Domus Plus - Fuikvaartweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

Volgens de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zijn gemeenten verantwoordelijk voor de opvang van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. In januari 2021 heeft de Haarlemse gemeenteraad het regionaal beleidskader Kader Opvang, Wonen en Herstel 2022 tot en met 2027 vastgesteld om invulling te geven aan deze taakstelling. Om te voldoen aan de taakstelling met betrekking tot de opvang van mensen met een psychische stoornis en-/of een verslaving, wil de gemeente een bijzondere woonzorgvoorziening (Domus Plus) realiseren aan de Nieuweweg 2. Domus Plus is een regionale voorziening voor Beschermd Wonen voor een zware en complexe doelgroep van 24 cliënten en waar 24 uur per dag toezicht en begeleiding aanwezig is.



Er wordt een integraal plan gemaakt voor het terrein aan de Nieuweweg 2. De bestaande boerderij met schuur blijft behouden waarbij deze een functie krijgen als beheerdersruimte tijdens bedrijfsuren van de buurttuinderij. Het is namelijk ook de bedoeling om een deel van de gronden aan te wenden voor een buurttuinderij.



verplicht

Afbeelding: Ligging van het bestemmingsplangebied, indicatief met een rood kader aangegeven

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg Het plangebied (2.8 ha.) ligt ten oosten van het Reinaldapark, begrensd door de Nieuweweg aan de noordzijde, de Fuikvaartweg aan de westzijde en het bestaande bebouwingscluster waaronder de boerderij Nieuweweg 2 aan de oostzijde (zie voorgaande en navolgende afbeelding).

verplicht

Afbeelding: Plangebied

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

Voor het plangebied Domus Plus - Fuikvaartweg is het voornemen om een woonzorggebouw (Domus Plus) te realiseren voor 24 bewoners/cliënten (verder: bewoners). Dit gebouw en de omliggende gronden bieden tevens de mogelijk tot het bieden van dagbesteding voor de bewoners. De omliggende gronden worden groen ingericht en bieden mogelijkheden voor:

  • een buurttuinderij met schuur en/of beheerdersruimte;
  • een bosrand die de overgang naar/afscheiding met de N205 (Schipholweg) vormt;
  • natuurlijk grasland, eventueel gecombineerd met lage begroeiing;
  • water;
  • wandelpaden.

Op de reden om voor deze planlocatie te kiezen wordt later ingegaan. Het vigerende bestemmingsplan is niet afgestemd op deze ontwikkeling en daarom dient een nieuw planologisch-juridisch regime te worden vastgesteld. Dit is het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de nieuwe ontwikkeling juist wordt geregeld, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied Domus Plus - Fuikvaartweg gelden de volgende bestemmingsplannen:

IMRO-nummer Naam van het plan Vastgesteld
NL.IMRO.0392.BP3120016-va01 Liewegje 16-12-2010
NL.IMRO.0392.BP0120001-va01 Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 17-5-2018
NL.IMRO.0392.BP0120003-va01 Reparatieplan B Haarlem 2019 21-11-2019
NL.IMRO.0392.BP0120005-va01 Reparatieplan C Haarlem 2020 22-4-2021

Tabel: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg zullen de in tabel 1 genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht verliezen.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de relevante overlegpartners. In het kader van participatie is over het schetsplan overleg gevoerd met een voor dat doel opgerichte wijkprojectgroep. Deze wijkprojectgroep heeft geholpen bij de uitwerking van verschillende ontwerpvarianten en het maken van een keuze voor de in het bestemmingsplan opgenomen variant. De reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg.

Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente organiseert in deze periode een informatiebijeenkomst waarin het bestemmingsplan wordt toegelicht.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden en iedereen die een zienswijze heeft ingediend bij de gemeenteraad kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan. Vervolgens gaat hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De ontstaansgeschiedenis van het gebied verklaart namelijk de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel. Hoofdstuk 3 behandelt het voor het plangebied relevante beleid. Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 5 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen die nu of mogelijk in de toekomst in het plangebied spelen. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels, milieuzoneringslijst, waarderingskaart, verbeelding en de regeling voor bebouwing toe. Het laatste hoofdstuk beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE     

In dit hoofdstuk wordt een historische schets van het bestemmingsplangebied gegeven. Ook komt in dit hoofdstuk aan de orde wat de huidige situatie is van de ruimtelijke en functionele structuur.

2.1 Korte historische schets     

De geologische ondergrond van Haarlem wordt gekenmerkt door een aantal evenwijdig aan de kust lopende strandwallen, die voor een groot deel de geschiedenis van de stad bepalen. De strandwallen zijn ongeveer 5600 jaar terug ontstaan. Na een zeespiegelstijging wisselden periodes van sterke zandafzetting zich af met periodes waarin dit langzamer verliep. Een periode van sterke zandafzetting resulteerde in een strandwal. Een aantal herhalingen van dit proces heeft geresulteerd in een reeks strandwallen waardoor de kust steeds verder naar het westen opschoof. De ouderdom van de strandwallen neemt dus richting het westen af. Door de strandwallen had de zee geen invloed meer op het achtergelegen water; alleen via riviermondingen was de invloed van de zee op het achterland merkbaar.

Verdere ontwikkeling van de strandwallen vond plaats onder invloed van de wind die zand vanaf het strand op de strandwallen afzette. In het door de zee niet meer beïnvloedde water trad verzoeting van het milieu op waardoor, mede onder invloed van slechte waterafvoer, veengroei ontstond. Deze veengebieden worden strandvlakten genoemd. Via een uitgebreid stelsel van rivieren waterde het veengebied af. De Liede en het Spaarne zijn als veenrivier ontstaan.

Strandwal

De oudste strandwal loopt, globaal, vanaf de plaats Monster in Zuid-Holland, via het oostelijk deel van de gemeente Haarlem, naar Bergen in Noord-Holland. Van deze strandwal is heel veel verdwenen. De vergraving ten behoeve van de huidige bollenvelden, het moderne diepploegen en, in de bewoningsgebieden, de moderne woningbouw hebben er voor gezorgd dat van deze vroegste woonlocatie nauwelijks wat over is. Van wat er van deze strandwal nog intact is ligt het grootste gedeelte in Haarlem. Aan de oostzijde van de Zuiderpolder bevinden zich hier en daar nog kleine ongestoorde stukjes. Het grootste deel hiervan ligt in het bestemmingsplangebied ten noordwesten van het bestemmingsplanplangebied Liewegje. Booronderzoek heeft aangetoond dat van de hier aanwezige strandwal meer dan de helft, ten behoeve van zandwinning, benodigd voor de aanleg van de tramverbinding Amsterdam-Haarlem- Zandvoort, is vergraven. Over blijft een ongestoord stuk met een lengte van ca. 80 meter. Het voorliggend plangebied is gedeeltelijk gelegen op de resten van de strandwal.

Bewoning is op de strandwallen begonnen; de strandvlakten waren door de veenvorming moeilijk bewoonbaar. De eerste sporen van bewoning dateren uit het Laat-Neolithicum. Bodemvondsten uit de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd geven aan dat ook in deze periodes occupatie aanwezig was. De omvang van bewoning is niet constant; wanneer de bewoning van een meer permanente aard wordt en tot een nederzetting uitgroeit, is niet duidelijk. De middeleeuwse delen van de stad laten duidelijk de ligging van de strandwallen zien. Pas aan het einde van de 19e eeuw vindt grootschalige uitbreiding in veengebieden plaats.

Periodes van grote economische bloei en stagnatie wisselden elkaar in de opeenvolgende eeuwen af. De grote bloei van de Haarlemse economie tijdens de 14e en het begin van de 15e eeuw resulteerde in een grote groei van de bevolking. In de tweede helft van de 15e ontstond er echter een periode van verval door onlusten en handelsproblemen. Pas na de Spaanse bezetting, in 1577, keerde het tij voor de economie en de 17e eeuw was weer een periode van welvaart. Vanaf het begin van de 18e tot het eind van de 19e eeuw ondervond Haarlem de gevolgen van de economische crisis waarin het gehele land zich toen bevond. Vanaf de industriele revolutie bloeide de economie weer op.

Ten oosten van het langgerekt ontwikkelde Kennemerland is in de loop van eeuwen een weide- en bouwland poldergebied ontstaan, dat zich tot de Amsterdamse agglomeratie uitstrekte. In de Zuiderpolder komt veen, zand en klei aan de oppervlakte voor. Het overgrote deel van de polder bestaat uit veengrond. De goede veraarding is ontstaan na het eeuwenlang uitstrooien van bagger, duinzand en stalmest. Het in een voedselrijk milieu ontwikkelde rietseggeveen bevindt zich onder de zode.

In de vorige eeuw heeft het Liewegje zich ontwikkeld tot een landweg met agrarische bebouwing en akkers.

In de laatste decennia heeft de agrarische functie in het gebied langzamerhand plaatsgemaakt voor een zuivere woonfunctie. Dit proces is versneld door de bouw van de Zuiderpolder op een groot deel van het agrarisch achterland.

Het voorliggende plangebied is gelegen ten westen van het Liewegje en is agrarisch gebleven met aan de randen een groene omzoming.

verplicht

Afbeelding: ontwikkeling plangebied en omgeving vanaf 1850 (linksboven) tot nu (rechtsonder) (bron: Topotijdreis.nl)

2.2 Ruimtelijke structuur     

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de Zuiderpolder. Dit gebied maakt deel uit van een groene randzone aan de oostkant van Haarlem, tot aan de Ringvaart en de Buitenliede. Het voorliggende plangebied is samen met de weilanden ten noorden van de Nieuweweg nog als polder te zien. Aan de noordzijde van de Fuikvaart en aan de westzijde de Fuikplas en het burgemeester Reinaldapark.

De verkaveling is regelmatig met oost-west gerichte sloten. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een bomenrij en de Fuikvaartweg. Aan de noordzijde wordt het begrensd door ook een bomenrij en de Nieuweweg. Aan de oostzijde wordt het begrensd door het agrarische kavel met moestuinen. Welke een overgang maken richting de bebouwing dat aanwezig is ten oosten van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door veel en hoogopgaand groen in de vorm van bomen. De N205 is hierdoor niet tot nauwelijks zichtbaar vanaf het plangebied.

In de noordoosthoek is de enige bebouwing aanwezig, zijnde de boerderij.

verplicht

Afbeelding: aanzicht plangebied vanaf de Nieuweweg richting zuidoosten

verplicht

Afbeelding: aanzicht plangebied vanaf de Nieuweweg richting zuidwesten

verplicht

Afbeelding: boerderij Nieuweweg 2

2.3 Functionele structuur     

In de huidige situatie is de bestemming van de hele kavel aan de Nieuweweg 2 ‘agrarisch’. In de noordoostelijke hoek staat een bestaande bedrijfswoning met schuur (de boerderij) met daaromheen een tuin met wat struiken, bomen en een moestuin. Het grootste deel van de kavel bestaat uit grasland waar voorheen

koeien stonden. Rondom het agrarische terrein bevindt zich een groene strook met gras, bomen en struiken en waarvan de bestemming ‘recreatief’ is. Bomen en struikgewas schermen het agrarische grasland af van de N205 (Schipholweg).

