Plan: | Zwanenburg Kinheim 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0394.BPGzwbkinheim8-C001 |
Basisschool de Gaandeweg aan de Plantsoenlaan en De Meerburg aan de Kinheim, beide in Zwanenburg, zijn samen gefuseerd tot basisschool De Kameleon. De nieuwe gefuseerde school wil graag verder gaan op één locatie, namelijk Kinheim 8. Het bestaande gebouw moet hiervoor gerenoveerd en uitgebreid worden. Het gebouw van De Kameleon gaat in de toekomst daarbij een integrale functie vervullen in de wijk. Buurtverenigingen kunnen ruimtes huren en er komt ruimte voor kinderopvang.
De gemeente Haarlemmermeer heeft in 2013 een locatiestudie uitgevoerd om de toekomstige locatie van De Kameleon te kiezen. Hierbij is een afweging gemaakt tussen de locaties van de fusiescholen. Kinheim 8 kwam hieruit naar voren als de meest geschikte locatie, mede door de ligging wat betreft de geluidscontouren van Schiphol.
De gemeente wil graag een Design-Build-Maintain methode toepassen voor de herontwikkeling van de Kinheim 8. Dit houdt in dat alle fase van het project worden uitgevoerd door één partij. Om dit mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig wat de ruimtelijke kaders schets voor de aannemer. Zo weet de toekomstige aannemer wat er mogelijk is voor de herontwikkeling.
De planlocatie aan Kinheim 8 is gelegen aan de ontsluitingsweg Kinheim. Tegenover de weg liggen sportvelden. Naast de school liggen woningen. Deze worden van elkaar gescheiden middels een groenstrook. Op Kinheim 6 is momenteel ook een schoolgebouw met een gymzaal en speelplein. Tussen de twee scholen is een voetpad wat toegang geeft tot de woonwijk. De locatie is gelegen in de wijk Zwanenburg-West.
Figuur 1.1: Ligging projectgebied (bron: Kadaster luchtfoto 2019)
De doelstelling van het bestemmingsplan 'Zwanenburg Kinheim 8' is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied zoals beschreven in paragraaf 1.2. De wijze van bestemmen sluit aan bij het geldende bestemmingsplan 'Zwanenburg West en De Weeren'.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Zwanenburg West en De Weeren', vastgesteld op 09 juni 2019.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het projectgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor:
Daarnaast geldt voor een klein deel van het projectgebied de bestemming 'Groen'. De gronden binnen
deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen en daaraan ondergeschikte voorzieningen.
Binnen het bestemmingsplanvlak is een bouwvlak aangegeven. Op basis van de bouwregels geldt hier een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximum bebouwingspercentage van 90%.
Het plangebied ligt verder in het beperkingengebied van Schiphol. Deze beperkingen zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Ter plaatse van het projectgebied zijn tevens de bestemmingsplan 'Parapluplan parkeerregels' en 'Parapluplan Datacenters' geldig. Het 'Parapluplan parkeerregels' verwijst naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer. Het 'Parapluplan Datacenters' stelt regels aan de nieuwvestiging van datacenters.
Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerpbestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan Rijk, provincie en waterschap. Door de gemeente Haarlemmermeer wordt in dit stadium van planvorming ook de betreffende dorps- of wijkraad in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kan eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden afgewogen in het vast te stellen bestemmingsplan.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door eenieder voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld.
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de nieuwe situatie met de te verwachten ontwikkelingen en de gewenste ruimtelijk-functionele structuur. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de onderzoeksgegevens en beperkingen. In het hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.
In de huidige situatie betreft het plangebied een terrein met één van de locaties van basisschool De Kameleon. Voorheen was dit basisschool De Meerburg.
Figuur 2.1: Huidige situatie projectgebied (bron: Google Street View, 2020; opname afbeelding: 2016)
Het projectgebied is gelegen in de buurt Zwanenburg-West. Het maakt deel uit van een scholencluster. Dit cluster wordt aan de oostzijde begrensd door de weg Kinheim, een belangrijke ontsluitingsweg voor Zwanenburg. Aan de overzijde hiervan liggen sportterreinen en op grotere afstand een bedrijventerrein. Aan de westzijde grenst het cluster direct aan een woongebied. Het is hiervan gescheiden door een groenstrook. Aan de zuidzijde ligt een langzaam verkeerverbinding die door de centrale groenvoorziening van de aangrenzende wijk loopt.
In het cluster staat ten zuidoosten van de bebouwing van de Kameleon ook de bebouwing van Openbare Basisschool Aldoende. De twee scholen worden van elkaar gescheiden door een openbare ruimte, waardoor een pad loopt. Dit pad sluit aan op de naastgelegen woonwijk. Het scholencluster is dus veilig bereikbaar voor schoolgaande kinderen.
In totaal staan in dit cluster drie gebouwen. Een daarvan is een gymzaal die gezamenlijk door de twee scholen gebruikt wordt. De bebouwing is opgericht in één bouwlaag, waarbij de gymzaal een grotere hoogte heeft. Om de bebouwing liggen onder andere speelterreinen. Rondom dit cluster ligt een groene afscheiding.
Basisschool de Kameleon is ontstaan uit een fusie tussen basisschool Gaandeweg aan de Plantsoenlaan en Meerbrug aan Kinheim. Momenteel bestaat de Kameleon nog uit twee locaties die naast elkaar gelegen zijn aan Kinheim 6 en 8. De leerlingen zijn verdeeld over twee locaties. Een schoolgebouw voor de onderbouw en een voor de bovenbouw.
Figuur 2.2: Huidige situatie met de twee schoolgebouwen (bron: Google Street View, 2020; opname afbeelding: 2015)
De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) Vier prioriteiten hierin zijn:
Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:
Tot het moment dat de omgevingswet ingaat (verwacht 1 januari 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie §3.1.2). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'
De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid op Rijksniveau.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staat een aantal onderwerpen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte regels stelt. Voor gemeente Haarlemmermeer is hierin van belang:
De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met beleid en de regels op Rijksniveau.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling”, zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro.
De 'behoefte' is de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar -looptijd van een bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De Ladder bepaalt niet voor welke regio de behoefte in beeld moet worden gebracht. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De afbakening van het onderzoeksgebied is dus afhankelijk van het beoogde programma in het bestemmingsplan.
De Ladder biedt de mogelijkheid om in geval van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingplichten en/of wijzigingsbevoegdheden, in het moederplan te bepalen dat het Ladderonderzoek pas hoeft te worden verricht bij vaststelling van het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt een toevoeging van circa 1.500 m2 maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Deze toevoeging is nodig, omdat er behoefte is aan een grote, centrale locatie voor de gefuseerde school. In dit geval betreft het een verplaatsing (fusie) van een reeds bestaande school. De locatie van de bestaande school kent een ruime maatschappelijke bestemming, waardoor verwacht wordt dat deze locatie opnieuw kan worden ingevuld en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. Het reeds bestaande gebruik op deze locatie wordt geïntensiveerd. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.
De gemeente zorgt ervoor dat nieuwe inwoners in een zo vroeg mogelijk stadium deugdelijk en objectief geïnformeerd worden over geluidsbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid (of -uitstoot en kerosinegeur) door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol.
Toetsing
Het perceel ligt in het beperkingsgebied van LIB 4 en LIB 5. In hoofdstuk 5.12 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en de beperkingen van het LIB voor dit bestemmingsplan.
Het Nationaal Waterplan (2015) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Het Nationaal Waterplan gaat in op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlands watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. De volgende onderdelen komen in het plan naar voren:
Het plan omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving.
