Plan: | Vennewatersweg 18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0399.BPvennewatersweg18-0401 |
De gemeente Heiloo is voornemens het gebied Zuiderloo te ontwikkelen tot een aantrekkelijk woongebied met circa 550 nieuwe woningen. In het kader van deze gebiedsontwikkeling dient het Transportbedrijf Van der Steen (Hoogeweg 26d) uitgeplaatst te worden. Doel is dit bedrijf te verplaatsen naar Vennewatersweg 18 in Heiloo.
De voorgenomen ontwikkeling op de locatie aan de Vennewatersweg past niet in het huidige bestemmingsplan. Middels dit bestemmingsplan is het planvoornemen voorzien van een juridisch/planologisch kader.
Het plangebied is gelegen ten westen van Heiloo aan de Vennewatersweg 18. In figuur 1.1 is een luchtfoto van het plangebied en de omgeving weergegeven. Ten noorden van het plangebied is de Vennewaterweg gelegen. Ten westen zijn agrarische bedrijven gelegen. Het plangebied zelf bestaat uit agrarische gronden, caravanstalling en één (bedrijfs)woning.
Figuur 1.1: Luchtfoto van het plangebied.
Het plangebied ligt in het Bestemmingsplan Zandzoom (vastgesteld op 11 juli 2005). Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3, er ligt de bestemming 'Uit te werken bestemming groen'.
Figuur 1.2: Uitsnede van Bestemmingsplan Zandzoom met het plangebied in het rode kader.
Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Zandzoom. Om dit plan te realiseren het doorlopen van een planologische procedure noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie met daarbij een omschrijving van het plan (toekomstige situatie). Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten besproken en worden keuzes nader verantwoord. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.2) is op basis van voortschrijdend inzicht en ambtshalve wijzigingen gewijzigd ten opzichte van ontwerpbestemmingsplan. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op het programma en situering van woonbebouwing. Wel wordt de ontsluitingsweg en watergang op een andere plek binnen het plangebied vormgegeven. Toelichting van de wijzigingen zijn gegeven in bijlage 13. In de eerder uitgevoerde onderzoeken (zoals opgenomen in de bijlagen bij de toelichting) kunnen afbeeldingen van het eerste inrichtingsplan zijn opgenomen. Hiervoor is het inrichtingsplan zoals beschreven in paragraaf 2.2 leidend.
Omgeving
De omgeving van Heiloo kan op basis van geomorfologie en menselijk gebruik in drie delen worden verdeeld: de strandwal, het gebied ten westen daarvan (Westerzij) en het gebied ten oosten van de strandwal (Oosterzij). De noord-zuid gerichte strandwal en -vlakten vormen de dragers van de landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur.
In de 10de en 11de eeuw is dit gebied ontgonnen vanaf de strandwal, waardoor in noordwestelijke richting een regelmatige strokenverkaveling ontstond. De boerderijen lagen op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte. Het gebied ten westen van de Westerweg heeft een open karakter, met sloten als perceelsscheidingen. De oost-westwegen in het gebied en de Lijnbaan lopen op iets hoger gelegen kaden. Hoewel de hoogteverschillen zijn afgevlakt, is toch nog steeds het hoogteverschil met de strandwal zichtbaar in het landschap. In het gebied komen geïsoleerde boerderijen voor. Het gebied vormt een eenheid met het aangrenzende gebied in de gemeente Bergen. Door de openheid van het landschap bestaan waardevolle zichtrelaties tussen de historisch geografische objecten in het gebied, waaronder de abdij in Egmond-Binnen en de Zanddijk.
De gebieden op de strandwal worden momenteel vooral benut voor de teelt van bloembollen en tuindersproducten. Door de samenvoeging van percelen en diepe grondbewerking is het oorspronkelijke microreliëf in het algemeen verdwenen. Het gebied ten westen van de Westerweg is grotendeels als weiland in gebruik. De sloten volgen in het algemeen de lijnen van de oorspronkelijke strokenverkaveling in het gebied.
De woningen en boerderijen in het gebied zijn vanouds verspreid gesitueerd aan oude, noord-zuidgerichte wegen en paden. Westerweg, Hoogeweg, Kennemerstraatweg en Oosterzijweg zijn daarbij de belangrijkste structurerende elementen. De Westerweg en de Oosterzijweg begrenzen de strandwal. De Kennemerstraatweg is in de 19de eeuw bestraat; daarbij is het tracé van de oudere Middelweg benut. In oost-westrichting vormen de Vennewatersweg, de Kapellaan, de Lagelaan en de Nieuwelaan dwarsverbindingen tussen deze wegen. De wegenstructuur bestond al rond 1680. Alleen de Vennewatersweg (locatie van het plangebied) is van een recentere datum.
Plangebied
Het plangebied aan de Vennewatersweg 18 bestaat uit kadastraal perceel H52 (zie figuur 2.1). Het perceel is perceel is bebouwd met een woning, schuur en kas (circa 4.000 vierkante meter). De kas is in gebruik als caravanstalling en de overige grond is in gebruik als agrarische grond (bollengrond).
Figuur 2.1: Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.pdok.nl)
Wat ging vooraf?
De gemeente Heiloo is voornemens het gebied Zuiderloo te ontwikkelen tot een aantrekkelijk woongebied met circa 550 nieuwe woningen. In het kader van deze gebiedsontwikkeling dient het Transportbedrijf Van der Steen (Hoogeweg 26d) uitgeplaatst te worden. In 2021 is overeenstemming bereikt over een verplaatsing naar de locatie Vennewatersweg 18. Deze locatie is gekozen omdat het de mogelijkheid biedt tot het realiseren van een extra bedrijfswoning. De realisatie van een bedrijfwoning was niet mogelijk was op andere locaties op de bedrijventerreinen in/rondom Heiloo. Daarnaast dient de locatie te voldoen aan eisen voor verkeersveiligheid, hinder en doorstroming. Vennewatersweg 18 is gelegen aan een gebiedsontsluitingsweg zodat niet met de vrachtwagens over erftoegangswegen hoeft te worden gereden om bij de bedrijfslocatie te komen. Om deze redenen is Vennewatersweg 18 de meest geschikte locatie.
Voornemen
Voor de verplaatsing van het transportbedrijf is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie figuur 2.2). In het plangebied (circa 1 hectare) wordt naast de bestaande woning nog een extra (bedrijfs)woning toegestaan. Het transportbedrijf bestaat uit de volgende onderdelen:
Het terrein biedt voldoende bewegingsruimte (draaicirkels e.d.) voor vrachtwagens. Aan de noord-, oost-, zuid- en westzijde worden houtsingels/windsingels/boomsingels aangelegd en versterkt ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing. Aan de oostzijde van het plangebied zal een sloot worden gegraven.
Figuur 2.2: Schets van de toekomstige situatie.
