direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofddorp Oude Raadhuis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voormalig raadhuis van de gemeente Haarlemmermeer is gelegen aan de westzijde van de Hoofdweg te Hoofddorp. Het vrijstaande pand werd in 1867 gebouwd, twaalf jaar na de instelling van de gemeente Haarlemmermeer. In de loop der tijd gaf ruimtegebrek aanleiding tot de bouw van een nieuw raadhuis, dat in 1980 in gebruik werd genomen.

Het pand is geregistreerd als Rijksmonument en is samen met het polderhuis, het voormalige kantongerecht en de voormalige korenbeurs gesitueerd in het oude bestuurscentrum van de Haarlemmermeerpolder. Dit centrum bevindt zich op het kruispunt van de twee hoofdassen door de polder: de Hoofdvaart, de vaart die de polder in een oostelijk en westelijk deel scheidt, en de Kruisvaart, die de polder scheidt in een noordelijk en zuidelijk deel. In onderstaand figuur een afbeelding van Het Oude Raadhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0001.png"

Figuur 1: Het Oude Raadhuis aan de Hoofdweg 675 te Hoofddorp

Sinds 1982 is het pand in gebruik als cultureel centrum. In het pand is een kleine theaterzaal van Schouwburg De Meerse gevestigd, die ruimte kan bieden aan circa 100 bezoekers. Er worden (theater)voorstellingen, concerten en films gehouden, georganiseerd en vertoond. De theaterzaal is gesitueerd op de eerste verdieping van het pand.

De gemeente Haarlemmermeer is voornemens de bestemming van het pand te verruimen. Naast de bestaande functies moet het pand in de toekomst ook ruimte kunnen bieden aan een kantoor, dienstverlening en zelfstandige horeca op de begane grond, met een beperkte terrasfunctie in een deel van de bijhorende achter- en zijtuin.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Hoofdweg 675 te Hoofddorp, op het kruispunt van Raadhuislaan en Hoofdweg, nabij de rotonde Beursplein (zie onderstaand figuur). De locatie bevindt zich in het centrum van Hoofddorp. De omgeving van de planlocatie is een gemengd gebied met hoofdzakelijk woon- en winkelfuncties, kantoren, maatschappelijke functies en horeca.

Aan de voorzijde van Het Oude Raadhuis zijn 9 openbare parkeerplaatsen gesitueerd. Daarnaast zijn in de directe omgeving veel openbare parkeervoorzieningen aanwezig, waaronder de gelegenheden aan Marktplein, Kruisweg, Raadhuislaan en Hoofdweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0002.png" Figuur 2: Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Stedenbouw en architectuur

Het Oude Raadhuis werd in 1867 gebouwd in een eclectische bouwtrant met voornamelijk neo-classicistische elementen. Voor de hoofdingang staan twee grote platanen. Het pand kan worden omschreven als een vrijstaand driebeukig pand, bestaande uit blokvormige bouwvolumes op een uit drie rechthoeken samengesteld grondplan. Het middelste bouwvolume is het grootste en is opgetrokken op een vrijwel vierkant grondplan. De twee flankerende bouwvolumes zijn kleiner en lager en zijn opgetrokken op een rechthoekig grondplan.

Het gevelvlak van het middelste blok aan de voorzijde springt ten opzichte van de zijblokken vooruit (zie onderstaand figuur). Aan de achterzijde van het pand springen de vleugels vooruit. Het pand heeft twee bouwlagen, waarbij het middelste bouwvolume wordt afgesloten door een afgeplat tentdak met zwarte pannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0003.png"

Figuur 3: Vooraanzicht Het Oude Raadhuis, foto genomen vanaf Hoofdwegzijde (bron: Wikipedia)

Aan de voorzijde is op de noklijn een centrale klokketoren geplaatst. De twee bouwvolumes aan weerszijden van het centrale deel hebben een schilddak met zwarte pannen en hebben beide een noklijn loodrecht op de Hoofdweg. Ter hoogte van de plint is een hardstenen trap met een bordes aangebracht. Op de begane grond bevindt zich de entree. Boven de entree bevindt zich een houten balkon.

Het uit 1867 daterende raadhuis is van algemeen belang uit cultuur- en architectuurhistorisch oogpunt als een qua exterieur gaaf bewaard gebleven voorbeeld van overheidsarchitectuur uit de tweede helft van de 19de eeuw in een eclectische, merendeels op het neo-classicisme geïnspireerde, bouwtrant. Daarnaast heeft het pand ensemblewaarde door de situering in het oude bestuurscentrum van de Haarlemmermeerpolder, samen met het voormalige kantongerecht, het polderhuis en de voormalige korenbeurs.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan 'Hoofddorp Oud West' is op 29 januari 2004 door de raad vastgesteld en sinds 1 juni 2005 onherroepelijk geworden.

Het bestemmingsplan is inmiddels geactualiseerd. Het geactualiseerde bestemmingsplan 'Hoofddorp Oud West en Pax' is op 29 oktober 2015 door de raad vastgesteld, waarbij het plangebied is gewijzigd ten opzichte van het moederplan 'Hoofddorp Oud West'. Voorliggende planlocatie is, vanwege de destijds bestaande onzekerheid over de toekomstige eigendomssituatie en invulling, van actualisatie uitgezonderd, waardoor het bestemmingsplan 'Hoofddorp Oud West' nog steeds op de planlocatie van toepassing is.