2.4 Beschrijving ontwikkeling     

Domus Plus

De gemeente Haarlem is verantwoordelijk voor de maatschappelijke opvang in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland voor cliënten die kampen met feitelijke dakloosheid en verminderde zelfredzaamheid door complexe problemen. Er zijn echter geen passende voorzieningen beschikbaar voor een kleine groep die niet zelf in onderdak kan voorzien en evenmin in staat is om zelfstandig te wonen en te functioneren. De Gezamenlijke ketenpartners binnen de Maatschappelijke Opvang en de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) regio Kennemerland, hebben aangegeven dat er dringend behoefte is aan een voorziening voor deze groep. Domus Plus biedt intensieve zorg en begeleiding voor verbetering van gedrag en levensstijl, waardoor overlast voor de omgeving kan afnemen. Daarom zet gemeente Haarlem zich in voor de realisatie van een Domus Plus voorziening voor 24 personen en één bed voor kortdurend tijdelijk verblijf (time-out of crisisopvang) in Veiligheidsregio Kennemerland. Door deze mensen een vaste woonplek en dagbesteding te geven, ontkomen ze aan de stress van het straatleven en wordt dakloosheid, overlast en criminaliteit voorkomen.

Domus Plus is een concept dat door het Leger des Heils in Nederland is geïntroduceerd. Het is een beschermde woonvorm voor dak- en thuisloze mensen met verslavingsproblemen, psychische problemen en soms een verstandelijke beperking, die nergens anders terecht kunnen. Het Leger des Heils exploiteert Domus en Domus Plus voorzieningen in het hele land, waaronder Amsterdam, Doetinchem, Nijmegen, Wehl, Zwolle, Eindhoven, Almere en Heerlen.

Domus en Domus Plus zijn geen exclusieve merknamen van het Leger des Heils. Het zijn begrippen die staan voor een unieke woonvorm waarbij bewoners 24-uurs begeleiding, een eigen kamer en benodigdheden voor het eerste levensonderhoud krijgen. Het doel is om cliënten te helpen bij het beheersen en verminderen van middelengebruik, zoals alcohol en drugs, en om een dagelijkse routine op te bouwen waarbij dagbesteding een vast onderdeel is.

Samen met de bewoners worden afspraken gemaakt om hun welzijn te verbeteren. Waar nodig wordt samengewerkt met instanties zoals de schuldhulpverlening, verslavingszorg, GGZ, politie of justitie. Doordat zij een vaste woonplek en dagbesteding hebben, kunnen cliënten ontkomen aan de stress van het straatleven of het bestaan binnen een opvangvoorziening waar zij niet de juiste begeleiding kunnen krijgen.

Domus Plus kan een enorme impact kan hebben op het leven van dak- en thuislozen die hun leven niet zelf op orde krijgen en op straat of in reguliere opvang verblijven waar zij niet de juiste zorg en begeleiding krijgen. Het is een bewezen succesvolle aanpak die bewoners een veilige woonplek en de juiste begeleiding biedt om hun leven in een rustiger vaarwater te krijgen en die effectief is in het verminderen van overlast voor de omgeving.

Gebouw Domus Plus en aangrenzend terrein

Binnen voorliggend bestemmingsplan wordt de hiervoor beschreven functie mogelijk gemaakt in een gebouw van maximaal 2 bouwlagen met daarop een kap en een maximum oppervlak van 1.500 m2 bvo. Er wordt hiervoor een maatschappelijke bestemming opgenomen met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is de bebouwing mogelijk en daar buiten onder andere parkeergelegenheid. Het terrein wordt met bomen en struiken omzoomd zodat het grotendeels aan het zicht wordt onttrokken vanaf de openbare ruimte. Zoveel mogelijk groen op het terrein en zo min mogelijk verharding is een van de uitgangspunten. Door de positionering van het gebouw en de erfafscheidingen ontstaan er voldoende beschutte plekken. De inrichting van de buitenruimte is onderdeel van de ontwerpopgave die volgt bij de vergunningsaanvraag.

Qua beeldkwaliteit is onder meer bepaald dat het gebouw één helder volume krijgt, bestaande uit twee of drie bouwlagen. Het volume is passend in het landschap. Grotendeels bestaat het uit houtbouw met terughoudend kleurgebruik. Het gebouw wordt natuurinclusief.

Boerderij en overige gronden

De boerderij blijft behouden en zal een functie ten behoeve van de buurttuinderij krijgen. Te denken valt aan ruimte voor ontmoeting, verkooppunt en opslag producten buurttuinderij, workshops en educatieve lessen. Ook wordt de mogelijkheid om te wonen behouden. De bestaande bouwmogelijkheden die horen bij het agrarisch bouwperceel worden weggenomen en in de plaats daarvan komt er een buurttuinderij met mogelijk een voedselbos, waar de lokale gemeenschap gezamenlijk voedsel kan verbouwen. Op de boerderij en buurttuinderij kan tevens dagbesteding worden geboden aan de cliënten van Domus Plus. De mogelijkheid bestaat een 'community supported agriculture' te vestigen. Dit is een agrarisch bedrijf waarbij opbrengsten en risico's door de boer en de gemeenschap gezamenlijk worden gedragen.

De overige gronden krijgen een landschappelijke en ecologische opwaardering. De bestaande waarden zijn zeker niet laag, maar is wel een monofunctioneel agrarisch land dat meer diversiteit kan krijgen. Een deel van het plangebied zal natuurlijk grasland blijven. Dit om de overgang naar het agrarisch weiland aan de noordzijde van de Nieuweweg te behouden. Het middendeel zal als natte natuur worden ingericht. Aan de zuidkant wordt de bestaande bosrand versterkt door de bosrand naar het noorden uit te breiden.

De navolgende afbeelding toont een voorbeelduitwerking van het schetsontwerp.

verplicht

Afbeelding: voorbeelduitwerking nieuwe inrichting

Concreet

Samenvattend maakt voorliggend bestemmingsplan de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  1. Het realiseren van een gebouw voor Domus Plus.
  2. Omvorming van het agrarisch bouwperceel tot buurttuinderij of agrarische buurtfunctie.
  3. Vergroening van het plangebied door:
    1. agrarisch weiland naar natuurlijker groen
    2. natte natuur
    3. toevoeging bosrand
    4. meer water

Het bovenstaande wordt vormgegeven door het opnemen van een bestemmingsvlak Maatschappelijk voor Domus Plus. De buurttuinderij krijgt een bestemming Agrarisch. De centrale natte 'natuur' krijgt een bestemming Natuur en de overige gronden een bestemming Groen.

2.5 Locatiekeuze     

De Nieuweweg 2 is een groene plek aan de rand van de stad en blijft ook een groene plek. De locatie is in beeld gekomen na een locatiestudie waarin circa 60 potentiële plekken in de stad zijn onderzocht en gewogen. Over deze locaties is ook geparticipeerd met de Haarlemse bevolking. De Nieuweweg 2 blijkt om meerdere redenen de geschiktste locatie voor deze maatschappelijke voorziening. Zo ligt de locatie in een rustige, prikkelarme omgeving met ruime afstand tot bestaande woningen. Ook zijn er geen kwetsbare voorzieningen, zoals scholen, sportverenigingen of kinderdagopvangen te vinden binnen een straal van 100 meter. Verder is het terrein overzichtelijk, waardoor het goed te beheersen valt voor de begeleiding van de cliënten, beveiliging en handhaving. Vanuit de bevraagde professionals in het werkveld wordt de Nieuweweg 2 beschouwd als een geschikte locatie.

2.6 Ruimtelijke inpassing     

Zoals eerder gesteld is het de bedoeling om Domus Plus in te passen met minimaal het behoud van de bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden. De ambitie is om de waarden te versterken. Dit wordt onder meer gedaan door Domus Plus groen in te passen en een ingetogen beeldkwaliteit van het te realiseren gebouw. De open ruimte wordt versterkt door het toevoegen van water en het verhogen van de kwaliteit hiervan, zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen en anders vervanging ervan en nieuwe beplanting toevoegen ter bevordering van de biodiversiteit en de klimaatadaptatie.

Het gebied waar het Domus Plus terrein (ongeveer 3500 m2) moet worden ingepast, is een 2,8 ha groot nog vrij gaaf langwerpig weidegebied ten oosten van de Fuikvaartweg en ten zuiden van de Nieuweweg. Het behoort tot Bijzonder Provinciaal landschap. Kernkwaliteiten van dit stukje veenweidegebied zijn de openheid (een fraai contrast met het dichtbegroeide Reinaldapark), het nog gave verkavelingspatroon en de nog goed zichtbare overgang tussen de wat hogere gelegen strandwal (zand) en het lagere weidegebied (waardveen).

Het is randvoorwaardelijk om de kernkwaliteiten van dit kwetsbare landschap te bewaren.

Tegelijk met de vorming van voorliggend bestemmingsplan wordt er voor het gehele gebied een inrichtingsschets gemaakt. Met deze inrichtingsschets wordt gewaarborgd dat de kernkwaliteiten van het gebied zoveel mogelijk behouden of versterkt worden.

Het bestaande slotenpatroon wordt als basis genomen. Een deel van de sloten wordt verbreed waardoor het slotenpatroon versterkt wordt en het weiland zichtbaarder wordt verdeeld in drie langwerpige kavels 'eilandjes'.

Het meest zuidelijke kavel wordt gebruikt om het gebied sterker in te bedden in z'n omgeving. Door dit kavel fors op te hogen en te beplanten ontstaat een bosstrook waarmee een grotere buffer kan worden gemaakt voor de Schipholweg aan de zuidzijde. Met de hogere beplantingswal kan aansluiting worden gezocht met het Reinaldapark.

Het Domus terrein wordt zo compact mogelijk ingepast op het kavel ten noorden hiervan, aan de westrand van het gebied tegen het Reinaldapark. Door deze ligging kan een groot deel van het gebied open gehouden worden. De brede sloten vormen op een natuurlijke manier een erfafscheiding. Opgaande beplanting wordt alleen aan de zuidrand en op het Domus kavel toegevoegd. Een groot deel van het gebied blijft open in de vorm van weiland of moeras.

Water toevoegen aan het gebied biedt behalve het versterken van de leesbaarheid ook kansen voor klimaatadaptie en waterbeheersing, veenherstel en ecologie.

Met het vergroten van sloten in het gebied kan de nog goed leesbare overgang tussen hoger gelegen strandwal en lager gelegen veen nog meer versterkt worden.

Het meest noordelijke kavel wordt zo open mogelijk gehouden in de vorm van weiland. De natuurwaarden zullen worden verhoogd door een aangepast extensief maaibeheer waardoor hoog kruidig grasland kan ontstaan met brede natuurvriendelijke oevers. De Nieuweweg blijft een landelijke weg met aan weerszijden open weiland.

2.7 Verkeer en parkeren     

Zowel Domus Plus als de bestaande boerderij aan de Nieuweweg 2 krijgen een eigen toegang. De toegang naar de boerderij is bestaand, aan de Nieuweweg. De toegang voor Domus Plus is nieuw, vanaf de Fuikvaartweg.

