direct naar inhoud van Regels
Plan: Oosterduin
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BV8120001-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 beheersverordening:

de beheersverordening Oosterduin van de gemeente Haarlem;

1.2 verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BV8120001- va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 bestaand gebruik:

het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening.

1.4 bestaande bouwwerken:

bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen.

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aanbouw en uitbouw:

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 aanlegvergunning:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 achtergevelrooilijn:

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.12 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een verordeningsgebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.13 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning met behoud van de woonfunctie.

1.17 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.28 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.29 dakhelling:

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.30 dakkapel

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.31 dakopbouw:

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.32 dakterras:

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.34 dienstverlening:

het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.35 gastouderopvang:

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 horeca-activiteiten:

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.39 kantoor:

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.40 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.41 kap:

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.42 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.43 niet-publieksgerichte dienstverlening:

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.44 onderdoorgang/overbouwing:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.45 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van vaststelling van de beheersverordening;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.
1.46 plat dak:

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.47 publieksgerichte dienstverlening:

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in de beheersverordening opgenomen ruimtelijke informatie.

1.51 voorgevelrooilijn

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.52 voorzieningen van openbaar nut:

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.(vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II).

1.53 waterberging:

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.54 wet:

de Wet ruimtelijke ordening.

1.55 wonen

het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden.

1.56 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 afstand tot de perceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

2.1.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

2.1.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.8 breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijding bouwgrenzen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter;
  • b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10% van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 meter. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 meter breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 meter boven een fiets- en/of voetpad;
  • c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 meter boven peil.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Omschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen van openbaar nut;
3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Omschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. tuincentrum;
  • c. kas, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'kas';
  • d. groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Detailhandel' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte gebouwd te worden.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot-bouwhoogte gebouwd te worden.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. perifiere detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1, onder b;
  • b. supermarkten;
  • c. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Dienstverlening

5.1 Omschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. dienstverlening;
  • c. een halfverdiepte en/of verdiepte garage uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'ondergrondse parkeergarage';
  • d. groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen.
5.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Dienstverlening' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

5.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • c. de maximale bouwdiepte van de halfverdiepte en/of verdiepte garage, zoals bedoeld in 5.1, onder c, bedraagt 4 meter.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. prostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 6 Gemengd - 3

6.1 Omschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

6.1.1 Begane grond
  • a. detailhandel;
  • b. dienstverlening;
  • c. tuinen en erven;
  • d. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de woningen op de verdieping;
6.1.2 Overige verdiepingen
  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten;
6.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 3' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

6.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goot-bouwhoogte toegestaan;
6.2.2 Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de dakkapel op het voordakvlak of op een naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijdakvlak heeft een maximale breedte van 2,5 meter waarbij de breedte nooit meer dan 50 % van de breedte van de betreffende gevel mag bedragen;
  • b. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de daknok bedraagt 0,50 meter;
  • c. de onderzijde van de dakkapel wordt minimaal een 0,50 meter en maximaal 1 meter boven de dakvoet geplaatst;
  • d. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,50 meter tussen de afzonderlijke dakkapellen.

6.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. prostitutie en seksinrichtingen;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • d. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;

Artikel 7 Groen

7.1 Omschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, reclameuitingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport;
  • d. ondergrondse vuilcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen;
  • e. maximaal twee toegangswegen aan de Zeedistelweg voor gemotoriseerd verkeer, uitsluitend ten behoeve van de bestemming 'Sport'.
7.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht, mits de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. parkeervoorzieningen.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Omschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderdagverblijven, kinderopvang en peuterspeelzalen. .
  • b. aan de hoofdbestemming ondergeschikte en daarmee verbonden horeca-activiteiten, ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
  • c. groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen en (ondergrondse) parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

8.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- maximum bouwhoogte - maximumbebouwingspercentage (m)' zijn ten hoogste de aangegeven maten toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goot-bouwhoogte toegestaan.
8.2.2 Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen, met inachtneming van de volgende bouwregels:

  • a. de maximale breedte van de dakkapel bedraagt 2,5 meter waarbij de maximale breedte 50% van de breedte van de betreffende gevel bedraagt;
  • b. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de daknok bedraagt 0,50 meter;
  • c. de onderzijde van de dakkapel wordt minimaal een 0,50 meter en maximaal 1 meter boven de dakvoet geplaatst;
  • d. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,50 meter tussen de afzonderlijke dakkapellen.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en tuinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en tuinafscheidingen achter de achtergevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. prostitutie en seksinrichtingen;
  • b. horeca, anders dan bedoeld in 8.1 onder b.