Toetsing
De toetsing aan het aspect water wordt behandeld in hoofdstuk 5.16.
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld door Provinciale Staten.
De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018) is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord-Holland. In deze visie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen die op ons afkomen:
De hoofdambitie van de provincie is het vinden van een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
Toetsing
De Kameleon is de eerste basisschool in Haarlemmermeer die de transitie gaat maken naar aardgasvrij. Hiervoor hebben is subsidie van het Rijk gekregen in het kader van het innovatieprogramma Aardgasvrije en frisse basisscholen. Bij het ontwerpen van het gebouw wordt er ook rekening gehouden met energie opwerk, goede isolatie en goede koeling en ventilatie. Hiermee sluit de herontwikkeling van de school bij aan de ontwikkeling 'Overgang naar duurzame energie'.
De beoogde ontwikkeling is hiermee passend met de provinciale omgevingsvisie.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland.
De Omgevingsverordening Noord-Holland vervangt de bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid is daarbij van belang. De ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling gaat uit van een uitbreiding van een reeds bestaand schoolgebouw. Hiermee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar een reeds bestaande stedelijke ontwikkeling. Dit is passend binnen de regels van de omgevingsverordening.
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Dit artikel bepaalt dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit sluit aan bij de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De beoogde ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar betreft een uitbreiding van een reeds bestaande stedelijke ontwikkeling die passend is binnen de regels van de Omgevingsverordening.
Artikel 6.24 LIB 5 zone Schiphol
Het plangebied bevindt zich binnen de LIB zone 5.
Voor zover een ruimtelijk plan nieuwe woningen toestaat op gronden die liggen ter plaatse van het werkingsgebied LIB 5 zone wordt in de toelichting op dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen woningen mogelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 3.1: Uitsnede kaart 15 Luchthavenindelingsbesluit (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met het beleid op provinciaal niveau.
De Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 is op 18 oktober 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.
In de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 (2012) worden de toekomstige ontwikkelingen van de gemeente beschreven. De Structuurvisie gaat over belangrijke structurerende zaken met ontwerpprincipes voor duurzaamheid, een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem, energie, netwerk- en ketenmobiliteit, de synergie met Schiphol, ruimte voor attracties, en de cultuurhistorie en diversiteit als drager van de ontwikkelingen.
In de toekomst wil Haarlemmermeer de bestaande diversiteit aan woon- en werkmilieus - haar zogeheten atypische stedelijkheid - versterken. Haarlemmermeer wil een gemeente zijn die verbonden is en verbindt, een samenleving met samenhang. Dat betekent ook dat er samenhang moet zijn tussen alle ontwikkelingen die plaats vinden, zowel de ruimtelijke als de sociale ontwikkelingen. Haarlemmermeer positioneert zich ook in de toekomst als een attractieve ontmoetings- en vestigingsplaats. Duurzaamheid en oog voor bestaande structuren zijn leidend bij de toekomstige ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen. De ambities voor Haarlemmermeer in 2030 zijn als volgt benoemd:
De structuurvisie beschrijft daarnaast de grondslagen en ontwerpprincipes die als uitgangspunt worden gehanteerd bij de verdere ontwikkeling van Haarlemmermeer. Deze zijn samengevat in zes kernpunten:
1. Een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.
2. Energie als speerpunt.
3. Netwerk (keten)mobiliteit: de knopen benut.
4. Synergie met Schiphol.
5. Ontmoeten en verbinden: ruimte voor attracties.
6. Cultuurhistorie en diversiteit als drager.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de Structuurvisie. De Kameleon zal een buurtfunctie vervullen door mogelijkheid te bieden aan buurtorganisaties om gebruik te maken van de ruimte. Daarnaast zal ook een kinderopvang gerealiseerd worden. Hierbij sluit de ontwikkeling aan bij de ambitie om fysiek en sociaal verbonden te zijn met elkaar en de omgeving.
Daarnaast is De Kameleon één van de elf pilots in Nederland waarbij de school wordt gerenoveerd en de gasaansluiting verdwijnt. De Kameleon wordt daarmee de eerste school in Haarlemmermeer die aardgasvrij is. Hiermee is de ontwikkeling passend in de ambitie van duurzaam en klimaatbestendig.
Figuur 3.2: Uitsnede kaart Structuurvisie Haarlemmermeer
Het Integraal Huisvestingsplan Onderwijsvoorzieningen (IHP) is geactualiseerd op 19 november 2019 door de gemeenteraad.
Het basisonderwijs kent – ook landelijk – een terugloop van het aantal leerlingen. De voorziene verdere krimp van 5 tot 10% wordt in onze gemeente versterkt door de stagnatie in de woningbouwontwikkeling en de verminderde doorstroom in de Vinex-wijken. De verdere sterkere daling van het aantal geboorten zal de krimp nog verder versterken. Uiteraard zal bij een toename van woningbouw, bij voorbeeld in geval van ontwikkeling van woningbouw in Haarlemmermeer West, de krimppercentages dalen. Er wordt ingezet op optimaliseren van het gebruik van de beschikbare ruimte van scholen. Hierbij wordt koppeling tussen onderwijshuisvesting en andere maatschappelijke voorzieningen nagestreefd. Het beleid is erop gericht om basisscholen binnen kleine kernen te behouden.
Het document gaat onder andere in op het aantal leerlingen per school. Voor het primair onderwijs gaat Haarlemmermeer uit van 14.512 leerlingen in 2018. Ze stellen dat dit aantal licht daalt de komende jaren en daarna toeneemt naar 17.500 leerlingen.
De leerlingprognose is verder uitgewerkt per school in tabel 1.
Tabel 1: Prognose leerlingaantallen primair onderwijs gemeente Haarlemmermeer (bron: Integraal Huisvestingsplan Onderwijsvoorziening (IHP Actualisatie 2019))
Hieruit blijkt dat de groei in het aantal leerlingen voor De Kameleon relatief meevalt. De school groeit van 248 leerlingen in 2018 naar 267 leerlingen in 2023 (+7% t.o.v. 2018), naar 289 in 2038 (+14% t.o.v. 2018).
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een bestaand schoolgebouw zodat het passend is voor het aantal leerlingen. Hierbij worden de leerlingen die nu verdeeld zijn over twee schoolgebouwen samengebracht in één schoolgebouw aan de Kinheim 8.
De prognose gaat al uit van een fusie van de twee scholen naar de gezamenlijke school De Kameleon. De beoogde ontwikkeling gaat uit van 310 leerlingen. Hiermee overstijgt het aantal de prognose. Verwacht wordt dat dit geen probleem oplevert, omdat hierdoor ruimte ontstaat voor een groei in het aantal leerlingen.
De Meerburg is gefuseerd met basisschool Gaandeweg aan de Plantsoenlaan tot community school De Kameleon. De school op Kinheim 8 wordt herontwikkeld zodat hier één schoollocatie gerealiseerd kan worden. De andere locatie komt in aanmerking voor een andere invulling.
De gemeente Haarlemmermeer heeft het voornemen om een bestemmingsplan op te stellen voorafgaand aan de ontwikkeling om zo ruimtelijke kaders te schetsen die de ontwikkeling middels een Design-Build-Maintain methode. Om deze reden ligt er nog geen ontwerp. Wel zijn er kaders geschetst betreffende de oppervlakte:
De bestaande school van 950 m2 bvo wordt gerenoveerd en met nieuwbouw uitgebreid. De maximum bruto vloeroppervlakte van school in de nieuwe situatie bedraagt 2.500 m2.
De stedenbouwkundige kader zijn in figuur 4.1 weergegeven.
