Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Liguster Zuid
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0399.UwpLigusterZuid-0401

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen. Op het grondgebied van de gemeente Heiloo gaat het om circa 1.800 woningen die tezamen de woongebieden Zuiderloo en Zandzoom vormen. Deze woongebieden worden aan de zuidzijde van Heiloo gerealiseerd.
 
Onderhavig plangebied ligt binnen het woongebied Zuiderloo. De ontwikkeling van Zuiderloo tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen.
 
Het voorliggende uitwerkingsplan is opgesteld om in totaal 21 woningen, bestaande uit negen grondgebonden woningen en een appartementengebouw met twaalf woningen, mogelijk te maken. Tevens worden er verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt. De planlocatie bevindt zich tussen de Vennewatersweg, Hoogeweg, Krommelaan en Veldbies, rondom de toekomstige weg Liguster en staat bekend onder de plannaam 'Liguster Zuid'.
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggende uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Het doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
 
1.2 Ligging plangebied
Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op de gronden ten oosten en westen van de toekomstige weg Liguster. De toekomstige weg Liguster scheidt het plangebied van het uitwerkingsplan in twee deelgebieden.
 
Het westelijke deelgebied ligt tussen de Krommelaan, de toekomstige weg Liguster, de Vennewatersweg en de Hoogeweg. Dit betreft het kadastrale perceel gemeente Heiloo, sectie E 3214 en een deel van 1992 en 1998.
 
Het oostelijke deelgebied betreft de gronden tussen de Krommelaan, de Vennewatersweg en de toekomstige weg Liguster. Dit deelgebied bestaat uit het kadastrale perceel gemeente Heiloo, sectie E 3216 en een deel van 1998.
   
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied binnen het woongebied Zuiderloo en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Zuiderloo (rood omkaderd) met aanduiding plangebied (rode druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zuiderloo', vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo op 7 december 2015. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemminsplanplan 'Zuiderloo' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn in het geldend bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep. Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 m, dient er een archeologisch onderzoek te worden verricht waaruit blijkt of en in welke mate de archeologische waarden van de gronden worden verstoord.
 
Om de bestemming uit te kunnen werken moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Op deze uitwerkingsregels en de toetsing daaraan wordt in toelichting hoofdstuk 4 nader ingegaan.
 
Naast het bestemmingsplan 'Zuiderloo' geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019). Hierin is vastgelegd dat voldoende voorzieningen voor parkeren dienen te worden getroffen.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt dit plan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de uitwerkingsregels. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen tot slot in hoofdstuk 6 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Alkmaar, Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied op de strandwal tussen Heiloo en Limmen. Na ondertekening van de Overeenkomst Nieuwe Strandwal op 12 maart 2014 heeft het project 'Wonen in het Groen' een vervolg gekregen onder de naam 'Programma Nieuwe Strandwal'. Het Programma Nieuwe Strandwal heeft als doel een samenhangend ruimtelijk programma te realiseren dat bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied, waarbij de aanleg van een woonwijk met groene allure samen gaat met de realisatie van natuur en recreatieve voorzieningen, het bedrijventerrein Boekelermeer en een aansluiting op de A9 en bijbehorende toegangswegen.
 
Om de samenhang in het gebied Zuiderloo vast te leggen zijn op 3 juni 2013 een stedenbouwkundig plan, een beeldregieplan en een inrichtingsplan openbare ruimte voor het gebied vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan wordt de hoofdopzet van het gebied uitgelegd en vastgelegd. Bij de totstandkoming van de plannen is met name ingezet op behoud van de in het plangebied aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden als ook de aansluiting bij de bijzondere lintstructuren, die zo typerend zijn voor Heiloo. 
 
2.2 Ontwikkeling Liguster Zuid
De initiatiefnemer is voornemens om woningen te ontwikkelen op de locatie rondom de toekomstige weg Liguster, ten noorden van de (te reconstrueren) Vennewatersweg. In totaal zijn er 21 woningen beoogd, bestaande uit negen grondgebonden woningen. Dit zijn drie rij- en hoekwoningen en zes vrijstaande woningen. Daarnaast wordt een appartementengebouw met twaalf woningen mogelijk gemaakt. De rij- en hoekwoningen vormen één volume met twee hoekwoningen en één tussenwoning, met de voorgevel georiënteerd op de toekomstige weg Liguster in het westen. De vrijstaande woningen in het oostelijke deel van het plangebied worden met de voorgevel eveneens op de Liguster georiënteerd. De twee vrijstaande woningen in het westelijk deel van het plangebied worden met de voorgevel op de Hoogeweg georiënteerd.
 