Het perceel van Het Oude Raadhuis met bijbehorende parkeervoorziening kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0004.png"

Figuur 4: Plankaart bestemmingsplan 'Hoofddorp Oud West'

In de voorschriften van het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten aanzien van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'.

Artikel 6. 'Maatschappelijke doeleinden (M)'

De op de kaart als 'Maatschappelijke doeleinden (M)' aangegeven gronden zijn bestemd voor educatieve, sociale, religieuze en culturele doeleinden en voor voorzieningen ten behoeve van (medische) zorg.

Op de gronden zijn toegestaan:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. groenvoorzieningen, waterpartijen;
  • d. tuinen en erven;
  • e. wandelpaden;
  • f. parkeerplaatsen en overige verhardingen.

Het gebruik als kantoor, voor dienstverlening of zelfstandige horeca (met terrasfunctie) is niet toegestaan. Om het gewenste gebruik van het pand te kunnen verwezenlijken wordt een planologische procedure gevoerd op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

2.4 Het plan

Het Oude Raadhuis is op dit moment in gebruik als theater. Naast de theaterfunctie zijn ook educatieve, sociale, religieuze en culturele doeleinden en voor voorzieningen ten behoeve van (medische) zorg toegestaan.

In voorliggend bestemmingsplan worden, naast de reeds toegestane functies ook de functies kantoor, dienstverlening en (zelfstandige) horeca tot en met horeca categorie 2 op de begane grond mogelijk gemaakt. Onder horeca wordt verstaan: een bedrijfsfunctie die is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. Onder de gebruiksfunctie horeca worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • 1. horeca categorie 1: zelfstandige horeca-inrichtingen, hoofdzakelijk gericht op spijsverstrekking en het verstrekken van alcoholvrije dranken aan bezoekers en werknemers van winkelgebieden, kantoor- en bedrijventerreinen, toeristisch-recreatieve gebieden e.d. Daaronder worden begrepen: een ijssalon, lunchroom, snackbar, koffie/theehuis en andere naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen horecabedrijven.
  • 2. horeca categorie 2: zelfstandige inrichtingen, hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, maaltijden en het bieden van gelegenheid om te luisteren naar (mechanische) muziek. Daaronder worden begrepen: een bar, restaurant en andere naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen horecabedrijven.
  • 3. horeca categorie 3: zelfstandige, grootschalige horeca-inrichtingen (1.000 m2 bvo of meer), hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken in combinatie met het geven van gelegenheid tot het luisteren naar (live) muziek, het kunnen dansen en/of het bieden van ander vermaak en zelfstandige, grootschalige fastfoodvestigingen (1.000 m2 bvo of meer). Daaronder worden begrepen: partycentrum, discotheek, grootschalige fastfood en andere naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk te stellen horecabedrijven.

Het bestemmingsplan maakt uitsluitend, op de begane grond, horeca tot en met categorie 2 planologisch mogelijk. Daarbij wordt aan twee zijden van het bestaande gebouw, onder voorwaarden (ten aanzien van omvang, openingstijden en maximale geluidhinder) de mogelijkheid voor terrassen geboden. Ook wordt het maximale binnenniveau voor geluid vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0005.png"

Figuur 5: schematische weergave van terrassen ten behoeve van de horecafunctie op de begane grond

Het pand is in eigendom van de gemeente Haarlemmermeer. De bovenverdieping wordt verhuurd aan Schouwburg De Meerse.

Met een ruimere bestemming van het Oude Raadhuis kan worden bereikt dat het gebouw, afhankelijk van de behoefte en de vraag uit de markt, gebruikt kan worden voor meerdere passende, elkaar versterkende of combineerbare functies.

Daarmee is niet alleen het bestaan van het gebouw zelf gewaarborgd, maar blijft het een toegankelijk en levend monument in het centrum van Hoofddorp.

De bouwmogelijkheden wijzigen niet ten opzichte van het bestemmingsplan 'Hoofddorp Oud West'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.

Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Het Barro legt geen restricties op voor de onderhavige locatie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • 2. Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voorbiodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • 3. Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

Ten aanzien van het laastgenoemde belang stelt de SVIR: Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee voor de concurrentiekracht van Nederland. Het Rijk is verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO-werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden in of op de zeebodem.

Het pand Hoofdweg 675 heeft een rijksmonumentale status. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet vanwege de nationale cultuurhistorische betekenis. Gezien de monumentale status is 'Nationaal belang 10' van toepassing: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

In voorliggend bestemmingsplan wordt geen afbreuk gedaan aan de monumentale status van het pand. Voorliggend bestemmingsplan maakt, naast het bestaand gebruik, ook kantoor, dienstverlening en horeca mogelijk. Bouw- of sloopwerkzaamheden zijn niet aan de orde.

3.1.3 Luchthavenindelingsbesluit

Gemeenten die (deels) gelegen zijn binnen het beperkingengebied rondom Schiphol moeten rekening houden met beperkingen die worden gesteld aan het ruimtegebruik. Deze beperkingen staan in het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (Lib). De regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en bij het beoordelen van aanvragen om een omgevingsvergunning. In sommige gevallen kan van de Lib-regels worden afgeweken met een verklaring van geen bezwaar.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een bestaand gebouw met de huidige functie 'maatschappelijke doeleinden', waaraan een drietal functies worden toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het Luchthavenindelingsbesluit.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld en voor het laatst geactualiseerd op 28 september 2015. Naast de structuurvisie heeft de provincie een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld waarin regels zijn opgenomen die de provinciale belangen beschermen. Deze regels zijn een uitwerking van de structuurvisie. De PRV is op 12 december 2016 vastgesteld en trad in werking op 1 maart 2017.