Figuur 4.1: Stedenbouwkundige kaders beoogde ontwikkeling
Mede het feit dat middels dit bestemmingsplan de kaders worden geschetst voor een mogelijke ontwikkeling zijn momenteel alleen bepaalde kaders vastgesteld. Hiermee kunnen nog geen concrete uitspraken worden gedaan over de daadwerkelijke ruimtelijke structuur. Echter zijn wel de volgende stedenbouwkundige kaders leidend voor de uitbreiding van het gebouw:
Met de herontwikkeling van het bestaande pand aan Kinheim 8 zal de nieuwe schoollocatie ruimte bieden voor zowel de onder- als bovenbouw van de basisschool de Kameleon. Hiermee biedt de nieuwe school plek voor 310 leerlingen. Bovendien zal het gebouw plaats bieden voor een kinderopvang. Hiermee is het gemakkelijk voor de kinderen om zelfstandig of onder begeleiding van de begeleiding naar de kinderopvang te gaan. Het schoolgebouw zal daarbij een integrale functie vervullen in de wijk, waarbij buurtverenigingen ruimtes kunnen huren.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek, bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming
In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijk intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Bbk staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Uitgangspunt in de bijbehorende normstelling is de directe relatie tussen de chemische bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem, gebaseerd op een risicobenadering. In situaties met een gering risico gelden daarom beperkte regels en minder strenge normen dan in situaties met meer risico's.
Gemeentelijke Nota Bodembeheer
Haarlemmermeer probeert zoveel mogelijk een afweging te maken op basis van feitelijke risico's. De Nota Bodembeheer (2020) biedt een praktische richtlijn aan de gemeentemedewerkers, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs hoe in Haarlemmermeer het beste met vrijkomende grond en baggerspecie kan worden omgesprongen, waarbij aan zaken als gezond verstand, kostenbesparing, milieuwinst en voldoen aan geldende wet- en regelgeving veel aandacht is besteed.
Een instrument dat inzicht geeft in de bodem is de bodemkwaliteitskaart, waarin honderden bodemonderzoeken uit de periode 2014-2019 zijn ingevoerd, afkomstig van onverdachte locaties (niet-brongerelateerde verontreinigingen) en is berekening uitgevoerd van de bodemkwaliteit in de diverse bodemkwaliteitszones. Ondanks toegenomen bedrijvigheid in de polder voldoet de diffuse bodemkwaliteit in het grootste deel van het gebied wat betreft de stoffen uit het standaard stoffenpakket nog altijd aan de Achtergrondwaarde (schoon). Deze grond is in principe geschikt om - onder voorwaarden - overal zonder onderzoek te hergebruiken (zone 1). Een klein gedeelte van het gebied heeft een bodemkwaliteit die voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen of industrie. In deze zones geldt in principe het generieke beleidskader. In enkele deelgebieden voldoet het generieke kader niet en is gebiedsspecifiek beleid vastgesteld; dit zijn Schiphol Trade Park en Park21.
Om te bepalen wat de milieuhygienische kwaliteit van de bodem is, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat ter plaatse sprake is van overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem niet noodzakelijk is.
Het aspect bodem is voldoende onderzocht en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt 6 wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangen en sorteert hiermee voor op de komende omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere; wat cultureel erfgoed is; wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De erfgoedvisie 'Erfgoed Omarmen en Beleven' met uitvoeringsprogramma van de Gemeente Haarlemmermeer voor de periode 2020 - 2030 stelt vast dat erfgoed bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving, de aantrekkelijkheid van de gemeente als bezoeklocatie en aan een aangenaam vestigingsklimaat. De basis van de visie is erfgoed als inspiratie en motor voor nieuwe ontwikkelingen.
Het archeologiebeleid gemeente Haarlemmermeer 2020-2030 heeft tot doel een verantwoorde balans te vinden tussen goede omgang met het archeologische erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen. In dit beleid is door middel van een Verwachtingskaart en een beleidskaart terug te vinden waar en hoe er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat men met de ontwikkeling begint.
Om relevante keuzes te kunnen maken die in lijn zijn met de andere beleidsdoelen die de gemeente zich stelt, zal een integrale afweging plaatsvinden. Dit betekent dat naast de inhoudelijke waarde van de archeologie en erfgoed, ook de andere waarden door de gemeente in ogenschouw worden genomen, in navolging van de Omgevingswet. Op deze wijze wordt het waarderingsproces van cultuurhistorie maatschappelijk relevant.
De volgende speerpunten zijn van belang bij cultuurhistorische en/of archeologische waarden:
De gemeente is verplicht om verwachte en aanwezige archeologische waarden mee te wegen bij ruimtelijke beslissingen. De wetgever geeft de gemeente de vrijheid om naar eigen inzicht vorm geven aan de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrens. Deze beleidsnota geeft hier invulling aan
Aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden door de provincie aangewezen komen niet voor in Haarlemmermeer. In de gemeente Haarlemmermeer bevinden zich geen door het Rijk of gemeente beschermde archeologische monumenten. Aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden door de provincie aangewezen komen voor in Haarlemmermeer. Bij Spaarnwoude ligt er een oude Strandwal. Dit is een Provinciaal aardkundig monument. Het is te herkennen als een verhoging in het landschap. Op deze wal staat bijvoorbeeld de Stompe Toren.
In het plangebied zijn geen aardkundige monumenten en waarden, archeologische monumenten en waarden aanwezig. De planlocatie heeft een lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische overblijfselen uit alle perioden op de archeologische waardenkaart Haarlemmermeer. Alleen bij zeer grote ingrepen (> 10.000 m2) bestaat de noodzaak tot het verrichten van nader archeologisch onderzoek. Dat is hier dus niet nodig. Geconcludeerd er geen belemmeringen worden verwacht ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarden voor het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen gedefinieerd als: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen -opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is geregeld via de “Wet Basisnet”, een stelsel van wetten en regels. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
In de gemeente Haarlemmermeer zijn daarnaast routes voor het transport van gevaarlijke stoffen vastgesteld.
In aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving kent de gemeente Haarlemmermeer ook eigen externe veiligheidsbeleid. Specifiek gaat het om regels over de aanvaardbaarheid en verantwoording van het groepsrisico. Een belangrijke richtsnoer is onder andere dat objecten met niet- of met beperkt zelfredzame personen buiten het invloedsgebied van een risicobron worden geprojecteerd.
Daarnaast biedt risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.
Schoolgebouwen behoren tot de groep kwetsbare objecten die beschermd moeten worden tegen externe veiligheidsrisico's. Uit informatie van de professionele risicokaart (figuur 5.1) blijkt dat er in de omgeving van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen en de opslag van vuurwerk.
Figuur 5.1: Ligging plangebied t.o.v. risicovolle bronnen
Transport over de A200
Ten noorden van het plangebied is sprake van transport van gevaarlijke stoffen over de A200. De PR 10-6 contour reikt niet tot buiten de wegas. Tevens geldt langs de weg een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het invloedsgebied reikt, gezien de maatgevende stofcategorie GF3, tot 355 meter van de wegas. De ontwikkeling vindt plaats op circa 580 meter en ligt buiten het invloedsgebied.
Transport door buisleidingen
Ten zuidwesten van het plangebied, op circa 690 meter, loopt het tracé van een aardgastransportleiding van GasUnie Grid Services. De leiding heeft een uitwendige diameter van 1219 mm (48 inch) en een maximale werkdruk van 79,90 bar (8000 kPa). De PR 10-6 contour aan weerszijden van deze leiding komt overeen met de belemmeringenstrook van 5 meter. Op basis van diameter en werkdruk reikt het invloedsgebied (1%-letaliteitgrens) van deze leiding tot 580 meter en reikt daarmee niet tot het plangebied.