Milieuhinder
Belangrijke onderwerpen bij de inrichting van de percelen en opstallen zijn hoe milieutechnisch een acceptabele situatie ontstaat ten aanzien van elkaar, maar ook ten aanzien van nabijgelegen (gevoelige) objecten. De milieuaspecten zijn beschreven in hoofdstuk vier.
In dit hoofdstuk is een beschrijving van het relevante Rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid weergegeven. Daarbij is planspecifiek aangegeven of de doorontwikkeling passend is binnen het beleid. Het beleid in dit hoofdstuk richt zich voornamelijk op het ruimtelijk domein. Specifiek (milieu)beleid wordt weergegven bij uitwerking van de sectorale aspecten in hoofdstuk 4. Daar waar van toepassing wordt in dit hoofdstuk doorverwezen naar de specifieke paragraaf / bijlage die verder ingaat op het betreffende onderwerp.
Het rijksbeleid op het terrein van de ruimtelijke ordening is op diverse plaatsen beschreven en is de laatste jaren sterk in beweging. Natuurlijk moeten alle elementen zoals genoemd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in voldoende mate en op een zorgvuldige wijze aandacht krijgen. Dit geldt ook voor het nader uitvoering geven aan de vernieuwde decentralisatiegedachte en deregulering van RO-taken. Dit bestemmingsplan is voorbereid overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. In de SVIR en de monitor Infrastructuur en Ruimte zijn 13 nationale belangen beschreven. Buiten die belangen hebben de decentrale overheden (provincie en gemeenten) beleidsvrijheid.
De nationale belangen die juridische doorwerking vragen worden vanaf de inwerkingtreding geborgd in het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte geeft regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is in 2012 in werking getreden. De koers die het rijk uitzet met de SVIR (decentraal, tenzij..) betekent voor de gemeente dat voor het herzien van bestemmingsplannen meer dan voorheen moet worden ingezet op een goede afstemming op de provinciale structuurvisie Zuid-Holland. Het Rijk toetst gemeentelijke ruimtelijke plannen niet meer vooraf op strijdigheid met nationale belangen, zoals milieuregels. Wel controleert het Rijk voor gebieden die het Rijk in eigendom heeft, nog of de plannen niet botsen met de rijksbelangen van de grondeigenaar.
Planspecifiek
De SVIR heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.
De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:
Planspecifiek
De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Op 17 december 2011 is het Besluit, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. Delen van het Barro zijn gereserveerd en door middel van wijzigingen ingevuld. Voor deze onderbouwing is getoetst aan de geconsolideerde versie van 1 januari 2020..
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het 'radarverstoringsgebied maximale hoogte 92 meter t.o.v. NAP'. Dit heeft geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling. Er worden door de realisatie van het bouwplan beoogde ontwikkeling geen nationale belangen geschaad.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd met als doel de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dienen overheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de volgende toelichting te geven:
Artikel 1.1.1 van het Bro definieert 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Verantwoording
Het oostelijk gelegen perceel alwaar de bebouwing wordt gerealiseerd maakt onderdeel uit van het voor dit perceel nog geldende bestemmingsplan Zandzoom 2005, waarbij het gebied tussen Heiloo en Limmen wordt getransformeerd naar een woongebied. Reeds op 16 december 2005 hebben de provincie Noord-Holland en de gemeenten Heiloo, Alkmaar en Castricum de bestuursovereenkomst 'Wonen in het groen' ondertekend. Naderhand, op 12 maart 2014, is door dezelfde partijen een opvolgende overeenkomst nieuwe strandwal (ONS) ondertekend met bij benadering gelijkluidende intenties.
Een van de belangrijkste uitgangspunten voor de ontwikkeling van het woongebied was: 'een hoog ambitieniveau voor woon- en landschapskwaliteit' en het mogelijk maken van woningbouw in groene woonmilieus. De realisatie van woningbouw en groen hangen dus onlosmakelijk met elkaar samen.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van de Provincie Noord-Holland 'stuurt' op (kleinschalige) ontwikkelingen binnen BSG en verwijst hierbij naar artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h.
Ingevolge dit artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur; het bestemmingsplan Zandzoom 2005 maakt dit mogelijk.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de op dit punt beschikbare jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het onderhavige perceel H52 met een (door het college verplicht) uit te werken bestemming groen in het eerdergenoemde bestemmingsplan Zandzoom 2005 maakt daarmee deel uit van het BSG.
Het bedrijf wordt herplaatst vanuit het uitleggebied Zuiderloo. Binnen dit uitleggebied wordt daarmee ruimte geschapen om de geprojecteerde woningbouw verder ter hand te nemen zonder de milieubeperkingen die deze bedrijven met zich mee brachten.
De locatie aan de Vennewatersweg 18 is een geschikte locatie, waar dergelijke 'conflicten' niet zullen optreden. De verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie maakt tevens de structurele behoefte aan deze voorzieningen duidelijk. Met de verplaatsing van de bedrijven wordt geen extra uitbreiding van bedrijvigheid toegevoegd in de gemeente Heiloo.
Met de verplaatsing van het transportbedrijf naar de Vennewatersweg 18 komen geen rijksbelangen in het geding. De ontwikkeling is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking maar een verplaatsing van een transportbedrijf. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen het nationale ruimtelijk beleid.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. In de omgevingsvisie legt de provincie vast welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening. De visie dient daarmee als leidraad voor de manier waarop de ruimte zich de komende dertig jaar zou moeten ontwikkelen. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie toelichting paragraaf 3.2.2) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van onze mooie provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.
De concrete activiteiten die aan de hand van de visie worden gerealiseerd zijn beschreven in het bijbehorende uitvoeringsprogramma. De doorwerking voor gemeentelijke plannen is vertaald in de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.
Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden en op 10 juli 2023 gewijzigd vastgesteld. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Relevant voor het plangebied zijn de volgende artikelen:
Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het plan betreft de verplaatsing van een bestaand bedrijf vanwege de ontwikkeling Zuiderloo. Het planvoornemen wordt gerealiseerd op gronden die in het verleden in gebruik waren als agrarische gronden en kassen met opslag van caravans. In paragraaf 3.1.4 is onderbouwd dat het plan voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking.
2. Bijzonder Provinciaal Landschap (artikel 6.41):
Het plangebied is niet gelegen in Bijzonder Provinciaal landschap.
3. Ruimtelijke inpassing in landelijk gebied (artikel 6.57 tot en met artikel 6.59):
Deze artikelen gaan over de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied landelijk gebied. In deze artikelen zijn een aantal ruimtelijke kwaliteitseisen opgenomen conform de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (zie paragraaf 3.2.3) waarbij:
Het plan betreft de verplaatsing van een bestaand bedrijf vanwege de ontwikkeling Zuiderloo. Het planvoornemen wordt gerealiseerd op gronden die in het verleden in gebruik waren als agrarische bedrijf met opstallen (kassen met opslag van caravans). Deze gronden zijn in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie niet specifiek aangemerkt als landschaptype, cultuurhistorisch object of gebied met beschermingsregime. Met het plan wordt op dezelfde kavel kleinschaliger bedrijvigheid toegepast voor verplaatsing van het transportbedrijf. In het ontwerp (zie paragraaf 2.2) is rekening gehouden met de huidige verkaveling van het gebied en landschappelijke inpassing.
