Campus Nova    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

verplicht

Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Campus Nova bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, ten slotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Campus Nova ligt ten westen van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van ca. 2,5 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Westelijke Randweg (N208), aan de noordzijde door de spoorlijn Haarlem-Zandvoort, aan de oostzijde door de Prinsesselaan en aan de zuidzijde door de Zijlweg (zie afbeelding 1 en 2).

verplicht

Afbeelding 1.2 Plangebied

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

Voor het gebied waarvan het plangebied Campus Nova deel uitmaakt, is in 2014 een bestemmingsplan vastgesteld. Voor het plangebied Campus Nova is een verzoek ingediend om het Nova College uit te breiden. De uitbreiding heeft als doel het aantal opleidingen te clusteren. Door deze clustering komen elders in de stad locaties vrij. Een deel van de uitbreiding is strijdig met het bestemmingsplan voor de maximaal toegestane bouwhoogte dan wel het bouwen buiten het bouwvlak.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Campus Nova is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied mogelijk wordt gemaakt, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting van het huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat een maximale bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter moeten worden behouden.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied Campus Nova gelden de volgende bestemmingsplannen:

Naam van het plan Vastgesteld Identificatie
Zijlweg e.o. 11-09-2014 NL.IMRO.0392.BP8120005-va02
Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 17-05-2018 NL.IMRO.0392.BP0120001-va01

Tabel 1: Vigerend bestemmingsplan op moment van opstellen bestemmingsplan.

Tevens is voor fase 1 een omgevingsvergunning verleend (regnr. 2017-05573). Zie hiervoor verder paragraaf 2.4.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Campus Nova verliezen de in tabel 1 genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Campus Nova doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Ook wordt in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Campus Nova.

Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande en gewenste ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. In dit hoofdstuk zijn in een overzicht de huidige planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan Zijlweg e.o. naast de gewenste ontwikkelingen gelegd.

In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, verbeelding en de regeling voor bebouwing.

In hoofdstuk 6 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en worden de uitkomsten van overleg toegelicht. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn hierin opgenomen.

Hoofdstuk 2 ONTWIKKELING     

2.1 Bestaande situatie en omgeving     

In het plangebied is de onderwijsinstelling Nova College gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied bestaat de bebouwing vooral uit vrijstaande panden aan de zuidkant van de Zijlweg en eengezinswoningen aan de oostzijde en noordzijde van het plangebied. Tussen de woningen aan de noordzijde en het plangebied ligt de spoorweg Haarlem - Zandvoort. Aan de westkant van het gebied ligt de Randweg West.

verplicht

Foto: 2.1 huidige situatie

2.2 Bestemmingsplan Zijlweg e.o.     

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven geldt in het plangebied het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan Zijlweg e.o. In dat bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor maatschappelijke doeleinden, waaronder educatieve voorzieningen. De gewenste plannen passen niet geheel binnen dit plan omdat met name de bebouwingsregels (hoger dan toegestaan/bouwen buiten het bouwvlak) in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan.

verplicht

Uitsnede 2.2 bestemmingsplan Zijlweg e.o.

2.3 Visie op het plangebied     

Nova College Zijlweg

Het Nova College is momenteel gehuisvest in een groot onderwijsgebouw op het kruispunt Zijlweg met de Westelijke Randweg. Het gebouw is gelegen op een royaal kavel dat voor een groot deel als parkeerterrein en fietsen- / scooterstalling wordt gebruikt. Het overige deel is een ongebruikt grasveld dat ruimte biedt voor toekomstige uitbreidingen.

Randen

De entree voor voetgangers, fietsers/scooters en autoverkeer is gelegen aan de Zijlweg. Aan de Westelijke randweg wordt het terrein begrensd door een dicht begroeide groene rand die zicht op het terrein ontneemt. Aan de zijde van het spoor wordt het kavel begrensd door een sloot waarna het spoortalud oploopt. Aan de zijde van de Prinsesselaan wordt het kavel begrensd door een dicht begroeide groene rand, waarachter de woonwijk begint.

Sfeer

De locatie wordt niet als positief ervaren. Het gebouw is te grootschalig en voelt als een kantoorgebouw. Het is geen inspirerende en open leeromgeving. Ook sluit het niet aan bij de wensen die de studenten hebben aan ontmoetingsplekken naast het lesprogramma. Met als gevolg dat studenten wanneer zij vrije uren hebben de school verlaten en naar de stad gaan.

Ook het terrein is weinig uitnodigend en heel functioneel ingericht. Dat is met name voelbaar bij de oprit aan de Zijlweg. Het terrein wordt afgeschermd met grote hekken en is vooral ingericht voor autoverkeer. Voor voetgangers en fietsers is het een onwelkome entree. Ook op het gebied van verkeersveiligheid laat de situatie te wensen over.

Transformatie

De ambitie van het Nova College voor de transformatie van de huidige locatie aan de Zijlweg is ontstaan vanuit de wens naar een Learning Community, die bijdraagt aan uitdagende leeromgeving (studenten met beroepstrots), duurzaamheid (well being), innovatie en voorzieningen (evenementen op het terrein, hospitality).

Kleinschaliger

Als tegenwicht voor het grote gebouw kiest Nova voor de toevoeging van een aantal kleinschaligere gebouwen. Samen vormen deze gebouwen een eenheid met daaromheen veel groen. We willen een glooiend landschap waarin de mens centraal staat. Een plek waar het prettig verblijven is. Door het strategisch positioneren van enkele niet onderwijsfuncties nodigen we de gebruikers van de gebouwen uit elkaar te ontmoeten. Plekken die het voor studenten en medewerkers aantrekkelijk maken om er de hele dag te verblijven.

Landschap als drager

Door glooiingen in het landschap blijft de infrastructuur uit het zicht; het autoparkeren, de rijbanen, etc. Voorzieningen zoals de fietsenstallingen en nutsruimten worden in taluds geplaatst. Zo ontstaat een natuurlijke, luwe kom die het terrein compact en overzichtelijk maakt. De taluds nodigen uit om op te gaan zitten en evenementen te organiseren.

Compacte onderwijsgebouwen

Op het landschap worden compacte onderwijsgebouwen geplaatst. Het het aantal verdiepingen en de footprint worden beperkt om zo de verbinding met het landschap optimaal te maken.

2.4 Stedenbouwkundig plan     

Op 14 maart 2017 is door het college van burgemeester en wethouders het Stedenbouwkundig plan Nova vastgesteld. Het stedenbouwkundig plan (bijlage 1 Stedenbouwkundig plan) bevat de stedenbouwkundige onderbouwing van de ontwikkeling. Ook bevat het plan een beschrijving van de wijze waarop met het thema duurzaamheid wordt omgegaan.

verplicht

Afbeelding 2.4 Impressie nieuwbouw

Programma

Het stedenbouwkundig plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande schoolgebouw met een serre, een nieuw multifunctioneel onderwijsgebouw, een paviljoen/restaurant, twee fietsenstallingen en verplaatsing van de parkeervoorzieningen naar de noordoosthoek.

De uitbreiding bestaat uit twee fasen:

Fase 1:

  • uitbreiding van het bestaande schoolgebouw met een serre (1);
  • multifunctioneel onderwijsgebouw in 4 bouwlagen (max. 18 meter) in het noordwesten van het plangebied, ten noorden van het huidige gebouw (2);
  • een paviljoen/restaurant in 1 bouwlaag (max. 6 meter), centraal in het plangebied (3);
  • een fietsenstalling in 2 bouwlagen (max. 4 meter) aan de zuidoostkant van het plangebied en de aanleg van een parkeerterrein aan de noordkant van het plangebied (ten zuiden van het spoor) (4).

Voor Fase 1 is al een omgevingsvergunning verleend (regnr. 2017-05573).

Fase 2:

  • een onderwijsgebouw in 3 bouwlagen (max. 12 meter) in het noordoosten van het plangebied, ter plaatse van het huidige parkeerterrein (5).
  • een 2-laags parkeerdek (6)

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimte moet zorgvuldig worden benut en overprogrammering dient te worden voorkomen. Om dat te bereiken is er in het Besluit ruimtelijke ordening een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Paragraaf 4.15 gaat daar verder op in.

Voor dit bestemmingsplan is vooral de bevordering van krachtige steden van belang. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR omdat het bijdraagt aan het bevorderen van een krachtige stad.

3.1.2 Bestuursakkoord Water     

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking mede ter uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Paragraaf 4.14 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.1.3 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma     

Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied. Paragraaf 4.14 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voor de bestaande bebouwing en fase 1 is een afwijkingsbesluit genomen, waarbij aan de ladder is getoetst. Voor fase 2 (MFO en parkeergarage) moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden getoetst, voor zover sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Eerst moet dus worden beoordeeld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Beoordeling

In artikel 1.1.1. lid 1 aanhef en onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de Handreiking ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ (Ministerie I&M, versie 2: november 2013) wordt de term ‘andere stedelijke voorzieningen’ omschreven als “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”.

Op basis van de omschrijving in het Bro en de Handreiking wordt een accommodatie voor onderwijs in beginsel beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Beoordeeld wordt of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het vigerende bestemmingsplan Zijlweg e.o. staat het beoogde gebruik toe. Het vigerende bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De omvang van het bouwvlak is globaal 14.000 m2. Als uitgegaan wordt van een gemiddelde bouwhoogte van 12 meter bedraagt conform het bestemmingsplan het maximale bvo dat kan worden gebouwd 3 lagen van 14.000 m2 = 42.000 m2 bvo.