Vuurwerk
Ten noordoosten is sprake van opslag van (max. 10.000 kg 1.4S en 1.4G) consumentenvuurwerk. Voor de gevarenklassen 1.4G en 1.4S geldt dat het gevaar beperkt blijft tot de directe omgeving. Bij inrichtingen waar minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is, geldt een veiligheidsafstand van 8 meter gemeten vanaf de bewaarplaats. De afstand tot de school is circa 260 meter.
Schiphol
Het plangebied ligt in de zone LIB 5. Dit is het afwegingsgebied voor geluid en externe veiligheid. Dit aspect wordt onderbouwd in paragraaf 5.12.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied ligt buiten de veiligheidsafstand voor consumentenvuurwerk en de invloedsgebieden van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er is daarom geen verplichting om het groepsrisico te verantwoorden.
Op de opslag van munitie en/of explosieven is de “Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik" van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.
De gemeente Haarlemmermeer heeft in 2018 voor de gehele gemeente een beleidsplan Conventionele Explosieven (CE) opgesteld.
Op basis van de gemeentelijke CE-bodembelasting kaart valt het plangebied binnen een onverdachte locatie.
Het plangebied is onverdacht op het voorkomen van explosieven. Er worden daarom geen belemmeringen voor het plangebied verwacht.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet Natuurbescherming de Flora & Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en hollen. Deze wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van verantwoordelijkheden van de provincie is Natuurnetwerk Nederland een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Was het in de vorige wetgeving nog zo dat individuele exemplaren van zeldzame soorten werden beschermd, nu betreft het bescherming van de soort. Een belangrijk criterium in de wet is 'gunstige staat van instandhouding van een soort'. Daarvan is sprake als:
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (figuur 5.2). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Polder Westzaan, ligt op circa 6,7 kilometer. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 600 meter.
Figuur 5.2: Ligging plangebied (rode pijl) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Omgevingsverordening Noord-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Eventuele effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn onderzocht door middel van een AERIUS-berekening. Uit de rekenresultaten blijkt dat voor de gebruiksfase en de aanlegfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar (zie Bijlage 3).
Soortenbescherming
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat nader onderzoek naar het voorkomen vleermuizen benodigd is.
Daarnaast zijn voor de volgende soorten maatregelen benodigd. Indien deze maatregelen kunnen worden toegepast, is nader onderzoek niet benodigd:
Het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming binnen flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek wordt op een later moment uitgevoerd. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend. Bij de inrichting van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de genoemde maatregelen.
Het algemene uitgangspunt van het Nederlandse geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Als er geen hinder is, hoeven er geen maatregelen getroffen te worden. De mate van hinder die nog acceptabel is, moet worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan op grond van de Wet milieubeheer.
Voor het plangebied zijn geen beperkingen voor wat betreft geur.
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan de gemeente een hogere grenswaarde toestaan de zogenaamde "Hogere waarde". De Hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de Hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder¹.
¹ Conform artikel 110g Wgh mag een correctie worden toegepast op het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer. Voor wegen waar 70 km/uur of harder gereden mag worden is de aftrek 2 dB en voor de overige wegen 5 dB. De wettelijk toegestane snelheid is hier van belang. Voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt geen aftrek aangezien deze wegen geen zone hebben en hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Enkel bij toetsing in het kader van het aspect "goede ruimtelijke ordening" wordt ten behoeve van een goede beoordeling de aftrek wel toegepast.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
De ontwikkeling ligt binnen de geluidzones van de wegen Proosdij, Midswaard, Venenweg en De Heining. Volgens de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek nodig indien een schoolgebouw wordt mogelijk gemaakt binnen de zone van een weg. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Bij het onderzoek is ook de geluiduitstraling van de niet gezoneerde weg Kinheim en het luchtverkeerslawaai betrokken. Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 1.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde respectievelijk richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden ten gevolge van de onderzochte wegen. In het plangebied is sprake van een relevante geluidbelasting door de luchtvaart. Voor deze geluidbelasting gelden geen grenswaarden. Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, dienen er voldoende maatregelen te worden getroffen aan de gevels van de school conform het Bouwbesluit 2012, om een aanvaardbare binnenwaarde te realiseren.
Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg.
Onder de grond liggen netwerken van kabels en leidingen voor onder andere nutsvoorzieningen, (tele)communicatie en riolering. Graafwerkzaamheden in de openbare weg voor de aanleg, uitbreiding en/ of onderhoud van deze werken mogen alleen plaatsvinden met vergunning en/of instemming van de gemeente.
Het wettelijk kader ten aanzien van plaatsing van antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie wordt in de kern gevormd door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening en de Monumentenwet. Antenne-installaties tot vijf meter hoogte zijn in principe vergunningvrij. Antennes voor C2000, het communicatienetwerk voor hulpverleningsdiensten zijn vergunningvrij, ongeacht hun hoogte.
Het overheidsbeleid voor de plaatsing van antennes (en zendmasten) is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid (NAB) van 2000. Welke regels precies van toepassing zijn is afhankelijk van het soort antenne en de locatie van de antenne
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Strikte normen voor kunstmatige verlichting in de vorm van afstandsbepalingen zijn er niet. De regelgeving richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 Milieueffectrapportage Wm van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is kunstmatige verlichting een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouw proejcten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.
De kern van het rijksbeleid ten aanzien van licht is dat donkerte hoort tot een van de kernkwaliteiten van het landschap onder het kopje belevingskwaliteit. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Ook worden het gebruik van energiezuinige (straat)verlichting bij gemeenten en provincies bevorderd met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid.
Voor het plangebied zijn er geen beperkingen voor wat betreft lichthinder. De locatie is onderdeel van de bebouwde kom van Zwanenburg. Gelet op de omliggende bebouwing en verkeersfuncties is er geen sprake van verstoring richting het buitengebied.
Wet luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtregelgeving is uitgewerkt in een aantal AMvB's en Ministeriële Regelingen.
Wet Milieubeheer
In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet Milieubeheer
De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In aanvulling op het bovenstaande toetsingskader stelt de AMvB 'Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen en dergelijke op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en/of NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van 'niet in betekenende mate' projecten of 'in betekenende mate' projecten. De AMvB 'Gevoelige Bestemmingen' moet in beide gevallen worden nageleefd.
² De AMvB 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3%-grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM10). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Voor dergelijke projecten hoeft geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan normen niet nodig.
³ Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Met het NSL is in 2005 gestart omdat Nederland niet tijdig aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit kon voldoen. Nederland heeft een plan gemaakt waaruit duidelijk wordt hoe de grenswaarden wel worden bereikt. In het NSL zijn allerlei grote projecten opgenomen die men wil uitvoeren samen met maatregelen die worden uitgevoerd om de concentratiebijdrages van deze grote projecten te compenseren. De concentratiebijdrage van NIBM-projecten wordt tevens gecompenseerd door deze maatregelen. Voor de projecten die in het NSL zijn opgenomen, hoeft geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan de normen niet nodig.
Het plangebied bevindt zich niet op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Nader onderzoek naar de overschrijding van grenswaarden is dan ook niet benodigd. Daarnaast blijkt uit de NIBM dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden.
Figuur 5.3: NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Kinheim. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lag. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen voor de Kinheim in 2018; 20,3 µg/m³ voor NO2, 19,5 µg/m³ voor PM10 en 11,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,2 dagen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied, de concentraties luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Tezamen vormen deze besluiten een uitwerking van het hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.
Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en milieu. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten in overeenstemming zijn met het LIB. Het gaat hierbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot externe veiligheid, hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder en het voorkomen van het aantrekken van vogels.
Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van Schiphol. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een webapplicatie ter beschikking gesteld om hulp te bieden bij het toetsen van ruimtelijke plannen aan het LIB.
Het plangebied is via de website http://www.lib-schiphol.nl ingevoerd en doorgerekend. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 5. Het huidige maaiveld van het plangebied ligt op ca. -3,6 meter t.o.v. het NAP.
Het plangebied ligt binnen de toetsvlakken zoals weergegeven in figuur 5.4.
Figuur 5.4: Toetsvlakken binnen het plangebied (bron: Lib)
Beperking bebouwing (LIB 4 en 5)
Het plangebied valt binnen de zone 'Beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen ’ (zone 4) waarin is bepaald dat met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen zijn toegestaan. Een basisschool valt onder (andere) geluidgevoelige gebouwen. Voorliggend plan maakt echter de clustering van een reeds bestaande school mogelijk. De nieuwe school is een samenvoeging van bestaande locaties. De bestaande locatie aan de Plantsoenlaan zal niet meer als onderwijslocatie gebruikt worden. Ten opzichte van de huidige situatie zullen ter plaatse dus niet meer leerlingen aanwezig zijn.
Ook valt het plangebied binnen de zone 'Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid'.
Vanwege de ligging binnen LIB-5 moet er op grond van artikel 2.2.1d LIB worden gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij gaat het om een integrale beleidsmatige toelichting op het omgaan met risico's en niet om een groepsrisicoberekening zoals bedoeld in de besluiten met betrekking tot externe veiligheid. Het risico neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan (kettingreacties of domino-effecten).
Onderdeel van de motivering bij de locatiekeuze voor een nieuw kwetsbaar object vormen mitigerende maatregelen, zoals maatregelen om de bestrijdbaarheid van gevolgen van een ongeluk te bevorderen, vluchtwegen en bereikbaarheid voor hulpdiensten, (inrichtings)maatregelen om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, training van bestuurders in crisismanagement, voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen.
Beschrijving bestaande en nieuwe situatie
Het plangebied is gelegen in de kern Zwanenburg, in bebouwd gebied. Het plan omvat de sloop van de bestaande school, waarna ter plaatse een nieuw schoolgebouw wordt gerealiseerd. Het nieuwe schoolgebouw is qua oppervlakte groter dan de bestaande school. Het aantal leerlingen neemt hierdoor zeer beperkt toe. De uitbreiding gaat ten koste van de speelplaats en is zodanig gering dat er sprake is van een gelijke aard en schaal. De ontwikkeling vindt op deze plek plaats omdat dit op basis van de locatiestudie de meest geschikte locatie is voor de nieuwe gefuseerde basisschool.
Impact van een vliegtuigongeval
Als de locatie getroffen wordt door een neerstortend vliegtuig wordt de bebouwing geheel of gedeeltelijk verwoest. De aanwezige personen kunnen hierdoor (dodelijk) slachtoffer worden. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen ontplofbare objecten aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle bron is een verkooppunt voor consumentenvuurwerk op 260 meter van het plangebied (zie figuur 5.1 Risicokaart). Bij een ongeval zal dan ook geen vervolgschade ontstaan door kettingreacties of domino-effecten.
Waarschijnlijkheidsbepaling
De kans dat een vliegtuig neerstort is klein. Hetzelfde geldt voor de kans om te overlijden door een neerstortend vliegtuig. Dichtbij Schiphol is de kans wat groter dan verder van de luchthaven af. De kans dat een persoon komt te overlijden als gevolg van bijvoorbeeld een verkeersongeval is vele malen groter. De maatschappelijke impact van een ongeval met een vliegtuig is uiteraard groter.
Beschrijving maatregelen en zelfredzaamheid
Maatregelen bij de bron
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen om de kans op meerdere slachtoffers op de grond te beperken. Bij vliegtuigen zijn dat maatregelen die de kans dat zich een ongeval voordoet verkleinen. Hiervoor gelden internationale regels waar de sector aan moet voldoen. In het kader van de planontwikkeling zijn geen realistische maatregelen te treffen die de effecten van een vliegtuigongeval beperken.
Bereikbaarheid
Vanuit het Bouwbesluit 2012 gelden strenge eisen in verband met de bestrijdbaarheid van een ramp nabij een bouwwerk. In de realiteit zijn er voor de personen in het getroffen gebouw weinig mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen. Voor vluchten is immers geen tijd en gewone gebouwen bieden nu eenmaal onvoldoende bescherming tegen de risico's van een daarop neerstortend vliegtuig. Dit betekent dat de aandacht vooral uitgaat naar een goede bereikbaarheid van de projectlocatie, vluchtroutes voor omstanders en een adequate hulpverlening. De eisen vanuit het Bouwbesluit 2012 zijn wel van belang voor de mogelijkheden voor personen die zich in de directe nabijheid van de ramplocatie bevinden om te schuilen voor secundaire branden.
Bestrijdbaarheid en bluswatervoorzieningen
Vanwege de nabijheid van luchthaven Schiphol is de veiligheidsregio voorbereid op een vliegtuigongeval. De veiligheidsregio beschikt over een “Calamiteitenplan Vliegtuigongevallen”. Zodra zich een ongeluk voordoet treedt dit plan in werking. De werkwijze, taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken instanties zijn hierin nauwkeurig beschreven. Het calamiteitenplan wordt voortdurend aangepast naar aanleiding van de evaluatie van daadwerkelijke optredens bij incidenten en oefeningen.
De nood- en hulpdiensten treden in het geval van een vliegtuigongeval volgens het hiervoor geldende protocol op. Bij het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar van meerdere kanten: zowel vanuit het noorden als vanuit het zuiden via de Kinheim. Bij het inrichten van de openbare ruimte is reeds rekening gehouden met voldoende voorzieningen voor bluswater. Rampenbestrijdingsplannen worden regelmatig geoefend.
Zelfredzaamheid
Binnen de school zullen de vluchtwegen duidelijk worden aangegeven en zal er getraind worden op een mogelijke ontruiming. De verminderd zelfredzame mensen in het plangebied zullen dan ook vooral kinderen betreffen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de aanwezige leerkrachten en begeleiders de kinderen zullen begeleiden in het geval van een noodsituatie.
De veiligheidsregio is voorbereid op het crisistype luchtvaartincidenten
De Wet Veiligheidsregio's verplicht veiligheidsregio's tot het beschikken over een crisisorganisatie (artikel 16). Deze crisisorganisatie – die wordt beschreven in een crisisplan – moet voorbereid zijn op de bestrijding van branden, rampen en crises die zich volgens het door de veiligheidsregio (ook verplicht) opgestelde regionaal risicoprofiel kunnen voordoen. In het kort bestaat zo'n crisisorganisatie uit multidisciplinaire teams van politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening en gemeenten die zich richten op bronbestrijding, redding, hulpverlening, opvang en nazorg.
Dit risicoprofiel wordt eens per 4 jaar geactualiseerd. Op basis van dit risicoprofiel stelt de veiligheidsregio een beleidsplan op om de crisisorganisatie zo goed als mogelijk voorbereid te houden. Het crisistype luchtvaartongeval is een van de typen die worden genoemd in het regionaal risicoprofiel van de veiligheidsregio . Naast de generieke voorbereiding van de crisisorganisatie, bestaat er ook specifieke voorbereiding voor luchtvaartongevallen. Die bestaat met name uit een (multidisciplinair) calamiteitenplan luchtvaartongevallen en veel gezamenlijke trainingen en oefeningen van de brandweer.