De Provincie Noord-Holland heeft gekozen voor drie hoofdbelangen: klimaatbestendigheid, duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. De structuurvisie borduurt voort op en heeft de eerdere streekplannen vervangen. Met name de scheiding tussen landelijk en stedelijk gebied komt sterk naar voren in de visie. In het landelijk gebied is de provincie veel meer terughoudend ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen dan in het stedelijke gebied, waar lokale overheden veel meer vrijheid hebben om hun eigen beleid te voeren.

Bestaand stedelijk gebied

De gehele projectlocatie bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. De PRV stelt binnen bestaand stedelijk gebied voorwaarden aan stedelijke ontwikkelingen, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging van een bestaand pand. Zodoende kan worden gesteld dat in voorliggend plan geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd.

Het provinciaal beleid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Haarlemmermeer 2030

Op 18 oktober 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 (SVH) vastgesteld. Door middel van deze visie wil de gemeente 'De samenhang laten zien van plannen en gewenste toekomstige ontwikkelingen'. Het is een belangrijk ruimtelijk instrument waarin de inrichting van de ruimte beschreven wordt en dat de basis vormt voor alle bestemmingsplannen. Er staat bijvoorbeeld in hoofdlijnen in waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd mag worden.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat iedere gemeente in een of meer structuurvisies haar ruimtelijk beleid moet vastleggen. Los van deze verplichting ziet het college de structuurvisie ook als een noodzakelijk en bruikbaar instrument. De al eerder door de gemeenteraad vastgestelde Toekomstvisie Haarlemmermeer is het vertrekpunt voor de strategie achter de structuurvisie. Hierbij is aandacht voor zowel de ruimtelijk-fysieke inrichting als voor de sociaal-maatschappelijke, economische en bestuurlijke inrichting. De ambities, de langetermijnvisie op Haarlemmermeer en grote maatschappelijke opgaven vormen tezamen de contouren van de structuurvisie. De structuurvisie wordt daarna (ruimtelijk) verder geconcretiseerd in deelstructuurvisies en/of bestemmingsplannen.

Naast het borgen van vastliggende grote planontwikkelingen, lopende planontwikkelingen en nog gewenste toekomstige ontwikkelingen, wil het college ook de volgende doelen realiseren:

  • (ruimtelijk) vertalen van ruimtelijk-fysieke, sociaal-maatschappelijke, economische en bestuurlijke ambities; richting geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlemmermeer in de periode tot 2030;
  • een kader bieden voor het toetsen van het ruimtelijk beleid en plannen voor de periode 2010-2020;
  • situeren, initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen die een positief effect hebben op het wonen, werken en welbevinden in Haarlemmermeer;
  • geven van zekerheid aan bewoners en belanghebbenden over de ontwikkelingen die de gemeente nastreeft;
  • bieden van inzicht in de langetermijninvesteringen en geven van de mogelijkheid voor het verhalen van kosten voor bovenwijkse voorzieningen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Netwerken

De SVH gaat specifiek in op netwerken. In de netwerken zijn vooral de knooppunten van grote betekenis. Het ruimtelijk organisatieprincipe volgens de wijkgedachte, met een centrum en een park in het midden, lijkt daarmee in belang af te nemen. Bovendien is de wijk niet meer de geëigende schaal waarop eigenaarschap en ontmoeting als vanzelfsprekend tot stand komen. Knooppunten worden, voor zover ze dat nog niet zijn, de nieuwe brandpunten in de stedelijke structuur.

In knooppunten met het accent op lang(er) verblijf ligt de nadruk meer op zorg en ontmoeting. In knooppunten met het accent op bewegen ligt de nadruk op kort verblijf met handige overstapdiensten. Afhankelijk van de omgeving van het knooppunt en de aard en duur van het verblijf, kunnen we verschillende knooppunten onderscheiden:

  • Pure verkeersknooppunten: overstappen en parkeren met daaraan gerelateerde diensten;
  • Sociale knooppunten: ontmoetings- en verblijfsruimten, zorgvoorzieningen;
  • Functieknooppunten: winkelcentra, zorgvoorzieningen, onderwijs en kinderopvang, recreatie/ leisure, uitgaansvoorzieningen (bijvoorbeeld theater en horeca).

Voorliggend bestemmingsplan maakt onder andere horeca mogelijk bij een reeds bestaande culturele voorziening. Hiermee ontstaat een functieknooppunt, zoals beschreven in de SVH. Het plan levert in functionele zin een bijdrage aan de netwerken in de gemeente Haarlemmermeer.

3.3.2 Nota Commerciële Voorzieningen 2016

Haarlemmermeer kent een grote variatie aan goed bereikbare woon- en werkmilieus, groengebieden en voorzieningen en is daarmee een prettige plek om te wonen, werken en recreëren. De gemeente wil dit in de toekomst behouden en verbeteren door een goed ontsloten en bereikbare gemeente te zijn met een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat.