Domus Plus

Omdat er geen autobezit is onder de cliënten van de Domus Plus, behoeft niet te worden voorzien in autoparkeerplaatsen voor hen. Voor bezoek en medewerkers worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het terrein zelf is tevens ruimte voor brandweer en ambulance. Uit ervaringscijfers blijkt dat deze hoeveelheid parkeerplaatsen voor een functie als Domus Plus voldoende is. De cliënten hebben geen auto en de hoeveelheid bezoek is minder dan bij bijvoorbeeld een verpleeg- en verzorgingstehuis. Dit is een functie uit de Nota Parkeernormen van de gemeente Haarlem die qua aard van de functie het dichtst bij Domus Plus ligt.

De norm is 0,5 parkeerplaats per wooneenheid. Voor 24 zorgeenheden betekent dit een parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen. Omdat voorliggende functie van Domus Plus minder bezoek kent, is het aanvaardbaar om een norm van 0,25 parkeerplaats per wooneenheid toe te passen. Desalniettemin is er binnen de aangewezen bestemming voor Domus Plus voldoende ruimte om 12 parkeerplaatsen te realiseren. Het vormt dus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

Hier hangt aan vast dat ook de hoeveelheid verkeersstromen van en naar Domus Plus laag zijn. Het zal vooral bestaan uit medewerkers. Er wordt ontsloten op de Fuikvaartweg die weer ontsluit op de Leonard Springerlaan / Vrijheidsweg. Door de kleine verkeersgeneratie en de lage verkeersintensiteit in de bestaande situatie (Nieuweweg: 300 mvt/etmaal, bron: akoestisch onderzoek Bijlage 6) worden er geen problemen verwacht voor de verkeersafwikkeling.

Voor fietsparkeren worden de volgende normen aangehouden: per wooneenheid 1 fietsparkeerplek voor bewoners en 0,5 fietsparkeerplek voor bezoekers. Daarnaast zijn er 8 fietsparkeerplekken voor medewerkers. Er zijn 46 fietsparkeerplekken nodig en daarvoor is voldoende ruimte op het terrein van Domus Plus.

Boerderij en buurttuinderij

Naast de boerderij wordt ruimte gereserveerd om te kunnen parkeren. Er is voldoende ruimte om hierin te voorzien. Dit wordt nog nader uitgewerkt. De norm voor een volkstuin in het parkeerbeleid is 0,3 parkeerplaats per perceel. Omdat het onduidelijk is hoeveel percelen dit worden, is het voor nu nog niet exact te bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn. Wel is het gezien de buurtfunctie de verwachting dat veel bezoekers op de fiets zullen komen. Voor fietsparkeervoorzieningen wordt ook in voldoende mate gezorgd.

Omdat de boerderij een bredere functie gaat vervullen moet ook rekening worden gehouden met overige functies. Als wordt uitgegaan van de functie 'cultureel centrum of wijkgebouw' zoals genoemd in de Nota Parkeernormen, dan is dit een functie waarmee de gemeenschapsboerderij inclusief buurttuinderij mee te vergelijken is (het is niet de bedoeling dat het daadwerkelijk een cultuureel centrum of wijgebouw wordt). De norm uit de beleidsregels is 1,0 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Rekening houdend met 200 m2 bvo, betekent dit een parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen voor deze functie. Dit is uitvoerbaar binnen de voorziene buitenruimte.

Net als bij Domus Plus is de verkeersgeneratie laag, omdat het een buurtfunctie betreft. Veel bezoekers zullen met de fiets komen. De Nieuweweg en Fuikvaartweg zullen daardoor niet overbelast raken. Ook niet als de verkeersintensiteiten van de beide functies bij elkaar worden genomen. Bovendien wordt de planologische mogelijkheid van een agrarische functie sterk in oppervlakte beperkt. Dit maakt de toename aan verkeersintensiteiten nog lager.

Beoordeling

De locatie is goed bereikbaar, zowel met de auto als met de fiets/wandelend. De toename aan verkeer is niet significant en daardoor ontstaan er geen afwikkelingsproblemen. Er kan in voldoende mate in parkeervoorzieningen worden voorzien.

2.8 Participatie     

Het vinden van een geschikte locatie voor Domus Plus verliep moeizaam en ook het ontwerpen en voorbereiden van het bestemmingsplan is geen gemakkelijk proces vanwege weerstand in de omgeving. Sommige buurtbewoners zijn namelijk bang voor overlast door de toekomstige cliënten. Het is daarom belangrijk dat, naast de gemeente, ook de toekomstige zorgaanbieder een rol speelt in het zorgen voor begrip en acceptatie in de buurt, zodat zowel de cliënten als de buurtbewoners zich prettig voelen in de omgeving van Domus Plus. Het informeren en betrekken van buurtbewoners in een vroeg stadium is daarbij cruciaal. Om begrip, acceptatie en wederkerigheid te bevorderen, is er een wijkprojectgroep opgericht met betrokken Haarlemmers uit de omgeving van de Nieuweweg 2, die voorafgaande aan het opstellen van het bestemmingsplan, hebben meegedacht over de inrichting van het terrein.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

In dit hoofdstuk worden de beleidskaders belicht voor zover dat leidend is voor het bestemmingsplan. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie wordt beschreven in de paragraaf archeologie van hoofdstuk 4. Het rijks- en provinciaal beleid over water en het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt samen met het gemeentelijk beleid beschreven in de paragraaf water van hoofdstuk 4.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.



De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffenen materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Planspecifiek

Het voorliggende plan zorgt voor de toevoeging van een maatschappelijke woonvoorziening waar grote behoefte aan is. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een nationaal belang. Bovendien hangt daarmee samen het bevorderen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Het wijzigen van de functie van de boerderij en omliggende gronden draagt bij aan maatschappelijke binding en een versterking van landschappelijke en ecologische waarden.

Het bestemmingsplan is in lijn met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied (BSG) mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.



Planspecifiek

Uit jurisprudentie blijkt dat bij de ontwikkeling van meer dan 11 woningen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Voor wat betreft de ontwikkeling van Domus Plus is hierdoor in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorliggende woningen zijn echter geen reguliere woningen, maar betreffen een bijzondere beschermde woonvorm: een combinatie van wonen en begeleiding voor mensen met langdurige psychiatrische en/of verslavingsproblemen die 24 uur per dag toezicht nodig hebben. Er is dus geen sprake van wonen en de ontwikkeling kan worden gezien als een andere stedelijke voorziening. Uit jurisprudentie volgt dat dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. De oppervlakte van de bebouwing van Domus Plus heeft een grondoppervlak van maximaal 750 m2 en een bvo van maximaal 1.500 m2. Er wordt weliswaar een agrarisch bouwvlak van circa 1.250 m2 wegbestemd, maar een agrarische functie is nooit een stedelijke functie. Ook vanuit een andere functie dan wonen wordt Domus Plus daarom aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Vastgesteld hebbende dat de ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, schrijft de ladder van duurzame verstedelijking voor dat de ontwikkeling in beginsel binnen BSG moet plaatsvinden. Omdat de gronden in de bestaande situatie een agrarische functie hebben is geen sprake van BSG.

De volgende stap is het beantwoorden van de vraag waarom de functie niet binnen BSG kan worden gerealiseerd. Zoals uit paragraaf 2.5 blijkt is voorliggende locatie overgebleven aan de hand van een grootschalige locatieafweging. Hieruit blijkt ook dat de functie van Domus Plus niet binnen BSG kan worden gerealiseerd vanwege de afstandseis van 100 meter. De boerderij aan Nieuweweg 2 heeft zijn bedrijfsmatige agrarische functie verloren en in combinatie met Domus Plus biedt dit een mogelijkheid om een gewenste maatschappelijke ontwikkeling te realiseren, bestaande uit de woonzorgvoorziening en een buurttuinderij. Als bijkomend voordeel geeft dit de mogelijkheid om de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van de omliggende gronden binnen het plangebied te verhogen.

Voor wat betreft het moeten voldoen aan een behoefte kan het volgende worden gesteld. Zoals uit paragraaf 2.4 blijkt is vanuit maatschappelijk oogpunt grote behoefte aan woningen voor mensen die kampen met feitelijke dakloosheid en verminderde zelfredzaamheid en die niet zelfstandig kunnen wonen en functioneren. Dit verklaart ook de keuze voor de voorliggende locatie. Het agrarisch bouwperceel met bijbehorende boerderij heeft de agrarische functie verloren en kan zoals gesteld zorgen voor een maatschappelijke binding in de buurt en het opwaarderen van de huidige agrarische gronden.

Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en dat er sprake is van een behoefte waarin met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  1. Leefomgeving
    1. Klimaatverandering

Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

  1. Gezondheid en veiligheid

De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woon-werkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

  1. Biodiversiteit en natuur

De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

  1. Gebruik van de leefomgeving
    1. Economische transitie

De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

  1. Wonen en werken

De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

  1. Mobiliteit

De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

  1. Landschap

De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  1. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  1. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  2. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  3. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  4. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  5. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling komt tegemoet aan de vraag naar een maatschappelijke woonvorm die niet in de bestaande woonstructuur kan worden gerealiseerd. Daarbij draagt het bij aan een natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving. Dit draagt vervolgens weer bij aan het hoge welzijnsniveau dat wordt nagestreefd in Noord-Holland, aan de ambitie met betrekking tot wonen en aan die van landschappen. Het op een duurzame wijze produceren van voedsel past ook in de beweging die ziet op een natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving.

Er is geen strijd met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening     

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening NH2020.

In de verordening zijn werkingsgebieden vastgelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de regels die aan deze werkingsgebieden verbonden zijn. Hierna wordt per relevant werkingsgebied ingegaan op de regels.

Landelijk gebied / MRA - Landelijk gebied

Artikel 6.9 van de omgevingsverordening NH2020 geeft aan dat een ruimtelijk plan binnen het werkingsgebied MRA- landelijk gebied niet kan voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. Het betreft hier niet de realisatie van woningen, maar van een maatschappelijke functie. Er wordt weliswaar gewoond, maar dit betreft een maatschappelijke woonvorm waar geen sprake is van zelfstandig wonen. Het betreft dus geen kleinschalige woningbouwontwikkeling.

De voorwaarden voor een kleinschalige ontwikkeling staan beschreven in artikel 6.4. Dit artikel geeft aan dat een kleinschalige ontwikkeling mogelijk is indien:

  1. de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;
  2. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
  3. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

De voorliggende ontwikkeling voldoet niet aan deze voorwaarden.

Ruimtelijke inpassing in landelijk gebied

Afdeling 6.5 gaat over de ruimtelijke inpassing in landelijk gebied. Artikel 6.59 geeft aan dat bij de inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied 'landelijk gebied' rekening wordt gehouden met de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie', op de volgende wijze:

  1. rekening wordt gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  2. bij de inpassing wordt betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
  3. bij de inpassing wordt betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

Zuid-Kennemerland

Voorliggend plangebied is onderdeel van het ensemble Zuid-Kennemerland.

Het landschap heeft een noordzuidgerichte opbouw evenwijdig aan de kust en kent daardoor een grote diversiteit van oost naar west. Achter de brede duinzone van het jonge duinlandschap bevindt zich het strandwallen en -vlaktenlandschap.