In het kader van een goede landschappelijke inpassing krijgt het transportbedrijf de uitstraling van een agrarisch bouwperceel. Hierbij staan de woningen aan de weg en ligt de logistiek en de bedrijfsvoering daarachter. Bedrijfsloodsen/-schuren verschillen in grootte en volgen qua plaatsing de oorspronkelijke verkavelingsrichting, loodrecht op de weg. Het geheel wordt omkaderd met opgaande beplanting in de vorm van boomsingels. Met vorenstaande wordt rekening gehouden met de suggesties die worden gedaan in de provinciale notitie met betrekking tot (agrarische) erven en waarin wordt gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij het inpassen en uitbreiden van erven volgens het gebiedseigen karakter door bij de inpassing van nieuwe bebouwing of uitbreiding rekening te houden met de specifieke opbouw en verkaveling van het landschap. Bovendien wordt aangesloten bij de maat en schaal, de vorm en de oriëntatie die kenmerkend zijn voor erven en kavels in het gebied. Ook wordt het systeem van typerende erfranden versterkt en op een gebiedseigen manier ingericht. Hiertoe worden nieuwe boomsingels in de overgang naar het omliggende open landschap gerealiseerd.
4. Klimaatadaptatie (artikel 6.62):
Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk.
Uit de provinciale Watervisie volgt dat het plangebied niet ligt in een aandachtsgebied met betrekking tot waterveiligheid. Op de Risicokaart is het plangebied niet aangewezen als locatie waar een grote, middelgrote of kleine kans bestaat op overstroming. Het project leidt slechts tot een beperkte toename aan verharding. Gelet op de grootte van het plangebied, aanwezigheid van huidige functie en ligging van het plangebied zijn negatieve effecten als gevolg van wateroverlast, hitte en droogte hier niet van toepassing.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels uit de Omgevingsverordening NH2020.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De Leidraad is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en is daarmee in lijn met de Leidraad.
Op 3 november 2014 is de Structuurvisie 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de structuurvisie zijn diverse uitgangspunten opgenomen voor de ontwikkelingen binnen de gemeente Heiloo tot 2030:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling optimaliseert de bedrijvigheid en maakt de uitbreiding van het woningaanbod mogelijk, hierdoor is de ontwikkeling in lijn met de Structuurvisie.
De Welstandsnota 2013 is in november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. De welstandsnota gaat over architectuur; wat mag, wat mag niet en wat wenselijk is voor de architectuur van een bouwplan in Heiloo. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over bouwplannen aan de hand van beoordelingscriteria die in de welstandsnota zijn vastgelegd. De welstandsnota is echter meer dan een toetsingsinstrument voor ingediende bouwplannen. De welstandsnota wil ook een kennis- en inspiratiebron voor wat betreft de stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken van Heiloo zijn.
Het perceel Vennewaterweg 18 valt volgens de welstandnota onder Buitengebieden (agrarisch gebied en bossen en parken) en Buitengebieden in ontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt ter hoogte van het ontwikkelingsgebied Zuiderloo. Dit gebied zal de komende jaren veranderen naar een woongebied met enkele centrumfuncties.
De Welstandnota geeft aan dat bouwactiviteiten alleen kunnen worden toegestaan ten behoeve van die functies die in het landelijk gebied thuishoren. Nieuwe woningen kunnen gerealiseerd wordenals tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf indien de bedrijfsvoering dit, voor de langere termijn, vereist. Grote complexen zijn op plekken gesitueerd waar de directe omgeving er aanleiding toe geeft. Bijvoorbeeld omdat er in het verleden een vergelijkbaar volume stond of naastliggende gebouwen een schaalsprong maken in het straatbeeld. Het planvoornemen voldoet aan deze eisen.
Bouwinitiatieven binnen deze gebieden worden welstandelijk beoordeeld aan de hand van de in de Welstandnota opgenomen gebiedsgerichte criteria. De verplaatsing van de bedrijven zal aan deze criteria moeten voldoen.
Conclusie:
Het plan wordt in overeenstemming gebracht met de welstandsnota.
Op 6 februari 2012 is het Groenbeleidsplan Heiloo 2012-2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In het groenbeleidsplan is beschreven hoe met het groen van Heiloo moet worden omgegaan zodat de beeldkwaliteit zijn waarde houdt. Naast een visie op het groen worden uitgangspunten voor de inrichting en acties ten behoeve van beheer benoemd. Als concrete vertaling van de integrale groenvisie worden zes kernuitgangspunten onderscheiden die de basis vormen voor een groen Heiloo:
Om zorg te dragen voor een constante groene kwaliteit is een lijst met uitgangspunten opgesteld die als input gebruikt kan worden bij onder andere nieuwe stedenbouwkundige plannen. Voor verschillende elementen (dorpsentrees, gebiedsontsluitingswegen, hoofdroutes, woonstraten, parkeerplaatsen) staat aangegeven hoe groen hier gebruikt kan worden om de groene kwaliteit te verbeteren. Het Groenbeleidsplan geeft kortom aan hoe belangrijk groen is voor de uitstraling van Heiloo en op welke wijze de groenstructuur verbeterd kan worden.
De voorgenomen ontwikkeling voegt een groenstructuur toe aan de rand van de percelen, hiermee is het van toegevoegde waarde met betrekking tot het Groenbeleidsplan.
Beleidsmatig vormt de beoogde ontwikkeling geen belemmering. De beoogde ontwikkeling sluit aan op het hiervoor aangegeven relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
In een ver verleden heeft zich rond Heiloo een strandwallenlandschap gevormd. Door de hogere ligging van de strandwallen te midden van een moerassige omgeving werd bewoning mogelijk bovenop de strandwallen. Heiloo is ruim 1300 jaar geleden ontstaan als een agrarisch dorp op de middelste Noord-Kennemerstrandwal. Deze strandwal vormde te midden van de laag gelegen, natte strandvlakten een aantrekkelijke vestigingsplaats.
Tot rond 1800 blijft Heiloo een kleine landelijke nederzetting, maar vanaf die tijd begintHeiloo geleidelijk te groeien. Hiervoor zijn diverse redenen aan te wijzen, zoals de aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Alkmaar en Haarlem-Alkmaar en het aanbrengen van verharding op de Kennemerstraatweg.
Vanaf die tijd vestigen zich ook handelsondernemingen en bedrijven. De beroepsbevolking ontwikkelde zich al breder dan puur agrarisch. De elektrificatie van het spoor in 1930 had daarnaast tot gevolg dat er meer en snellere treinen gingen rijden, waardoor het voor meer mensen aantrekkelijk werd om in Heiloo te gaan wonen.