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet volledig plaats binnen het bestaande bouwvlak van de bestemming Maatschappelijk.

Het totale bvo van de gebouwen in de toekomstige situatie bedraagt circa 32650 m2 en is als volgt opgebouwd:

  • Bestaande bebouwing: 13.500 m2 bvo
  • Serre: 220 m2 bvo
  • Multifunctioneel onderwijsgebouw (MFO): 6.000 m2 bvo
  • Horeca (MFP): 550 m2 bvo
  • Fietsenstalling: 700 m2 bvo
  • Multifunctioneel onderwijsgebouw (MFO): 2500 m2 bvo
  • Parkeerdek: 9180 m2 bvo

Het totale bvo van de gebouwen is minder dan op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan (ca.32650 m2 bebouwing toekomstige situatie ten opzichte van maximaal circa 42.000 m2 bvo conform het bestemmingsplan). De footprint van het bebouwd oppervlak van de gebouwen in de nieuwe situatie is circa 7.000 m2. Het vigerende bestemmingsplan staat een footprint van circa 15.400 m2 bebouwing toe.

Jurisprudentie

Een conserverende bestemming waarmee niet wordt voorzien in aanvullende bebouwing ten opzichte van het voorgaande onherroepelijke plan, is geen stedelijke ontwikkeling. Dit volgt onder meer uit de volgende jurisprudentie: ABRvS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1367; ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294; en ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4151.

Zowel het aantal m2 grondoppervlak als het aantal m2 bvo is minder dan hetgeen het vigerende bestemmingsplan toestaat.

Het multifunctioneel onderwijsgebouw en de parkeergarage liggen voor een deel buiten het bouwvlak, maar binnen de Maatschappelijke bestemming. In dat kader wordt verwezen naar de uitspraak d.d. 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:537). Hierbij oordeelde de Afdeling dat geen sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is overwogen het doel was het gebruik van de locatie te optimaliseren. De Afdeling is van oordeel dat het plan onder deze omstandigheden geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt. De plantoelichting behoefde niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

De voorgenomen ontwikkeling maakt minder bebouwing mogelijk maakt dan het vigerende plan. Het bouwvlak is aan de westkant en de zuidoostkant in beperkte mate verruimd, maar is tevens meer toegesneden op het hierboven beschreven bouwplan. Het maximum aantal m2 ruimtebeslag en ook het aantal m2 bvo van de bebouwing neemt hierdoor af. Het bouwvlak is afgestemd om de situering van de bebouwing te verbeteren ten behoeve van een kwalitatief hoogwaardige invulling van het terrein en het gebruik van de locatie te optimaliseren.

Conclusie

Op grond van jurisprudentie wordt het plan niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is op onderhavig plan derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.

Bestaande stedelijke woonmilieus moeten waar mogelijk verder transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties moeten waar mogelijk verder intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.

Op basis van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen.

Het plangebied behoort tot het bestaand stedelijke gebied. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.

3.2.3 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Paragraaf 4.14 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.4 Archeologie     

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. En ten derde, moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.

Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen. Paragraaf 4.7 werkt het aspect archeologie verder uit.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurplan Haarlem 2020     

De gemeenteraad van Haarlem heeft op 20 april 2005 het Structuurplan Haarlem 2020 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de stad voor de komende 15 jaar. Ambities en wensen over gebruik van de (beperkte) ruimte zijn hierin vastgelegd. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbouwen. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen.

Kwalitatief hoogstaande voorzieningen en onderwijs- en sportfaciliteiten dragen bij tot de positionering als stijlvolle, aangename woonplaats. In de loop der tijd heeft Haarlem een bevolking aangetrokken met bovengemiddelde inkomens- en opleidingsniveaus. Dit maakt de Haarlemse regio tot een aantrekkelijke afzetmarkt voor producten en diensten.

verplicht

Afbeelding 3.1 Uitsnede uit het Structuurplan Haarlem 2020

In het structuurplan is aangegeven dat een ontwikkeling van het Hogeschoolcluster bij de Zijlweg zal plaatsvinden inclusief een overbouwing van de Zijlweg. Dit laatste is thans niet meer aan de orde. De ontwikkeling zoals voorgenomen wijkt stedenbouwkundig enigszins af van de impressies die in het Structuurplan zijn opgenomen, maar past wel in het beleid om een onderwijscluster te ontwikkelen. Voor de ontwikkeling is advies gevraagd aan de Adviescommissie ruimtelijke kwaliteit (ARK) om het nieuwe ontwerp te toetsen aan stedenbouwkundige eisen. De ARK heeft positief geadviseerd over het stedenbouwkundig plan.

Bestaande of te ontwikkelen concentraties van onderwijs- en/of sportvoorzieningen zijn aanleiding daar een (bij voorkeur groene) langzaam verkeer-route langs te ontwikkelen (en vice versa). De ontsluiting van het gebied zal via de Zijlweg plaatsvinden maar voor het langzaamverkeer ook aan de noordwestkant van het plangebied (via fietspad langs de Westelijke Randweg).

verplicht

verplicht

3.3.2 Ruimtelijke kwaliteit     

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. De gouden regels zijn algemeen en gericht op het versterken van de samenhang, zowel in de ruimte (ruimtelijke kwaliteit), als in de transformatieprocessen (helder en complementair beleid).

Voor het plangebied Campus Nova geldt de consolidatie regie. De consolidatie regie is gericht op het behouden van het onderscheidende karakter van de buurten en – daarbinnen - vrijheid voor individuele invullingen. Plannen en ontwikkelingen moeten zich voegen naar de stedenbouwkundige context: naar het stratenpatroon, het bouwbloktype en de bestaande massa- en gevelopbouw. Er is vrijheid mogelijk in architectonische expressie en materialisering op pandniveau. In het algemeen geldt hier: hoe meer een plan zich voegt naar zijn context, hoe groter de vrijheid op pandniveau. In de openbare ruimte is de opgave een samenhangende inrichting te ontwerpen, waarbij de parkeerdruk in combinatie met de behoefte aan groen en speelruimte wordt aangepakt.

Bebouwing langs belangrijke structuurlijnen en op bijzondere plekken valt onder de bijzondere regie en heeft in de beoordelingskaders een aantal ‘extra’ criteria gekregen. Deze hebben te maken met de gewenste samenhang van het straatbeeld en met de grotere maat van de openbare ruimte, waardoor de dakcontour goed zichtbaar is en met het versterken van de zichtbare relatie tussen geschiedenis, (inrichting van de) openbare ruimte, architectuur en functie.

Voor de Zijlweg en de Westelijke Randweg geldt een bijzondere regie. De Zijlweg heeft als structuurtype 'historische route'. Het netwerk van historische lange lijnen bevat oude topografische routes en oude toegangswegen tot de stad die nu opgenomen in het stedelijk netwerk de ontstaansgeschiedenis van de stad verbeelden. Vaak samenvallend met de verschillende functionele lijnen door de stad zijn het die routes die door de stadsbewoners (ook nu nog) het meest intensief worden gebruikt.

De Westelijke Randweg heeft als structuurtype 'nieuwe route'. De nieuwe lange lijnen zijn van recentere datum. Ontworpen en gedimensioneerd op de verkeersfunctie en vaak gekoppeld aan brede groenstructuren. De nieuwe lijnen liggen veelal in transformatiegebieden en zijn daarmee zelf ook (stedenbouwkundig) aan verandering onderhevig.

Er is een hoofdlijnennotitie opgesteld voor een Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR). Bij het opstellen van deze verkenning zijn drie ijkpunten gebruikt, die ook terugkomen als uitgangspunten in rijks- en provinciaal beleid. Dat zijn [1] bereikbaarheid, [2] kwaliteit leefomgeving en [3] economische groei. Deze ijkpunten zijn in de hoofdlijnennotitie gebruikt als toetsingscriteria en helpen daarom bij de beargumentatie van expliciete keuzes en het inzichtelijk maken van de verwevenheid van de thema’s.

De belangrijkste discussiepunten zijn :

1. Toegankelijkheid en doorstroming;

2. Leefbaarheid;

3. Ongedeeld Haarlem;

4. Verbreding economische scope van Haarlem.

De uiteindelijke SOR zal kwantitatief aangeven wat en waar bepaalde ingrepen in de openbare ruimte zullen worden gerealiseerd. Datum van vaststelling van de SOR is nog niet bekend, het college van burgemesster en wethouders heeft op 20 juni 2017 het ontwerp wel akkoord bevonden.

3.3.3 Maatschappelijk     

In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentie geschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Ook geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.

Vanuit diverse invalshoeken worden die met elkaar verbonden en wordt een richting gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarmee wordt een koppeling tot stand gebracht tussen sociaal en fysiek.

Concrete keuzen moeten worden uitgewerkt in gebiedsvisies. De visie is een instrument om op meer planmatige wijze maatschappelijke voorzieningen plek te geven in de stad en professionele partijen (vaak uitvoerder) te verleiden en te committeren om er invulling aan te geven.

Voor het bevorderen van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. Zo is er is niet alleen maar sprake van een bouwopgave met uitbreidingsbehoefte. Kansen liggen er om de voorzieningenstructuur anders te organiseren waarbij de inzet van multifunctionele accommodaties een belangrijke rol speelt.