Met de 'Nota Commerciële Voorzieningen 2016' wordt het structuurversterkende voorzieningenbeleid voor detailhandel, horeca en dienstverlening van de voorgaande periode voortgezet, waarbij extra aandacht voor het voorkomen van structurele leegstand. Geconstateerd wordt daarbij dat het gebruik steeds meer in een menging van voorzieningen voorkomt. Buiten de bestaande voorzieningenstructuur is bij met name bedrijfsfuncties of maatschappelijke functies van belang dat ruimte wordt geboden voor ondersteunende horeca en/of detailhandel. De beleidsnota geeft ook aan dat het passend is op bedrijventerreinen afhaalpunten te vestigen en gaat ook in op andere vormen van nieuwe gebruiksvormen met betrekking tot commerciële voorzieningen. Bestemmingsplannen dienen daartoe ruimte te geven.

De planlocatie maakt onderdeel uit van de bestaande structuur van dorps- of wijkwinkelcentra. Het centrum van Hoofddorp kent een diversiteit aan bedrijfs- en maatschappelijke functies, horeca- en detailhandelsvestigingen. De doelstelling van de beleidsnota is de bestaande structuur te versterken en dus niet buiten bestaande centra nieuwe vestigingen toe te staan.

In voorliggend bestemmingsplan worden in een bestaand pand, naast de reeds bestaande functies, de gebruiksfuncties kantoor, dienstverlening en horeca mogelijk gemaakt. Door de planologische verruiming van functies wordt de bestaande voorzieningenstructuur versterkt en uitgebreid. De maatschappelijke mogelijkheden van het historische pand worden verruimd. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Ruimte

4.1 Planologie

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd.

In de motivering van de Ladder vóór 1 juli 2017 diende beschreven te worden:

  • 1. dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Vanaf 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd op de volgende punten:

  • het begrip 'actuele regionale behoefte' is geschrapt en in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;
  • er is een nieuw artikellid toegevoegd op grond waarvan de Laddertoets bij bestemmingsplannen met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Indien sprake is van een enigszins substantiële toename van bouwmogelijkheden of van nieuwbouw en een functiewijziging na sloop, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de lijn van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, ook als bijvoorbeeld een functiewijziging (zonder extra ruimtebeslag) gepaard gaat met een toename van het oppervlakte van detailhandel (magazijn- en expeditieruimte) ten koste van een stallingsgarage (De ladder voor duurzame verstedelijking; Handleiding en juridische Q&A, Stibbe & Bureau Stedelijke Planning, 2015).

Situatie plangebied

In voorliggend bestemmingsplan worden, naast de reeds toegestane functies, de functies kantoor, dienstverlening en horeca mogelijk gemaakt in een gebouw dat reeds geschikt is voor educatieve, sociale, religieuze en culturele doeleinden en voor voorzieningen ten behoeve van (medische) zorg. Voorliggend plan creëert geen substantiële toename aan nieuwe bouwmogelijkheden. In voorliggend bestemmingsplan worden, ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. In de buitenruimte wordt een terrasfunctie mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast blijkt volgens het gemeentelijke beleid behoefte aan versterking en intensivering van de beoogde functie op deze locatie. De planlocatie maakt onderdeel uit van de bestaande structuur van dorps- of wijkwinkelcentra. De doelstelling van de beleidsnota is de bestaande structuur te versterken en dus niet buiten bestaande centra nieuwe vestigingen toe te staan (zie paragraaf 3.3.2 Nota Commerciële Voorzieningen 2016).

Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het project is in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking voldoende gemotiveerd.

4.2 Verkeerskundige aspecten

In het kader van de beoogde ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

In de toekomstige situatie wordt circa 583 m2 ruimte geboden voor dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca-activiteiten tot en met horeca categorie 2 (op de begane grond), cultuur en ontspanning.

Om de toekomstige verkeersgeneratie en het bijhorende parkeerprogramma te kunnen bepalen, moet in de berekening worden uitgegaan van de functies met de hoogste verkeersgeneratiecijfers. De planlocatie is volgens Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer gelegen in een sterk stedelijk gebied.

Parkeerbeleid

Met het Handboek parkeernormen Haarlemmermeer zijn de parkeernormen uit het Deltaplan Bereikbaarheid geactualiseerd. De parkeernormen zijn gebaseerd op een landelijke richtlijn, uitgegeven door het CROW, "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering", publicatie 317.

Met het handboek en bijbehorende berekeningsblad kan voor benoemd situaties de parkeernorm op eenduidige wijze kan worden vastgesteld. Door combinaties van de zes in te voeren variabelen functie, centrumligging, stedelijkheid, afstand tot HOV-halte of station, recht op OV-vergoeding en doelgroep met traditioneel lager autobezit, wordt de parkeernorm gericht uitgerekend.

De gemeentelijke parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen, nieuwe uitbreidingen of herinrichtingen. In bestaande situaties is uitgegaan van de normen die golden ten tijde van de realisering. Sindsdien is het autobezit en - gebruik echter toegenomen. In een aantal gevallen leidt dat tot knelpunten. De oplossing voor dit soort knelpunten wordt gezocht in maatwerk. Het is niet realistisch om die gevallen te vergelijken met huidige parkeernormen. In plaats daarvan moeten er oplossingen komen, die gebaseerd zijn op onderzoek van de bestaande situatie.

Gemiddeld elke drie tot vier jaar wordt de set parkeerkencijfers door het CROW geüpdatet. Wanneer de volgende update plaatsvindt, wordt dit handboek waar nodig herzien en de toepasbaarheid van de landelijke kencijfers in Haarlemmermeer getoetst.