Het duinlandschap is uitgestrekt en heeft een grote maat. Het landschap is open tot matig open. Op de toppen van de duinen kun je ver weg kijken. De duinzoom, de overgangszone met bos en landgoederen, is zeer gesloten van karakter. Aan de voet van de duinzoom liggen langgerekte open ruimten van de strandvlaktes. Veel buitenplaatsen kijken vanuit de duinzoom uit over de strandvlaktes (zichtlijnen). De strandwal van Haarlem-Heemstede is verstedelijkt en verdicht. Enkele smalle, diffuse half-verdichte zones scheiden de kernen van elkaar. De aanwezigheid van de Stelling van Amsterdam (met forten, schootvelden en inundatiegebieden) heeft ervoor gezorgd dat het landschap aan de noordoostzijde van Haarlem open is gebleven.

De duinzoom en de noordzuidgerichte strandwallen vormen de belangrijkste dragers in het ensemble. Bebouwing ontwikkelde zich langs de duinzoom (Herenweg) en de wegen op de strandwallen (Rijksstraatweg, Heemsteedse Dreef). De Stelling van Amsterdam valt vrijwel samen met de loop van de Liede en zuidelijker de ringvaart van de Haarlemmermeer en vormt de drager aan de oostkant van Haarlem. De Stelling vormt een verbinding tussen diverse grote groene ruimten en recreatieve voorzieningen van Spaarnwoude tot en met het Floriadegebied in de Haarlemmermeer.

De relevante ambities en ontwikkelprincipes voor het ensemble zijn als volgt:

  1. De lineaire opbouw van het landschap, evenwijdig aan de kust, is structurerend. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    1. In noordzuidrichting zijn de continuïteit en herkenbaarheid van de verschillende landschapskarakteristieken belangrijk. Houd in oostwestrichting de overgangen contrastrijk en versterk de beleving van deze afwisseling van verschillende landschapstypen.
    2. de grote maat van het duinlandschap (openheid, schijnbare oneindigheid).
  2. In de duinzoom zijn bebouwing en landschap verweven. Behoud ‘parels’ zoals villaparken, buitenplaatsen en open ruimten. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    1. het behoud van open ruimten.
    2. behoud van het bosrijke karakter van villaparken en historische complexen: wonen in het groen (niet: groen tussen het wonen).
  3. Aan de oostzijde van Haarlem vormen het water en de aanwezigheid van de Stelling van Amsterdam belangrijke kwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
    1. Behoud de openheid tussen het water en de stedelijke randen van Haarlem.
    2. Gebruik ruimtelijke ontwikkelingen om de zichtbaarheid van De Stelling van Amsterdam en zijn onderdelen te versterken. Behoud het kleinschalige karakter van het cultuurlandschap grenzend aan de Stelling.

De voorliggende ontwikkeling zorgt voor de toevoeging van bebouwing in een gebied dat onderdeel is van het ensemble Zuid-Kennemerland. De toevoeging wordt echter zorgvulig uitgevoerd en zorgt er voor dat het contrast benadrukt wordt. Met het oog op de hoge bosrand aan de zuidzijde, de hoge bomen langs de Fuikvaartweg en het aangrenzende Reinaldapark wordt Domus Plus als een overgang naar de rest van het plangebied ingepast. De openheid ter plaats is in de huidige situatie beperkt, waardoor deze inpassing niet zorgt voor een significante beperking van de openheid.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een inpassing die in overeenstemming is met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Hiermee wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitseis uit artikel 6.5.

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Artikel 6.49 gaat over de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Een ruimtelijk plan ter plaatse van dit werkingsgebied bevat regels ter bescherming en versterking van de kernkwaliteiten van het erfgoed. De stelling van Amsterdam is een dergelijk erfgoed. De kernkwaliteiten zijn als volgt:

  1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    1. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    2. sluizen en voor- en achterkanalen;
    3. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    4. inundatiegebieden;
    5. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    6. de landschappelijke inpassing en slechte zichtbaarheid van de voormalige militaire objecten;
  2. Relatief grote openheid;
  3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

De voorliggende planontwikkeling zorgt er niet voor dat de kernkwaliteiten worden aangetast. Het plangebied is niet gelegen binnen een schootsveld. Het gebied is door de groene omzoming niet aan te merken als een nog open landschap en daarmee zorgt de invulling met Domus Plus niet voor een aantasting van de relatief grote openheid.

De planontwikkeling is daarmee niet in strijd met artikel 6.49 van de Omgevingsverordening NH2020.

Bijzonder Provinciaal Landschap

Artikel 6.46 regelt de bescherming van Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). Voorliggend plangebied is onderdeel van BPL 'Spaarnwoude en omgeving'. De kernkwaliteiten behorende bij het BPL dienen te worden beschermd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast is mogelijk indien er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en gecompenseerd.

Spaarnwoude en omgeving

De kernkwaliteiten van het BPL zijn als volgt:

  1. De aardkundige waarde ter plaatse is de onregelmatige en regelmatige strokenverkaveling van de veenweideplder.
  2. De open ruimte met vergezichten in veenpolders en droogmakerijen.
  3. Habitat voor weidevogels.

De voorliggende planontwikkeling zorgt niet voor het dempen van sloten. Wel worden bestaande sloten vergroot en daarmee wordt het verkavelingspatroon versterkt. Het plangebied is in de bestaande situatie reeds behoorlijk besloten. De voorliggende groene inpassing van Domus Plus zorgt daarom niet voor een aantasting van de openheid. Er is geen sprake van belangrijk weidevogelgebied.

Geconcludeerd wordt dat geen strijd is met artikel 6.46.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat er geen strijd is met de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.3 Woonagenda 2020-2025     

In de Woonagenda 2020 - 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. Buitenstedelijk zijn er ook mogelijkheden, maar dient er wel sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen 'woonakkoorden' tussen provincie en gemeenten.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor wonen en zorg. In het woonbeleid van de provincie worden daarom geen kaders voor dit onderwerp meegegeven. De provincie constateert dat gemeenten en corporaties op dit terrein voor een belangrijke taak staan. Toekomstbestendig bouwen betekent aandacht voor de sociale infrastructuur, zeker bij een bepaalde omvang aan woningen. Mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, willen en kunnen steeds langer zelfstandig wonen.

Planspecifiek

Met voorliggende realisatie van een bijzondere woonvorm wordt invulling gegeven aan de ruimte die er is vanuit het provinciale woonbeleid op het gebied van wonen en zorg.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Woonakkoord Zuid-Kennemerland / IJmond 2021-2025     

De regio Zuid-Kennemerland/IJmond bestaat uit de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort en werkt in deze samenstelling al acht jaar samen. Sinds 2012 heeft deze regio afspraken gemaakt over wonen in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen. Eerst in het RAP 2012-2015. Daarna in het RAP 2016-2020 'De regio Zuid-Kennemerland/IJmond geeft thuis!', dat door het voorliggende woonakkoord is vervangen.

De opgaven die in het RAP 2016-2020 zijn beschreven, gelden grosso modo nog steeds. Het Woonakkoord is dan ook in veel opzichten een voortzetting van de lijnen uit het RAP. Dit geldt bijvoorbeeld voor het woningbouwprogramma, waarbij de geactualiseerde RAP-afspraken uit 2019 worden voortgezet. Het Woonakkoord legt wel een aantal nieuwe accenten. Zo is duurzaamheid een belangrijker onderwerp geworden en vraagt ook de huisvestingssituatie van diverse doelgroepen meer aandacht. Het woonakkoord bestaat uit een meerjarig bestuursakkoord en een uitvoeringsagenda met concrete acties en afspraken gericht op de uitvoering.

De hoofdstad van de provincie is een prettige woonstad met bedrijvigheid en cultuur. Het is de relatief jongste gemeente in de regio, door de instroom van jonge huishoudens. De woningvoorraad groeit binnenstedelijk door nieuwbouw, herstructurering en transformaties. Er vinden dan ook tal van verhuizingen plaats binnen de regio, zowel binnen deelregio’s als tussen deelregio’s waarbij Haarlem een centrale functie vervult. Ook blijkt hieruit de sterke samenhang met de MRA: er verhuizen meer huishoudens vanuit Amsterdam naar de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond dan andersom. Met name Haarlem is in trek.

De relevante opgaven kunnen als volgt worden samengevat:

  1. Er worden versneld voldoende woningen toegevoegd om te voorzien in de verwachte groei van de woningbehoefte en om het huidige woningtekort te verminderen. In elk segment wordt van Haarlem een toevoeging verwacht. Aandacht is nodig voor de vraag naar grondgebonden woningen.
  2. Er wordt zoveel mogelijk binnenstedelijk gebouwd en bij OV-knooppunten.
  3. Elke gemeente realiseert in de woningbouwproductie 30% sociale huur.
  4. Elke gemeente voegt middensegment toe.
  5. Huisvesting van kwetsbare doelgroepen krijgt aandacht.
  6. Er wordt meer klimaatadaptief en natuurinclusief gebouwd.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling vindt aansluiting bij de opgave uit het woonakkoord met betrekking tot het huisvesten van kwetsbare doelgroepen.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Haarlem 2025     

De gemeenteraad van Haarlem heeft op 27 januari 2022 de Omgevingsvisie Haarlem 2045 vastgesteld. De Omgevingsvisie Haarlem geeft aan de hand van zes strategische keuzes en 14 speerpunten een integrale ontwikkelrichting van de stad voor 2045 weer. De zes strategische keuzes voor de leefomgeving dragen bij aan de integrale opgaven waar Haarlem voor staat. De keuzes worden niet uniform over heel Haarlem op dezelfde manier uitgevoerd maar houden rekening met de eigenschappen van de verschillende buurten. Dit betekent een verdere uitwerking op gebiedsniveau in samenwerking met betrokkenen voor het betreffende deelgebied.

Deze zes genoemde strategische keuzes zijn:

  1. Mengen en verdichten
  2. Buurtgericht ontwikkelen
  3. Vergroenen & vernatten
  4. Bevorderen gezonde leefomgeving
  5. Ruimte voor de energietransitie
  6. Mobiliteitstransitie.

De strategische keuzes hebben geleid tot 14 speerpunten:

  1. Woningbouw concentreren in grootschalige gebiedsontwikkelingen.
  2. Substantieel aantal arbeidsplaatsen toevoegen aan de Waarderpolder en bij de OV-knooppunten.
  3. Beschermen bestaande wijken: menging en cultuurhistorische waarden behouden.
  4. De leefbaarheid van wijken en buurten te versterken met buurtgroen.
  5. Versterken tien-minuten netwerk en stadsstraten.
  6. Sociale basis en ontmoetingsplaatsen in de buurt versterken.
  7. Ruimte creëren voor klimaatadaptatie ten koste van ruimte voor de auto.
  8. Boezemwaterstructuur versterken.
  9. Bij nieuwbouw het parkeren van auto’s in principe ondergronds te realiseren, met inachtneming van reeds gemaakte afspraken.
  10. Meer kwaliteit in het buitengebied: onder andere opwaarderen natuurwaarde van boerenland.
  11. Ecologische verbindingen in en om de stad tussen hotspots versterken.
  12. Ruimte reserveren en vrijmaken voor energietransitie.
  13. Regionale fietsverbindingen verbeteren en verbinden met tien-minuten-netwerk.
  14. Knooppuntontwikkelingen in combinatie met verbeteren HOV-bereikbaarheid.