Het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs geeft richtlijnen voor de verbetering van de onderwijshuisvesting en heeft als doelstelling te komen tot goede voorzieningen op de juiste locaties. Andere doelen zijn verbreding van de functies van de gebouwen en functionele flexibilisering van de gebouwen. Voor het vaststellen van de toekomstige investeringsbehoefte voor de schoolgebouwen zijn in het Strategisch Huisvestingsplan – Uitvoeringsplan 2007-2010 acht programmalijnen vastgesteld, waaronder de programmalijn Voortgezet Onderwijs.

3.3.4 Verkeer en vervoer     

Het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) (2003) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor een periode van 10 jaar. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen. In het plan wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen.

Langzaam verkeer

Het HVVP gaat uit van het creëren van verblijfsgebieden met een 30 km/uur beperking, waarbij de doorstroming van het verkeer ondergeschikt is. De fiets neemt in het Haarlemse verkeersbeleid een belangrijke plaats in. De fiets moet voor verplaatsingen binnen Haarlem een groter aandeel krijgen en dat moet ertoe leiden dat de auto voor korte afstanden niet behoeft te worden gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan de fiets boven het autoverkeer en uitbreiding van het fietsnetwerk

Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.

Kinderen verdienen bijzondere aandacht. Deze aandacht richt zich op schoolroutes (gecombineerd met de fiets), de schoolomgeving en de woonomgeving. Maar ook de minder validen en oudere verkeersdeelnemer verdienen extra aandacht. Voor hen worden voorzieningen gerealiseerd op routes en bij inrichting van het openbare gebied. In het HVVP worden daarnaast drie op de fiets gerichte beleidslijnen uitgezet om het fietsgebruik te stimuleren:

- verbetering van de bestaande fietsroutes en voorzieningen;

- bij kruisingen voorrang geven aan fiets boven autoverkeer;

- uitbreiding van het fietsnet.

verplicht

Afbeelding 3.2: Fietsnetwerk HVVP

Binnen het bestemmingsplangebied maken Zijlweg en Randweg West (in bovenstaande afbeelding de rode lijnen nabij het groene vlakje) deel uit van het fietsnetwerk HVVP. Bovendien is de route langs de spoorlijn (blauwe lijn aan de noordzijde) opgenomen als nieuwe schakel. Het cijfer 4 in de afbeelding wordt aangeduid voor de route 'Centrum - NS station Overveen'.

Openbaar vervoer

Het HVVP gaat uit van verbetering van de bereikbaarheid door versterking van het regionale openbaar vervoernetwerk, een snellere doorstroming van bussen, het waar nodig faciliteren van de bus in wijken, en behoud van de goede multimodale regionale bereikbaarheid (per fiets, openbaar vervoer en auto).

In het HVVP is ten noorden van het plangebied aangegeven dat daar een nieuw station gerealiseerd zou kunnen worden.

Autoverkeer

Het autoverkeer wordt via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de verblijfsgebieden naar de entree van het gebied geleid. Dit houdt in dat het verkeer zo snel mogelijk uit de 30 km-gebieden richting de 50 km/u wegen wordt geleid. Doorgaand verkeer zal zoveel mogelijk langs de rand van de stad worden afgewikkeld.

De Zijlweg is in het HVVP opgenomen als gebiedsontsluitingsweg A (50 km/uur) voor doorgaand verkeer en Randweg West als stroomweg gebiedsontsluitingsweg (70 km/uur). Bij stroomwegen wordt niet geparkeerd, komen er geen bromfietsers op de rijbaan en geen snelheidsbeperkende maatregelen.

3.3.5 Parkeren     

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de “Parkeervisie” vast waarmee de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de “Beleidsregels parkeernormen”. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden en/of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de “Beleidsregels parkeernormen”. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

Paragraaf 4.12 toont aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Beleidsregels parkeernormen.

3.3.6 Water     

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vastgesteld. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.

Uit het IWP blijkt dat zich aan de noordzijde van het plangebied een watergang bevindt die verbeterd moet worden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2014-2017 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP (2018 en verder) onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.

3.3.7 Groen     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. De aan de zuidkant van het plangebied gelegen Zijlweg maakt deel uit van één van de groene dwarsverbanden die door Haarlem loopt. De oost-westverbindingen hebben een landschappelijke basis en vormen de groene en blauwe aders (de sporten van de ladderstructuur). Het beleid is erop gericht om deze ladderstructuur herkenbaar te maken door groengebieden met elkaar te verbinden.

verplicht

Afbeelding 3.4: visie groenstructuur

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. De bomen langs de Zijlweg maken deel uit van de hoofdbomenstructuur.

verplicht

Afbeelding 3.5: gewenste bomenstructuur

De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt monumentale bomen.

Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen het plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er een actuele inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het bestemmingsplan is opgesteld. Ook monumentale bomen die buiten het plangebied staan, maar waarvan de groeiplaats deels binnen het plangebied valt zijn daarbij meegenomen.

De in de toelichting als paragraaf 4.9 opgenomen groenparagraaf gaat uitgebreid in op het aspect groen.

3.3.8 Ecologie     

In januari 2014 heeft de raad het Ecologisch beleidsplan 2013-2030  vastgesteld. In dit plan wordt een aanzet gedaan voor de versterking van de natuur en het groen in de stad. In het bestemmingsplangebied ligt aan de noordzijde een belangrijke ecologische oostwest route. Dit is een belangrijke ontsluiting omdat via deze route flora en fauna de stad in kan worden geleid. De route loopt langs de spoorlijn Zandvoort - Amsterdam door naar de Bolwerken. Het groen langs het spoor is de enige doorlopende ecologische verbindingszone in de stad. Deze verbinding is zeer waardevol en dient behouden te blijven. Deze zone wordt in de planvorming niet aangetast.

verplicht

Afbeelding 3.6 Uitsnede kaart ecologisch beleidsplan

Bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart uit het ecologisch beleidsplan. De locatie is aangegeven (gele vlak), de ecologische hotspot (H17), de spoorlijnverbinding (rode lijn) en de belangrijke ecologische oost-west verbinding (bruine lijn).

3.3.9 Archeologie     

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.

Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlemse grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH).

De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit is aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor in elk geval één van de volgende vergunningen vereist is:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Het bestemmingsplan kent aan de gebieden die zijn weergegeven op de ABH de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De planregels definiëren de relevante begrippen en bepalen welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

Bij uitvoering van het gemeentelijke beleid moet ook rekening gehouden worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk. Paragraaf 4.7 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.

3.3.10 Duurzaamheid en energie     

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen of de basiskwaliteit.

Duurzaam bouwen

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  • Door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  • Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en 80 andere gemeenten. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.

Haarlem Klimaat Neutraal 2030 en Haarlem Aardgasvrij 2040

Haarlem Klimaat Neutraal 2030 en Haarlem Aardgasvrij 2040 vormen de uitdaging om stappen te zetten op het punt van de energietransitie. In 2017 is het scenario Haarlem Aardgasvrij 2040 als routekaart uitgewerkt met de effecten voor de energie-infrastructuur in de gebouwde omgeving en de ruimtelijke inpassing.

Paragraaf 4.15 gaat in op de duurzaamheidsmaatregelen die worden genomen in dit project.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken . Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet milieuhinder worden voorkomen. Door middel van zonering van specifieke (her)bestemmingsregelingen kan hieraan vorm worden gegeven.

Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen of bestaande legale bedrijvigheid, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties (al dan niet in een bestaand bedrijfsgebouw) of een nieuwe wegconstructie - kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.1 MER-beoordeling     

In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld.



Het Besluit mer maakt onderscheid tussen drie groepen:

  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de C-lijst van het Besluit, waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die boven de in de lijst genoemde drempelwaarde valllen. Hiervoor dient en mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die onder de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd te worden;

verplicht

Afbeelding 3.7: schematische weergave mer-procedures

De voorgenomen activiteit, de uitbreiding van een scholencomplex, is opgenomen in onderdeel D onder categorie D 11.2.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De voorgenomen activiteit ligt beneden de drempelwaarden:

  • De oppervlakte bedraagt minder dan 100 ha;
  • Het project is wel een aaneengesloten gebied, maar geen woningen;
  • De bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt minder dan 200.000 m².

Onder deze drempelwaarden behoeft geen m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden, maar kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten van Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Daarbij komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Kenmerken van het project
  • Plaats van het project
  • Kenmerken van het potentiële effect

Kenmerken van het project

Het Nova College Haarlem wenst de huidige locatie aan Zijlweg 3 te ontwikkelen tot een NOVA Campus. Een grotere bouwhoogte wordt toegestaan en enkele voorzieningen voor fietsen, scooters en auto’s worden buiten de in het bestemmingsplan opgenomen aanduidingen gesitueerd.

Plaats van het project

De schoolcampus wordt gebouwd binnen de bebouwde kom en binnen een bestaande wijk in Haarlem. Het project ligt niet binnen het Natuur Netwerk Nederland of nabij Natura 2000-gebieden. Ook zijn er geen belangrijke archeologische of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Kenmerken van potentiële effecten

Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld (bijlage 2) en ingediend bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft hierover een besluit genomen en geoordeeld dat geen significante milieueffecten te verwachten zijn (bijlage 3).

