereikend zijn, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wijzigingsbevoegdheid biedt (zie toelichting paragraaf 1.3 en toelichting paragraaf 3.3.1).
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
 
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Initiatiefnemer is voornemens om aan de noordzijde van Het Gemaal een nieuwe bedrijfshal voor de productie en opslag van smeltkazen te realiseren. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in wijziging van de verkeersstructuur en de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemming 'Bedrijf - 2'. 
 
De beoogde ontwikkeling wordt binnen het stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Met de bouw van een nieuwe bedrijfshal wordt een bijdrage geleverd aan de invulling van het bedrijventerrein Boekelermeer, aangezien het bedrijventerrein op dit moment voor een deel braakliggend is. Daarmee wordt het gebruik van bestaand stedelijk gebied geoptimaliseerd.
 
Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de Omgevingsvisie NH 2050.
          
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Planspecifiek 
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Op een kleinschalige ontwikkeling is artikel 6.4 van toepassing. In dit artikel worden geen eisen gesteld aan een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ligging van het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied van Heiloo, worden in de Omgevingsverordening NH2020 geen regels gesteld aan onderhavig wijzigingsplan.
   
Vanuit de Omgevingsverordening NH2020 zijn er verder geen beperkingen met betrekking tot voorliggend plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
    
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' is het plangebied voorzien van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.2 van dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 1’ te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - 2', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. mits wordt voldaan aan de voorwaarden a t/m j uit artikel 14.2. Het voorgenomen plan betreft de wijziging van de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en ‘Verkeer’ naar de bestemmingen 'Bedrijf - 2' en 'Verkeer'. Medewerking wordt uitsluitend verleend als er wordt voldaan aan de bijbehorende voorwaarden. De voorwaarden zijn in de navolgende tabel weergegeven:
  
Voorwaarde
Toetsing
  1. vooraf een bouwplan met inrichtingsplan is voorgelegd waaruit blijkt dat het plan past binnen het opgestelde stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan;
De stedenbouwkundige van de gemeente Heiloo heeft het bouwplan getoetst aan het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan. Dit is verwoord in een beeldkwaliteitnotitie d.d. 6 april 2020, zie bijlagen bij toelichting 1. Hierin wordt geconcludeerd dat het gebouw, in de context van het gewijzigde stedenbouwkundige plan en de aansluiting op de relatief grote gebouwen, voldoet aan het algemene ambitieniveau en categorie 1 van beeldkwaliteit, zoals omschreven in vastgestelde stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan van 4 april 2011.
  1. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
Parkeren wordt voorzien op eigen terrein, zie toelichting paragraaf 4.6.2.
  1. indien sprake is van een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf - 2':
    1. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan, mits het brutovloeroppervlak niet meer dan 50% van het totale brutovloeroppervlak en maximaal 2.000 m² per bedrijf bedraagt;
    2. bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.1 of 4.2 van de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, mits uit onderzoek blijkt dat de milieuhygienische situatie van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten voldoende gewaarborgd blijft;
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een bedrijfshal voor de productie en opslag van smeltkaas ten behoeve van het bedrijf Kaptein. Er is geen sprake is van een bedrijfsgebonden kantoor met een brutovloeroppervlak groter dan 50% van het totale brutovloeroppervlak. 
Verder blijkt uit toelichting paragraaf 4.2.5 dat de milieuhygienische situatie van bestaande gevoelige bestemmingen in de omgeving voldoende gewaarborgd blijft.
  1. indien sprake is van een wijziging naar de bestemming 'Kantoor' afstemming heeft plaatsgevonden op de regionale en provinciale behoefte en de wijziging passend is in regionaal en/of provinciaal beleid;
Er is geen sprake van de wijziging naar de bestemming 'Kantoor'.
  1. de totale hoeveelheid groen en water binnen het wijzigingsgebied niet mag afnemen, tenzij vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
De hoeveelheid groen en water wijzigt niet met het voorgenomen plan. De gronden ten westen van het plangebied, die in het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ zijn bestemd als ‘Groen’ en ‘Water’, behoren niet tot het plangebied.
  1. geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder niet zijn toegestaan;
Het voorgenomen plan betreft aanpassing en wijziging van de bestemmingen 'Bedrijf - 2' en 'Verkeer', zodat een bedrijfshal gerealiseerd kan worden. Dit wordt niet gezien als een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder.
  1. de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Water' gehandhaafd blijft;
De waterleiding die middels de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’ beschermd wordt ligt ruimschoots buiten het plangebied. Het plangebied is dan ook niet voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.
  1. er toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 14.4 van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'; 
In de toelichting van onderhavig wijzigingsplan worden de verschillende aspecten van het bepaalde in artikel 14 lid 4 nader toegelicht. Er wordt voldaan aan de onderzoeksverplichting ten aanzien van de verschillende aspecten.
  1. een gefaseerde toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is toegestaan.
Net als in ‘Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1’ wordt de wijzigingsbevoegdheid in het voorliggende wijzigingsplan gefaseerd toegepast.
  1. bij wijziging van het plan de regels zoals opgenomen in bijlage 2 t/m 5 kunnen worden aangevuld met bouwregels uit artikel 3.2.
Het voorgenomen plan betreft geen wijziging naar de bestemming ‘Kantoor’, ‘Maatschappelijk’, ‘Cultuur en ontspanning’ of ‘Horeca’. Daarmee zijn de bijlagen 2 t/m 5 niet relevant.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde voor een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Aangezien bij onderhavig plan niet significant meer mogelijk wordt gemaakt dan reeds in het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' is toegestaan, is een m.e.r.(-beoordeling) niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.  
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen, waaronder de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de drie selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Landview BV in december 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
 