In het kader van buurtgericht ontwikkelen wil Haarlem het sociaal weefsel versterken. Hiervoor wordt ingezet op het versterken van het sociaal-maatschappelijk voorzieningenaanbod. Hiervoor moet onder andere specifieke aandacht zijn voor voor doelgroepen met onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt, waaronder kwetsbare doelgroepen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling zorgt voor huisvesting van kwetsbare doelgroepen, waarvoor aandacht is vanuit de strategische keuze met betrekking tot buurtgericht ontwikkelen. De groene inpassing zorgt daarbij voor een klimaatbestendige (vergroening) ontwikkeling. Het draagt door het opwaarderen van het boerenland en realiseren van extra water tevens bij aan de strategische keuzes 8 en 10. De planontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Haarlem 2025.

3.4.2 Structuurvisie openbare ruimte     

Eind 2017 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR) Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar vastgesteld. De Structuurvisie Openbare Ruimte gaat in op een prioritering bij ingrepen in de openbare ruimte. De Structuurvisie openbare ruimte is een deelherziening van het Structuurplan uit 2005, en gaat alleen over de openbare ruimte en het buitengebied.

De drie belangrijkste thema's uit de structuurvisie zijn: mooi, veerkrachtig en sterk. Uit deze thema's volgen de vier belangrijkste doelen van de structuurvisie:

  1. Aantrekkelijke stad
  2. Gezonde stad
  3. Metropolitane economie
  4. Bereikbare stad

De hoogste prioriteit wordt gegeven aan het beschermen en versterken van de groenstructuur gevolgd door het beschermen en versterken van de waterstructuur en het inpassen van benodigde extra klimaatadaptatiemaatregelen. Daarnaast biedt het een afwegingskader voor mobiliteit waarbij binnen de stad het belang van de voetganger gaat boven opeenvolgend: het belang van de fiets, het openbaar vervoer en de auto.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in de 'groenstructuur'. Prioriteit 1 uit de structuurvisie is het beschermen en versterken van de groenstructuur. Voorliggende ontwikkeling versterkt de groenstructuur. De bomen langs het voorliggende plangebied zijn aangeduid in de 'bomenstructuurkaart'. De bomen zijn van belang voor de leefbaarheid en klimaatbestendigheid van een gebied. De bomen blijven daarom ook behouden. De Nieuweweg is aangewezen als onderdeel van het regionaal fietsnetwerk. Het voorliggende initiatief heeft hier geen negatief effect op.

3.4.3 Stedenbouwkundig kader     

Het stedenbouwkundig kader voor de voorliggende ontwikkeling is vastgelegd in het Schetsplan en Functioneel programma van eisen. In paragraaf 2.6 is ingegaan op de eisen van dit kader.

3.4.4 Ruimtelijke kwaliteit     

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) bestaat uit twee delen. Het eerste deel is de Visie op Ruimtelijke Kwaliteit. Deel twee is het Beoordelingskader voor Ruimtelijke Kwaliteit. De in deel 2 opgenomen criteria hebben betrekking op alle vergunningplichtige plannen.

Het plangebied is onderdeel van 'De lange lijnen' en specifiek aangeduid als onderdeel van de 'groene randen'. De lange lijnen hebben in de Beoordelingskaders Ruimtelijke Kwaliteit een ‘bijzondere regie’ die uitgaat van een verscherpte aandacht voor de zichtbaarheid aan de lange lijn of op de bijzondere plek, terwijl het bouwwerk tegelijkertijd een relatie houdt met de achterliggende buurt. De overgang van bebouwing naar openbare ruimte is van groot belang, omdat de lange lijnen en bijzondere plekken en pleinen veel bezocht worden: er zijn veel ogen op gericht. De lange lijnen maken de stad herkenbaar. In de bijbehorende 'Gouden regels' is opgenomen dat zorgvuldig met de lange lijnen moet worden omgegaan, omdat ze zorgen voor de samenhang en herkenbaarheid van Haarlem.

In de Beoordelingskaders Ruimtelijke Kwaliteit geldt voor dit gebied een 'bijzondere regie . Waterlopen en historische wegen zijn structuurbepalend in samenhang met de ondergrond. Het gebied heeft een groen, open karakter, met daarin boerderijen, arbeiderswoningen, forten en bunkers. Restant van het tuinbouwgebied aan de westelijke stadsrand. Open gebied met spaarzame, vrijstaande bebouwing: woonhuizen, kassen, schuren en enkele (restanten van) buitenplaatsen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling heeft aandacht voor de inpassing van de nieuwe bebouwing. De groene inpassing heeft aandacht voor de overgang van de openbare ruimte naar het achterliggende park en doordat de rest van het plangebied grotendeels open blijft wordt er rekening gehouden met de lange lijnen.

3.4.5 Wonen     

3.4.5.1 Woonvisie 2021-2025     

In de Woonvisie Haarlem 2021 - 2025 'Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis' geeft richting aan het woonbeleid op de lange termijn tot 2030 en handvatten voor de uitvoering ervan in de periode 2021-2025. Belangrijkste doel is een toegankelijke, diverse en inclusieve stad te zijn die een duurzaam (t)huis biedt aan een breed scala van doelgroepen. De komst van voldoende (betaalbare) woningen is hierbij een randvoorwaarde.

De bouwambitie tot 2030 ligt hoog. Gelet op de resterende opgave van de ambitie 2016 tot en met 2025 (7.200 woningen 2020-2025), de actualisatie van de raming van de aanvullende woningbehoefte (8.000 woningen 2019-2030) en de beschikbare plancapaciteit waarvoor visies zijn vastgesteld, wordt de ambitie voor de periode 2020-2030 vastgesteld op 8.000-10.000 woningen. De ambitie is dat er 3.200 tot 4.000 sociale huurwoningen bij komen. Doorstroming moet worden gestimuleerd door naast het bouwen van middeldure woningen ook voorrang te geven aan doorstromers vanuit sociale huurwoningen.

Haarlem wil een inclusieve stad zijn, een stad voor iedereen. Voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen is extra aandacht. Door de gemeente en partners worden woonvormen ontwikkeld voor Haarlemmers die uit de maatschappelijke opvang of een beschermde woonvorm komen.

Op het gebied van duurzaamheid wordt gestreefd naar het voorkomen van hittestress en wateroverlast.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling realiseert een maatschappelijk woonvorm waar behoefte aan is en zorgt voor een inclusieve stad met functies op de juiste plek. De groene inrichting zorgt voor een duurzame inpassing. Het plan is in lijn met de Woonvisie 2021-2025.

3.4.6 Maatschappelijk     

3.4.6.1 Opvang, wonen & herstel     

Op basis van een intensief en interactief visievormingstraject in de eerste helft van 2016 in samenwerking met vele tientallen vertegenwoordigers van zorginstellingen, gemeenten, cliëntenorganisaties en woningcorporaties het beleidskader 'Opvang, wonen & herstel' opgesteld. Het is opgesteld voor drie belangrijke, nauw met elkaar samenhangende beleidsterreinen: maatschappelijke opvang; beschermd wonen en vrouwenopvang. De hoofdopgave luidt:

Voor alle cliënten maatschappelijke opvang, beschermd wonen en vrouwenopvang willen we werken aan zo gewoon mogelijk wonen met herstelondersteuning gericht op inclusie, volwaardig burgerschap, participatie, zelfredzaamheid en informele steun in de lokale omgeving.

In de regio Zuid-Kennemerland, IJmond en Haarlemmermeer waren in 2015 circa 1600 inwoners die onvoldoende in staat waren om op eigen kracht zelfstandig te wonen en in andere noodzakelijke bestaansvoorwaarden te voorzien. Voor hen is er een ondersteuningsaanbod beschikbaar vanuit de maatschappelijke opvang, beschermd wonen en vrouwenopvang. Voor een deel van deze kwetsbare inwoners volstaat ondersteuning door middel van kortdurende opvang. Voor een ander deel is langer durende opvang, beschermd wonen of begeleid wonen in de vrouwenopvang noodzakelijk, meestal in de vorm van ‘intramuraal wonen’. De visie betreft niet alleen kwetsbare inwoners die nu gebruik maken van intramurale voorzieningen van maatschappelijke opvang, beschermd wonen en de vrouwenopvang. De visie betreft ook inwoners die weliswaar over eigen huisvesting beschikken, maar door allerlei problemen het risico lopen maatschappelijk uit te vallen. Met andere woorden: het gaat ook om preventie en het voorkomen van verhuizingen naar een intramurale voorziening. Doorgaans is er sprake van meervoudige problematiek (ook wel multiproblematiek genoemd). Samenhangend met het niet zelfstandig kunnen wonen is er doorgaans meer aan de hand, zoals een psychische kwetsbaarheid, een licht verstandelijke beperking, verslaving, schulden, huiselijk geweld, werkloosheid, eenzaamheid of contacten met justitie. Al deze kwetsbare mede-inwoners behoeven een vorm van ondersteuning in het werken aan herstel: een leven met meer stabiliteit en kwaliteit.

Er is bij twee groepen cliënten sprake van langdurige zorgafhankelijkheid. In de eerste plaats zijn er in de regio zeer kwetsbare cliënten met multiproblematiek waardoor ondersteuning in een 24-uurs setting nodig is. Naar schatting gaat het om 10 tot 20% van de gehele doelgroep beschermd wonen. Een tweede groep bestaat uit langdurig zorgafhankelijken, cliënten die eigenlijk moeilijk te ondersteunen zijn in de reguliere 24-uursvoorzieningen, veelal door verslavingsgerelateerde problematiek. Deze cliënten moeten de zekerheid hebben dat ze veilig en stabiel kunnen blijven wonen in een 24-uurssetting. Ook voor hen is een thuis-gevoel en maatschappelijke participatie naar vermogen belangrijk.

Planspecifiek

Het voorliggende initiatief realiseert een maatschappelijke woonvoorziening voor cliënten die 24-uurs zorg nodig hebben in een stabiele en rustige setting. Het draagt bij aan de doelen die zijn gesteld in het beleidskader.

3.4.7 Duurzaamheid en energie     

Het Haarlems beleid ten aanzien van Duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn Duurzaam Bouwen Haarlem (in ontwikkeling) vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen. Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie. Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen. Wanneer nieuw beleid wordt gemaakt of wordt aangescherpt wordt dat in de richtlijn toegevoegd. Bij elk project kan bepaald worden of er doeleinden zijn die als aanvullende randvoorwaarden gesteld worden. Bij elke stap van het ontwikkelproces wordt het pakket aan duurzaamheidsmaatregelen scherper geformuleerd:

  • Initiatieffase: In de eerste fase worden de duurzaamheidskansen en -risico's van de locatie gesignaleerd en verwoord in de startnotitie. Het ambitieniveau ten aanzien van duurzaamheid wordt (zo specifiek mogelijk) vastgesteld. Er wordt beoordeeld of/welke doeleinden toegevoegd kunnen worden aan de randvoorwaarden.
  • Definitiefase: Het pakket aan randvoorwaarden wordt op haalbaarheid onderzocht en opgenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Door vaststelling in de Raad van dit stuk worden de randvoorwaarden bestendigd. Daarnaast kan het vastgelegd worden in afspraken als: samenwerkingsovereenkomst of anterieure overeenkomst.
  • Ontwerpfase: De randvoorwaarden worden verwerkt in het ontwerp door de ontwikkelende partij in een Stedenbouwkundig Plan (SP) en Inrichtingsplan IP). De gemeente toetst het resultaat aan het eind van deze fase, vóór bestuurlijke vaststelling (college van BenW).
  • Voorbereidingsfase: In het geval van een omgevingsplan kunnen de eisen vertaald worden in beleidsregels van het Omgevingsplan (OP) en worden de uitgangspunten juridisch geborgd.