In de bijbehorende gebiedsonderzoeken zijn de milieueffecten van het voornemen beschreven en beoordeeld. Daaruit is geconcludeerd dat vanuit de verschillende milieuaspecten geen belemmeringen voortvloeien voor de realisatie van het plan. Op de verschillende onderdelen zijn geen (significant) negatieve effecten op de milieuaspecten (verkeer, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem), archeologie en cultuurhistorie, natuur en water te verwachten.

Gelet hierop wordt geconcludeerd dat het project geen belangrijk nadelige effecten heeft voor het milieu. Het is niet nodig aanvullend onderzoek (m.e.r.-beoordeling) uit te voeren.

4.2 Milieuzoneringen     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen.

Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). In die gebieden of zones zijn drie typen bedrijvigheid aan de orde:

  • bedrijven tot en met categorie A: deze bedrijven veroorzaken geen of nauwelijks hinder voor de omgeving. Deze bedrijven kunnen in hetzelfde pand gevestigd zijn als woningen.
  • bedrijven tot en met categorie B: dit zijn bedrijven die een lichte vorm van hinder kunnen voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is goed mogelijk in een woonomgeving, maar een bouwkundige scheiding ten opzichte van woningen is daarbij dan wel vereist.
  • bedrijven tot en met categorie C: dit zijn bedrijven die een gemiddelde vorm van hinder voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is onder voorwaarden goed mogelijk in een woonomgeving. Een ruimtelijke scheiding van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van woningen is daarbij vereist.

Langs de Zijlweg wordt een corridor onderscheiden met een maximale milieucategorie C.

Toetsing bestaande bedrijven aan beoogde milieuzonering

Er heeft in het kader van het geldende bestemmingsplan zijlweg e.o. een inventarisatie plaatsgevonden van de bedrijven in en nabij het plangebied, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm). Per bedrijf is aangegeven welke categorie van toepassing is. Uit de inventarisatie blijkt dat in en in de nabijheid van het plangebied alleen de brandweerkazerne aan Zijlweg 200 relevant is. Deze brandweerkazerne valt in categorie zonering C. De afstand tussen de brandweerkazerne en het nieuw multifunctionele onderwijsgebouw bedraagt ruim 160 meter.

Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.3 Bodemparagraaf     

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Door Antea Group is een bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied (Verkennend en aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek Zijlweg 203 te Haarlem, d.d. 15 april 2016). Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 2. Uit de resultaten van het onderzoek (veldwaarnemingen en analyseresultaten) blijkt dat zeer plaatselijk in de zwak puinhoudende grond direct onder de funderingslaag een matig verhoogd gehalte aan PAK is gemeten. Op basis van het aanvullend onderzoek wordt geschat dat de matige verontreiniging met PAK over een oppervlakte circa 50 m² voorkomt met een laagdikte van ongeveer 0,8 m. Daarmee wordt de omvang geschat op circa 40 m³. Verder is op basis van de resultaten geen aanleiding om ter plaatse een sterke verontreiniging te verwachten.

In de overige onderzochte grond en het grondwater zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan enkele onderzochte stoffen gemeten. Analytisch is plaatselijk in de puinhoudende bovengrond asbest aangetoond. De gemeten gehalten aan asbest liggen echter allemaal zeer ruim onder de norm voor nader asbestonderzoek (50 mg/kg d.s.) en zijn derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolg onderzoek. Met uitzondering van deze zeer plaatselijk aangetroffen matige verontreiniging met PAK in de ondergrond vormen de resultaten geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen herinrichting van het terrein. De matig verontreinigde grond mag niet zonder meer op een andere (deel)locatie toegepast worden.

Op grond van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart kan geconcludeerd worden dat de huidig bekende bodemkwaliteit geen belemmering voor het huidige gebruik, noch voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over risicobronnen (bedrijven of transportroutes) en risico-ontvangers (personen of objecten die risico lopen). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en risico-ontvangers moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij risicovolle inrichtingen, leidingen en transportroutes gelden wettelijke afstanden waarbinnen het lokaal bevoegd gezag een zogenaamde verantwoording van het groepsrisico moet doen.

Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR geeft de kans om op een bepaalde plaats te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op iemand die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan weergegeven worden met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Het GR is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de 1% letaliteitsgrens. Dit is de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied en in de nabijheid daarvan zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Leidingen

Er bevinden zich geen leidingen in of nabij het plangebied waarlangs veiligheidszones in acht moeten worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Er bevindt zich in de omgeving van het plangebied één relevante risicobron: de provinciale weg N208 (Westelijke Randweg). Het Besluit externe veiligheid Transportroutes (Bev-T, 2015) is het wettelijke kader waaraan het ruimtelijk plan getoetst is. Artikel 4 geeft invulling aan het plaatsgebonden risico voor kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten. Artikel 7 en 8 geven regels voor de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

De weg bevindt zich direct ten westen van het plangebied. Aan de hand van de vuistregels in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2017) is bepaald dat de weg geen 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour heeft. Het aantal transporten per jaar in de stofcategorie GF3 is daarvoor te laag.

Groepsrisico

Door adviesbureau AVIV is in 2010 onderzoek gedaan naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 en de resultaten vastgelegd in het rapport “Tellingen en risicoberekeningen vervoer gevaarlijke stoffen N208” (project : 101876, mei 2011). Uit dit rapport blijkt dat het groepsrisico is in de huidige situatie lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Aan de hand van eerder genoemde vuistregels is bepaald dat ook in de toekomstige situatie het groepsrisico lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied (355 m) van de weg is een advies van de veiligheidsregio Kennemerland gevraagd (zie paragraaf 6.2) voor de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.

Vanwege de ligging van het plangebied in de 200 meter toetsingszone ruimtelijke maatregelen van de weg is een beperkte verantwoording van het groepsrisico verplicht. Aangezien het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 in de huidige situatie en, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, in de toekomstige situatie lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met het advies van de veiligheidsregio.

Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is, zoals geconcludeerd in het voorgaande, verplicht ten aanzien van de provinciale weg N208. In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Haarlem.

Scenario’s

Plasbrandscenario

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. De omvang van het effect wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij een gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand 30 tot 60 meter.

BLEVE-scenario

Een koude BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) ontstaat wanneer de tankwagen bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, welke na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt.

Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen. Met het LPG-convenant zijn tankauto's voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt.3 De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Gerichte risicocommunicatie met leerlingen, docenten en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten). De geprojecteerde ontwikkeling voorziet niet in het langdurig verblijf van groepen beperkt zelfredzame personen (scholieren ouder dan 12 jaar worden voldoende zelfredzaam geacht). De aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen kan incidenteel voorkomen, maar dit is niet betrokken bij de beschouwing van het aspect zelfredzaamheid in deze paragraaf.

Plasbrandscenario

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen moeten aanwezige personen zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 30 meter (en bij voorkeur op een grotere afstand), buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen de 30 meter kunnen ernstige (dodelijke)brandverwondingen oplopen.

BLEVE

In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen in het plangebied binnen de 150 meter slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Additionele paragraaf ontruimingsplan

Vanuit zelfredzaamheid is het aanbevelingswaardig om een paragraaf externe veiligheid op te nemen in het ontruimingsplan van de school. In deze additionele paragraaf wordt beschreven hoe de alarmering plaats vindt, wat het gewenste handelingsperspectief is bij een rampscenario (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan uitvoering wordt gegeven (in welke richting vluchten, in welke ruimte(s) schuilen). Door interne vluchtwegen af te stemmen op externe veiligheid wordt geanticipeerd op een incident met gevaarlijke stoffen. Interne vluchtwegen die gericht zijn in de richting van de risicoluwe zijde van het gebied (richting het oosten) voorzien in een veiligere ontruiming en evacuatie in geval van een calamiteit.

Een traditioneel ontruimingsplan is niet toegespitst op externe veiligheidsscenario’s. Een dergelijke uitbreiding van het ontruimingsplan (en de hierop afgestemde training van de BHVorganisatie) is niet juridisch te verankeren in het ruimtelijk besluit.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is door de gemeente Haarlem in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Kennemerland (zie pargraaf 6.2).

Plasbrandscenario

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan, kan de brandweer snel ter plaatse zijn. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren

van de brandweer wordt voorkomen dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen of een nabijgelegen wagon/tank met brandbaar gas (en deze kan doen opwarmen en laten ontsteken).

Koude BLEVE-scenario

De directe effecten van een koude BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden.

Overige risicobronnen

Direct ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn van Haarlem-Leiden.

Dit tracé maakt geen deel uit van het wettelijke vastgestelde Basisnet Spoor. Formeel vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

In en rond het plangebied bevinden zich geen watergangen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Er zijn geen buisleidingen, waaronder hogedruk aardgastransportleidingen in de nabijheid van het bestemmingsplangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert gelet op wat hiervoor opgenomen is geen beperkingen op voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid     

De mate waarin wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai dan wel industrielawaai het (woon)milieu mogen belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen of ziekenhuizen) niet hoger mag zijn dan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Dit moet getoetst worden bij bouwaanvragen en/of bij bestemmingswijzigingen.