De nieuwe weg Liguster snijdt de planlocatie vanaf de Krommelaan richting het zuiden doormidden. Het beoogde profiel van de Liguster heeft reeds de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en is geen onderdeel van het voorliggende uitwerkingsplan. Halverwege zal de Liguster richting het westen vertakken ten behoeve van de ontsluiting het parkeerterrein voor de appartementen. De bestaande houtwallen en greppels aan de noordzijde en zuidzijde van de planlocatie blijven grotendeels ongewijzigd. 
     
De navolgende afbeelding toont een indicatieve inrichtingsschets van de beoogde situatie.
 
Verkavelingsplan beoogde situatie (bron: Studio DWP)
 
3 Omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 21 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
3.2 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de grond en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Milieu Advies Noord-Nederland, 11 maart 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
 
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de terreininspectie, waarbij puinresten in een sleuf aan de noordwestzijde van het perceel zijn aangetroffen en is vastgesteld dat het dak van het schuurtje binnen de onderzoekslocatie uit asbestverdacht plaatmateriaal bestaat, is het perceel als asbestverdacht beschouwd. Van de bodem zijn in totaal 5 mengmonsters samengesteld. Hierbij is de bodem binnen het asbestverdachte gedeelte aan de westzijde van het onderzoeksgebied afzonderlijk van de overige deelmonsters onderzocht.
 
De bovengrond zoals onderzocht in mengmonster MM-02 is, vanwege een licht verhoogd gehalte som drins, geclassificeerd als licht verontreinigd. In de overige mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen en wordt de bodem geclassificeerd als niet verontreinigd. Conform de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte bodem in alle onderzochte mengmonsters aan de bodemkwaliteitsklasse ‘altijd toepasbaar’.
 
PFAS
In mengmonster MM-02 ligt het aangetroffen gehalte van de parameter som PFOS boven de voor Noord-Holland vastgestelde achtergrondwaarde van 1,5 μg/kg ds, zoals opgenomen in de ‘Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent de Beleidsregel PFAS Noord-Holland 2019’.
 
Indien de binnen mengmonster MM-02 onderzochte bodem vrijkomt voor hergebruik dan mag deze grond niet toegepast worden onder grondwaterniveau, in een grondwaterbeschermingsgebied en in oppervlaktewater. Tevens mag de vrijkomende grond niet toegepast worden in zones met bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde (Landbouw/Natuur) als toepassingseis (maar wel in zones met bodemkwaliteitsklassen Wonen en Industrie als toepassingseis en in de kern van een grootschalige toepassing op de landbodem).
 
Het gehalte PFAS in de overige mengmonsters ligt beneden de vastgestelde achtergrondwaarden.
 
Indicatief asbestonderzoek
Naar aanleiding van het aantreffen van asbestverdacht materiaal in de bovengrond ter plaatse van boring X9 is een indicatief asbestonderzoek uitgevoerd. Hier is in de bovengrond, van circa 0,10 tot 0,15 m beneden maaiveld, asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Na het graven van een asbestgat is van het aangetroffen plaatmateriaal een mengmonster samengesteld. Van de onderliggende bodem, van 0,15 tot 0,65 m beneden maaiveld is tevens een mengmonster samengesteld om het voorkomen van asbesthoudende materialen in de bodem te onderzoeken.
 
Uit de analyseresultaten blijkt dat het aangetroffen plaatmateriaal ter plaatse van boring X9 bestaat uit hechtgebonden serpentijn asbest (chrysotiel). In de onderliggende bodem is geen asbest aangetroffen in de fijne fractie. Als gevolg van deze resultaten dient daarom een asbestonderzoek uitgevoerd te worden.
 
Asbestonderzoek
Omdat in het verkennend bodemonderzoek asbest werd aangetroffen is een verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd (Milieu Advies Noord-Nederland, 12 mei 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).  
 