Er zullen in nieuwe en herziene (bestemmings)plannen geen parkeernormen meer separaat vastgelegd worden. In plaats daarvan wordt verwezen naar dit handboek.

Parkeren

De locatie is gelegen binnen een sterk stedelijk gebied: 50 meter van het centrum en minder dan 700 meter van HOV (Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer).

Voor een horecafunctie in deze zone geldt een parkeernorm van 8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Deze functie kent derhalve een norm van 20 parkeerplaatsen. De verdieping van het gebouw kent een parkeerbehoefte van 21 parkeerplaatsen (o.b.v. 330 m2 bvo). De totale parkeerbehoefte komt daarmee op 41 parkeerplaatsen.

Op het terrein van Het Oude Raadhuis zijn 9 openbare parkeerplaatsen beschikbaar. Op korte afstand van het plangebied is een groot aantal parkeervoorzieningen aanwezig, waaronder die aan de Raadhuislaan, Hoofdweg, Kruisweg en Marktplein.

Om die reden kan ontheffing aangevraagd worden van de verplichting om extra parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Met de toekomstige huurder zal worden afgesproken dat deze bezoekers naar de parkeermogelijkheden in het centrum verwijst.

Verkeersgeneratie

Voor de bestaande theaterfunctie geldt een verkeersgeneratie van 35 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag). De verwachting is dat de ritgeneratie door de functieverruiming geen significante invloed heeft op de bestaande verkeersstromen.

Conclusie

De verkeerskundige aspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.3 Water

4.3.1 Wet- en regelgeving

Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan geldt voor de planperiode 2009-2015 en is opgesteld op basis van de Waterwet. Het heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik naar 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem. Het plan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Ook omvat het plan een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving.

Watervisie 2021

De inzet van het provinciaal waterbeleid is om Noord-Holland nog mooier, bedrijviger en veiliger maken. Daarbij moet er een impuls uitgaan voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Waterproblemen worden aangepakt wanneer er al gebiedsontwikkeling plaatsvindt.

Voor gemeente Haarlemmermeer speelt met name het vinden van toekomstbestendige oplossingen voor de schoon- en zoetwaterproblematiek. Voor waterveiligheid wordt uitgegaan van: veilige dijken en duinen (laag 1 en ook de belangrijkste); een waterrobuuste ruimtelijke inrichting van overstromingsgevoelige gebieden (laag 2) en een op overstromingsrampen toegesneden calamiteitenorganisatie (laag 3). Deze meervoudige benadering van waterveiligheid wordt “meerlaagsveiligheid” genoemd.

Op de kaart Overstromingsrisico Noord-Holland zijn de overstromingsgevoelige gebieden indicatief aangegeven. De provincie maakt nog duidelijk welke gemeenten tot het overstromingsgevoelige gebied worden gerekend en in hun bestemmingsplannen duidelijk moeten maken hoe rekening wordt gehouden met het overstromingsrisico. Daarbij is het “waterrobuust inrichten” het uitgangspunt: het zodanig inrichten van overstromingsgevoelig gebied dat bij een overstroming de kans op slachtoffers klein is en de economische schade beperkt blijft. Er is nauwelijks overstromingsrisico vanuit de Noordzee, omdat deze kust voor het merendeel door brede duinen wordt beschermd.

Waterbeheerplan 5 2016-2021

In het “Waterbeheerplan 5 2016 – 2021” staat samen werken aan water centraal. Zodat nu en in de toekomst in dit deel van Nederland waar onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Het waterschap Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem.

De hoofdambitie is schoon water en droge voeten. Dit wordt bereikt door:

  • Beschermen tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem door een aanpak in drie lagen (meerlaagsveiligheid): preventie, adviseren over het beperken van de gevolgen van overstromingen (gevolgbeperking), en voorbereiden op een calamiteit.
  • Zorgen voor schoon en gezond water dat past bij de verschillende functies in een gebied.
  • Optimaliseren van de verwerking van het afvalwater en hergebruiken van de grondstoffen uit afvalwater.
  • Zorgen voor voldoende water: niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Keur Rijnland 2015

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt.

Waterstructuurvisie Haarlemmermeerpolder (Hoogheemraadschap van Rijnland)

In de Waterstructuurvisie Haarlemmermeerpolder heeft het hoogheemraadschap het waterbeleid (een klimaatbestendig en robuust watersysteem) verder geconcretiseerd. Het watersysteem wordt vormgegeven volgens principes: flexibele peilen, hogere peilen, lijn/vlakvormig ontwerp en optimalisatie van de inrichting. Hierbij worden de belangen van de bestaande en nieuwe gebruiksfuncties zoveel mogelijk ondersteund. De eerste drie principes zijn met name van toepassing bij gewijzigd gebruik.

Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030

De Strategische Samenwerkingsagenda Haarlemmermeer-Rijnland (verder Waterplan) is een samenwerkingsdocument tussen de gemeente en het hoogheemraadschap. Het geeft de situatie en problemen weer van het hele watersysteem (oppervlaktewater, hemelwater, grondwater en afvalwater) in Haarlemmermeer. Het stelt doelen met betrekking tot de riolering, het oplossen van infrastructurele knelpunten en nemen van maatregelen. Het Waterplan heeft onder andere als ambitie:

  • het scheiden van vuil afvalwater en schoon regenwater;
  • het tijdelijk bergen van water om extreme neerslag op te vangen;
  • afvalwater als bron te gebruiken waaruit afvalstoffen en energie gewonnen kunnen worden. Haarlemmermeer past bijvoorbeeld innovatieve ontwikkelingen toe bij het inzamelen van afvalwater zoals riothermie, het winnen van warmte uit afvalwater.