Tot rond 1950 werd de ruimtelijke structuur van het dorp bepaald door de wegen op de strandwal, te weten de Westerweg, de Oosterzijweg, de Hoogeweg, de Heerenweg en de Kennemerstraatweg. Langs deze wegen ontstonden lange stroken lintbebouwing met representatieve bebouwing en achter de huizen ruime tuinen. Daarna vonden grote planmatige uitbreidingen van het dorp plaats. Rond de nieuwe woonwijken van Heiloo zijn forse groene zones ontstaan. De uitbreidingen van Heiloo vonden niet alleen op de strandwal plaats, maar ook en in toenemende mate in de gebieden die deel uitmaakten van de strandvlakten. Op het perceel wordt deels de huidige bebouwing gesloopt en herbouwd inclusief een uitbreiding.
Afweging
Op 9 mei 2011 de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de nota Cultuurhistorie beschrijft de gemeente Heiloo de belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken van Heiloo en heeft het op basis daarvan beleid vastgesteld. De identiteit van het dorp is door de eeuwen heen gevormd en bepaald door die kenmerken die passen bij haar historie; het zijn de elementen die laten zien waar de historie uit bestaat en hoe deze het dorp hebben gemaakt tot wat het is.
Met de Nota Cultuurhistorie kiest Heiloo voor een duurzaam behoud van de eigen identiteit. De basis van deze ruimtelijke identiteit van Heiloo wordt, samengevat, door de volgende elementen gevormd:
Omtrent de belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken van Heiloo zijn door het gemeentebestuur beleidslijnen vastgesteld. Hierin is onder andere aangegeven dat vastgehouden dient te worden aan de ontwikkelingsstructuur van Heiloo (wegenpatronen en verkavelingspatronen), het bewust gebruiken van de overgang van strandwal naar strandvlakte en het hanteren van groene bermen als overgang tussen openbaar en privégebied bij de aanleg van nieuwe woonwijken. Met het planvoornemen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande structuren.
Kader
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Toets
Op 9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente Heiloo. In de nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende archeologische vindplaatsen.
In het plangebied is door Antea Group een inventariserend bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er voorafgaand aan de voorgenomen ontwikkeling nog een archeologisch onderzoek plaats moet vinden op een deel van het plangebied. Tot uitvoeren van dit onderzoek, worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door de archeologische dubbelbestemming in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn onder de artikel 'Waarde - Archeologie' regels opgenomen die bepalen dat door middel van archeologisch onderzoek aangetoond dient te worden dat de archeologische waarden niet worden geschaad door de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Voor de uitvoering van het planvoornemen dient te worden aangetoond door middel van nader archeologisch onderzoek dat de archeologische waarden niet worden geschaad door het beoogde gebruik.
Volgens artikel 3.1.6., van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.
Naar aanleiding van de mogelijke overdracht en later de aanvraag van een omgevingsvergunning is door Landview BV een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie.
In de boven- en ondergrond zijn verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA gemeten, er zijn echter volgens de beleidsregel van de provincie Noord-Holland geen sanerende maatregelen noodzakelijk. Voor het overige zijn in de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen.
In het grondwater zijn verhoogde concentraties aan PFOS en PFOA gemeten, er zijn echter volgens de beleidsregel van de provincie Noord-Holland geen sanerende maatregelen noodzakelijk. Voor het overige zijn in het grondwater geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen.
De hypothese dat in de grond verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet bevestigd. Er zijn in de grond en in het grondwater verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA gemeten. Deze stoffen zijn in het verleden mogelijk aanwezig geweest in bestrijdingsmiddelen op de locatie. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is er verkennend asbestonderzoek volgens de NEN 5707 uitgevoerd ter plaatse van de verdachte deellocatie, de schuur. Op de locatie is meer dan 50 mg (gewogen) asbest / kg ds in de grond aanwezig. Het gehalte wordt voor een groot deel veroorzaakt door het aanwezige plaatmateriaal. Op basis van de huidige gegevens moet er een nader asbestonderzoek NEN 5707 worden uitgevoerd (met sleuven). Omdat er momenteel nog een schuur staat en naast de schuur een betonpad loopt, kan er geen goed nader asbestonderzoek worden uitgevoerd.
Voor het overige deel van de locatie wordt uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 door Landview BV niet noodzakelijk geacht, aangezien er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van asbest in de grond.
Bij graafwerkzaamheden op het terrein bestaan er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Bij graafwerkzaamheden, op het overgrote deel van de locatie, is volgens de CROW400 geen veiligheidsklasse van toepassing. Wanneer de grond ter plaatse van de schuur daadwerkelijk sterk is verontreinigd met asbest zal aldaar de veiligheidsklasse zwart-niet vluchtig gelden. De uiteindelijke klasse dient bepaald te worden door een veiligheidsdeskundige.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan. Wel dient nader onderzoek uitgevoerd te worden nadat de schuur en het betonpad zijn afgebroken. Daarnaast dient de nieuwe wasplaats voor vrachtwagens gerealiseerd te worden met een vloeistofdichte vloer (conform Activiteitenbesluit artikel 3.27) waardoor geen vloeistoffen in de bodem terecht kunnen komen.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL). De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.
Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
Onder de WNB wordt een aantal soorten planten en dieren beschermd. Er zijn vier categorieën met beschermde soorten. Twee categorieën bevatten de soorten die respectievelijk zijn beschermd onder de HRL en soorten genoemd in de VRL. Naast deze Europees beschermde soorten heeft de wetgever nog een extra categorie soorten toegevoegd, de ‘andere soorten’. Per provincie is conform artikel 3.11 nog een vierde categorie opgesteld, die van de ‘vrijgestelde soorten’. Alleen soorten uit de derde categorie kunnen worden vrijgesteld. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht bij het overtreden van de verbodsbepalingen (zie Bijlage 1.2.2) bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig beheer. De lijst van vrijgestelde soorten kan per provincie variëren. Daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis in of op gebouwen of daarbij behorende erven in alle gevallen vrijgesteld van de genoemde verboden in artikel 3.10.
De WNB regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. In de WNB (art. 1.12) wordt ook verordend dat (provinciaal) gebieden aangewezen worden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tevens wordt aangegeven dat provincies mogelijkheden hebben ook andere belangrijke gebieden aan te wijzen vanwege hun landschappelijke- of natuurwaarden.
Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het slopen, renoveren of bouwen van woningen, het dempen van wateren of het aanleggen bedrijventerreinen, kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. Als er beschermde soorten voorkomen die niet zijn vrijgesteld én verbodsbepalingen worden overtreden, dan is ontheffing vereist of moet, indien mogelijk, conform art. 3.31 gewerkt worden met een door het Ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).
Toets:
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (april 2021 en revisie 2022) en opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voortkomend uit de soortenbescherming komen een aantal verplichte voorwaarden in het kader van de Wnb.
Soortenbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (het leefgebied van) de verschillende in de Wnb beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
Bij de werkzaamheden dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Om nadelige gevolgen te voorkomen wordt geadviseerd voor de uitvoering rekening te houden met aanwezigheid van soorten door verblijfplaatsen waar mogelijk te behouden en altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen, of indien dit niet mogelijk is, deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving.
Gebiedsbescherming
Binnen de invloedssfeer van het activiteit is een natura 2000 gebied (Noord-Hollands Duinreservaat) gelegen op circa 1,5 km. Daarnaast zijn binnen de invloedssfeer van de activiteit verschillende gebieden behorend tot Natuur Netwerk Nederland aanwezig op een afstand van tenminste 1,5 km.
Verstoring door geluid, trillingen, optische verstoring en verstoring door versnippering van leefgebied kunnen vanwege de grote afstand tot het plangebied op voorhand worden uitgesloten. De invloed door stikstofdepositie op het Natura 2000 gebied is derhalve de enige verstoringsfactor welke kan resulteren in een negatief effect op het gebied.
Stikstof
In het kader van de nieuwe ontwikkeling is door Antea Group (2023) een AERIUS-berekening uitgevoerd waarin gekeken is naar de uitstoot van NOx en NH3 door de inzet van motoren op basis van fossiele brandstoffen. Er is beoordeeld of er als gevolg van stikstofemissies van de voorgenomen activiteiten, mogelijk sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en of de betreffende instandhoudingsdoelstellingen in gevaar worden gebracht. Het volledige stikstofonderzoek is meegenomen in bijlage 4.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet voorziet in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen dan bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Daarom is ten behoeve van dit bestemmingsplan voor wat betreft stikstofdepositie uitsluitend de gebruiksfase onderzocht.
De maximaal berekende stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden bedraagt niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar tijdens de gebruiksfase. Hierdoor kunnen significante (negatieve) gevolgen op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Eventuele negatieve effecten op de NNN gebieden binnen (externe werking) hoeft volgens de regelgeving van de provincie Noord-Holland niet te worden getoetst.
De verwachting is dat eventueel benodigde ontheffingen verleend worden, daarnaast wordt rekening gehouden met de zorgplicht en het broedseizoen.
Gelet op de conclusies in het rapport in relatie tot de ontwikkeling is een voorwaardelijke verplichting in de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Het aspect 'natuur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Bij werkzaamheden in het plangebied zal de algemeen geldende zorgplicht, onderdeel van de WNB in acht worden genomen. Onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de ecologische waarden worden dan ook niet verwacht.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is wet- en regelgeving van toepassingen. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (Bevt).
Externe veiligheid is onderzocht door Prevent Adviesgroep (2014) ten behoeve van een voorgenomen actualisatie van het bestemmingsplan Zandzoom, het volledige rapport is meegenomen als Bijlage 5.
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor.
In de nabijheid van het plangebied lopen twee aardgasbuisleidingen:
Het plangebied bevindt zich binnen de 100% letaliteitcontour van buisleiding W-571-01 en binnen de 1% letaliteitcontourr van buisleiding A562.
Buisleiding W-571-01 beschikt niet over een PR=10-6 contour nabij het plangebied, buisleiding A-562 beschikt ter hoogte van het plangebied over een PR=10-6 contour. Deze is niet gelegen over het plangebied. De belemmeringsstroken van beide buisleidingen zijn gelegen buiten het plangebied. De normen voor het plaatsgebonden risico en de voorwaarden voor de belemmeringenstrook vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 4.1: Buisleidingen in de omgeving van het plangebied.
Vanwege de ligging binnen de 100% letaliteitscontour van buisleiding zal, afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico, voor de ontwikkeling een beperkte of volledige verantwoordeing van het groepsrisico moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Door Prevent Adviesgroep B.V. is in 2014 van de betreffende buisleidingen het groepsrico berekend met CAROLA (zie bijlage 5). Voor de beide buisleidingen is bij beide omgevingssituaties met CAROLA geen significant groepsrisico berekend (geen zichtbare FN-curve voor het groepsrisico aanwezig). Dit betekent dat de bestaande bebouwing en de te bestemmen bebouwing geen zichtbare bijdrage levert aan het groepsrisico. Gezien de onderzoeksresultaten uit de groepsrisicoberekening uit 2014 is wel voldoende aannemelijk dat dit ook als gevolg van deze voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van meer dan 10% van de oriëntatiewaarde, of een groepsrisico die onder de oriëntatiewaarde ligt en de toename van het groepsrisico meer dan 10% bedraagt. Er hoeft dan ook geen nieuwe groepsrisicoberekening plaats te vinden.
De bevolkingsdichtheid zal ten opzichte van de huidige situatie (agrarisch bedrijf met één bedrijfwoning) zeer beperkt toenemen. Er is sprake van een transportbedrijf (waarvan personeel voornamelijk niet op de locatie aanwezig is) en toevoeging van één bedrijfwoning. Een dergelijke zeer beperkte toename van bevolkingsdichtheid (gemiddelde huishoudensgrootte in Nederland was in 2021 2,14 mensen per huishouden) zal het groepsrisico niet significant veranderen in vergelijking met de huidige situatie. Uit het advies van de Veiligheidsregio (bijlage 6) blijkt ook dat het plan de omvang van een eventuele ramp in geringe mate beïnvloed. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord kan de gevolgen van een eventuele ramp in het plangebied en de omgeving bestrijden.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Relevant om te beoordelen of als gevolg van aanleg te verwachten is dat grenswaarden voor geluid bij geluidgevoelige bestemmingen worden overschreven.
Onderzoek
Geluid industrie:
Voor de verplaatsing van de bedrijven is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Antea Group (2021), het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 8. Uit de resultaten blijkt dat voor het verplaatsen van het transportbedrijf er ter plaatse van de geluidgevoelige objecten geen akoestisch nadelige effecten zijn te verwachten. Het geluidniveau, veroorzaakt door activiteiten van het transportbedrijf, voldoet ter plaatse van de geluidgevoelige objecten aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit en aan de richtwaarde uit de VNG.
Geluid wegen:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Antea Group (2019, en revisie op basis van planwijzigingen in 2021), het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 9.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Vennewatersweg bedraagt bij de nieuw te bouwen woning ten hoogste 50 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve overschreden. Deze overschrijding vindt plaats op toetspunt 01. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Het college van burgemeester en wethouders van Heiloo dient voor de woning een besluit hogere waarden ten gevolge van wegverkeerslawaai vast te stellen.
Conclusie
In het kader van de Wet Geluidhinder dient aantoonbaar te zijn of ter plaatse van het nieuwbouwplan wordt voldaan aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de omliggende wegen.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden en hogere waarden moeten worden vastgesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van Heiloo heeft de hogere waarden ten gevolge van wegverkeerslawaai vastgesteld op 29 september 2023, conform onderstaande figuur. Het besluit hogere grenswaarden is opgenomen als Bijlage 10 van de toelichting.