Nader asbestonderzoek
De aanleiding voor het nader asbestonderzoek is het aantreffen van asbesthoudend plaatmateriaal in de bovengrond tijdens het verkennend bodemonderzoek. Uit de analyseresultaten van het nader asbestonderzoek blijkt dat de gewogen concentratie asbest in drie sleuven de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. overschrijdt. Dit betreft binnen RE 1 de sleuven 1 en 2 en binnen RE3 sleuf 1, tot een diepte van maximaal 0,5 m beneden maaiveld. In de overige sleuven en asbestgaten is geen asbest aangetroffen boven de interventiewaarde. Het betreft naar verwachting een geval van ernstige verontreiniging in grond.
 
Verkennend asbestonderzoek
Het verkennend asbestonderzoek is uitgevoerd vanwege het aantreffen van asbesthoudend plaatmateriaal op het dak van de aanbouw van de schuur op het perceel. Vanwege het ontbreken van een dakgoot is de onderliggende bodem in de ‘druppelzone’ onderzocht op het voorkomen van asbesthoudende deeltjes.
 
Binnen het overige deel van het onderzoeksgebied is bij de uitvoering van het eerder verrichte verkennend bodemonderzoek geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. Echter, gezien de toekomstige functie (wonen), is besloten om ook in dit deel van het terrein een verkennend asbestonderzoek te verrichten. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het samengestelde mengmonster MM1, samengesteld uit de bovengrond tot 0,5 m beneden maaiveld ter plaatse van asbestgaten G1 tot G4, een gewogen concentratie asbest is aangetroffen van 3,7 mg/kg d.s. In de overige mengmonsters is geen asbestverontreiniging aangetroffen.
 
Sanering
Voor de asbestverontreiniging zoals aangetroffen in het asbestonderzoek is een BUS-melding ingediend, waarna die gesaneerd is. De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft ingestemd met het verslag van de uitgevoerde sanering (zaaknummer OD.320237, verzenddatum 17 augustus 2020). Er is geen nazorgverplichting voor de locatie.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de Nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie verbonden dat ontwikkelingen groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm vergunningplichtig zijn.
  
In het verleden is er geen archeologisch onderzoek voor het hele gebied Zuiderloo uitgevoerd, zodat het onbekend is in hoeverre er nog archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Hierover zal met een inventariserend proefsleuvenonderzoek nadere informatie verkregen moeten worden. Er zijn in ieder geval middeleeuwse sporen en, indien de veenlaag nog aanwezig is, mogelijk ook prehistorische sporen te verwachten. In afwachting van de resultaten van archeologisch onderzoek is ter bescherming van de verwachte archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
 
3.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
 
Soortenbescherming
Met de voorgenomen ontwikkeling bestaat de kans dat beschermde soorten en/of beschermde gebieden aangetast worden en er een overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvindt. Derhalve is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bureau Endemica, 28 februari 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit blijkt dat het nodig is om nader onderzoek naar ransuilen, kleine marterachtigen en rugstreeppadden uit te voeren. Andere beschermde plant- of diersoorten komen niet in het plangebied voor. Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat op en rond het perceel tal van algemene vogelsoorten kunnen broeden. Met name voor het struweel, takkenrillen en takkenhopen geldt dat vooraf aan het verwijderen dient te worden vastgesteld dat hier geen vogels aan het broeden zijn. In het kader van de zorgplicht wordt verder aanbevolen enkele maatregelen te treffen om onnodige schade te voorkomen aan aanwezige algemenere soorten.
 
Aanvullend onderzoek
Uit de quickscan kwam naar voren dat aanvullend onderzoek naar broedvogels (uilen), marterachtigen en rugstreeppadden noodzakelijk is. Derhalve is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (Bureau Endemica, augustus 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
De cameravallen hebben in de periode 21 mei t/m 2 juli 2020 een veelheid van dieren vastgelegd, waaronder de bunzing. Gesteld kan worden dat er een vaste verblijfplaats van de bunzing aanwezig is binnen het plangebied en dat het plangebied dus onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de bunzing. De aanwezigheid van rugstreeppadden of (broedende) uilen binnen het plangebied kan worden uitgesloten. Wel is het plangebied zeer rijk aan broedende zangvogels, waaronder tjiftjaffen, winterkoningen, tuinfluiters en merels.
 
De uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden leidt, gezien de aanwezigheid van de bunzing, tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Voorgenomen werkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd na het verkrijgen van een ontheffing Wet natuurbescherming soorten voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de bunzing. Het verwijderen van de struiken en takkenhoppen, evenals grondhopen dient, na verkrijgen van een ontheffing, zodanig uitgevoerd te worden dat daarbij geen bunzingen worden gedood. Uiteraard mogen daarbij ook geen broedende vogels worden of nesten met eieren en jongen worden gedood. In de omgeving dienen vervangende vaste rust- en verblijfplaatsen voor de bunzing aangelegd te worden ter compensatie. Deze moeten echter wel zodanig in het landschap liggen dat ze ook bereikbaar en bruikbaar zijn voor de bunzing.
 
Ten behoeve van de uitvoering is een ontheffing Wet natuurbescherming (soorten) aangevraagd voor de bunzing. Deze ontheffing is reeds verleend door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (zaaknummer OD.325388). Tevens is een ecologisch werkprotocol opgesteld dat een samenvatting vormt van de mitigerende maatregelen die genomen dienen te worden op basis van de verleende ontheffing.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Natuurnetwerk Nederland, Bijzonder Provinciaal Landschap of Ganzenfoerageergebied. Ten aanzien van bij provinciale verordening beschermde natuurgebieden is externe werking geen toetsingskader. De afstand tot het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat bedraagt minimaal 1,5 km. Gezien deze afstand en de aard en omvang van het plan, zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten.
 
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Er is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Bureau Endemica, 3 maart 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Hieruit blijkt dat er voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet vergunningsplichtig.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits er rekening gehouden wordt met de algemene zorgplicht en voldaan wordt aan de voorwaarden van de verleende ontheffing voor de bunzing, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is. Verder wordt geadviseerd de aanbevelingen uit de quickscan flora en fauna toe te passen.
  
3.5 Water
3.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan de kans op verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) verkleind worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016 - 2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benaderingen worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan.
 
In artikel 20 lid 5 van de regels van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is vastgelegd dat voor de berging en infiltratie van hemelwater, in het gehele gebied dat valt onder de uit te werken bestemmingen, een oppervlakte wordt ingericht die minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat direct loost op het oppervlaktewater. Daarbij gaat het niet zozeer om het creëren van wateroppervlakken alswel het creëren van plaatsen waar het hemelwater kan infiltreren.
 
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig onverhard. De bestaande verharding betreft de schuur achter de woning aan de Hoogeweg 38. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een greppel. De schuur wordt gesloopt en de verharding wordt verwijderd. Met de ontwikkeling van het plangebied zal de verharding die wordt toegevoegd bestaan uit de woningen, bijbehorende erfverharding, (ontsluitings)wegen en parkeerplaatsen. 
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de watervergunning en het Waterstructuurplan Zuiderloo voor het oostelijke gedeelte van Zuiderloo. De watervergunning is op 25 april 2019 verleend door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor het graven van (droge) waterlopen, de aanleg van dammen, duikers en stuwen en de aanleg van een hemelwatersysteem voor plan Zuiderloo.
     
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor een voorziening voor waterberging. Deze dient een minimale waterbergende capaciteit van 54 mm in 12 uur en 63 mm in 24 uur te hebben.
    
Waterafvoer 
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De woningen zullen voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de nieuwe woningen wordt gescheiden afgevoerd en zal in de bodem infiltreren en/of afgevoerd worden naar de nabijgelegen watergangen/greppels.
 
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Risicokaart externe veiligheid (bron: Atlas Leefomgeving)
       
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied (binnen een straal van circa 200 m) geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig zijn. Op meer dan 200 m afstand, aan de Vennewatersweg 2a-2b, is een risicovolle inrichting in de vorm van lpg-tankstation en een groothandel in olie en brandstoffen gevestigd. De ontwikkeling bevindt zich niet binnen het invloedsgebied of de risicocontour van deze inrichting.
 
Gezien voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat:
  • Er geen sprake is van een 'gevoelige bestemming'. Toetsing aan de grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk.
  • De verkeersemissies leiden 'niet in betekenende mate' tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas Leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,83 μg/m³, 7,75 μg/m³ en 12,34 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Gezien voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.8 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten.
 