In het Waterplan worden ook grondwatermaatregelen beschreven, omdat deze een belangrijke link hebben met de rest van het watersysteem, zoals oppervlaktewater en de ruimtelijke inrichting. Daarnaast is er in het verleden onvoldoende aandacht besteed aan grondwater, waardoor een inhaalslag nodig is om aan de zorgplicht te voldoen.

De maatregelen die genomen moeten worden om de doelstellingen voor het watersysteem te bereiken zijn verzameld in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan. De financiering van deze maatregelen komt uit verschillende bronnen, waaronder het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019

De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer verplicht periodiek een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vast te stellen om invulling te geven aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het GRP bevat rioleringsbeleid en een overzicht van alle aanwezige rioleringsvoorzieningen, inclusief de actuele toestand ervan en de te verwachten vervangingsperioden. Ook geeft het plan inzicht in de wijze waarop de riolering wordt beheerd, welke effecten er zijn voor het milieu en hoe het beheer wordt gefinancierd.

De gedachten vanuit de Structuurvisie Haarlemmermeer 2030, Proeftuin klimaatbestendige stad en het integraal Waterplan Haarlemmermeer 2015-2030 zijn ook van toepassing op het gemeentelijke riolerings- en grondwaterbeleid. De rode draad in het beleid is dat de gemeente streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem.

Het GRP geeft basis de planning van nieuwe aanleg, plannen om vuiluitworp te reduceren en plannen voor beheer en onderhoud voor de komende vijfjaar, met een doorkijk naar de verdere toekomst.

Bij nieuwbouw en verbouw is het gescheiden aanbieden van het afvalwater en het hemelwater het uitgangspunt. Voor nieuwbouwwijken en grotere reconstructiegebieden wordt uitgegaan van een zwaardere ontwerpnorm voor het rioolstelsel, waardoor zwaardere regenbuien minder snel overlast veroorzaken. Om overlast door grondwater te voorkomen voorziet het GRP in de aanleg van drainage in vijf wijken: Rijsenhout-Zuid, Pax, Graan voor Visch (Hoofddorp), Linquenda, Welgelegen (Nieuw-Vennep), en het uitvoeren van grondwatermaatregelen in Zwanenburg.

Vanuit het Bestuursakkoord Water heeft de gemeente verdere invulling gegeven aan een verbetering van de samenwerking met omliggende gemeenten en met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

4.3.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. In 2000 is de watertoets geïntroduceerd door de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw en in 2001 vastgesteld door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen

Compensatieregeling

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de transformatie van een bestaand gebouw, zonder dat (extra) verharding wordt toegevoegd. Er wordt uitsluitend een terras op de bijhorende gronden toegevoegd, zonder dat hiervoor aanpassingen worden gedaan aan de ondergrond. Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland waarin geldt dat bij een toename van meer dan 500 m2 verhard oppervlak dient 15% gecompenseerd te worden in de vorm van open water in het zelfde peilgebied. Watercompensatie voor de ontwikkeling van het gebouw is hierdoor niet van toepassing.

Conclusie

Ter plaatse van het projectgebied zal ten behoeve van het voorgenomen initiatief geen verhard oppervlak worden toegevoegd waardoor watercompensatie niet nodig is. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.

In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de transformatie van een bestaand gebouw. Er vinden geen bodemroerende werkzaamheden plaats. Daarnaast is geen archeologische verwachting op de planlocatie van toepassing. Hiermee hoeft het aspect archeologie niet verder te worden gemotiveerd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.

Hoofdstuk 5 Milieu

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het initiatief getoetst aan milieu- en omgevingsaspecten en de bijbehorende regelgeving.

5.1 Bedrijven- en milieuzonering

Kader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt anderzijds de mogelijkheid om bepaalde bedrijvigheid te versterken, omdat deze zich (legaal) verder kan uitbreiden.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk. Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. Beoordeeld dient te worden of een kantoor, dienstverlening en horecafunctie wenselijk zijn in relatie tot aanwezige woningen in het gebied. De beoogde functies zijn geen kwetsbare functies, waardoor enkel de invloed van de nieuwe bedrijvigheid op de woningen beoordeeld hoeft te worden. Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009 van de VNG (Handreiking).

Situatie plangebied

Naast de reeds toegestane bedrijvigheid worden met voorliggend bestemmingsplan tevens de functies kantoor, dienstverlening en horeca op de begane grond mogelijk gemaakt. De toegestane vorm van horeca tot en met 2 (zie artikel 1.44 voor de begripsomschrijving van de horecacategorieën) is in de Handreiking van VNG gecategoriseerd onder SBI-2008 code 561: Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.. In een omgevingstype 'rustige woonwijk' is voor dit type bedrijvigheid milieucategorie 1 van toepassing, met een richtafstand van 10 meter. Kantoren en dienstverlening zijn gecategoriseerd onder SBI-2008 code 63, 69, 70, 71, 73, 74, 77, 78, 80, 81 en 82: Overige zakelijke dienstverlening: kantoren. In een omgevingstype 'rustige woonwijk' is ook voor deze type bedrijvigheid milieucategorie 1 van toepassing, met een richtafstand van 10 meter.

Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' kent de Handreiking ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.

De planlocatie is gelegen in een gebied met diverse functies, waaronder 'Kantoor', 'Maatschappelijk', 'Centrum-1', 'Centrum-2', 'Horeca', 'Gemengd' en 'Wonen' en aan een drukke doorgangsweg in het centrum van Hoofddorp. De situatie is daarmee te beschouwen als een omgevingstype 'gemengd gebied'. Een 'gemengd gebied' kent met een hogere milieubelasting, die het verlagen van de richtafstanden met één stap rechtvaardigt. Ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten kantoor, dienstverlening en horeca, hoeft in voorliggend bestemmingsplan dus geen richtafstand te worden aangehouden. Het gebouw is gelegen op circa 24 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning.

Aangezien de bedrijfsmatige werkzaamheden hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden, ontstaat een situatie waarin een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De overige, reeds toegestane functies in het pand wijzigen niet en hoeven derhalve ook niet te worden heroverwogen of gemotiveerd.

Daarnaast is akoestisch onderzoek verricht naar de situatie binnen het gebouw op de begane grond en de situatie op de eventuele terrassen, wanneer hier een horecafunctie wordt uitgeoefend. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in de Bijlage Akoestisch onderzoek. In paragraaf 5.4 Geluid is een beschouwing van het akoestisch onderzoek opgenomen.

Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Externe veiligheid

5.2.1 Kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 personen of meer gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (10, 100, of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (geen norm).

5.2.2 Relatie tot het plangebied

In de beoogde gebruiksfuncties kantoor, dienstverlening en horeca worden geen gevaarlijke stoffen en goederen opgeslagen of in installaties conform artikel 4 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) gebruikt. Op basis van de activiteiten is het project geen inrichting die conform artikel 4 van het BEVI risico's oplevert voor de omgeving.

Het projectgebied is niet gelegen in de nabijheid van inrichtingen, buisleidingen of (spoor)wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

5.3.2 Relatie tot het plangebied

In voorliggend project wordt een bestaand gebouw gewijzigd van functie. De gebruiksfuncties kantoor, dienstverlening en horeca zijn geen gevoelige functies. Daarnaast worden geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd. Een verkennend bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.4 Geluid

5.4.1 Kader

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

Luchtverkeerslawaai

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en ‘s nachts (Lnight)) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

5.4.2 Relatie tot het plangebied

Het projectgebied is niet gelegen op een gezoneerd bedrijventerrein. Het projectgebied valt niet binnen de geluidszone van het spoor.

Ten behoeve van de beoogde functies is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelastig op geluidgevoelige objecten in de omgeving. Het onderzoek is als Bijlage Akoestisch onderzoek toegevoegd aan het bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de goede ruimtelijke ordening is gewaarborgd. Hierbij is uitgegaan van de horeca categorie die het bestemmingsplan toestaat (horeca categorie 2). In het onderzoek zijn zowel de buiten- als binnenactiviteiten beschouwd waaronder stemgeluid op eventuele buitenterrassen en (achtergrond)muziek binnen, Daarvoor bepaalt het bestemmingsplan maximale geluidniveau's.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Kader

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende mate uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
5.5.2 Relatie tot plangebied

Voorliggend bestemmingsplan betreft de functiewijziging van een bestaand gebouw. Gelet op bovenstaande voorbeelden overschrijdt dit project daarom de 3%-grens niet. De toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige gebruiksmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan is vrijwel nihil. Exacte getallen zijn niet te geven, aangezien voor een restaurant geen verkeersgeneratiegegevens' bestaan. Hierdoor treedt ten opzichte van de huidige situatie een zeer geringe verslechtering op en draagt dit project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat

Met behulp van de monitoring van het NSL is op 14 maart 2017 vastgesteld wat de huidige achtergrondconcentraties en de prognoses voor 2020 en 2025 in het plangebied zijn (zie onderstaande tabel). Het dichtst gelegen meetpunt is gelegen op enkele meters van het plangebied. Uit de resultaten van de monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties zowel voor NO2, PM10 als voor PM2,5 ruim onder de grenswaarden van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25,0 µg/m3 voor PM2,5 blijven (tabel 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0006.png"

Tabel: achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied (bron: nsl-monitoring.nl)

Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

5.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 gaat de nieuwe Wet natuurbescherming in. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met 1 wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de natuurwet.

De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de Beschermde natuurmonumenten en de Staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (waaronder Natura-2000 gebieden), moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en ligt niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtst gelegen natuurgebied is het Haarlemmermeerse Bos op circa 2 kilometer, dat deel uit maakt van Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De beoogde functiewijziging heeft geen invloed op de EHS. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Aangezien er geen bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd naar beschermde soorten.

Conclusie

Vanuit de natuurbeschermingswetgeving is er derhalve geen belemmerende werking op de ontwikkeling.

5.7 Luchtvaartverkeer

5.7.1 Kader

Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Tezamen vormen deze besluiten een uitwerking van het hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.

Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en milieu. Er zal overleg moeten plaatsvinden met de VROM-inspectie, de inspectie Verkeer en Water en de Luchtverkeersleiding Nederland. Het gaat daarbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder een het voorkomen van het aantrekken van vogels.