In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verhogingen van barium en nikkel aangetroffen. De hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde, bedrijfsmatige, gebruik.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van het tijdelijk handelingskader valt zowel de (mogelijk af te graven) boven- als ondergrond op basis van de gehalten aan PFAS, wanneer toegepast op een landbodem boven grondwaterstand, in zowel de bodemkwaliteit- als bodemfunctieklasse “landbouw/natuur”.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt door Landview BV echter niet noodzakelijk geacht, aangezien er tevens geen potentieel asbestverdacht puin is waargenomen. 
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het wijzigingsplan bevat geen (grote) wijzigingen ten aanzien van zowel bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' als 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1'. Het voorgenomen plan, de realisatie van een nieuwe bedrijfshal en het gebruik van de gronden in het plangebied voor de bedrijfsactiviteiten van Kaptein, voorziet in de ‘verplaatsing’ van de bestemming 'Verkeer' en de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemming 'Bedrijf - 2'. Hiermee blijven de bouwmogelijkheden nagenoeg gelijk en daarmee de verkeersaantrekkende werking ook. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17,23 μg/m³ PM10,9,63 μg/m³ PM2,5 en maximaal 14,79 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. 
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect lucht geen belemmering voor de haalbaarheid van dit wijzigingsplan.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. Verder bevinden zich binnen een afstand van 200 m vanaf de wegen in en rondom het plangebied, de wettelijke onderzoekzone voor een binnenstedelijke weg met ten hoogste twee rijstroken, geen geluidgevoelige objecten. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Ten aanzien van de realisatie van een nieuwe bedrijfshal voor de productie en opslag van smeltkazen bestaat met name de kans op hinder als gevolg van stof, geluid en geur. In het kader van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de ontwikkeling binnen het plangebied aan te merken als 'Melkproducten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j' (SBI: 1051). Dit valt in milieucategorie 4.2 met een maatgevende richtafstand van 300 m. Ook in de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is gevoegd worden deze activiteiten aangemerkt als milieucategorie 4.2.
  
De afstand tot de meest dichtbijgelegen woning, de woning aan de Kanaalweg 19 is 310 m. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand. Geconcludeerd wordt dat de beoogde bedrijfshal op voldoende afstand van omliggende gevoelige objecten is beoogd, waarmee het voorgenomen plan geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat.
 
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Op basis van een Rijksinpassingsplan is op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid in Alkmaar een gasbehandelings- en compressie-installatie door TAQA mogelijk gemaakt. Deze Bevi-inrichting is in gebruik. Het plangebied is vrijwel geheel binnen het invloedsgebied van de gasbehandelings- en compressie-installatie gelegen. In het kader van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' is reeds een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
 
Geadviseerd wordt om bij de uitgifte van gronden binnen het plangebied te monitoren dat de personendichtheid in het plangebied beneden de 40 personen/hectare blijft, met name binnen de PR 10-8-contour. Dit zal te zijner tijd verder moeten worden uitgewerkt in de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
 
Verder wordt geadviseerd om bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor overige kantoor/bedrijfsgebouwen aandacht te besteden aan bouwkundige maatregelen vanwege warmtestraling, met name binnen de PR 10-8-contour.
 