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende uitwerkingsplan worden nieuwe geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is gelegen binnen de bebouwde kom van Heiloo, binnen de geluidzone van de Vennewatersweg, op 41 m uit de wegas. De locatie ligt op 12 m uit de as van de Hoogeweg. De Hoogeweg is een 30 km/uur weg zonder geluidzone. In oktober 2018 heeft het bevoegd gezag een verkeersbesluit genomen dat de Westerweg eveneens een 30 km weg zonder geluidzone wordt. De locatie ligt per 16 februari 2022 buiten de geluidzone van de spoorlijn, op 200 m van het spoor. Er hoeft geen geluidbelasting door railverkeer te worden bepaald. Om die reden is een onderzoek naar geluidbelasting vanwege wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 14 april 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
    
De geluidbelasting door wegverkeer op de Vennewatersweg bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden in 7 rekenpunten op drie woningen. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron zijn financieel niet haalbaar of niet haalbaar gezien het karakter van de weg. Maatregelen in de overdracht zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Er zijn voor drie woningen hogere waarden van 49-53 dB benodigd voor geluid door wegverkeer op de Vennewatersweg.
 
De woningen voldoen aan de eis uit de beleidsnotitie procedure hogere grenswaarden dat alle woningen een geluidluwe zijde hebben, met voor wegverkeerslawaai een geluidbelasting van ten hoogste de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De noordgevel van de woningen is geluidluw voor wegverkeer.
 
De woningen ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 58 dB zonder aftrek door wegverkeer. Voor gevels met deze geluidbelasting bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 25 dB. Voor de gevels van de woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB zijn geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Gezien voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
3.9 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit zowel de toelichting als de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat nabij het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn. Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan bevindt zich buiten de 'milieuzone - geurzone', die is opgenomen vanwege de aanwezigheid van Pensionstal Sprenkeling. Buiten deze aanduiding is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
3.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende uitwerkingsplan worden 21 woningen mogelijk gemaakt, bestaande uit drie rij- en hoekwoningen, zes vrijstaande woningen en twaalf appartementen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeercijfers naar parkeernormen' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad wordt 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' aangehouden. In de navolgende tabel staat de verkeersgeneratie weergegeven.
       
Voor de rij- en hoekwoningen wordt uitgegaan van de categorie 'koop, huis, tussen/hoek'. Per woning geldt er een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,4 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal brengen de drie woningen een verkeersgeneratie van 22,2 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. Voor de vrijstaande woningen wordt uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Per woning geldt er een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal brengen de zes vrijstaande woningen 49,2 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. Voor de appartementen wordt uitgegaan van de categorie ‘huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. Per appartement geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,1 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal brengen de twaalf appartementen 49,2 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. De 21 woningen brengen in totaal 120,6 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee.
 
De oostelijke woningen en de appartementen worden middels de Liguster ontsloten. De twee westelijke woningen aan de Hoogeweg worden direct op de Hoogeweg ontsloten.
 
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Zuiderloo' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) op het gebied van verkeersgeneratie. Uit dit onderzoek volgt dat de groei op de overige wegen, zeker in absolute zin, geen directe aanleiding geeft voor nadere analyses. De verkeersintensiteiten blijven (in veel gevallen ruim) binnen de richtlijnen.
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Op 10 maart 2010 heeft de gemeente Heiloo het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 vastgesteld. Volgens deze publicatie valt de gemeente Heiloo in de klasse 'weinig stedelijk gebied'. Bij de berekening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen is hier van uitgegaan.
 
Planspecifiek
Conform het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 is de parkeerbehoefte van de beoogde woningen bepaald. Het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'. Voor de tussenwoning (1) en de appartementen (12) wordt de categorie 'woning goedkoop (cat. 1-2)' gehanteerd, waarvoor een parkeernorm van 1,55 parkeerplaatsen per woning geldt. Voor de hoekwoningen (2) wordt uitgegaan van de categorie 'woning midden (cat. 3)', waarvoor een parkeernorm van 1,85 parkeerplaatsen per woning geldt. Voor de vrijstaande woningen (6) wordt uitgegaan van de categorie 'woning duur (cat. 4)', waarvoor een parkeernorm van 2,10 parkeerplaatsen per woning geldt. De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee 35,45 parkeerplaatsen.
 
Voor elk van de vrijstaande woningen worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor elk van de twee hoekwoningen wordt één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden er 23 parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd. In totaal worden er daarmee 37 parkeerplaatsen aangelegd. Daarmee wordt er voldaan aan het benodigde aantal parkeerplaatsen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
In het voorliggende uitwerkingsplan is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 7 oktober 2019) overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, te weten het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010 of de opvolger daarvan.
 