5.7.2 Relatie tot het plangebied

Het plangebied ligt in de zone met hoogtebeperking tot 45 meter in het horizontale vlak. Daarnaast is het plangebied gelegen in een zone met een aantrekkende werking van vogels. Het Oude Raadhuis heeft conform het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 15 meter. Daarnaast bevat het gebruik geen functies of ontwikkelingen die hiermee in conflict zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-C001_0007.png"

Figuur 8: uitsnede LIB kaart hoogtebeperkingen

In de bijlagen van de regels is kaartmateriaal van het plangebied opgenomen in relatie tot de luchtvaartverkeerzone.

5.7.3 Conclusie

Het LIB geeft geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.

5.8 M.e.r.-beoordeling

5.8.1 Kader

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AmvB). Het Besluit m.e.r. is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Doelstelling van een m.e.r. is om het milieubelang mee te wegen bij besluiten over plannen en projecten met grote nadelige milieugevolgen. Het Besluit m.e.r. geeft limitatief de activiteiten aan waarvoor een m.e.r.-plicht geldt (bijlage C bij het Besluit) en activiteiten waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt (bijlage D bij het Besluit). In het laatste geval moet worden afgewogen of een m.e.r. noodzakelijk is.

Het onderhavige project omvat geen activiteit als bedoeld in bijlage C, van een rechtstreekse m.e.r.-plicht is aldus geen sprake, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden toegepast.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat voor projecten die onder de drempelwaarde vallen, er ook beoordeeld moet worden of uit te sluiten valt dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

De beoogde ontwikkeling is te categoriseren onder D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings-project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De ontwikkeling is echter beperkter dan de criteria in de tweede tabel, waardoor een vormvrije-m.e.r. kan worden toegepast.

De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:

  • 4. Kenmerken van de projecten.
  • 5. Plaats van de projecten.
  • 6. Kenmerken van het potentiële effect.
5.8.2 Relatie tot het plangebied

1. Kenmerken van het project

De beoogde ontwikkeling betreft de functiewijziging van bestaande bebouwing, waarbij de functies kantoor, dienstverlening en horeca tot en met categorie 2 worden toegevoegd. De verkeersgeneratie neemt ten opzichte van de huidige situatie in zeer beperkte mate toe. Exacte gegevens voor restaurants zijn niet beschikbaar, maar gezien het bestemmingsplan geen aanvullende vloeroppervlakte mogelijk maakt en de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte functies een verenigbaar karakter hebben met de bestaande functies, zal de toename zich beperken tot nihil.  

2. Plaats van het project

De projectlocatie bevindt zich in het centrum van Hoofddorp en ligt op een afstand van circa 2 kilometer van het dichtstbijzijnde natuurgebied Haarlemmermeerse Bos. Het projectgebied is niet gelegen binnen een gebied met cultuurhistorische waarden en kent geen archeologische verwachting.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Doordat de toename van het aantal vervoersbewegingen zeer gering is, zijn er geen effecten te verwachten op de beschermde natuurgebieden.

5.8.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande motivering is er geen sprake van een potentieel negatief milieueffect. De hiervoor behandelde milieuaspecten van dit hoofdstuk laten bovendien zien dat het project geen significante negatieve milieueffecten met zich meebrengt. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten waardoor er geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Opzet en regels verbeelding

De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg bij de regels.

Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen.

De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door deze standaarden wordt de kleur en de codering van de bestemmingen bepaald. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwing mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen in samenhang met de regels, geven duidelijkheid over datgene wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • De 'Inleidende regels', bestaande uit een begrippenlijst en regels met betrekking tot de 'wijze van meten';
  • De 'Bestemmingsregels', die in dit bestemmingsplan te onderscheiden zijn in regels voor 'gewone', rechtstreekse bestemmingen;
  • De 'Algemene regels' die in principe betrekking hebben op alle bestemmingen die in het plangebied voorkomen;
  • De 'Overgangs- en slotregels' die bestaan uit het overgangsrecht (voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het bestemmingsplan afwijkt) en de naam waaronder het bestemmingsplan moet worden aangehaald.

6.2 Inleidende regels

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.

6.3 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen, horende bij de op de verbeelding opgenomen bestemmingen.

6.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.

Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.6 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn voorschriften opgesteld waarbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is er op gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel tevens een grondexploitatieplan vaststelt. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten om daarvan af te wijken, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een privaatrechtelijke overeenkomst met de betrokken initiatiefnemers.

In voorliggend bestemmingsplan wordt uitsluitend het gebruik van de bestemming uitgebreid. Gelet op vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Informatieavond

In de voorbereiding van de bestemmingsplanprocedure is op 24 april 2017 voor omwonenden een informatieavond gehouden over het voornemen om de bestemming van het Oude Raadhuis te verruimen met onder meer de mogelijkheid om op de begane grond een horecafunctie te vestigen.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan "Hoofddorp Oude Raadhuis", met kenmerk NL.IMRO.0394.BPGhfdouderaadhuis-B001, heeft met ingang van 14 september 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze zes weken zijn zienswijzen op het plan ingediend. De zienswijzen zijn afgewogen in het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan en in de bijlage daarvan, de Nota van zienswijzen.

Middels de formele procedure van bestemmingsplanwijziging en bijhorende momenten waarop omwonenden en betrokkenen in de omgeving van het plangebied zijn geïnformeerd, wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende gewaarborgd.