Kader

Op basis van de regels in de Wet geluidhinder wordt vastgesteld in hoeverre nieuwbouw op een geluidbelaste locatie al dan niet is toegestaan. Hierbij dient eerst nagegaan te worden in hoeverre de geplande nieuwbouw al dan niet geluidgevoelig is en of de betreffende locatie binnen de geluidzone van een geluidbron is gelegen. Voor geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone gelden maximaal toegestane waarden voor de geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting lager is dan de zogenoemde voorkeursgrenswaarde, is bouwen van een geluidgevoelig object toegestaan. Indien deze daarentegen hoger is dan deze waarde mag er binnen de zone niet zonder meer een geluidgevoelig object worden gerealiseerd. Tot een bepaalde ontheffingswaarde is het mogelijk om een hogere waarde (ontheffing) aan te vragen.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de gevels van het multifunctionele onderwijsgebouw bedraagt 48 dB voor iedere weg afzonderlijk. De maximale ontheffingswaarde voor de omliggende wegen is 63 dB. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van het onderwijsgebouw vanwege railverkeer bedraagt 55 dB. De maximale ontheffingswaarde is 68 dB.

Onderzoek

Het is niet aannemelijk dat de ontwikkeling leidt tot een significante toename van geluidbelasting rondom de ontsluitingswegen. Daarvoor is de verkeersgeneratie te beperkt. Bovendien is in het vigerende planologisch kader reeds rekening gehouden met de ontwikkeling van de schoolcampus en veroorzaakt het voornemen derhalve geen verkeerstoename.

Om de geluidbelasting op het nieuw te ontwikkelen multifunctioneel onderwijsgebouw (MFO) in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 8.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeerslawaai vanaf de Westelijke Randweg een waarde van 53 dB optreedt voor de geluidbelasting Lden op de gevel van het MFO. Vanwege het railverkeer vanaf de spoorlijn Haarlem - Zandvoort is de geluidbelasting 61 dB op de gevel van het MFO. De geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai zijn beide hoger dan de voorkeursgrenswaarden, maar minder hoog dan de maximale ontheffingswaarden. Omdat bronmaatregelen niet doelmatig zijn dienen hiervoor hogere grenswaarden te worden aangevraagd. In het ontwerp voor het MFO zijn geluidwerende voorzieningen opgenomen die zijn afgestemd op de werkelijke geluidbelasting. Met deze voorzieningen (beglazing, kozijnen, kierdichting en dichte geveldelen) wordt een goed binnenklimaat geborgd.

Conclusie

De geluidbelasting is niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde. De benodigde hogere-waarden-procedure wordt parallel aan de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Er is geen belemmering voor het voornemen vanwege het aspect akoestiek.

4.6 Luchtkwaliteit     

Kader

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Onderzoek

Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate bijdraagt aan de achtergrondconcentratie.

verplicht

Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer op NO2 en PM10 is beide lager dan 1,2 ƒÊg/m3. De activiteit heeft niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit rondom de campus. Er kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het voornemen geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten zijn betreffende het thema luchtkwaliteit.

4.7 Archeologie     

Inleiding

In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

De Haarlemse bodem

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, in de Karolingische tijd (7e-8e eeuw n. Chr.), onstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten.

De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Archeologische verwachting plangebied

Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden bij plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Bij uitvoering van het gemeentelijk beleid dient ook rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk.

verplicht

Afbeelding 3.8: Archeologische Beleidskaart Haarlem

Het plangebied behoort op grond van de voorlopige ABH tot categorie 5.

Categorie 5 (GRIJS)

Het plangebied behoort tot categorie 5. De vijfde categorie geldt voor die gedeelten van het grondgebied van Haarlem die relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt zijn. Dit gebied wordt begrensd door de westelijke gemeentegrens en de Haarlemse strandwal: de westelijke Haarlemse strandvlakte. Er zijn sporen daterend vanaf de Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd te verwachten. Met name uit de periode van de 17e-19e eeuw zijn vondsten gedaan. De te verwachten archeologische sporen kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en bestaan concreet uit fundamenten van huizen, ophogingen, waterputten, beerputten/gemetselde riolering en gebruiksvoorwerpen.

Voor deze categorie geldt een regime door middel van het verbinden van voorwaarden aan een vergunning bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 10.000m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in roering van de bodem, maar de drempelwaarde van 10.000 m2 wordt niet behaald. In het kader van deze procedure is archeologisch onderzoek daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen.

4.8 Cultuurhistorie     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar deel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.

In 2013 is Haarlem gestart met een actualisering van het gemeentelijk erfgoedbeleid. In juli 2013 is de conceptnota Aanpak Erfgoed & Ruimte door het college van BenW vrijgegeven voor de inspraak. Deze nota geeft een koers en een uitvoeringsprogramma voor het erfgoedbeleid in de komende jaren. Daarnaast is in 2016 de Erfgoedwet van kracht geworden, van waaruit momenteel wordt gewerkt aan de formulering van de gemeentelijke Erfgoedverordening. Het uiteindelijke doel is een beleidskader waaraan een interactieve erfgoedkaart is gekoppeld. In de erfgoedkaart worden de cultuurhistorische waarden in verschillende kaartlagen digitaal vastgelegd. Naast een informatieve functie kan de informatie van de erfgoedkaart meegenomen worden (dienen als uitgangspunt) bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ten tijde van de afronding van dit bestemmingsplan was de inventarisatie van het erfgoed nog niet gereed.

Ten behoeve van dit ontwerpbestemmingsplan is geconcludeerd dat geen aanvullend cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk is. In dit gebied -dat eerder onderdeel was van het bestemmingsplan Zijlweg e.o.- zijn geen beeldbepalende panden of monumenten aanwezig die nadere bescherming behoeven.

4.9 Groenparagraaf     

4.9.1 Inleiding     

De groenparagraaf biedt inzicht in de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige groen binnen het plangebied. Deze paragraaf sluit aan op het gemeentelijke beleid zoals dat is opgenomen in paragraaf 3.3.7en beschrijft niet alleen duidelijk welke effecten dit bestemmingsplan heeft op het aanwezige groen, maar gaat ook in op de kansen voor en de bescherming van groen.

4.9.2 Beschrijving plangebied     

De onbebouwde ruimte in het plangebied bestaat voor iets meer dan de helft uit grasveld en voor het andere deel verhard terrein ten behoeve van onder meer parkeren. Rond het terrein, net buiten het plangebied, staan diverse bomen. Op het terrein zelf zijn geen bomen aanwezig.

verplicht

Foto: huidige situatie plangebied

4.9.3 Nieuwe situatie     

In het stedenbouwkundig plan zijn ten aanzien van het groen de volgende uitgangspunten gehanteerd.

Het landschap met zoveel mogelijk groen is niet alleen prettig voor studenten en medewerkers, maar zorgt ook voor een soepelere aansluiting op de omgeving; het versterkt de aanwezige groene randen en verzacht de impact van de nieuwe gebouwen. Bovendien stimuleert het tot lichaamsbeweging.

Landschap als drager

Door glooiingen in het landschap blijft de infrastructuur uit het zicht; het autoparkeren, de rijbanen, etc. Voorzieningen zoals de fietsenstallingen en nutsruimten worden in taluds geplaatst. Zo ontstaat een natuurlijke, luwe kom die het terrein compact en overzichtelijk maakt. De taluds nodigen uit om op te gaan zitten en evenementen te organiseren.

De voetganger centraal

Het Nova College moet een vriendelijk, groen verblijfsgebied worden waar de voetganger centraal staat en die niet door geparkeerde auto's, fietsen en scooters gedomineerd wordt. Om die reden scheiden we de verschillende stromen van elkaar. De auto's rijden vanaf de entree langs de kavelgrens naar het achter gelegen parkeerterrein. Voor fietsers en scooters realiseren we op twee plekken aan de rand stallingsplekken zodat ze niet meer het terrein op hoeven. Door de inpassing van een landschappelijke heuvel en groenstroken aan de rand van het gebied geven we het terrein een intieme uitstraling met de auto's buiten zicht voor zowel de buurt als Nova.

verplicht

Groen landschap om de infrastructuur af te schermen en een centrale oriëntatie creëren

Landschapsinrichtingsplan

De uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan zijn verder uitgewerkt in een ontwerp voor de buitenruimte.

verplicht

Afbeelding ontwerp buitenruimte

4.10 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is. In dit licht zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.11 Natuurwaarden     

Beleidskader

Het beleid op het gebied van ecologie is terug te vinden in tal van regelingen en richtlijnen op Europees, landelijk en provinciaal niveau, zoals: de Flora- en faunawet, de Vogel- en Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998, Natura 2000-gebieden, het Nationaal Milieubeleidsplan 4, Structuurschema Groene Ruimte 2 'natuur voor mensen, mensen voor natuur', het Beleidsplan Natuur en Landschap en de gemeentelijke Bomenverordening.

Geen gebiedsbescherming aan de orde

Het plangebied is niet gelegen in of nabij Vogel- en Habtitatrichtlijngebieden of Natura2000-gebieden. Evenmin maakt het plangebied deel uit van een in gevolge de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied of de nationale Ecologische Hoofdstructuur. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.



Wel soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op de bescherming van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet kent een verbod op het doden, vangen, verzamelen, aantasten of verstoren van beschermde dier- en plantsoorten. Ook het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, tenzij ontheffing wordt verleend door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In principe zijn alle van nature in de Europese Unie voorkomende zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen beschermd. Ook is een aantal vaatplanten, insecten, weekdieren en overige in- en uitheemse diersoorten die in Nederland voorkomen beschermd. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2).

Belangrijke vraag is of als gevolg van de bestemmingswijziging (en de gevolgen van deze wijziging) sprake is van aantasting (van leefgebieden) van beschermde soorten.