3.11 Duurzaamheid
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om mee te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit
 
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
 
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Tot 1 januari 2021 geldt conform het Bouwbesluit 2012 een EPC-norm van 0,4. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle vergunningaanvragen voor nieuwbouw voldoen aan de BENG-eisen. De BENG-eisen vervangen de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG-eisen komen voort uit de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen en het Energieakkoord voor duurzame groei. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is, wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. de maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo;
  2. het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo;
  3. het minimale aandeel van 50 % hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van warmtepompen, zonnecollectoren en PV-panelen.
 
Gemeentelijk beleid
Op september 2020 is het Ambitiedocument Programma Klimaat 2021-2025 vastgesteld. Dit document heeft de gemeente Heiloo samen met de gemeente Bergen, Uitgeest en Castricum opgesteld. Het overkoepelende doel van het Programma Klimaat is om bij te dragen aan de CO2-reductiedoelstellingen uit het Klimaatakkoord (49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990), de leefomgeving klimaatbestendig in te richten zoals omschreven is in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en toe te werken naar een Circulaire Economie in 2050. De gemeenten werken hieraan vanuit de vijf pijlers die onderling verbonden zijn: Energietransitie, Duurzame mobiliteit, Klimaatadaptatie, Circulaire Economie en Duurzame bedrijfsvoering.
 
De gemeenten werken aan het klimaat vanuit de visie: Samen met inwoners, ondernemers, publiek/private instellingen en regionale partners worden de (inter)nationale duurzaamheidsopdrachten zoals omschreven in het Klimaatakkoord gerealiseerd, waaronder het terugbrengen van CO2-uitstoot en het toewerken naar een Circulaire Economie in 2050. Tevens is in 2050 de gebouwde omgeving klimaatbestendig ingericht. De gemeenten nemen regie waar nodig, werken zoveel mogelijk vanuit de lokale kleur en geven zelf het goede voorbeeld. Er zijn noodzakelijke keuzes nodig om de planeet leefbaar te houden voor toekomstige generaties. Inwoners en ondernemers hebben daarin ook een grote eigen verantwoordelijkheid. We leren de komende jaren met elkaar door te doen en door goed bij te houden welke maatregelen en projecten het meest effectief zijn in het behalen van de doelstellingen.
 
Bij de uitvoering van het programma Klimaat vinden de gemeente vijf uitgangspunten belangrijk. Deze uitgangspunten vormen de manier van werken om de klimaatopgaven waar te maken.
  1. Draagvlak creëren voor het probleem en de oplossing.
  2. Lokale initiatieven van inwoners en ondernemers te stimuleren.
  3. Oog hebben voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de maatregelen die wij als gemeenten soms verplicht zijn om te nemen.
  4. We zetten in op de versnellingsfase die nodig is om de doelstellingen op tijd te bereiken. We kunnen alleen een duurzame leefomgeving creëren als we pijlers en opgaven op een logische manier met elkaar verbinden. Daarvoor is integrale samenwerking nodig, waarin de inbedding en borging van beleid in de Omgevingsvisie en -plannen essentieel is.
 
4 Toetsing aan de uitwerkingsregels
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 1.3 heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de bestemming uit te kunnen werken naar 'Wonen' moet aan de uitwerkingsregels uit artikel 16 lid 2.1 van de geldende planregels worden voldaan. Navolgend worden deze uitwerkingsregels en een toetsing aan de betreffende regels, weergegeven.
 