Randvoorwaarden en doeleinden:

Energie en Warmte

Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen

Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen. Gemeente heeft de 'routekaart naar aardgasvrij 2040' vastgesteld.

Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevingsvergunningen moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG ). Deze vervangt de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.

Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen

De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.

Doeleinde: checklist Warmtebron

Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019).

Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte

Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen. (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma).

Klimaatadaptatie

Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie

Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen of/hoeveel gecompenseerd dient te worden. Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets.

Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem

Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m² moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende in een etmaal.

Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress

Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.

Groen en Ecologie

Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Het ontwerp houdt rekening met uitkomsten van de quickscan en wordt hierop aangepast en past, als behoud niet mogelijk is, compenserende maatregelen toe. De compenserende maatregelen worden genomen voor de aangetroffen (beschermde) soorten. (o.a. Wet natuurbescherming 2017 en Ecologisch Beleidsplan 2013-2030, gemeente Haarlem)

Doeleinde: Natuurinclusief bouwen

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.

Circulair bouwen en ontwikkelen

Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform Bouwbesluit 2021. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 0,8. (Bouwbesluit 2021)

Doeleinde: Duurzame GWW

De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak. (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0)

Doeleinde: Registratie materialen

De bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.

Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen

Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid. (Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis, Woonvisie Haarlem 2021 - 2025).

Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp

De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde te zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.

Mobiliteit

Het college van B en W heeft op 24 augustus 2021 nieuw Mobiliteitsbeleid vastgesteld. Hiermee wil Haarlem een aantrekkelijke, gezonde en goed bereikbare stad blijven, terwijl de stad groeit. Dat betekent onder andere:

  • De fiets en de voetganger krijgen voortaan prioriteit.
  • Een snelheid van 30km uur wordt de norm in Haarlem en bij alle nieuwe wegontwerpen, wordt voortaan eerst gekeken naar de ruimte voor de fietser en de voetganger.
  • Het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) wordt evenwichtiger over de stad verdeeld en het autoverkeer wordt zoveel mogelijk gebundeld op de hoofdroutes.
  • In heel Haarlem wordt tussen nu en 2030 gefaseerd gereguleerd parkeren ingevoerd.



Het streven is dat in 2030 het merendeel van de korte afstanden binnen Haarlem per fiets of te voet afgelegd worden en dat meer dan de helft van de verplaatsingen vanuit of naar Haarlem met het openbaar vervoer (OV) of de fiets plaatsvinden.

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing

Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de openbare ruimte

Het aantal autoritten moet gereduceerd worden en het is de bedoeling dat er minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Ook bij (ver)bouwprojecten moet dit principe leidend zijn. Bijvoorbeeld met een aantrekkelijke looproute naar de dichtstbijzijnde HOV-halte of NS-station, autoparkeren op afstand en voldoende en comfortabele fietsenbergingen of -stallingen die gemakkelijker bereikbaar zijn dan de parkeerplaatsen voor auto's.

Doeleinde: Duurzaam mobiliteitsplan

Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.

Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp

In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.

Doeleinde: Laadpunten auto

Als onderdeel van de energiestransitie wordt elektrisch rijden gestimuleerd door het vergroten van de laadinfrastructuur (laadvoorzieningen). Bouwontwikkelingen moeten voldoende laadvoorzieningen realiseren. Het CROW heeft hiervoor een richtlijn opgesteld, dit kan als basis gebruikt worden. (CROW, publicatie 381, 2018).

Doeleinde: Smart Mobility in ontwikkelzones

De ontwikkelzones worden duurzame toekomstwijken, waarbij op het gebied van mobiliteitsconcepten geëxperimenteerd wordt en met zo efficiënt mogelijke ruimtebehoefte wordt gebouwd. Initiatiefnemers worden uitgedaagd om te komen met een passend experiment voor een mobiliteitsconcept, waarbij ze ook oog hebben voor de bestaande omgeving.

Planspecifiek

In paragraaf 4.8 is nader toegelicht hoe duurzaamheid onderdeel is van voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied.

4.1 Bedrijven en milieuzonering     

4.1.1 Inleiding     

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

verplicht

Tabel: richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding.

4.1.2 Onderzoek     

De omgeving van het plangebied is aan te merken als het omgevingstype gemengd gebied. Er zijn (bedrijfs)woningen aanwezig ten oosten van de planlocatie. Ten zuiden loopt de N205. De verschillende functies en de aanwezigheid van een drukke ontsluitingsweg maken dat het plangebied en de omgeving te zien zijn als een gemengd gebied.

Er worden in voorliggend geval gevoelige bestemming functies gerealiseerd ter plaatse van Domus Plus. Ter plaatse van de boerderij was reeds een bedrijfswoning aanwezig welke beperkend werkt op de omliggende milieubelastende functies. Door een andere functie aan de boerderij te geven verandert er daarom niets. Omliggende functies worden niet belemmerd als gevolg van de nieuwe functie.

Domus Plus is gelegen op voldoende afstand van de bedrijfsfuncties die aanwezig zijn ten oosten van het plangebied. Ten zuiden is op circa 180 meter de rioolwaterzuiveringsinstallatie Haarlem Schalkwijk aanwezig. Deze is in het beheer bij waterschap Rijnland. Dit rioolgemaal heeft een capaciteit voor 80.000 inwoners. Dit geeft de RWZI een milieucategorie 4.1 (SBI: 3700, A1). De richtafstand bedraagt voor gemengd gebied 100 meter voor geur. Hier wordt ruim aan voldaan. Er is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van Domus Plus en er is geen sprake van een beperking van de RWZI of andere milieubelastende functies.

4.1.3 Conclusie     

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Bodemparagraaf     

4.2.1 Inleiding     

Op grond van de Wet bodembescherming wordt getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplangebied wordt beoordeeld op basis van de bodemkwaliteitskaart en wordt beoordeeld op de aan/afwezigheid van locaties verdacht die verdacht worden van bodemverontreiniging. Ook worden eerder uitgevoerde onderzoeken in het bestemmingsplangebied beoordeeld.

4.2.2 Onderzoek     

Bij deze toelichting zijn verschillende bodemonderzoeken gevoegd:

  1. milieuonderzoek Tjaden (2 april 1993, Bijlage 1). Dit onderzoek besloeg onder meer de locatie van Domus Plus. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er alleen lichte verontreinigingen geconstateerd werden. Het onderzoek is te oud om te gebruiken maar geeft wel inzicht in het feit dat er in het verleden geen zware verontreinigingen aanwezig waren.
  2. Verkennend bodemonderzoek AT Milieuadvies (september 2016, Bijlage 2). Dit onderzoek ging over het agrarische bedrijfsperceel. Er werden lichte verontreinigingen aangetoond in de grond en het grondwater. Voor nader onderzoek werd geen aanleiding gezien.
  3. Verkennend bodemonderzoek gemeente Haarlem (9 augustus 2017, Bijlage 3). Dit onderzoek ging onder meer over de locatie van Domus Plus en een deel van de agrarische gronden. Hoewel dit onderzoek is uitgevoerd met het oog op het gebruik als weiland komt naar voren dat er alleen enkele lichte verontreinigingen in het grondwater er de grond zijn aangetoond. Voor verder onderzoek werd geen aanleiding gezien.
  4. Verkennend bodemonderzoek gemeente Haarlem (28 juni 2018, Bijlage 4). Het onderzoeksgebied besloeg de agrarische gronden met uitzondering van Domus Plus en het agrarisch bedrijfsperceel. Geconstateerd werd dat er matige verontreinigingen aanwezig waren maar dat deze geen belemmering opleveren voor de beoogde functie als wonen met tuin.

Uit de onderzoeken komt naar voren dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies binnen dit bestemmingsplan.

4.2.3 Conclusie     

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over risicobronnen (bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken of transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd) en risico-ontvangers (personen of objecten die risico lopen). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij risicovolle inrichtingen en leidingen gelden wettelijke afstanden, voor vervoer van gevaarlijke stoffen is dat voorlopig nog niet het geval.

Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op iemand die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan weergegeven worden met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de 1% letaliteitsgrens. Dit is de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

4.3.1 Onderzoek     

Het plangebied bevindt zich binnen 200 meter van de N205 waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Inzicht in de risico's op het gebied van externe veiligheid is daarom nodig. Door AVIV is een onderzoek gedaan waarin wordt ingegaan op het risico van de N205 op het plangebied. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5.

Over de N205 wordt brandbaar gas (GF3) vervoerd. Uit de rapportage volgt dat er geen sprake is van een PR-contour omdat het aantal transporten lager is dan 500. Het groepsrisico blijft als gevolg van het bestemmingsplan nagenoeg hetzelfde. Conform artikel 8 van het Bevt kan verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient conform artikel 7 van het Bevt de veiligheidsregio in gelegenheid te worden gebracht om advies uit te brengen.

4.3.2 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Geluid     

4.4.1 Inleiding     

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.



Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Vervolgens kan worden bepaald of er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen de geluidsgevoelige gebouwen.

4.4.2 Onderzoek     

Door de realisatie van Domus Plus wordt er een geluidgevoelige bestemming toegevoegd binnen de geluidszone van de N205. Op grond van de Wet geluidhinder dient naar de invloed van deze weg daarom akoestisch onderzoek te worden gedaan. Hierom is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6. In dit onderzoek zijn ook de Nieuweweg en de Fuikvaartweg betrokken. Dit zijn 30 km/u wegen en daarom niet wettelijk gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de invloed van deze wegen wel beoordeeld.

Uit de resultaten volgt dat de maximale geluidsbelasting van de Nieuweweg/Fuikvaartweg (gezamenlijk beoordeeld) maximaal 37 dB is. Ten gevolge van deze bron is er daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De maximale geluidsbelasting van de N205 bedraagt 63 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en ook hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

In het onderzoek worden geluidsbeperkende maatregelen overwogen om het geluidsniveau op de gevel omlaag te krijgen.

Bronmaatregelen

Het toepassen van een geluidsreducerend wegdek ten behoeve van voorliggend plan is financieel niet haalbaar. Bovendien zal de reductie van het geluid niet voldoende zijn om onder de maximale ontheffingswaarde uit te komen.