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan. 
 
4.2.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (minimaal 5,5 km afstand), het Natuurnetwerk Nederland (minimaal 500 m afstand) of een Weidevogelleefgebied (minimaal 150 m afstand). Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is externe werking op omliggende natuurgebieden, met uitzondering van eventuele stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, uitgesloten. Een voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Om het effect van het voorgenomen plan op Natura 2000-gebieden in de omgeving inzichtelijk te maken, heeft Vonk groenservice een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. Hierbij is de depositie van stikstof tijdens de bouw- en de gebruiksfase op de omliggende natuurgebieden met het rekenprogramma AERIUS Calculator berekend. Uit de berekening blijkt dat er geen depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee treden er geen significante effecten op Natura 2000-gebieden op en is er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd.
 
Soortenbescherming
Bureau Waardenburg heeft in 2019 onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde en niet-beschermde soorten in en om het plangebied. De resultaten en conclusies hiervan zijn beschreven in het rapport 'Monitoring beschermde soorten Boekelermeer-Zuid', zie bijlagen bij toelichting bijlage 5. De nadruk van het onderzoek ligt op het monitoren van de rugstreeppad en op inrichtingsmaatregelen en beheer. Waarnemingen van andere beschermde – of anderszins bijzondere – soorten zijn meegenomen tijdens de inventarisatierondes. Daarnaast is verslag gedaan van de plaatsing van ransuilnestmanden en vleermuiskasten.
  
Op 3 juni 2019 is er een ontheffing verleend van de artikelen 3.5 en 3.6 van de Wet natuurbescherming voor de rugstreeppad. Daarmee is de aanwezigheid van de rugstreeppad geen belemmering voor werkzaamheden in het plangebied, mits de voorschriften uit de ontheffing gevolgd worden. Op basis van de monitoring van Bureau Waardenburg kan geconcludeerd worden dat er verder geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Verder moet rekening gehouden worden met aanbevelingen voor het beheer en de inrichting van ecozones (buiten het plangebied), zoals die in het rapport zijn opgenomen. Ten slotte geldt te allen tijde de algemene zorgplicht.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
  
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
Op 16 december 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
  • Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In 2016 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier' vastgesteld door Het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het Hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In dit kader is op 2 mei 2017 de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat de normale procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in overleg met de gemeente zal bekijken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen.
 
De maatregelen die mogelijk genomen moeten worden zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf. Deze waterparagraaf zal ten tijde van de ter inzage legging van voorliggend wijzigingsplan aan het hoogheemraadschap voorgelegd worden.
 
Planspecifiek
Op 5 februari 2020 is de digitale watertoets uitgevoerd voor onderhavige ontwikkeling. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan een korte procedure worden doorlopen. In overleg met het hoogheemraadschap wordt gekeken hoe rekening kan worden gehouden met de waterhuishoudkundige belangen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
   
Watercompensatie
Met het voorgenomen plan neemt de verharding niet of nauwelijks toe ten opzichte van wat mogelijk is in het geldende planologisch regime. Het is niet nodig om watercompenserende maatregelen te treffen. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds invulling gegeven aan de watercompensatieopgave. Ten westen van het plangebied is een watergang met een groenstrook aangelegd.
  
Waterafvoer  
De ambitie van het hoogheemraadschap is om het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
  
Met het beoogde initiatief is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het waterschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Het voornemen is een gescheiden riolering aan te leggen, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering.
  
Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
   
Waterlopen
In het plangebied en direct daaraan grenzend zijn geen waterlopen aanwezig. Hiermee hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo' en in 'Boekelermeer Heiloo - wijzigingsplan 1' geen specifieke dubbelbestemming of aanduiding in verband met archeologie. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds geconcludeerd dat in het plangebied geen archeologische waarden te verwachten zijn. Archeologische waarden zijn daarmee niet in het geding en een archeologisch onderzoek is dan ook niet benodigd.
 