Conclusie
In vergelijking met de bestaande situatie draagt de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet bij aan een significante toename van het aantal potentiële slachtoffers op de grond in geval van een vliegtuigongeluk. Gelet op de geringe ongevalskans en de (zeer) beperkte omvang van de ontwikkeling, is het bovendien zeer onwaarschijnlijk dat precies hier een vliegtuig zal neerstorten. Er is daarom geen reden om vanwege de mogelijkheid van een vliegtuigongeval van de beoogde ontwikkeling af te zien.
Beperking aantrekken vogels
Binnen dit gebied zijn de functies die vogels aantrekken niet toegestaan. De beoogde ontwikkeling betreft een basisschool, dit is geen vogelaantrekkende functie.
Beperking voor windturbines en lasers
Binnen dit gebied gelden beperkingen voor het mogelijk maken van windturbines en laserinstallaties. Beide functies worden niet mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied is daarnaast ook gelegen binnen de contour uit het LIB voor toetshoogtes. Tot deze toetshoogtes gelden er geen beperkingen waarvoor een verklaring van geen bezwaar op basis van artikel 8.9 van de Wet luchtvaart moet worden aangevraagd. Ter plaatse van het plangebied gelden grotendeels de toetshoogten 15,9 meter NAP. Een klein deel is gelegen op 25 meter NAP en 26 meter NAP. De maximum bouwhoogte bedraagt 8 meter (4,4 meter tov het NAP) en blijft onder de toetshoogtes.
Het LIB vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Bij sommige ontwikkeling met activiteiten uit de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-plicht mogelijk. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar ligt beneden de drempelwaarden in deze lijst (kolom 2) dan is er een vormvrije m.e.r. mogelijk. Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).
Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en het feit dat er slechts sprake is van een uitbreiding van een bestaande functie, is er geen sprake van een activiteit zoals bedoeld in de het Besluit milieueffectrapportage. Op grond van deze wetgeving gelden dan ook geen verplichtingen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). De VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is. In 2019 is de Milieuzonering nieuwe stijl opgesteld. Dit rapport is vooruitlopend op de omgevingswet opgesteld en kan worden toegepast voor het reguleren van bedrijven in bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, echter blijft de handreiking uit 2009 nog van kracht.
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop en nieuwbouw van een bestaand schoolgebouw. Dit wordt zowel als milieugevoelige als milieu hinderende functie gezien.
Basisscholen en kinderdagverblijven behoren tot milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter t.o.v. een rustige woonwijk, met geluid als maatgevend aspect. De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 5 meter ten noordwesten van de schoollocatie. De functies worden van elkaar gescheiden door een groenstrook. Mede de ontwikkeling komt het bouwvlak van het schoolgebouw verder af te liggen van de woningen. Omdat de huidige situatie als acceptabel wordt geacht, zal de herontwikkeling geen afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen.
Ten noordoosten van de schoollocatie, is op circa 25 meter het clubgebouw van Wielervereniging de Bataaf gesitueerd waarvoor geen richtafstand staat vermeld in de VNG-publicatie. Verder naar het noordoosten, op circa 70 meter, is een bedrijventerrein gesitueerd waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 50 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Met de uitbreiding komt de school verder af te liggen van de woningen. Omdat de huidige situatie als acceptabel wordt geacht, zal de herontwikkeling van de school zullen de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Ook voor de ten oosten gelegen wielerbaan, en het binnenterrein dat in de wintermaanden deels wordt gebruikt als ijsbaan, geldt dat er geen richtafstanden zijn vermeld in de VNG-publicatie. De kortste afstand tussen het perceel van de wielerbaan en het bestaande schoolgebouw is in huidige situatie 25 meter. De nieuwe school zal weliswaar uitbreiden in deze richting, maar wordt parallel aan het perceel van de wielerbaan gerealiseerd, waardoor deze afstand hetzelfde blijft. De herontwikkeling van de school zal daarom geen (verdere) beperking vormen voor de bestaande bedrijfsvoering.
Bestaande bedrijven en bedrijfsmatige functies worden niet in hun belangen geschaad. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen blijft gehandhaafd en ter plaatse van de nieuwe school is sprake van een acceptabel verblijfsklimaat.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer en CROW publicatie 381. Voor het te hanteren kencijfer wordt in de beleidsregel aangegeven dat Zwanenburg matig stedelijk is. Voor de te hanteren bandbreedte moet worden gekeken wat de afstand (hemelsbreed) ten opzichte van de dichtstbijzijnde HOV halte of treinstation is. Binnen 1200 meter ligt treinstation Halfweg-Zwanenburg en hierbij behoort de gemiddelde bandbreedte.
De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 en de gehanteerde beleidsregels uit het handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer 2018. Vanuit de gemeente worden verkeersgegevens van Kinheim geleverd en deze zijn gebaseerd op het verkeersprognosemodel 'Noord-Holland zuid 2.4' met 2030 als prognosejaar.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De basisschool wordt ontsloten door de wijkontsluitingsweg Kinheim. Dit is een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 50km/uur geldt. In 2021 wordt deze weg ingericht als erftoegangsweg waar een maximumsnelheid van 30km/uur ingesteld wordt. De Kinheim is een verbindingsweg tussen de Zwanenburgerdijk, Proosdij en Midswaard. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50km/uur. Via de Zwanenburgerdijk is de snelweg A200 en het station Halfweg-Zwanenburg te bereiken. Via De Proosdij is het centrum van Zwanenburg te bereiken. De Midswaard verbindt de woonwijk ten westen en zuiden de school.
Openbaar vervoer
Op 400 meter loopafstand vanaf het plangebied ligt langs Kinheim een halte waar de buslijnen 161 richting Hoofddorp station en 680 richting Halfweg-Zwanenburg station halteren. Lijn 680 halteert bij deze halte enkel in de ochtend en in de middag.
Langzaam verkeer
Aan weerszijden van Kinheim zijn fietsstroken aanwezig. De rijbaan tussen de fietsstroken is dusdanig smal dat bij gemotoriseerd verkeer in twee richtingen moet worden uitgeweken over de fietsstroken. De fietsers delen de weg met het gemotoriseerd verkeer. Na de herinrichting verdwijnen de fietsstroken en wordt de maximale snelheid van 50km/uur naar 30km/uur verlaagd. Fietsers delen de rijbaan dan ook met het gemotoriseerde verkeer. Langs Kinheim 8 ligt een voetpad aan de zijde van de school. Aan deze zijde liggen ook de woningen. Ter hoogte van Kinheim 4 ligt een oversteekvoorziening voor voetgangers. In de woonwijk zijn verschillende looproutes aanwezig die uitkomen bij het schoolgebouw.
Verkeersgeneratie
Huidige situatie
De geplande uitbreiding van de nieuwbouw ligt op een locatie waar nu het bestaande schoolgebouw staat met 6 leslokalen. Door de uitbreiding van het gebouw en het vestigen van een kinderdagverblijf zal de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte toenemen. Om een inschatting te geven van de toename van het aantal motorvoertuigen door de toekomstige ontwikkeling wordt een inschatting gegeven van de huidige verkeersgeneratie. Voor basisonderwijs is geen kencijfer voor verkeersgeneratie bekend en wordt uitgegaan van 25 leerlingen per lokaal. Niet elke leerling zal met de auto worden gebracht/gehaald aangezien de school aan de rand van de woonwijk ligt en goed te bereiken is per fiets en te voet. Ingeschat wordt dat 60% van de leerlingen met de auto wordt gebracht. Voor personeel wordt uitgegaan van 1 personeelslid per lokaal en 100% autogebruik. In tabel 3 wordt de huidige verkeersgeneratie bepaald, waarbij ingeschat wordt dat de school 358 mvt/etmaal genereren.