Artikel 9 Sport

9.1 Omschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • c. sportvelden;
  • d. sportcomplex;
  • a. uitsluitend een fitnesscentrum uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'fitnesscentrum';
  • b. alsmede aan de hoofdbestemming ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten met niet meer dan 20% van het totale bruto vloeroppervlakte;
  • c. alsmede educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderdagverblijven, kinderopvang en peuterspeelzalen en dienstverlenend bedrijf of instelling, met dien verstande dat deze functies, samen met het gebruik zoals genoemd in 9.1, onder a, in totaal niet meer mag bedragen dan 40% van het totale bruto vloeroppervlakte;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, warmte-koudeopslag en warmte-koudetransport
  • g. voorzieningen van openbaar nut, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'nutsvoorziening';
  • h. bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming 'Sport' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

9.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
9.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Fitnesscentrum

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'fitnesscentrum' mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van de overkapping ten behoeve van een fietsenstalling bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.

Sportvelden

Voor de overige gronden met de bestemming 'Sport' mogen de volgende bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  • d. de gronden met het besluitsubvlak 'bebouwing uitgesloten' mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van ballenvangers en erf- en terreinafscheidingen.
  • e. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen rondom de sportvelden bedraagt 3 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 15 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van ballenvangers, eventueel in combinatie met erf- en terreinafscheidingen, bedraagt 6 meter;
  • h. de maximale bouwhoogte van een scorebord bedraagt 4,5 meter;
  • i. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 2 meter.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. horeca-activiteiten, anders dan bedoeld in lid 9.1 onder d;
  • b. detailhandel, anders dan bedoeld in lid 9.1 onder d;
  • c. prostitutie en seksinrichtingen;
  • d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/ of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 10 Tuin - 1

10.1 Omschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing.
10.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 3 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 11 Tuin - 2

11.1 Omschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing.
11.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

11.2.1 Alle bouwwerken
  • a. de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw bedraagt 50% van het besluitvlak met een maximum oppervlakte van 40 m²;
  • b. de maximale diepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt 4 meter.
11.2.2 Gebouwen
  • a. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  • b. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 5 meter;
  • d. de bijgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap.
11.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 3 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • b. detailhandel;
  • c. prostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 12 Tuin - 3

12.1 Omschrijving

De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing.
12.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

12.2.1 Gebouwen
  • a. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van aan- en uitbouwen voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 meter van de achtergevelrooilijn bedraagt 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 meter, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  • c. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 5 meter;
  • e. de bijgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
  • f. de maximale diepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt 4 meter.
12.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale diepte van ondergrondse bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt 4 meter.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. bijgebouwen als zelfstandige woning.
  • b. detailhandel;
  • c. prostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Omschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 

  • a. straten en wegen
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport en inzamelplaatsen voor afval- en recyclecontainers;
  • e. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'garage';
  • f. onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'onderdoorgang'.
13.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

13.2.1 Gebouwen
  • a. er mogen uitsluitend garageboxen en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de garageboxen dienen aaneengesloten te worden gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte van overige gebouwen bedraagt 15 m2.
13.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van verkeer en lichtmasten bedraagt 12 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bruggen bedraagt 5 meter.
13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. bijgebouwen als zelfstandige woning.
  • b. detailhandel;
  • c. prostitutie en seksinrichtingen;
  • d. verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 14 Water

14.1 Omschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
  • b. waterlopen en waterpartijen;
  • c. verkeer te water;
  • d. waterstaatkundige voorzieningen, zoals bruggen, taluds en oevers, stuwen, dammen, kademuren, duikers, steigers en overige kunstwerken;
  • e. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen en kunstobjecten.
14.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Water' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale bouwhoogte van gemalen bedraagt 3 meter en de oppervlakte 5 m²;
  • b. de maximale bouwhoogte van meerpalen bedraagt 1,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bruggen bedraagt 5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 1 meter;
  • e. de maximale lengte van een steiger, gemeten langs de waterlijn, bedraagt 5 meter;
  • f. de maximale breedte van een steiger, gemeten haaks op de waterlijn, bedraagt 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater;
  • g. de maximale oppervlakte van een aanlegsteiger bedraagt:
    • 1. 5 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tot 20 meter;
    • 2. 10 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 meter;
    • 3. 15 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater breder dan 50 meter.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken:

  • a. als ligplaats voor woon-, hotel- en horecaschepen;
  • b. meerpalen en aanlegsteigers niet bestemd voor waterrecreatie en beroepsvaart;
  • c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 15 Wonen

15.1 Omschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  • b. halfverdiepte en/of verdiepte garage, uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'ondergrondse parkeergarage';
  • c. bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen en parkeervoorzieningen op de begane grond.
15.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

15.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot/bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven goot/bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum - maximum goot/bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot/bouwhoogten gebouwd te worden;

kap- en dakvorm

  • e. gebouwen die op de verbeelding uitsluitend zijn voorzien van een maximale bouwhoogte, moeten worden afgedekt met een plat dak;
  • f. gebouwen die op de verbeelding zijn voorzien van zowel een maximale goothoogte als een maximale bouwhoogte, moeten worden afgedekt met een kap met een hoek van maximaal 55 ° met het horizontale vlak;
  • g. gebouwen die op de verbeelding zijn voorzien van een minimale en maximale goothoogte én minimale en maximale bouwhoogte kunnen worden afgedekt met een kap of een plat dak;
  • h. de maximale bouwdiepte van de halfverdiepte en/of verdiepte garage, zoals bedoeld onder lid 15.1, onder b, bedraagt 4 meter.