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan aan Het Gemaal in Heiloo heeft geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied. In de omgeving zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken.
4.5 Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Hiermee vormt het aspect leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.6.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Initiatiefnemer is voornemens om aan de noordzijde van Het Gemaal een nieuwe bedrijfshal voor de productie en opslag van smeltkazen te realiseren. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de verkeerssituatie, waarbij de breedte vrijwel gelijk blijft aan de huidige bestemming 'Verkeer', en de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemming 'Bedrijf - 2'.
  
Onderhavig plan betreft een minimale wijziging ten opzichte van het geldende planologisch regime. Deze wijziging leidt niet tot een toename van verkeersaantrekkende werking. In het kader van het bestemmingsplan ‘Boekelermeer Heiloo’ is reeds afgewogen dat de wegen in de omgeving over voldoende capaciteit beschikken om het verkeer te verwerken.
 
4.6.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Heiloo heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010, vastgesteld op 10 maart 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Heiloo.
   
Planspecifiek
Initiatiefnemer is voornemens om aan de noordzijde van Het Gemaal een nieuwe bedrijfshal voor de productie en opslag van smeltkazen te realiseren. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de verkeerssituatie en de wijziging van de bestemming 'Bedrijf - 1' naar de bestemming 'Bedrijf - 2'.
 
Kader 
Om juridisch-planologisch te borgen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, is in de planregels van het 'Parapluplan Parkeren' een regeling opgenomen waarin wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010. Het 'Parapluplan Parkeren' blijft ook na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan van toepassing voor ontwikkelingen in het plangebied. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal getoetst worden aan de gemeentelijke parkeernormen.
 
Gemeentelijke parkeernormen 
Het bouwplan bestaat uit 11.600 m² bvo. De bedrijfsvoering van Kaptein in de nieuwe bedrijfshal zal in sterke mate geautomatiseerd en in de nieuwbouw de bedrijfsprocessen zullen geoptimaliseerd worden. Derhalve kan uitgegaan worden van de parkeernorm voor 'arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven' uit het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010. Deze parkeernorm bedraagt in 'rest bebouwde kom' 0,65 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Bij 11.600 m² bvo bedraagt de parkeerbehoefte volgens gemeentelijke parkeernormen 98,6 parkeerplaatsen.
 
Werkelijke situatie - afwijken van de parkeernorm
De initiatiefnemers stelt dat de parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke parkeernormen (zie eerdergenoemde) niet overeen zal komen met de werkelijke parkeerbehoefte van het bedrijf. Het totale personeelsbestand voor de productieprocessen die op de nieuwe locatie plaats zullen vinden bedraagt maximaal 40 personen, waarbij rekening is gehouden met inbreiding van de productielijnen en de uitwerking van kantines en kleedruimtes. Deze 40 personen zijn een worstcasebenadering. De gemiddelde bezetting met de huidige productielijnen zal circa 25 personen zijn. Bij uitbreidingen met nieuwe productielijnen zal de gemiddelde bezetting circa 32 personen zijn. Alle kantooractiviteiten vinden plaats op de bestaande bedrijfslocatie van Kaptein (fase 1).
 
Hieronder volgt een overzicht met het aantal personen dat werkzaam is per afdeling:
  • productiemedewerkers:
    1. bediening productielijnen: 10 personen;
    2. bediening inpaklijnen: 8 personen;
  • logistieke medewerkers voor toevoer productie/laden/lossen: 4 personen;
  • planning/toezicht:
    1. planning productie: 2 personen;
    2. logistiek: 1 persoon;
  • bij uitbreiding van de productielijnen: 5 à 10 personen extra.
Een deel van het maximale personeelsbestand van 40 personen (worstcasebenadering) komt gezamenlijk met de auto, met de fiets of het openbaar vervoer. Uit ervaringen vanuit de bestaande bedrijfslocatie van Kaptein (eerste fase), waarbij afgeweken is van de gemeentelijke parkeernorm, blijkt dat ten minste 25% van de werknemers gezamenlijk reist of met de fiets of het openbaar vervoer komt. De initiatiefnemer acht 30 parkeerplaatsen daarom voldoende. Op het terrein van de beoogde uitbreiding is voorzien in 31 parkeerplaatsen (zie figuur 7 toelichting paragraaf 2.2).
 