Tabel 3: Verkeersgeneratie huidige situatie
Toekomstige situatie
De uitbreiding in de toekomstige situatie houdt in dat de school 310 leerlingen kan huisvesten. Er kan uitgegaan worden dat bij een bezetting van 25 leerlingen per klas er 13 leslokalen aanwezig zijn. Voor personeel wordt uitgegaan van 1 personeelslid per leslokaal en 100% autogebruik. Voor de basisschool worden bovengenoemde uitgangspunten gehanteerd.
Daarnaast komt er een kinderopvang van 548 m2 bij en hiervoor is wel een kencijfer bekend. In tabel 4 wordt de toekomstige verkeersgeneratie bepaald, waarbij ingeschat wordt dat de school en kinderdagverblijf samen 988 mvt/etmaal genereren.
Tabel 4: Verkeersgeneratie toekomstige situatie
De verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie bedraagt 988-358= 630mvt/etmaal.
Verkeersafwikkeling
De verkeersafwikkeling via Kinheim zal met de nieuwe ontwikkeling toenemen. De school is vanuit westelijk en zuidelijke richting bereikbaar. Dit wil zeggen dat de verdeling van het verkeer ongeveer 50% is in de richting van Zwanenburgerdijk en 50% in de richting van Midswaard en Proosdij. De weg zal mogelijk meer belast worden omdat kinderen van de andere basisschool Gaandeweg aan de Plantsoenlaan verder van de nieuwe school wonen. In figuur 5.5 is de verdeling van het verkeer weergegeven.
Figuur 5.5: verdeling verkeer
Intensiteiten
De Kinheim zal in 2021 worden ingericht als een erftoegangsweg. Dergelijke wegen wikkelen volgens het principe duurzaam veilig doorgaans tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal af. De Midswaard en Proosdij wikkelen ongeveer evenveel verkeer af maar zijn nu geen erftoegangswegen. Er wordt voor deze wegen uitgegaan van de maximale capaciteit van 6.000 mvt/etmaal omdat ze in het verlengde van de Kinheim liggen. Daarbij heeft de Proosdij dezelfde inrichting als de huidige Kinheim. In tabel 5 worden de verkeersintensiteiten weergegeven gebaseerd op het verkeersprognosemodel 'Noord-Holland zuid 2.4' met 2030 als prognosejaar en het totaal verkeer inclusief de toename verkeer door de ontwikkeling.
Tabel 5: Verkeersintensiteiten 2030
De verkeersintensiteit in 2030 op de Kinheim zal met de uitbreiding van de basisschool 2.630 mvt/etmaal bedragen. Dit blijft ruim onder de 6.000 mvt/etmaal. De weg biedt ruim voldoende restcapaciteit om deze toekomstige verkeersintensiteit af te wikkelen. Hetzelfde geldt voor de afwikkeling van het verkeer over de Midswaard 1.858 mvt/etmaal en Proosdij 2.358 mvt/etmaal. Deze wegen blijven ruim onder de 6.000mvt/etmaal en hebben ruim voldoende restcapaciteit om het verkeer af te wikkelen. Er worden daarom geen knelpunten verwacht met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer.
Parkeren
De geplande uitbreiding van de nieuwbouw ligt op een locatie waar nu het bestaande schoolgebouw staat met 6 leslokalen, dit aantal wordt uitgebreid tot 13 leslokalen. De parkeerbehoefte wordt volgens de beleidsregel Handboek parkeren Haarlemmermeer berekend op basis van CROW-publicatie 381 (matig stedelijk, gemiddeld kencijfer). De gemeente Haarlemmermeer kent geen beleid voor het aantal kiss en ride-plaatsen, wel blijkt uit ervaringen bij andere scholen een parkeervraag voor kiss en ride van 3 parkeerplaatsen. In tabel 6 wordt de parkeerbehoefte zonder kiss en ride weergegeven.
Tabel 6: Parkeerbehoefte personenauto's
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dienen volgens de parkeernormen 18 parkeerplaatsen aanwezig te zijn (exclusief kiss en ride strook). Op dit moment zijn er ongeveer 10 parkeerplaatsen aanwezig. Dat worden na de herinrichting van de weg 24 parkeerplaatsen. Hierdoor blijven er nog 6 parkeerplaatsen over om in te richten voor een kiss en ride strook. De parkeervraag kan daarmee opgevangen worden op de beoogde langsparkeerplaatsen langs Kinheim.
Verkeersveiligheid
De Kinheim wordt in 2021 heringericht naar aanleiding van de vervanging van de riolering in 2020-2021. In de nieuwe situatie vervallen de wegversmallingen en de fietssuggestiestrook. Kinheim wordt in zijn geheel een 30 km/uur zone met daarbij behorende verkeersremmende maatregelen zoals (kruispunt)plateaus. De Schoolzone blijft gehandhaafd, net zoals de oversteekvoorziening en het langsparkeren. De 30 km/uur zone wordt uitgevoerd in asfalt. Het verlagen van de snelheid van 50km/uur naar 30km/uur met bijbehorende maatregelen zorgt voor een verbetering van de verkeersveiligheid. De huidige en de nieuwe verkeersituatie wordt weergegeven in figuur 5.6.
Figuur 5.6: Verkeerssituatie huidige en toekomstige situatie
De ontsluiting van de planontwikkeling is goed. Er vindt een verkeerstoename van 630mvt/etmaal plaats maar de Kinheim en omliggende wegen bieden ruim voldoende capaciteit om dit te kunnen verwerken waardoor het niet zal leiden tot knelpunten op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Waterbeheerplan 5 2016-2021
In het “Waterbeheerplan 5 2016 – 2021” staat samen werken aan water centraal. Zodat nu en in de toekomst in dit deel van Nederland waar onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Het Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten. Dit wordt bereikt door:
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afval- en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Keur Rijnland 2015
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Het uitgangspunt van de Keur Rijnland 2015 is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt.
Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030
De Strategische Samenwerkingsagenda Haarlemmermeer-Rijnland (verder Waterplan) is een samenwerkingsdocument tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het geeft de situatie en problemen weer van het hele watersysteem (oppervlaktewater, hemelwater, grondwater en afvalwater) in Haarlemmermeer. Het stelt doelen met betrekking tot de riolering, het oplossen van infrastructurele knelpunten en nemen van maatregelen. Het Waterplan heeft onder andere als ambitie:
In het Waterplan worden ook grondwatermaatregelen beschreven, omdat deze een belangrijke link hebben met de rest van het watersysteem, zoals oppervlaktewater en de ruimtelijke inrichting. Daarnaast is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan grondwater, waardoor een inhaalslag nodig is om aan de zorgplicht te voldoen.
De maatregelen die genomen moeten worden om de doelstellingen voor het watersysteem te bereiken zijn verzameld in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan. De financiering van deze maatregelen komt uit verschillende bronnen, waaronder het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).
Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer verplicht periodiek een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vast te stellen om invulling te geven aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP bevat rioleringsbeleid en een overzicht van alle aanwezige rioleringsvoorzieningen, inclusief de actuele toestand ervan en de te verwachten vervangingsperioden. Ook geeft het plan inzicht in de wijze waarop de riolering wordt beheerd, welke effecten er zijn voor het milieu en hoe het beheer wordt gefinancierd.
De gedachten vanuit de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, Proeftuin klimaatbestendige stad en het Integraal Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030 zijn ook van toepassing op het gemeentelijk riolerings- en grondwaterbeleid. De rode draad in het beleid is dat de gemeente streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.