Geluidswering van de gevel
Bij de ontwikkeling van de woning dient het geluidonderzoek en de geluidbelasting als onderlegger te worden gebruikt. Voor de woning die in het plangebied wordt gerealiseerd met een geluidbelasting boven de 48 dB voor wegverkeer inclusief correctie ex artikel 110g Wgh, dient het college een hogere grenswaarde vast te stellen. Gelijktijdig met terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt een ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid ter inzage geplaatst. Ten tijde van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat met de toegepaste (bouw)materialen aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
In de omgeving liggen twee agrarische bedrijven (Vennewatersweg 24 en 25). Door realisatie van de nieuwe woning binnen het plangebied (de woning behorend bij het transportbedrijf) worden de bestaande rechten van deze bedrijven niet aangetast. De planologisch mogelijk te maken bedrijfswoning komt niet dichter bij de bestaande veehouderij aan de Vennewatersweg 24 dan de bedrijfswoning die reeds aanwezig is op nummer 18. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied voor wat betreft geurhinder sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.
Conclusie:
Het aspect geur vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bevat specifieke regelingen voor "gemengde gebieden" en "gebieden met functiemenging". Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht.
Gebiedstype:
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, naast wonen de functies agrarisch, sport en maatschappelijk. Daarnaast bevindt zich de Vennewatersweg op relatief direct naast het plangebied. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet op de (directe) omgeving rondom het plangebied wordt ook voor deze locatie het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.
Rondom het plangebied bevinden zich verschillende bestemmingen. Een overzicht van de relevante nabijgelegen functies is weergegeven in onderstaande tabel (met de milieucategorie op basis van de huidige bedrijfsactiviteiten). Overige bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn buiten beschouwing gelaten omdat de afstand van het plangebied tot deze bedrijven / woningen dusdanig groot is dat geen knelpunt te verwachten is.
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen. Deze richtafstandenlijst geeft voor een scala aan typen van bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen. Daarbij worden indicatieve richtafstanden gegeven voor de milieuaspecten geluid, stof, geur en veiligheid. Het aspect geluid heeft hierbij de maatgevende (grootste) afstand. Voor het aspect geluid zijn specifieke richtafstanden benoemd. De richtafstanden en index gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf binnen het betreffende type bedrijvigheid. De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten. De VNG-publicatie is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat (1) en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is (2):
1. Ontwikkeling in relatie tot omgeving:
Voor de te verplaatsen bedrijven zijn de richtafstanden weergegeven in bijlage 8.
Ten aanzien van het transportbedrijf is op basis van onderzoek aantoonbaar dat er ter plaatse van de geluidgevoelige objecten geen akoestisch nadelige effecten te verwachten. Het geluidniveau, veroorzaakt door activiteiten van het transportbedrijf, voldoet ter plaatse van de geluidgevoelige objecten aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit en aan de richtwaarde uit de VNG.
2. Omgeving in relatie tot ontwikkeling
Uit de VNG-brochure volgt ten aanzien van Vennewatersweg 16 een maximale indicatieve hinderafstand van 30 meter geldt, voor het Vennewatersweg 22 geldt een maximale indicatieve hinderafstand van 50 meter. Deze afstand geldt ten opzichte van een gemengd gebied.
Ten aanzien van de Vennewatersweg 16 gelden geen beperkingen aangezien de minimale afstand groter is dan 30 meter. Het adres ligt op meer dan 40 meter afstand en levert daarmee geen beperkingen op in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de Vennewatersweg 22 gelden geen beperkingen aangezien de minimale afstand groter is dan 50 meter. Het adres ligt op meer dan 120 meter afstand en levert daarmee geen beperkingen op in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.
Vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' zijn de maximale indicatieve hinderafstanden van nabijgelegen functies leidend voor het garanderen van een voldoende woon- en leefklimaat. Dit geldt zowel vanuit het plangebied als vanuit de omgeving. Daartoe dienen de beschreven afstanden aangehouden te worden.
Het aspect milieuhinder vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In het kader van het borgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moeten gevoelige bestemmingen bescherming genieten tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen. Ter plaatse van verblijfsfuncties dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden geborgd. Er is sprake van een gevoelige functie indien ter plaatse langdurig mensen verblijven, wat hier (functie wonen) het geval is.
In het algemeen wordt in de jurisprudentie aangenomen dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet onredelijk is. Daarbij moet worden opgemerkt dat een kortere afstand ook mogelijk is, mits daarvoor een deugdelijke motivering aanwezig is.
Figuur 4.2: 50 meter contour nieuwe gevoelige bestemming (rood) en 50 meter contour bestaande woning (geel)
Situatie plangebied
Ter plaatse van het plangebied wordt één nieuwe gevoelige bestemming (woning en tuin) voorzien. Op figuur 4.2 is een 50 meter contour voor deze nieuwe gevoelige bestemming (woning en tuin) opgenomen. Zichtbaar is dat alleen ten zuidoosten van de nieuwe gevoelige bestemming agrarische gronden zijn gelegen binnen de 50 meter contour. Daarnaast is in figuur 4.2 voor de bestaande woning ook de 50 meter contour (geel) opgenomen. De contour van de bestaande woning overlapt de contour van de nieuwe gevoelige bestemming ter plaatse van de agrarische gronden. In de huidige situatie is een woning toegestaan binnen de contour en daarmee is er al sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Indien bij agrarische gronden uitgegaan wordt van de maximale planologische mogelijkheden kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet geheel worden uitgesloten. De agrarische gronden zijn in gebruik voor veehouderij (begrazing door paarden). Gezien het huidige gebruik, de vorm van het perceel (economisch niet geschikt voor landbouw vanwege slechte bereikbaarheid en bewerkbaarheid van het land) en de al aanwezige contour (geel) is aannemelijk dat het huidige gebruik beoogd blijft. Op basis van uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) kan het huidige agrarische gebruik voor veehouderij worden aangehouden. Voor dit agrarisch gebruik behoeft geen rekening gehouden te worden met spuitzones. Gelet op bovenstaande is er voor de beoogde woonfunctie (inclusief tuin) sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect spuitzone bestrijdingsmiddelen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Kader
Met wet- en regelgeving wil de overheid een goede luchtkwaliteit bewerkstelligen en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen, zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging moet worden meegenomen in de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.
De Wet luchtkwaliteit, in werking getreden in november 2007, voorziet in de mogelijkheid dat voor kleinere projecten, de zogenaamde 'niet in betekenende mate' bijdragende projecten, geen afzonderlijke maatregelen meer getroffen behoeven te worden om aan de grenswaarden te voldoen. Het begrip niet in betekenende mate (NIBM) wordt nader uitgewerkt in de uitvoeringsregels. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Toets
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is memo luchtkwaliteit opgesteld door Antea Group (2021), de volledige memo is te vinden in bijlage 11. Onderzocht zijn de extra emissies van verkeer, de beschikbare ruimte tussen de achtergrondconcentratie en de grenswaarde. Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 respectievelijk 0,17 µg/m3 en 0,02 µg/m3 is. De toename van verkeer heeft een beperkt effect, en zullen de grenswaarden overschrijden. Op basis hiervan kan worden gesteld dat er ten aanzien van het onderdeel luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Gezien het vorenstaande zullen titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook geen belemmering vormen voor verdere besluitvorming. Eveneens is er ten aanzien van het onderdeel luchtkwaliteit zodoende sprake van een goede ruimtelijk ordening.