Voor het bestemmingsplan zijn geraadpleegd: de brochure van de provincie Noord-Holland 'Rekening houden met Habitatrichtlijnsoorten in Noord-Holland' en het voorkomen van soorten in de database van www.waarneming.nl. Daarnaast is een natuurtoets uitgevoerd door Antea Group (NOVA Campus Haarlem Natuurtoets, d.d. 8 maart en 15 juli 2016) waarin het voornemen is beoordeeld op haalbaarheid ten aanzien van de toen geldende natuurwetgeving (met name de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurnetwerk Nederland (NNN)). Deze natuurtoets is toegevoegd als bijlage 4.

Hieruit blijkt dat in het plangebied mogelijk beschermde soorten voorkomen die negatieve effecten ondervinden. De mogelijke aanwezigheid van deze beschermde soorten staat echter de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen, ruigte en bebouwing verwijderd worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  1. De werkzaamheden aan de bomen en gebouwen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Wijzigingen in natuurwetgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en Boswet) vervangen. De wetswijziging is onderzocht en het voornemen is getoetst aan de Wet natuurbescherming. Zo brengt de Wet natuurbescherming enkele wijzigingen met zich mee wat betreft natuurbescherming. Procedureel treedt in de nieuwe wet de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten). Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk (maar niet uitsluitend) veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen geborgd door de Flora- en faunawet).

Echter, voor de eerder opgestelde Natuurtoets leidt de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet tot verandering van de conclusies gesteld in de reeds opgestelde Natuurtoets (Antea Group, 2016). Er worden bovendien geen in het kader van de Wet natuurbescherming nieuw beschermde soorten verwacht in het plangebied. De gestelde conclusies en aanbevelingen blijven onverminderd van kracht.

Conclusie

Het thema flora en fauna en het wetgevend kader zoals verwoord in de Wet natuurbescherming vormen geen belemmering voor de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.11.1 Stikstofdepositie     

De memo van 19 december 2019 (zie bijlage 13) bevat de resultaten en de uitgangspunten van de AERIUS-berekening van de voorgenomen ontwikkeling om het Nova College in Haarlem uit te breiden.

Realisatiefase

Voor de realisatiefase geeft AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar voor de hoogst berekende bijdrage aan stikstofdepositie.

Gebruiksfase 

Voor de gebruiksfase geeft AERIUS Calculator een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/jaar voor de hoogst berekende bijdrage aan stikstofdepositie.

Conclusie

Voor de voorgenomen bouwontwikkeling toont AERIUS Calculator voor beide fasen geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming dan ook niet in de weg.

4.12 Verkeer en parkeren     

Kader

Het beleid voor verkeer en parkeren is in paragraaf 3.3 opgenomen.



Onderzoek

Door Antea Group is een notitie verkeer en parkeren opgesteld, waarin de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op parkeren, verkeersveiligheid en doorstroming beschreven zijn. Deze notitie (NOVA Campus Haarlem Notitie verkeer en parkeren, d.d. 5 oktober 2017) is opgenomen in bijlage 10.



Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van NOVA Campus is uitgegaan van de gemeten parkeerdruk (en piekbelasting) in de huidige situatie, de toename van het bruto vloeroppervlak (en daardoor extra benodigde parkeerplaatsen) en een aantal zaken die de behoefte zullen beperken:

  • Ten eerste heeft het NOVA College de mogelijkheid om een stringenter mobiliteitsbeleid te voeren, zodat werknemers en studenten minder snel in aanmerking komen voor een parkeervergunning (bijlage 11).
  • Ten tweede zijn de huidige CROW-parkeernormen beduidend lager dan de gemeentelijke parkeernormen en de gemeten piekbelasting. Dit is waarschijnlijk het gevolg van autonome ontwikkelingen zoals het toegenomen gebruik van de fiets en thuiswerkmogelijkheden. De verwachting is dat deze ontwikkeling zal doorzetten.
  • Ten derde kan het NOVA College extra parkeerplekken creëren op de plaats van de parkeerplekken voor bromfietsen. Op piekmomenten kunnen bromfietsen tijdelijk op een andere locatie op de campus geplaatst worden, zodat hier de benodigde parkeerruimte voor auto’s ontstaat.
  • Bij brief van 26 februari 2018 heeft het Nova College te kennen gegeven af te zien van rechten op parkeervergunningen en bijbehorende bezoekerspassen voor studenten en personeel buiten het terrein (bijlage 12).



De uiteindelijke parkeerbehoefte is in overleg met de gemeente bepaald op 287 parkeerplekken. In de Notitie Verkeer en Parkeren is deze behoefte nader uiteengezet. Omdat dit aantal parkeerplekken wordt gerealiseerd, wordt de toename aan parkeerbehoefte die optreedt voldoende opgevangen.



Verkeersveiligheid en doorstroming

De verkeersveiligheid is relatief goed in de bestaande situatie, maar kent enkele aandachtspunten. Het NOVA College heeft in haar plannen al voorzien in het verbeteren van de verkeersveiligheid door het scheiden van verkeersstromen middels de realisatie van een separate (brom)fietsersingang aan de Westelijke Randweg. De haalbaarheid van de tweede alternatieve maatregel, het ophogen en verbreden van de ruimte tussen de middengeleiders van de Zijlweg, wordt met de gemeente onderzocht.

Ten aanzien van de doorstroming kan gesteld worden dat, de ontwikkeling van de NOVA Campus een verwaarloosbaar effect heeft op de doorstroming op het kruispunt N208/Zijlweg.

Conclusie

Uit de uitgevoerde analyses blijkt dat geen significante verkeerseffecten op de omgeving optreden als gevolg van de ontwikkeling van de NOVA Campus. Ten opzichte van de planologische mogelijkheden die reeds op deze locatie bestaan, vindt zeker geen verslechtering plaats, omdat de ontwikkeling van een school reeds mogelijk is. Om toch met de ontwikkeling direct een bijdrage te leveren aan de verkeersveiligheid worden door het NOVA College maatregelen in ontwerp en uitvoering meegenomen. Voor (brom)fietsers wordt bijvoorbeeld een separate entree aan de Westelijke Randweg gecreëerd.

4.13 Vliegverkeer     

Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht. Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Bebouwing

Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting door het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.

Hoogte

Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

Voor het bestemmingsplan heeft de hoogtebeperking gezien de gehanteerde maximale bouwhoogten geen gevolgen en is ook geen sprake van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik.

4.14 Waterparagraaf     

4.14.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder en diens beleid, beschrijft het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het beleid ten aanzien van water van de diverse overheidslagen staat in hoofdstuk 3.

4.14.2 De waterbeheerder in het plangebied     

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

4.14.3 Beleid waterbeheerder     

Waterbeheerplan 5

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het watersysteem in haar beheersgebied dat zich uitstrekt van Gouda tot Spaarndam. Het hele plangebied is daar onderdeel van.

Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren vast in een waterbeheerplan. De meest recente versie daarvan is het Waterbeheerplan 5 (WBP5).

De belangrijkste taken van Rijnland zijn:

  • veiligheid tegen overstromingen waarborgen;
  • het verzorgen van voldoende, schoon en gezond oppervlaktewater en
  • het zuiveren van afvalwater.

Het WBP5 formuleert de ambities van het hoogheemraadschap voor bovengenoemde taken in de periode 2016-2021 en werkt deze uit in doelstellingen en maatregelen. Het WBP5 integreert daarbij de actuele hoofdlijnen voor de aanpak van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals voorgeschreven door de Europese Unie. De uitvoering daarvan gebeurt in drie fasen van elk zes jaar. De tweede fase loopt van 2016 tot en met 2021. Het Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016-2021 bevat alle maatregelen om te kunnen voldoen aan de in deze tweede planfase voor de Rijn gestelde waterkwaliteitsdoelen. Afgestemd daarop nam het hoogheemraadschap in het WBP5 de waterkwaliteitsmaatregelen voor haar eigen beheergebied op.

Keur van Rijnland

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden en te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een "nee, tenzij" aanpak maar van een "ja, mits" en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.

Compensatie

Een belangrijke beleidsregel is dat een toename van verharding (wegen, gebouwen, enzovoort) gecompenseerd moet worden. Bij een aanwijsbare toename van het verhard oppervlak zijn waterhuishoudkundige maatregelen nodig om wateroverlast als gevolg van toename van verharding te voorkomen. Wanneer er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500m² onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, moet 15% van de toename van verharding als oppervlaktewater worden aangebracht.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.

Wanneer compensatie in het gebied niet gewenst of doelmatig is, kan ervoor gekozen worden de Berging Rekening Courant toe te passen. Door middel van een afkoopbedrag in het Waterfonds, kan op een andere plek in Haarlem dan extra waterberging worden gerealiseerd.