15.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt 1 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 meter bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt 3 meter.

15.2.3 Dakkapellen

Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van dakkapellen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de dakkapel heeft een maximale breedte van 2,5 meter waarbij de breedte nooit meer dan 50% van de breedte van de betreffende gevel mag bedragen;
  • b. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de daknok bedraagt 0,50 meter;
  • c. de onderzijde van de dakkapel wordt minimaal een 0,50 meter en maximaal 1 meter boven de dakvoet geplaatst.
  • d. voor het oprichten van meerdere dakkapellen geldt tevens dat er sprake moet zijn van een regelmatige rangschikking en een minimale afstand van 0,50 meter tussen de afzonderlijke dakkapellen.
15.3 Afwijken van de bouwregels

In afwijking van het bepaalde in artikel 1, onder 41 van de regels, mag een kap zoals bedoeld in 15.2.1 onder f, bestaan uit ten minste één hellend dakvlak.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  • a. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • c. prostitutie en seksinrichtingen;
  • d. detailhandel;
  • e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het gebruik als opslag, laad-, en /of losplaats ten behoeve van handelsdoeleienden.

Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Omschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels
  • 1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    • a. ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 3' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch te overleggen;
    • b. ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 4' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    • c. ter plaatse van het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 5' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  • 2. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 16.2, onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. het doen van opgravingen;
    • c. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  • 3. Het bepaalde in 16.2 , onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen het besluitvlak 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

16.4 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2, onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  • 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    • a. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    • b. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
    • a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    • b. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • g. diepploegen;
    • h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    • j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  • 2. Geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    • a. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in 16.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid bedoeld, is verleend;
    • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  • 3. Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    • a. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

    • a. ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

Artikel 17 Waarde - Groeiplaats monumentale boom

17.1 Omschrijving

De voor 'Waarde- Groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de groeiplaats van monumentale bomen.

17.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat het verboden is om op deze gronden te bouwen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2, mits de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt geschaad. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond door een groentoets.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    • a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    • b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    • e. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    • g. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    • h. het wijzigen van de grondwaterstand en/of waterhuishouding door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze.
  • 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • d. plaatsvinden op het moment dat de monumentale boom niet meer aanwezig is;
    • e. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de monumentale waarden van de boom.
  • 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend indien:
    • a. de waarde die de boom monumentaal of waardevol maakt niet langer aanwezig is en deze niet kan worden hersteld;
    • b. de boom niet in onevenredige mate worden aangetast; waarbij de gemeente desgewenst aan de aanvrager kan verzoeken een onderzoek aan te leveren waarin dit aangetoond wordt ;
    • c. de mogelijkheden voor het behoud van de boom niet worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    • a. de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    • b. de in de beheersverordening aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 2 meter;
    • c. van de in de beheersverordening aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt en de oppervlakte 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • d. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een Wmo-voorziening in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
      • er geen achterom aanwezig is bij de woning;
      • de maximale hoogte van de voorziening 1,3 meter bedraagt;
      • de maximale oppervlakte van de voorziening 4 m² bedraagt;
    • e. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de oppervlakte en de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 10 m2, respectievelijk 3 meter mogen bedragen;
    • f. de bouw van andere bouwwerken van openbaar nut, waarvan de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen;
    • g. het overschrijden van de in de beheersverordening aangegeven bebouwingsgrenzen, voor zover dit ten gevolge van onnauwkeurigheden op de verbeelding dan wel voor geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een betere situering van bouwwerken en noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van het plan, tot een maximum van 1 meter;
    • h. het overschrijden van de in de beheersverordening aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • i. aangegeven hoogtes voor het bouwen van antenne-installaties tot maximaal 6 meter hoger.
  • 2. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in 19.1 voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de verkeerssituatie ter plaatse;
    • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    • e. cultuurhistorische waarden.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Parkeren, laden en lossen
20.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor:

  • a. het parkeren van auto's;
  • b. het laden of lossen van goederen.
20.2 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past de in dit lid genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

20.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 20.2 met inbegrip van eventuele wijzigingen van die beleidsregels.

20.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in lid 20.2 met inbegrip van eventuele wijzigingen van die beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van de beheersverordening, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 21.1 met maximaal 10%.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening 'Oosterduin'