Vanuit het Bestuursakkoord Water heeft de gemeente verdere invulling gegeven aan een verbetering van de samenwerking met omliggende gemeenten en het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan Kinheim 8 te Zwanenburg. Op het perceel is momenteel een school gevestigd, deze wordt gerenoveerd en uitgebreid. Het noordelijk deel van het perceel is in gebruik als speelplaats en grotendeels verhard. Op de speelplaats staan meerdere bomen. Langs de noordwestelijke zijde is een 5 meter brede groenstrook (buiten het perceel) die tevens dient ter afscheiding met naastgelegen woningen. Het zuidelijk deel bestaat uit gras, lage struiken en bomen en is volledig onverhard. Ten behoeve van het nieuwe gebouw wordt het schoolplein aan de noordwest kant verkleind. Aan de zuidoost kant vindt de uitbreiding plaats in de groene zone waardoor het verhard oppervlak toeneemt met maximaal 340 m2.
Figuur 5.7: Planvoornemen
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Door de ligging in bebouwd gebied is het plangebied niet gekarteerd in de Basisregistratie Ondergrond. Ten zuidwesten de kern Zwanenburg bestaat de bodem uit moerige eerdgronden met een moerige bovengrond of moerige tussenlaag op niet-gerijpte zavel of klei. Uit het Actueel Hoogtebestand Nederland blijkt dat de maaiveldhoogte rondom de school ongeveer -3,6 m NAP is. Uit het vigerende bestemmingsplan 'Zwanenburg West en De Weeren' blijkt dat er geen gegevens bekend zijn over bodemdaling en dat de kwaliteit van het grondwater een normaal beeld vertoond.
Figuur 5.8: Bodemopbouw (BROloket)
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen waterkeringen. De Zwanenburgerdijk ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering (figuur 5.9). Het plangebied bevindt zich niet binnen de kernzone en/of beschermingszone van de waterkering. De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterkering en veiligheid.
Figuur 5.9: Legger Regionale keringen (Rijnland)
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen in de Haarlemmermeerpolder. Volgens de Legger (figuur 5.10) is er in het plangebied en haar directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met maximaal 340 m2. Onder 500 m2 is geen compensatie in de vorm van open water vereist.
Figuur 5.10: Legger Oppervlaktewater (Rijnland)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er zijn ook geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwater en riolering
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
In de huidige situatie is het schoolgebouw aangesloten op de gemeentelijke riolering, bestaande uit een gemengd stelsel. Het nieuwe gebouw wordt hier op aangesloten. In het plangebied is geen afvalwatertransportleiding aanwezig.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
De beoogde ontwikkeling betreft een gemeentelijk project waarvoor de gemeente financieel verantwoordelijk is.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. Bij het vooroverleg met de reguliere overlegpartners wordt daarom ook de dorps- en wijkraden van het plangebied betrokken. De reacties uit zowel het vooroverleg als de zienswijzenperiode worden voorzien van een beantwoording en verwerkt in het bestemmingsplan.
De kernboodschap van het participatiebeleid (2014) is: "Kennis en mensen verbinden, door meedenken, meepraten en meebeslissen over zaken die spelen in de leefomgeving te stimuleren én ruimte te bieden aan initiatieven vanuit de samenleving".
Omdat het gaat om een kleinschalig plan met een relatief kleine impact op de omgeving en de participatie mogelijkheden vanwege de coronamaatregelen beperkt zijn wordt de participatie vormgegeven via een informatieavond voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Een voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de rijksoverheid, de provincie en het waterschap. Niet in alle gevallen is het echter nodig een voorontwerpbestemmingsplan voor te leggen aan provincie en rijk. Alleen als er rijks- of provinciale belangen in het geding zijn is vooroverleg nodig.
Concreet zijn de volgende instanties verzocht om op het plan te reageren:
Provincie Noord-Holland
Hoogheemraadschap van Rijnland
Veiligheidsregio Kennemerland
Daarnaast is de dorpsraad Zwanenburg/ Halfweg in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren.
De provincie heeft niet gereageerd, maar er is geen sprake van een provinciaal belang dat in het geding is. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Uit de stukken blijkt dat er sprake is van een toename verhard oppervlak van minder dan 500 m² en minder dan 1,5 m-mv grondverzet. Verder wordt rekening gehouden met het afkoppelprogramma zoals verwoord in de GRP en Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030.
De veiligheidsregio Kennemerland heeft aangegeven dat het de conclusies van hoofdstuk 5.4 Externe veiligheid onderschrijft en geen bezwarende of aanvullende opmerkingen m.b.t. het geprojecteerde plan heeft.
De dorpsraad heeft aangegeven voorstander te zijn van het verhogen van de bouwhoogte zodat er in 2 bouwlagen gebouwd kan worden. Er is een schrijffout aangepast naar aanleiding van een opmerking. Ook is er een vraag gesteld over de invulling van de extra ruimte voor buurtverenigingen en kinderopvang. De gemeente heeft de dorpsraad aangegeven dat het gebouw straks onderdak biedt voor primair onderwijs en kinderopvang. De Kinderopvangorganisatie huurt ruimte van de gemeente tegen marktconforme huurprijs. Daarnaast biedt het gebouw mogelijkheden voor medegebruik door anderen mits dit past binnen het karakter van een Community School. Hiervoor zal door het schoolbestuur een gebruiksvergoeding worden gevraagd. Dit is in lijn met de wetgeving die voor scholen geldt (onderwijsverordening). Indien klaslokalen leeg komen te staan, dan is in de onderwijsverordening bepaald dat een schoolbestuur er voor kan kiezen om deze lokalen te verhuren. Op dit moment is de gemeente bezig om in samenspraak met de schoolbesturen te komen tot een harmonisatie van huurtarieven voor zowel medegebruik als niet volgtijdelijke verhuur.
Het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op 31 augustus 2021 bekendgemaakt. De bekendmaking vond plaats in het Gemeenteblad (via
www.officielebekendmakingen.nl) en op de gemeentelijke website
(haarlemmermeergemeente.nl). Het ontwerpbesluit heeft met de daarop betrekking hebbende stukken vanaf 1 september 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode konden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Er is één zienswijze binnengekomen. In de Nota van zienswijzen bestemmingsplan Zwanenburg Kinheim 8 is de zienswijze samengevat en beantwoord. Deze nota is onderdeel van het raadsvoorstel om het bestemmingsplan vast te stellen.
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.
Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwd mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.
De bestaande groenstrook om het schoolgebouw heen is bestemd met Groen. Binnen Groen zijn tevens onder andere wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen toegestaan.
Het beoogde schoolgebouw is bestemd met Maatschappelijk. De gebruiksmogelijkheden zijn gelijk aan de huidige situatie. Zo is onder andere onderwijs en kinderopvang / naschoolse opvang toegestaan.
Wel is het bouwvlak vergroot, conform de stedenbouwkundige randvoorwaarden (zie hoofdstuk 2). Binnen het bouwvlak is een gebouw van maximaal 2.500 m2 bvo toegestaan. Verder is de maximale bouwhoogte op onderdelen verhoogd, zodat een tweelaags gebouw mogelijk is.
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan. Ook de parkeerregels zijn opgenomen in dit hoofdstuk. In deze regel wordt dynamisch verwezen naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer. Dit heeft tot gevolg dat, indien in het kader van het bestemmingsplan gebouwd kan worden, op basis van het bestemmingsplan altijd het op dat moment actuele geldende parkeerbeleid van de gemeente Haarlemmermeer gehanteerd moet worden bij het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning
Overgangsrecht
Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.
Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot.
Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn voorschriften opgesteld waarbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.
Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.