Overdrachtsmaatregelen

Als overdrachtsmaatregel kan worden gedacht aan een geluidswal of een geluidsscherm. Beoordeeld is dat over een afstand van 400 meter een scherm van 6 meter hoogte nodig is om onder de maximale ontheffingswaarde uit te komen. Om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde is een scherm van 10 meter hoogte nodig, die ook nog eens aanzienlijk moet worden verlengd. Tegen een maatregel als deze bestaan bezwaren vanuit landschappelijk oogpunt. Bovendien is een dergelijk scherm financieel niet uitvoerbaar. Een geluidswal kan alleen op de gronden binnen het plangebied worden gerealiseerd. Daardoor is de benodigde lengte niet haalbaar en ook is er een ontzettend hoeveelheid grond nodig, wat weer bezwaren oplevert vanuit landschappelijk oogpunt en vanuit het aspect stikstofdepositie.

Gebouwgebonden maatregelen

De nieuwbouw kan worden voorzien van gebouwgebonden maatregelen zoals vliesgevels, dove gevels en/of afsluitbare loggia’s of balkons. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. In het rapport is opgenomen dat het toepassen van dergelijke maatregelen, eventueel in combinatie met de vorm of opzet van het gebouw (zoals een u-vorm of doorzonwoningen) mogelijkheden biedt om de woningen te realiseren met een goed woon- en leefklimaat.

4.4.3 Conclusie     

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit     

4.5.1 Inleiding     

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de wettelijke grenswaarden. De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand.

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan bestaat er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

4.5.2 Onderzoek     

Om te bepalen of een ontwikkeling in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is de NIBM-tool ontwikkeld. Zoals in paragraaf 2.7 is verwoord, genereert voorliggend plan zeer weinig verkeer. Dit komt omdat de bewoners van Domus Plus geen auto bezitten. Hierna is de NIBM-tool ingevuld met een zwaar overschatte hoeveelheid verkeersbewegingen per dag (500), waarmee wordt aangetoond dat voorliggend project NIBM is.

verplicht

Afbeelding: ingevulde NIBM-tool

4.5.3 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend project.

4.6 Archeologie     

4.6.1 Inleiding     

In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

De Haarlemse bodem

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Verwachtingswaarde plangebied

Op grond van de archeologische beleidskaart van Haarlem ligt het volledige plangebied in een verwachtingsgebied van categorie 2. Dit betekent dat er ten minste bureauonderzoek (ABO) nodig is bij bodemroeringen die over een grotere oppervlakte plaatsvinden dan 50 m2 en die dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld. Omdat deze grenswaarden bij voorliggende ontwikkeling kunnen worden overschreden, is een ABO nodig.

4.6.2 Onderzoek     

Door IDDS is een archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen op de overgang van een laag en nat gebied naar een zandrug. Voor het westelijke, lage deel van het landschap geldt een lage verwachting voor alle perioden. Hier wordt geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

Het oostelijke, hoge deel van het landschap heeft een hoge verwachting voor resten vanaf het Neolithicum tot het overgroeien met veen in de Late Bronstijd en een hoge verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd. Deze resten kunnen al vanaf het maaiveld worden aangetroffen. Daarom geldt voor het hoge deel wel het advies voor vervolgonderzoek. Dit advies geldt bij verstoringen die dieper reiken dan 30 cm -mv. Er wordt volstaan met een algemeen advies voor

een proefsleuvenonderzoek. Een concrete strategie dient te worden vastgelegd in een PvE wanneer de ontwikkelplannen definitiever zijn.

De navolgende afbeelding toont de verdeling van de verwachting voor het plangebied. Te zien is dat voor de locatie van Domus Plus een lage verwachting geldt. Voor het gebied waar een hoge verwachting geldt voorziet het bestemmingsplan niet in bebouwing. Wel zullen sloten worden vergroot ten behoeve van de landschappelijke verbetering en de watercompensatie. Onderzoek hiernaar kan worden uitgevoerd wanneer de plannen definitief zijn. De opgenomen dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan beschermt de eventueel aanwezige waarden.

verplicht

Afbeelding: archeologische verwachting op basis van het uitgevoerde onderzoek

4.6.3 Conclusie     

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Cultuurhistorie     

4.7.1 Inleiding     

Artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden opgenomen op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden.

4.7.2 Beoordeling     

Binnen het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig met bijzondere cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waarden die wel aanwezig zijn, zijn vooral landschappelijk. In paragraaf 3.2.2 is onderbouwd hoe wordt omgegaan met de landschappelijke waarden die gelden vanuit het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

4.8 Duurzaamheid en energie     

In paragraaf 3.4.7 is reeds ingegaan op welke zaken voor dit aspect relevant zijn en waar bij ontwikkelingen op gelet moet worden. Op het gebied van duurzaamheid worden er vergaande eisen gesteld aan de wijze van bouwen, de klimaatbestendige inrichting van het terrein waaronder het opvangen en afvoeren van hemelwater en het toepassen van groen.

Er worden bijvoorbeel de volgende eisen gesteld aan de wijze van bouwen:

  • Zoveel mogelijk aanpasbaar en flexibel bouwen.
  • Uitvoeren in biobased materialen, waarbij minimaal wordt voldaan aan de omschrijving uit het Convenant Greendeal Houtbouw van de MRA.
  • Daken maximaal benutten voor energiebesparing,- opwekking, ecologie, klimaatadaptatie.
  • Verwarming middels bodemwarmte.

4.9 Groenparagraaf     

Het voorliggende plangebied bestaat in de bestaande situatie voornamelijk uit groen: grasland met langs de randen bomen.

Middels een ecologische quick scan (Bijlage 8) is geïnventariseerd welke natuurwaarden en bijbehorende (beschermde) soorten aanwezig zijn binnen het plangebied. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.11.

Uitgangspunt is om de aanwezige natuurwaarden te beschermen en te versterken door bijvoorbeeld het behouden van structuren of het toepassen van mitigerende maatregelen. Watergangen worden verbreed om de waterkwaliteit te verbeteren en ook worden ecologische oeverprofielen toegepast. Het beheer van de gronden wordt extensiever ten opzichte van de bestaande situatie waardoor de vegetatie diverser wordt, meer insecten worden aangetrokken en hiermee ook weer andere dieren voedsel wordt geboden zoals vleermuizen, spitsmuizen en amfibieën.

In de quick scan ecologie is tevens een inventarisatie opgenomen van de aanwezige bomen en de staat ervan in het plangebied. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk bomen worden behouden, tenzij de boom door de staat ervan niet te behouden is. Uitgangspunt is dat wordt onderzocht of bomen verplantbaar zijn. Aan de Fuikvaartweg en de Nieuweweg staan diverse beschermenswaardige bomen. Deze bomen krijgen een planologische bescherming in voorliggend bestemmingsplan.

Er komt diverser groen terug in de nieuwe situatie waardoor de beeldkwaliteit sterk wordt verbeterd en de ecologische waarde toeneemt door het aanplanten van inheemse soorten.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied ondanks het toevoegen van bebouwing vanuit het oogpunt van groen wordt verbeterd.

4.10 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is. In dit licht zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.11 Natuurwaarden     

Inleiding

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het goed gaat met de natuur, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.

Er is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Nationaal Natuurnetwerk

De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.

4.11.1 Beleid     

Het ecologisch beleidsplan Haarlem 2013-2030 beschrijft hoe de gemeente, in samenhang met het realiseren van de duurzaamheiddoelstelling en het bevorderen van groen participatie, de soortenrijkdom versterkt en zorgt voor een hogere ecologische waarde in de stad. Het doel is het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en de leefbaarheid. Bij een herontwikkeling moet worden bepaald of het project kansen biedt voor het ontwikkelen van nieuwe ecologische waarden en structuren.

Zoals eerder is gesteld is het uitgangspunt van voorliggend plan dat er meer groen wordt teruggebracht dat er in de bestaande situatie aanwezig is. Dit verhoogd tevens de ecologische waarde door een verantwoorde inpassing van soorten bomen.

4.11.2 Soortenbescherming     

In 2022 is een quick scan Wet natuurbescherming uitgevoerd om te bepalen of er ecologische waarden in het plangebied aanwezig waren. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 8.

Het plangebied is onderzocht en beoordeeld op de aanwezigheid van en betekenis voor door de Wet natuurbescherming beschermde plant- en diersoorten.

Het plangebied is beoordeeld op vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vaatplanten, vogels, amfibieën en reptielen, vissen en overige beschermde soorten zoals libellen, vlinders, insecten en andere ongewervelden.

Uit de quick scan komt naar voren dat er vervolgonderzoek nodig is naar de volgende soorten omdat deze niet kunnen worden uitgesloten:

  1. Algemene broedvogels (controle nestlocaties)
  2. Marterachtigen (verblijfplaatsen)
  3. Gierzwaluw (nesten)
  4. Huismus (nesten en functioneel leefgebied)
  5. Rugstreeppad (voortplantingsbiotoop)
  6. Vogels met jaarrond beschermde nesten (nesten)
  7. Waterspitsmuis (leefgebied)
  8. Noordse woelmuis (leefgebied)
  9. Vleermuizen:
    1. zomer- en kraamverblijfplaatsen
    2. massawinterverblijfplaatsen
    3. paarverblijfplaatsen en zwemplaatsen
    4. winterverblijfplaatsen (boomholtes en zolders)

Op dit moment wordt het vervolgonderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zullen worden verwerkt in deze toelichting.

De actuele stand van zaken in november 2023 is dat er in de bestaande boerderij aan de Nieuweweg 2 een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is geconstateerd. In principe zijn er geen werkzaamheden aan de boederij nodig, maar mocht dit wel het geval zijn en de zomerverblijfplaats wordt verstoord, dan is een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleenbaar. Dit vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook is een wezel geconstateerd. Na overleg met de ecoloog is de verwachting dat als de wezel zou moeten worden verstoord, een eventuele ontheffing verleenbaar is. Dit vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Er zijn verder geen beschermde diersoorten aangetroffen. De rapportage wordt nog opgesteld en bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting.

4.11.3 Gebiedsbescherming     

In de quick scan ecologie is ook aandacht besteed aan de beschermde gebieden. Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn dusdanig ver gelegen dat directe effecten zoals oppervlakteverlies en verstoring door licht en geluid zijn uitgesloten. Het plangebied is niet aangewezen als NNN-gebied. Omdat NNN-gebied geen externe werking kent, is er geen sprake van negatieve invloed.

4.11.3.1 Stikstofdepositie     

Om te bepalen of er bij de ontwikkeling van voorliggend plan sprake is van een toename aan stikstofdepositie die de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar overschrijdt is een stikstofnotitie opgesteld aan de hand van berekeningen met de AERIUS-calculator. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 9.

Voor het onderzoek zijn aannames gedaan in het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Voor Domus plus wordt uitgegaan van 8 parkeerplekken en is dus meer dan gepland staat. Daardoor wordt dit worst case benaderd. Voor de buurttuinderij wordt uitgegaan van 4 extra parkeerplekken. Gezien de verwachting dat niet veel parkeerplekken nodig zijn omdat veel bezoekers op de fiets zullen komen is dit een realistische aanname.

Uit de resultaten volgt dat er geen verhoging van de stikstofdepositie plaatsvindt, hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig.

4.11.4 Houtopstanden     

De bomen in het plangebied vallen binnen de door de gemeenteraad van Haarlem vastgestelde bebouwde kom. De bepalingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden zijn niet van toepassing op het kappen van een boom.