4.14.4 Beschrijving watersysteem     

Huidige situatie

Het verhard oppervlak is in de huidige situatie grotendeels aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Het verhard oppervlak in de huidige situatie, gebaseerd op de luchtfoto 2016 van cyclomedia, bedraagt circa 1,5 ha. Voor een onderbouwing welke oppervlakken als verhard zijn beschouwd wordt verwezen naar figuur 3.9. Het maaiveld in het plangebied is nagenoeg vlak en ligt op circa +0,6 m NAP.

verplicht verplicht

Afbeelding 3.9: Verhard oppervlak huidige situatie (Luchtfoto cyclomedia 2016)

Oppervlaktewater

Aan de noord- en oostzijde van het projectgebied lopen watergangen die op de legger van het Hoogheemraadschap zijn aangeduid als overige watergang. Deze wateren zijn van het type boezemwater en hebben een waterpeil (schouwpeil) van NAP -0,64 m. De watergangen zijn relatief ondiep met een waterdiepte van slechts 0,35 meter. Langs de watergangen loopt een beschermingszone met een breedte van 2 meter. Zowel het gewoon als het buitengewoon onderhoud aan de watergang wordt door het Hoogheemraadschap uitgevoerd. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet (afhankelijk van de werkzaamheden) een watervergunning worden aangevraagd.

verplicht

Afbeelding 3.10: Uitsnede leggerkaart (bron: digitale legger Rijnland)

Grondwater

Gegevens over de grondwaterstanden in het plangebied zijn vooralsnog niet bekend. In de huidige situatie is echter geen (grond)wateroverlast bekend en heeft het plangebied voldoende ontwateringsdiepte voor de bestaande bebouwing. De drooglegging (verschil peil oppervlaktewater en maaiveld) in het plangebied bedraagt circa 1,2 meter. De drooglegging biedt daarmee voldoende ruimte om een goede ontwateringsnorm (verschil tussen grondwaterstand en maaiveld) te kunnen garanderen.

Riolering

De gemeente werkt met het hoogheemraadschap van Rijnland samen aan een duurzame en doelmatige afvalwaterketen. Een duurzame invulling betekent een vermindering van de vuilemissie via overstorten en een vermindering van de afvoer van schoon hemelwater naar de rioolwaterzuivering. Dit is mogelijk door de aanleg van randvoorzieningen (bergbezinkbassins) en het afkoppelen van hemelwater door de aanleg van gescheiden stelsels of het infiltreren van hemelwater in de bodem.

Haarlem en Rijnland hebben een afkoppelvisie vastgelegd in het vGRP en het hier onder liggende BRP (Basis Riolerings Plan = rekenkundige onderbouwing van het vGRP). Doelstelling is om in de toekomst bij rioolvervangingen alle verhardingen en daken in het gehele gebied af te koppelen. Om deze reden dienen particulieren en ontwikkelaars binnen het gebied bij nieuwbouw, renovatie  en herinrichting van hun eigendom zorg te dragen voor gescheiden inzameling van regen- en vuilwater op eigen terrein. 

4.14.5 Ontwikkelingen plangebied     

Momenteel wordt nog gewerkt aan de definitieve inrichting van het plangebied. Een belangrijke opgave die nog invulling dient te krijgen is de wateropgave. Op basis van een schetsontwerp is de toename aan verhard oppervlak bepaald op circa 4.500 m². Vanwege deze toename aan verharding dient compensatie gerealiseerd te worden in de vorm van waterberging. Dit betekent dat rekening houdend met een compensatienorm van 15% circa 675 m² aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd moet worden. Hiervoor is een voorkeursvolgorde aangegeven door het hoogheemraadschap.

De voorkeur van het waterschap en de gemeente gaat uit naar verbreding van de spoorsloot. De verbreding van de spoorsloot heeft niet enkel een vergroting van de waterbergingscapaciteit tot gevolg maar zorgt ook voor een grotere doorstroomcapaciteit van de watergang. Het verbeteren van de doorstroomcapaciteit van de spoorsloot is een wens van gemeente en waterschap.

Bij de nadere uitwerking van een eventuele technische oplossing dient voldoende aandacht te zijn voor het beheer en onderhoud en het blijven functioneren van de voorziening. Daarbij moet ook aandacht zijn voor de mogelijkheid voor de ontwikkeling van de tweede fase.

4.14.6 Gemaakte inhoudelijke en procesmatige afspraken     

Op 21 december 2018 heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en Rijnland. Rijnland heeft ingestemd met de watercompensatie door verbreding van de bestaande watergang door of namens het Nova College ten noorden van het plangebied overeenkomstig onderstaande afbeelding, met dien verstande dat de sloot aan de noordzijde langs het gehele perceel minimaal 5,6 m breed moet zijn om onderhoud per boot mogelijk te maken.

verplicht

Tabel watercompensatie

verplicht

Afbeelding 3:11 watercompensatie

Het toekomstige vuilwaterriool wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van de gemeente Haarlem. Het hemelwater dat afstroomt van verharde oppervlakten wordt niet aangekoppeld naar de riolering maar wordt afgevoerd richting het oppervlaktewater.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het voornemen geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten zijn betreffende het thema water.

4.15 Duurzaamheid     

Het Nova college is een maatschappelijke instelling en wil daarbij ook maatschappelijk verantwoorde keuzes maken. Waar mogelijk binnen de budgettaire mogelijkheden en functionele eisen wordt altijd gekozen voor de meest duurzame oplossingen.

Specifiek zal het Multifunctioneel Onderwijs gebouw voorzien in:

  • een EPC onder de Bouwbesluitnorm van 2012;
  • PV panelen (mogelijkheid door aan te bieden in een postcoderoos regelingen door vrijblijvend dakvlak aan te bieden);
  • een Frisse Scholen Klasse B ambitie waaraan het gebouw minimaal aan moet voldoen;
  • duurzame investeringen, zijnde; waterbesparende toiletten, maximale hoeveelheid van daglicht met een optimale wering van direct zonlicht, toepassen van klimaatplafonds met hoge temperatuur koeling en lage temperatuur verwarming, duurzame materialen (hout met FSC eisen), hoge verdiepingsplafonds mede voor toekomstige flexibiliteit;
  • tot slot wordt er onderzocht, ondanks een vergund gebouw met een gasaansluiting als piekvoorziening, of het gebouw gasloos kan worden opgeleverd.

Specifiek zal het Multifunctioneel Paviljoen voorzien in:

  • een EPC onder de Bouwbesluitnorm van 2012;
  • PV panelen;
  • een Frisse Scholen Klasse B ambitie waaraan het gebouw minimaal aan moet voldoen;
  • duurzame investeringen als; waterbesparende toiletten, maximale hoeveelheid van daglicht met een optimale wering van direct zonlicht, duurzame materialen (hout met FSC eisen), hoge verdiepingsplafonds mede voor toekomstige flexibiliteit;
  • een bijeenkomst functie, waarbij er verschillende huisvestingsopstellingen mogelijk zijn. Hiermee biedt het Paviljoen flexibiliteit in haar huisvesting voor de toekomst;
  • tot slot wordt er onderzocht, ondanks een vergund gebouw met een gasaansluiting als piekvoorziening, of het gebouw gasloos kan worden opgeleverd.

 

Voor de toekomstige ontwikkeling wordt gedacht aan:

  • Een efficiënte energiehuishouding van de gebouwen, waarbij ook wordt gestreefd naar gunstige exploitatielasten met een Total Cost of Ownership (TCO) aanpak.Dit betekent dat de investeringen, onderhoudslasten en energielasten integraal worden benaderd in een streven naar zo laag mogelijke exploitatielasten.
  • Te streven naar de Frisse Scholen Norm ambitie B, met daarbij soms een hoger ambitieniveau als de investeringen de te bereiken resultaten rechtvaardigen en soms een iets lager indien deze ambitie de functionaliteit zou verminderen.
  • Bouwen met een lange termijn visie. Dit betekent verduurzamen door een optimale multifunctionaliteit van de gebouwen, zoals bijvoorbeeld door gebruikt te maken van hogere verdiepingshoogten dan minimaal noodzakelijk zodat het gebouw ook geschikt gemaakt zou kunnen worden voor een kantoorfunctie. Dit sluit ook aan bij de 'eigen' behoeften aan flexibiliteit. Tevens betekent dit kiezen voor duurzame, slijtvaste materialen. Huidige beschikbare dakvlakken worden voorzien met PV panelen en indien mogelijk als postcoderoos aangeboden aan belanghebbende.

 

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de SVBP2012 dwingend voor.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

5.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 3 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' wordt gehanteerd voor bouwwerken of gronden die geheel gebruikt worden voor onderwijs, openbaar bestuur, zorg- en welzijn, religie of maatschappelijke opvang.

Er zijn maatschappelijke activiteiten die qua schaal en/of hinder voor de omgeving (geluid, parkeren) maatwerk verlangen. Het maatwerk vindt altijd plaats door middel van een aanduiding binnen de bestemming maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn alleen aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel, sportvoorzieningen en horeca-activiteiten (horecacategorie 1,2 ) toegestaan tot maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak. Dit betekent dat bij de onderwijsvoorzieningen bijvoorbeeld een lunchgelegenheid, restaurant of schoolboekenwinkel toegestaan is.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 4 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. In het bestemmingsplan Campus Nova komt categorie 5 voor.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. Voor categorie 5 geldt een licht regime. Hier gelden de eisen pas bij bodemroerende activiteiten met een oppervlak van 10.000 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld.

5.2.2.3 Nadere eisen     

Binnen de dubbelbestemming Waarde- archeologie is een bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) nadere eisen te stellen aan de gebruiks- en bouwregels indien uit onderzoek is gebleken dat beschermenswaardige archeologische resten c.q. aanwezig zijn.