Mocht blijken dat er in de toekomst voor de nieuwe bedrijfshal toch meer dan 30 parkeerplaatsen nodig zijn, dan is er ruimte om aan de noordwestzijde van het bestaande bedrijfsperceel 10 extra parkeerplaatsen te realiseren (zie zone A op navolgende afbeelding). Deze extra parkeerplaatsen zijn volgens de initiatiefnemer niet nodig, vanwege het ontbreken aan personeel die gebruik zal maken van deze parkeerplaatsen, maar mochten 30 parkeerplaatsen onverhoopt niet volstaan, is dit een uitbreidingsmogelijkheid. Verder garandeert de initiatiefnemer dat, indien er sprake is van onvoldoende parkeercapaciteit, hij de parkeerbehoefte hoe dan ook op eigen terrein in oplost. 
 
Figuur 8: Mogelijkheid 10 extra parkeerplaatsen (bron: Breg ontwerp en advies)
 
Parkeernorm bij wijziging bedrijfsvoering
Het pand van Kaptein wordt zeer specifiek ontwikkeld op het productieproces van smeltkazen. Een andere invulling van het pand is nagenoeg niet mogelijk (machines worden bouwkundig geïntegreerd en logistiek gezien is het pand volledig afgestemd op de productieprocessen en verpakkingslijnen). Een alternatief gebruik van het pand is dus niet realistisch. Een ander gebruik, met mogelijk een hogere parkeerbehoefte, vormt daarmee geen risico voor de toekomst.
 
Ervaring fase 1
Voor fase 1 van Kaptein is er reeds afgeweken van de gemeentelijke parkeernorm, om dezelfde reden als het hiervoor genoemde. Volgens de gemeentelijke parkeernorm zouden voor fase 1 146 parkeerplaatsen nodig zijn. Uiteindelijk zijn er 60 parkeerplaatsen aangelegd, waarbij er nog uitbreidingsmogelijkheden waren. De praktijk leert dat deze 60 parkeerplaatsen ruim voldoende zijn voor het functioneren van fase 1. In fase 1 heeft het bedrijf ca. 20 kantoormedewerker en ca. 50 productiemedewerkers. Mede vanwege deze ervaring durft Kaptein met zekerheid te stellen dat de 31 parkeerplaatsen die gerealiseerd worden voor fase 2 afdoende zijn, met dien verstande, dat indien dit toch te weinig is, alsnog op eigen terrein in de parkeerbehoefte voorzien gaat worden.
   
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de initiatiefnemer stelt dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn dan het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 voorschrijft (31 in plaats van 99 parkeerplaatsen). In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de bedrijfshal zal beoordeeld worden of er voldoende parkeerplaatsen voorzien zijn om de parkeerbehoefte op te lossen. Het college van burgemeester en wethouders kan hierbij een besluit nemen om af te wijken van de parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010. 
 
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Boekelermeer Heiloo'.
   
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Bedrijf - 1
De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, showroomruimte, kantoorruimten, internetverkoop en productiegebonden detailhandel. 
   
Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Per bouwperceel mag de grondoppervlakte niet meer dan 5.000 m² bedragen en mag het bebouwingspercentage niet meer dan 70% bedragen. Op de verbeelding is verder de minimum en maximum bouwhoogte aangegeven.
  
Bedrijf - 2
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, showroomruimte, kantoorruimten, internetverkoop en productiegebonden detailhandel. Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2’ zijn bedrijven tot en met categorie 4.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.
   
Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Per bouwperceel mag de grondoppervlakte niet meer dan 5.000 m² bedragen en mag het bebouwingspercentage niet meer dan 70% bedragen. Van de maximale grondoppervlakte per bouwperceel kan op grond van artikel 4.5 sub a afgeweken worden. Op de verbeelding is verder de minimum en maximum bouwhoogte aangegeven.
      
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, verblijfsdoeleinden, fiets- en wandelpaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bermen, bermsloten, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en overige bouwwerken toegestaan.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft in het kader van de verkoop van de grond een overeenkomst met de initiatiefnemer afgesloten. Het gemeentelijke kostenverhaal en het risico op planschade zijn verdisconteerd in de grondprijs. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
7.1 Vooroverleg
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft per e-mailbericht laten weten te kunnen instemmen met de planwijziging.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 26 november 2020 tot en met 6 januari 2021. Binnen deze periode is één zienswijze ingebracht. Deze zienswijze heeft niet geleid heeft niet geleid tot het beëindigen van de ingezette procedure dan wel aanpassing van de regels of de verbeelding.