Uitwerkingsregels
  1. het uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
  2. het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding; 
  4. zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
    2. de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
    3. de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
    4. voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, de regels van toepassing zijn, als genoemd in artikel 15 lid 2.3;
  5. wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de wegen bij voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30 km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
    2. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen;
  6. overeenkomstig de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 m opgenomen kan worden naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
  7. er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
  8. de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
    1. dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
    2. dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
    3. dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
    4. dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid;
    5. dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
Toetsing aan de uitwerkingsvoorwaarden
  1. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt in totaal 21 woningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en een ontsluitingsweg mogelijk. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande groen- en verkeersstructuur. De Liguster wordt doorgetrokken richting het zuiden, wat reeds binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan 'Zuiderloo' past. De rij- en hoekwoningen en de vrijstaande woningen zijn (met uitzondering van de twee westelijke) met de voorgevels georiënteerd op deze nieuwe weg. Tevens wordt er een bijdrage geleverd aan de groene uitstraling van het gebied. Voor wat betreft de woningen, architectuur en openbare (groen)inrichting wordt aangesloten bij het beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte.
  2. Het gemiddeld aantal woningen per hectare in het bestemmingsplan 'Zuiderloo' mag niet meer bedragen dan 25, waaraan voldaan wordt.  
  3. Er is voor de gronden in het plangebied in het geldende bestemmingsplan geen aanduiding op de verbeelding opgenomen waarmee het maximum aantal woningen is vastgelegd.
  4. Met het voorliggende plan worden aaneengebouwde woningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen mogelijk gemaakt. De maximale goot- en bouwhoogte van de grondgebonden woningen, zoals die opgenomen is in de bouwregels van het voorliggende uitwerkingsplan, bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m. De bouwhoogte van de gestapelde woningen mag eveneens niet meer dan 10 m bedragen conform de bouwregels. Voor wat betreft overige bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aangesloten op artikel 15 lid 2.3 van het bestemmingsplan 'Zuiderloo'.
  5. Het hofje in het plangebied wordt ingericht als woonerf dan wel 30 km/u-gebied. In toelichting paragraaf 3.10.2 is toegelicht dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  6. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een watergang/(waterafvoerende) greppel. Aan de zuidzijde van de greppel is een onderhoudsstrook aanwezig.
  7. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. Derhalve kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
  8. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In toelichting paragraaf 6.1 wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van dit uitwerkingsplan. Uit de conclusies van deze paragrafen blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. 
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zuiderloo' van de gemeente Heiloo.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Zuiderloo'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Zuiderloo' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
  • Groen (artikel 3);
  • Tuin (artikel 4);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5);
  • Wonen - 1 (artikel 6);
  • Waarde - Archeologie (artikel 7).
Artikel 3 Groen
Aan de noordrand en de zuidrand van het plangebied bevindt zich een houtwal, die de bestemming 'Groen' krijgt. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, wegverbredingen en openbare nutsvoorzieningen. De houtwal aan de noordzijde en de zuidzijde is aangeduid op de verbeelding. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. 
 
Artikel 4 Tuin 
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf bij een woning tussen de voorgevel en het openbaar gebied. Aan deze gronden is de bestemming 'Tuin' toegekend. Aan de gronden rondom het appartementengebouw is deze bestemming eveneens toegekend. Binnen deze bestemming mogen, met uitzondering van erkers en ingangspartijen, geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De weg naar de Liguster en de parkeervoorzieningen in het openbaar gebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit geldt tevens voor de smalle stroken aan de noord- en westzijde, die aansluiten op de Krommelaan en de Hoogeweg. Deze gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, verblijfsdoeleinden, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. 
 
Artikel 6 Wonen - 1
Voor de woonpercelen is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Op basis van deze bestemming mogen binnen de bouwvlakken woningen gerealiseerd worden. Het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn per bouwvlak aangeduid op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd en binnen de aanduiding 'bijgebouwen' .
    
Artikel 7 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.  
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat algemene regels omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan, aan-huis-verbonden beroepen en een voorwaardelijke verplichting voor waterberging. 
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen een aantal algemene afwijkingen opgenomen. Het betreft hier een algemene regeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden voor een aan-huis-verbonden bedrijf en het bouwen van kelder buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is, in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen en het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’, een aantal wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de oprichting van wat grotere nutsvoorzieningen een enigszins andere situering en/of begrenzing van in het plan opgenomen grenzen.
 
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel is de regeling ten aanzien van parkeren uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' overgenomen. In deze regeling wordt verwezen naar het Parkeerbeleidsplan Heiloo 2010.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk ‘Overgangs- en slotregels’ is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Zuiderloo structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c van het Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Vooroverleg
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp uitwerkingsplan hebben de vooroverlegpartners de mogelijkheid gehad om een reactie in te dienen. Er zijn geen reacties ingediend.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft vanaf donderdag 2 juni 2022 tot en met woensdag 13 juli 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. De ambtshalve wijzigingen worden in de nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen toegelicht (gemeente Heiloo, 3 augustus 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).