Eisen kunnen gesteld worden aan:

Bestemming: Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde - Archeologie - situering

- de inrichting van de gronden

- het gebruik van de gronden

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  4. de verkeerssituatie ter plaatse;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Zie voor de omschrijving van deze criteria hieronder bij paragraaf 5.2.2.4

5.2.2.4 Afwijken van de bouwregels     

Binnen bovenstaande bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde bouwregels af te mogen wijken.

Criteria bij afwijken van bouwregels

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  4. de cultuurhistorische waarden;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. facultatief: de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Voor de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het in stand houden of tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
  • behoud of versterken van de aanwezige trends.

De verkeerssituatie ter plaatse

Voor de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe- of afname van parkeren en de doorstroming.



De privacy en bezonning van de omwonenden

Voor de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden of tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding en de aanwezigheid van voldoende privacy. Bij privacy wordt gekeken naar het gebruik van het bouwwerk en de invloed daarvan op de omliggende gronden. Naarmate de invloed van het gebruik op de omgeving toeneemt, dient een grotere afstand tot de omliggende gronden te worden aangehouden.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Voor de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, als deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

De bepaling in artikel 6.1 geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden. Daarnaast komen binnen een aantal bestemmingen ook aanvullende specifieke gebruiksregels voor.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de grootschalige basiskaart Haarlem (GBKH), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, in het kader van nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschrijdend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%. Ook is een afwijking mogelijk t.a.v. bouwgrenzen ten behoeve van het realiseren van balkons, luifels, erkers en andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 meter, mits dat binnen dezelfde bestemming plaatsvindt. Tot slot is een afwijking mogelijk voor een overschrijding van de aangegeven maximale bouwhoogte ten behoeve van centrale technische voorzieningen, mits de overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 8 Overige regels

De leden 8.1.1 en 8.1.2 leggen een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de "Beleidsregels parkeernormen" van de gemeente Haarlem. De parkeernormen liggen niet vast in het bestemmingsplan maar in gemeentelijke beleidsregels. Het voordeel daarvan is dat het niet nodig is om het bestemmingsplan te wijzigen wanneer er behoefte is aan het wijzigen van de parkeernormen. Het wijzigen van de "Beleidsregels parkeernormen" volstaat daarvoor. Die gemeentelijke beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen. Ook gaan de beleidsregels in op de mogelijkheden om af te wijken van de geldende parkeernormen. Als er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend voor een ontwikkeling waardoor de parkeerbehoefte wijzigt, zal getoetst worden aan de "Beleidsregels parkeernormen" zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet.Ook bouwwerken die basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 10 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van de wens om binnen het plangebied de maatschappelijke functie uit te breiden. Hierdoor is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd is.

Tussen gemeente en ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten waarin ingegaan wordt op het kostenverhaal. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Op 14 maart 2017 is het Stedenbouwkundig plan Nova door het college vastgesteld. Het stedenbouwkundig plan geeft inzicht in de situering van bebouwing, volumes, afstanden, groenvoorzieningen, wegenstructuur en parkeren en voldoet aan de kaders van het stedenbouwkundig programma van eisen.

6.2.1 Wettelijk vooroverleg     

Volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  • Omgevingsdienst IJmond
  • VRK (Brandweer)

De volgende instanties maakten schriftelijk hun opmerkingen kenbaar:

  • Omgevingsdienst IJmond
  • VRK (Brandweer)

Omgevingsdienst IJmond

Reactie Antwoord
Omgevingsdienst IJmond heeft op 22 augustus 2017 schriftelijk advies gegeven over de gewenste ontwikkeling op deze locatie. Het advies heeft betrekking op de aanpassing van de tekst van paragraaf 4.3

Het advies is volledig verwerkt in paragraaf 4.3.

Conclusie: het advies is volledig verwerkt

VRK (Brandweer)

Reactie Antwoord
VRK (Brandweer) heeft op 12 januari 2018 schriftelijk advies gegeven over de gewenste ontwikkeling op deze locatie.



De VRK beschouwd de provinciale weg N208 waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt als risicobron. Het bestuur van de veiligheidsrisico mag op grond van art. 9 Besluit externe veiligheid transportroutes 2015 advies uitbrengen over:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en

b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.



De reactie van de VKR gaat in op drie onderwerpen uit hetgeen in het concept bestemmingsplan 'Campus Nova' te Haarlem staat geschreven:

1. Bestrijdbaarheid van het scenario voor de hulpdiensten

De VRK is van mening dat de beschouwde scenario's goed zijn gekozen en correct zijn beschreven. Het scenario van een koude BLEVE is maatgevend voor de inzetcapaciteit die van de hulpdiensten gevraagd wordt, omdat dit scenario het grootste effect heeft op het aantal potentiële slachtoffers en de materiële schade.

De VRK merkt op dat de hulpdiensten pas hulp kunnen verlenen wanneer de BLEVE onder controle is en de hitte het toelaat. Vanwege gevaar voor eigen veiligheid kunnen zij in eerste instantie geen hulp kunnen verlenen.

De VRK adviseert het nemen van preventieve maatregelen zoals bouwkundige, installatietechnische, organisatorische maatregelen en het realiseren van een ruimte die voldoende veiligheid biedt aan de aanwezigen om te schuilen.

De VRK adviseert om de huidige bluswatercapaciteit in stand te houden.

De benodigde primaire bluswatervoorzieningen zijn in het plangebied aanwezig, mits de bovengrondse en ondergrondse brandkranen die nu in het plangebied staan operationeel blijven, of er in de toekomst gelijkwaardige bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd met een capaciteit van minimaal permanent 60 m3 per uur.  Ook is er in de nabijheid van het plangebied open water aanwezig dat als secundaire bluswatervoorziening gebruikt kan worden, zoals de Brouwersvaart.



2. Bereikbaarheid voor de hulpdiensten van het plangebied bij een calamiteit op de genoemde weg

De VRK adviseert de huidige infrastructuur in stand te houden en bij eventuele wijzigingen vooraf te overleggen met de brandweer van de VRK. De planlocatie is voldoet aan de eisen voor de bereikbaarheid voor hulpverleningsvoertuigen en is vanuit diverse richtingen te bereiken binnen de wettelijke opkomsttijd. De VRK merkt op dat de direct tegenover het plangebied gelegen brandweerkazerne mogelijk eveneens niet operationeel kan zijn wanneer zij ook wordt getroffen door de effecten van een koude BLEVE.



3. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het projectgebied.

De VRK beschrijft dat de aanwezigen in eerste instantie zijn aangewezen op zelfredzaamheid. Schuilen in een brandveilig gebouw dat de hittelast en drukgolf van een BLEVE kan weerstaan is van essentieel belang om veilig te zijn. De VRK adviseert om de voorgestelde maatregelen op het gebied van risicocommunicatie uit te laten voeren omdat zij het handelingsperspectief vergroten en daarmee de zelfredzaamheid van bewoners en gebruikers vergroten.




















































Waarvan akte. Wij gaan er vanuit dat de realiserende partij kennis neemt van dit bestemmingsplan.

























































Waarvan akte.































Waarvan akte. Wij gaan er vanuit dat de realiserende partij kennis neemt van dit bestemmingsplan.

































Waarvan akte. Wij gaan er vanuit dat de realiserende partij kennis neemt van dit bestemmingsplan.
Conclusie: het advies leidt niet tot aanpassing van het plan.

6.2.2 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden. De zienswijzen worden beantwoord en kunnen leiden tot wijzigingen aan het plan. De resultaten van de beantwoording worden als apart bijlage bij de raadsnota opgenomen.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt namelijk gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt vooral de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Zo draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden-beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.16 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.18 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.20 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.23 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.26 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.31 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.32 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.33 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen, in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.34 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 Horeca 1:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.37 Horeca 2:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.38 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.39 Kap     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.40 Kiosk:     

klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.

1.41 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.42 Natuurwaarden:     

de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.

1.43 Niet-publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.44 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.45 Plan:     

het bestemmingsplan Campus Nova met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP8120007-va01 van de gemeente Haarlem.

1.46 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.47 Publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.48 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.51 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.52 Verkoopvloeroppervlakte:     

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.53 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.54 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.(vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II)

1.55 Waterberging:     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.56 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.57 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Maatschappelijk     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bibliotheek, buitenschoolse opvang, buurtcentrum, educatieve voorzieningen, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, peuterspeelzaalwerk, verenigingsleven, welzijnsinstelling;
  2. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten (cat. 1,2) ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 20%) van het bruto vloeroppervlak;
  3. aan de hoofdfunctie ondergeschikte sportactiviteiten;
  4. een parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  5. een parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  6. een fietsenstalling ter plaatse van de aanduiding '' fietsenstalling';
  7. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

3.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  3. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     
  1. uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' is een hekwerk toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding onderdoorgang dient de bestaande onderdoorgang gehandhaafd te blijven;
  3. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw' zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.

3.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat:
    1. gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    2. hekwerken buiten de 'specifieke bouwaanduiding - hekwerk' worden gebouwd;
    3. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' wordt verhoogd tot maximaal 3 m.

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Waarde - Archeologie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt: ter plaatse van de 'Waarde - Archeologie 5' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  1. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 4.2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

4.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 4.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 4.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels     

6.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud. 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van ondergrondse bouwwerken voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem, voor:
      • ruimten die een functionele eenheid vormt balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
    2. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
    3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  1. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid1, sub a tot en met c voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Parkeren, laden en lossen     

8.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

8.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 8.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

8.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 8.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 8.1.2.

8.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 8.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 8.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Campus Nova.