Conclusie
Het project valt onder de regeling NIBM. Een verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling vormt voor het aspect lucht geen belemmering.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van het CROW en online kennisbank van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
De gemeente Heiloo is gecategoriseerd als matig stedelijk. De ligging van het plangebied is gecategoriseerd als “rest bebouwde kom”. De verkeersgeneratie van de nieuwe woning is met de gemiddelde norm voor ‘koop, huis, vrijstaand’ 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een voertuigverdeling van 98,8%, 1,0% en 0,2% voor respectievelijk lichte, middelzware en zware motorvoertuigen.
De verkeersgeneratie behorende bij het bedrijf bestaat uit 16 motorvoertuigbewegingen/etmaal voor lichtverkeer (woon-werk en bestelbussen), 6 voor middelzwaar vrachtverkeer (leveranciers) en 14 voor zwaar verkeer (de vrachtwagens van het transportbedrijf).
Toetsing:
Verkeer
De externe ontsluiting van het plangebied geschiedt via de Vennewatersweg en Het Malevoort. Op deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De realisatie van het plan leidt tot een toename van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Uitgaande van de worst-case situatie kunnen vanwege het plan maximaal 36 extra motorvoertuigen per weekdagetmaal op de toevoerende weg Vennewatersweg (en de daaraan voorafgaande wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht.
Feitelijk wordt het terrein al gebruikt voor de opslag van caravans en agrarische bestemming. Dit zorgt in de huidige situatie al voor verkeersbewegingen. Een dergelijke bedrijfsvoering brengt zwaar verkeer met zich mee. Zo gaat een dergelijke bedrijfsvoering gepaard met transportbewegingen van trekkers, shovels en kiepwagens. Deze bedrijfssituatie heeft nimmer tot problemen geleidt op de omliggende infrastructuur.
Op het terrein van het transportbedrijf vindt beperkt op- en overslag van goederen plaats en zijn de activiteiten gericht op het stallen en wassen van vrachtwagens. Gelet op de werkwijze in de transportsector zal het gros van de opleggers enkel leeg geparkeerd worden op het terrein. Het laden en lossen van goederen vindt hoofdzakelijk plaats op locaties elders waardoor geen extra verkeersactiviteit plaatsvindt. Door Goudappel Coffeng is onderzocht dat de vrachtwagens met aanhangwagens technisch de draaicirkel kunnen maken voor aankomst en vertrek naar de Vennewatersweg.
Naast het totaal aantal verkeersbewegingen als gevolg van aankomst en vertrek van vrachtwagens wordt ook rekening gehouden met verkeersbewegingen van de woningen. De verkeersbewegingen van de nieuwe woning (8,4 verkeersbewegingen per weekdagetmaal) zorgt in de toekomstige situatie niet voor een onevenredige verkeersbelasting op de Vennewatersweg.
Parkeren
Voor de bedrijfswoningen zijn 5,2 parkeerplaatsen nodig. Voor het transportbedrijf zijn in totaal (vrachtwagenparkeerplaatsen en parkeerplaatsen voor woon/werk) 20 (vrachtwagen)parkeerplaatsen noodzakelijk. Op het perceel aan de Vennewatersweg is ruim voldoende parkeergelegenheid voor de vrachtwagens en een aantal personenwagens. Op het terrein is circa 1.500m² gereserveerd voor het parkeren en circa 3.000m² manoeuvreren van voertuigen. Gezien het huidige aantal vrachtwagens is deze oppervlakte meer dan toereikend. Het parkeren levert door situering op het perceel geen hinder op ten aanzien van de perceelontsluiting. Het parkeren ten behoeve van de woning en kan zonder problemen plaats vinden op het eigen terrein. Er is voldoende ruimte voor parkeren direct naast de woningen.
Conclusie:
Gezien de feitelijke situatie en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen is te concluderen dat er geen onevenredige verkeersbelasting optreedt als gevolg van de het planvoornemen. Bovendien zal de verkeerstechnische situatie niet veranderen. Daarnaast voldoet het planvoornemen aan het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein.
Het aspect mobiliteit, meer specifiek het verkeer en parkeren, vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Voor de beoogde ontwikkeling is door Antea Group een watertoets uitgevoerd en overlegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (zie bijlage 7). In het wateradvies komen de volgende zaken aan de orde:
1. Grondwater
Door de toename van verhard oppervlak kan hemelwater lokaal niet meer in de bodem infiltreren, maar wordt dit afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hierdoor kan een geringe verlaging van de grondwaterstand optreden ter plaatse van de ontwikkeling. Er zijn geen functies aanwezig die negatieve gevolgen kunnen ondervinden van deze ontwikkeling. De drooglegging in het plangebied bedraagt 65 cm. De ontwateringsdiepte bedraagt als gevolg van opbolling ongeveer 1 á 2 decimeters minder. Voor de functiewijziging zal het plangebied daarom naar verwachting (beperkt) opgehoogd moeten worden. Ook is het voornemen om het terrein te voorzien van een wasplaats voor vrachtauto’s. Vuilwater met mogelijk olieresten mag niet geïnfiltreerd worden in de bodem of afstromen naar het oppervlaktewater. Om mogelijke infiltratie in de bodem te voorkomen, dient er een vloeistofdichte vloer of verharding aangebracht te worden. Het voornemen is om ook een olie-vet afscheider te plaatsen. Indien het vuilwater niet voldoet aan het Besluit lozen buiten inrichtingen, dient er een olieafscheider en een slibvangput geplaatst worden. Het vuilwater wordt vervolgens afgevoerd naar de gemeentelijke riolering.
2. Watersysteem
Toename verhard oppervlak
In de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een toename verhard oppervlak van 5.772 m2. Op basis van de watercompensatietool van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is bepaald dat 7% van de toename verhard oppervlakte moet worden gecompenseerd als oppervlaktewater.
Uitgangspunten hiervoor zijn:
Uitgaande dat 7% van het toenemend verhard oppervlak gecompenseerd moet worden in oppervlaktewater, dient in het plangebied 404 m2 wateroppervlak gecreëerd te worden. In de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin geregeld is dat 7% van het toenemend verhard oppervlak gecompenseerd moet worden in oppervlaktewater binnen het plangebied.
Aanbrengen van een duiker in de primaire watergang
In de toekomstige situatie wordt een nieuwe toegangsweg aangelegd. De toegangsweg moet aansluiten op de Vennewatersweg. Hierdoor wordt de primaire watergang ten noorden van het perceel gekruist. Bij de aanleg van de toegangsweg moet daarom een duiker worden aangebracht in de watergang.
Voor de grootte van de duiker kan, op basis van de andere duikers in de watergang ten westen en oosten van het plangebied, worden uitgegaan van een diameter van 1 meter. Daarnaast wordt de aanleg van een duiker gezien als demping van de watergang en voor dempen geldt de regel: de hoeveelheid gedempte watergang moet 1 op 1 worden gecompenseerd in het plangebied. Voor de aanleg van een duiker dient een watervergunning te worden aangevraagd.
Beschermingszone oppervlaktewatergangen
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een primaire watergang. Het Hoogheemraadschap hanteert een beschermingszone van 5 meter vanaf de insteek van de watergang. Hierin mogen zonder watervergunning geen wijzigingen worden aangebracht.
3. Vuil- en hemelwater
In de toekomstige situatie kan de vuilwaterafvoer van de bedrijfspanden worden aangesloten op de huidige vuilwaterriolering. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de capaciteit van de huidige riolering en de eventuele toename van de vuilwatereenheden. Voordat het plan uitgevoerd wordt, dient de verwachte afvoer en de maximale rioolcapaciteit met de gemeente afgestemd te worden.
Het afstromend hemelwater kan net als in de huidige situatie infiltreren in de bodem of afstromen naar het oppervlaktewater. In de toekomstige situatie moet rekening worden gehouden met de kwaliteit van het afstromend hemelwater, vanwege het gebruik van de verharding. Het gebruik op de verharding omvatten o.a. verkeersbewegingen van motorrijtuigen. Deze activiteiten kunnen invloed hebben op de kwaliteit van het afstromend hemelwater. Mogelijk zijn zuiveringsstappen nodig alvorens het hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd.
Ook wordt het perceel voorzien van een wasplaats voor vrachtauto’s. Om mogelijke infiltratie in de bodem te voorkomen, dient er een vloeistofdichte vloer of verharding aangebracht te worden. Het voornemen is om ook een olie-vet afscheider te plaatsen. Indien het vuilwater niet voldoet aan het Besluit lozen buiten inrichtingen, dient er een olieafscheider of een slibvangput geplaatst worden. Het vuilwater wordt vervolgens afgevoerd naar de gemeentelijke riolering.
4. Waterveiligheid
Gezien het feit dat er geen werkzaamheden of wijzigingen in of rondom een waterkering of de beschermingszone van een waterkering worden aangebracht, komt er geen wijziging in de huidige waterveiligheidssituatie.
Op 6 juni 2019 is het project besproken met het Hoogheemraadschap Noorderkwartier. Stedenbouwkundig is het plan wat Hoogheemraadschap Noorderkwartier betreft akkoord. In de verdere uitwerking van het planvoornemen dient rekening te worden gehouden met de compensatie ten behoeve van aanleg extra verharding en demping. Het Hoogheemraadschap heeft aangeven dat de compensatie van de toename aan verhard oppervlak gerealiseerd dient te worden in hetzelfde peilgebied. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin geregeld is dat 7% van het toenemend verhard oppervlak gecompenseerd moet worden in oppervlaktewater binnen het plangebied.
Voor verschillende werkzaamheden dient een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Op basis van de watertoets kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 17 februari 2016 is het duurzaamheidsbeleid Heiloo 2016-2020 'Op naar een kringloopsamenleving' vastgesteld. In dit beleid zijn de onderstaande belangrijke doelen vastgesteld:
Planspecifiek
De onderstaande uitgangspunten gelden voor de ontwikkeling:
De volgende maatregelen dragen bij aan de eerdergenoemde speerpunten:
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen en die een beschermingsregime kennen. Ten zuiden van het plangebied zijn twee buisleidingen gelegen. Deze zijn beschreven in paragraaf 4.4 en vormen vawege ligging op afstand van het plangebied geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
De voorgenomen herontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Voor elke activiteit die genoemd wordt in het besluit m.e.r. bijlage D moet bij overschrijding van de drempelwaarden, zoals genoemd in de kolom “gevallen” een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen, waarin door het bevoegde gezag besloten moet worden of er sprake is van belangrijk nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk maken.
Tabel 4.1: Uitsnede uit het Besluit m.e.r..
De ontwikkeling blijft onder de drempelwaarden zoals ogenomen in tabel 4.1 (zie kolom 'gevallen'). Het plangebied is kleiner dan 100 hectare en de bedrijfsvloer is kleiner dan 200.000 vierkante meter. Dit betekent dat er in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 12) blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Aangezien dit plan voorziet in een functiewijziging wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de voorschriften van voorgaande bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Artikel 1: Begippen
In dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Artikel 3: Bedrijf
Deze gronden zijn bestemd voor het transportbedrijf. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfwoning' zijn twee bedrijfswoningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestaand bijgebouw' is de bestaande schuur toegestaan. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'water' zijn aangewezen voor watercompensatie / bestaand oppervlaktewater.
Artikel 4: Groen
Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen in vorm van houtsingel) is vastgelegd in de meer specifieke bestemming “Groen”. Daarin is opgenomen de afscheiding tussen de bedrijven opgenomen en diverse in het groen aanwezige ondergeschikte functies. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'water' zijn aangewezen voor watercompensatie / bestaand oppervlaktewater.
Artikel 5: Waarde Archeologie
Binnen deze dubbelbestemming is de bescherming van archeologische waarden verankerd. In de regels is vastgelegd onder welke condities bij ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek nodig is.
Artikel 6: Anti-dubbeltelregel
Deze regel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (in artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt.
Artikel 7: Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt expliciet weergegeven welk gebruik van gronden en gebouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels voor het bestemmingsplan benoemd.
Artikel 9: Overige regels
In dit artikel is bepaald dat als er andere wet- en regelgeving wordt aangehaald in dit bestemmingsplan de bepalingen gelden zoals deze luiden bij vaststelling van het bestemmingsplan.
Artikel 10: Overgangsrecht
In dit artikel zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het volgende is aangegeven:
Artikel 11: Slotregel
Deze regel is geheel voorgeschreven door de regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het plantype voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
De kosten van verplaatsing van de bedrijven uit het ontwikkelgebied Zuiderloo worden volledig gedekt uit de exploitatie van dit gebied. Een exploitatieplan dan wel -overeenkomst wordt daarom niet nodig geacht. Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal belanghebbende instanties.
Het voorgenomen bestemmingsplan is besproken met de direct omwonenden.
Gelet op de beperkte kring van belanghebbenden is besloten direct te starten met een ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan met gebruikmaking van een beperkt vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbestemmingsplan, met de daarop betrekking hebbende stukken is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hierbij is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op de stukken naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn waar nodig ondergeschikte aanpassingen doorgevoerd.
De verslaglegging en beantwoording van de binnengekomen zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is opgenomen in bijlage 13.