Er wordt met grote zorg omgegaan met de aanwezige bomen en te beschermen bomen worden beschermd in voorliggend bestemmingsplan. Houtopstanden vormen daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11.5 Conclusie     

Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen verwacht.

4.12 Vliegverkeer     

4.12.1 Inleiding     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De beperkingen voor de vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Ook zijn er beperkingengebieden opgenomen voor het gebruik van gebouwen opgenomen. Dit zijn de LIB-zones. Er zijn 5 zones: LIB 1 tot en met 5. Deze zones beperken het gebruik voor (beperkt) kwetsbare objecten, geluidgevoelige gebouwen en kent een afwegingsgebied voor geluid en externe veiligheid.

4.12.2 Onderzoek     

Het voorliggende plangebied ligt niet in een van de LIB-zones of zones voor beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Daarnaast blijft het te realiseren woongebouw ruim onder de maatgevende toetshoogte van maximaal 41 meter.

4.12.3 Conclusie     

Het aspect vliegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.13 Waterparagraaf     

4.13.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het relevante beleid en het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.13.2 Waterbeheerder     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

4.13.3 Beleid     

4.13.3.1 Rijksbeleid     
4.13.3.1.1 Nationaal Water Programma 2022 - 2027     

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn omvangrijk en worden in de toekomst alleen maar groter. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreinigingen en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om infrastructuur zoals waterkeringen, bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren.

Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

In het NWP stelt het kabinet drie hoofdambities voor 2050 en verder:

  1. Een veilige en klimaatbestendige delta.
  2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.



Het kabinet heeft de afgelopen jaren het waterbeleid en de uitvoering daarvan verder versterkt en het NWP bouwt hier voor de periode 2022-2027 op verder. Belangrijke relevante onderdelen van dit NWP zijn:

  • Werken aan klimaatadaptatie en zoetwaterbeschikbaarheid met stresstesten en adaptatiestrategieën, de impulsregeling klimaatadaptatie en het maatregelpakket zoetwater, een voorkeursvolgorde voor waterbeheer, de strategie klimaatbestendige zoetwatervoorziening hoofdwatersysteem en actief grondwatervoorraadbeheer.
  • Voortzetting van het beleid voor waterveiligheid en de uitvoering daarvan via onder andere het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging en het verstromingsrisicobeheerplan.
  • Water en bodem als leidend principe bij ruimtelijke planvorming.
  • Een nationale watersysteemverkenning waarin lopende analyses op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening, ruimtelijke adaptatie, waterkwaliteit en scheepvaart in samenhang worden bezien, met als doel om voor het nationale watersysteem als geheel integraal afgewogen, lange termijn besluiten voor te bereiden.

4.13.3.2 Provinciaal beleid     
4.13.3.2.1 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW). De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

4.13.3.3 Beleid waterbeheerder     
4.13.3.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2028     

De Waterwet en straks de Omgevingswet vereisen dat waterschappen elke 6 jaar de aanpak van hun watertaken vastleggen in een waterbeheerprogramma. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.

Als waterexpert ziet Hoogheemraadschap van Rijnland mogelijkheden zijn kerntaken te koppelen aan 5 maatschappelijke opgaves:

  1. bijdragen aan klimaatbestendige woningbouw;
  2. tegengaan van bodemdaling;
  3. versterking van de biodiversiteit;
  4. energieneutraal werken;
  5. Nederland circulair in 2050

Rijnland gaat zich de komende jaren inzetten op het gebied van:

  1. Waterveiligheid: de primaire en regionale waterkeringen voldoen aan de norm.
  2. Voldoende water: peilbeheer wordt uitgevoerd volgens peilbesluiten, die weer passen bij de functies en kenmerken van een gebied.
  3. Schoon water: schone meren en plassen die voldoen aan de ecologische normen uit de KRW en het versterken van de biodiversiteit.
  4. Waterketen: de Rijnlandse AWZI's voldoen in groeiende mate aan het maatwerkbesluit.
  5. Rijnland duurzaam: Rijnland zet samen met de omgeving in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten.
  6. Rijnland klimaatadaptief: Alle gebieden zijn in 2050 klimaatbestendig ingericht en het waterbewustzijn wordt versterkt.

4.13.3.3.2 Keur en beleidsregels Rijnland     

Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren. De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningsplichtig. In de “Beleidsregels” die bij de “Keur” horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De “Keur en Beleidsregels” van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net.

4.13.3.3.3 Beleid riolering en afvalwaterzuivering Rijnland     

Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij een de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij vooropstaat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Ten behoeve van afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden het uitgangspunt. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of- als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

4.13.3.3.4 Compensatieregeling     

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt, zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stellen als richtlijn dat - indien gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater.Voor toename aan verhard oppervlak, graven of dempen van oppervlaktewater, werken in of nabij de kern- en beschermingszones van waterkeringen of oppervlaktewater of in kwelgevoelig gebied moet een vergunning/melding op grond van de Waterwet te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap via het Omgevingsloket Online (OLO). Voor deze water gerelateerde aspecten zijn de Keur van Rijnland 2020 en de bijbehorende uitvoeringsregels van toepassing.



Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Of maatregelen mogelijk zijn en welke maatregelen dat zijn vraagt om nadere afstemming tussen de gemeente en het waterschap.

4.13.3.4 Gemeentelijk beleid     
4.13.3.4.1 Integraal waterplan Haarlem     

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem vastgesteld en in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

4.13.3.4.2 Gemeentelijk rioleringsplan     

Het GRP is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (incl. financiën) en de visie op riolering voor de langere termijn worden beschreven. Met het GRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  1. het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater;
  2. het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt;
  3. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast;
  4. het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. BBB's) en afkoppelen.

4.13.4 Watertoets     

Voor het voorliggende bestemmingsplanis een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Naar aanleiding van deze watertoets is het overleg met waterschap Rijnland opgestart. Hierna worden de verschillende wateraspecten belicht.

Regionale waterkering

Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering aanwezig ter plaatse van de Fuikvaartweg. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen invloed op deze waterkering.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn oost-west gerichte sloten aanwezig. Deze worden vergroot om meer ruimte te bieden voor water en om te compenseren voor de toename aan verharding als gevolg van het woongebouw en bijbehorende oppervlakteverharding van Domus Plus. Van demping is daarom geen sprake.

Oppervlakteverharding

Het gebouw van Domus Plus heeft een maximale grondoppervlakte van 750 m2. Rekening houdend met overige verhardingen als gevolg van toegangspaden, parkeerplaatsen en erven, wordt uitgegaan van een verhardingstoename van maximaal 2.000 m2. Uitgaande van een compensatie-eis van 15% betekent dit dat er 300 m2 aan compensatiewater moet worden gerealiseerd. Hieraan wordt ruim voldaan binnen voorliggend plangebied. De exacte hoeveelheid water dat wordt gegraven is nog niet bekend, maar het zal ruim meer zijn dan de vereiste oppervlakte.

Riolering

Er is een gemengd riool aanwezig waar voor het vuil water op wordt aangesloten.

Hemelwater

Het hemelwater wordt zoveel mogelijk natuurlijk afgevoerd en wordt afgekoppeld van het gemengde stelsel. De neerslag van een hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in een uur) op wordt op eigen terrein opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging wordt de eerste 24 uur daarna niet geleegd en is in maximaal 60 uur weer beschikbaar.

4.13.5 Conclusie     

Met de voorgenomen plannen is er geen strijd met het beleid van de diverse bestuurslagen op het gebied van water. Uit de watertoets blijkt dat het plan uitvoerbaar is en er geen extra maatregelen nodig zijn.

4.14 Niet gesprongen explosieven     

Op Open Data Portaal van de gemeente Haarlem is een kaart beschikbaar gesteld met de locaties waar waarschijnlijk niet gesprongen explosieven aangetroffen kunnen worden bij werkzaamheden aan de bodem. Op basis van deze kaart is beoordeeld dat er geen risico is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven binnen het plangebied.

4.15 MER-beoordeling     

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.15.1 Onderzoek     

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een bijzondere woonzorgvoorziening. Dit zou kunnen worden gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject, welke voorkomt in bijlage D categorie 11.2 van het Besluit m.e.r.. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Ook worden gronden binnen het plangebied aangepast door de realisatie van water en groen. Dit kan worden gezien als een landinrichtingsproject, welke voorkomt in bijlage D categorie D9 van het Besluit m.e.r. Een landinrichtingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een functiewijziging van meer dan 125 hectare of meer, van water, natuur, recreatie of landbouw, of de vestiging betreft van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. Voorliggende ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarden en er is geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Een vormvrije m.e.r. is wel noodzakelijk.

Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Het bevoegd gezag heeft hierover een besluit genomen en geoordeeld dat geen significante negatieve effecten te verwachten zijn en dat een nadere m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk is.

Volledigheidshalve is de aanmeldingsnotitie als Bijlage 11 opgenomen bij deze toelichting.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor iedereen volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

5.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 3 Agrarisch

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk en tevens een 'gemeenschapsboerderij': een agrarisch bedrijf volgens 'community supported agriculture' (csa), waaronder bijvoorbeeld ook valt een gemeenschappelijke buurttuinderij of voedselbos. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan, binnen en buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Groen

De groene delen van het plangebied aan de noord-, zuid- en een strook aan de westzijde hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Hier zijn groenelementen en water toegestaan. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

Atikel 5 Maatschappelijk 

De bestemming 'Maatschappelijk' wordt gehanteerd voor beschermde woonvormen en zorgwonen en is bedoeld om Domus Plus toe te staan. Andere maatschappelijke functies zijn niet toegestaan.

Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen hoofdgebouwen zijn in totaal maximaal 24 zorgwoningen toegestaan en één bed voor tijdelijk, kortdurend verblijf (time-out of crisisopvang). De maximale bouwhoogte voor hoofdgebouwen bedraagt 10 meter. Het grondoppervlak bedraagt niet meer dan 750 m2 en het maximum vloeroppervlak mag niet meer zijn dan 1.500 m2.

Artikel 6 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan de kern van het plangebied. Hier wordt het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke- en ecologische waarde beoogd. Water is hier een belangrijk onderdeel van. Extensief gebruik in de vorm van wandelpaden is toegelaten.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Leiding - Leidingstrook

Een klein deel aan de zuid- en westzijde van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'. Op deze gronden mag in principe niet worden gebouwd, uitgezonderd bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming. Voor bepaalde werken/ werkzaamheden is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komen de categorieën 2a en 5a voor.

Categorie 2a

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een hoge archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' toegekend.

Categorie 5a

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een lage archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 2.500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5a' toegekend.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie 

De binnen de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn ook bestemd voor het behoud en de versterking van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden. Voor deze bestemming geldt voor bepaalde activiteiten en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken (voorheen: aanlegvergunningenstelsel) .

Artikel 10 Waarde - Groeiplaats monumentale boom

Langs de Nieuweweg zijn diverse bomen aanwezig die behoudenswaardig zijn. Dit is geconstateerd bij de bomeninventarisatie die is uitgevoerd. De bomen zijn middels deze dubbelbestemming beschermd. Er is een aanlegvergunning nodig om werkzaamheden uit te kunnen voeren binnen de kroonprojectie van de boom. Bouwen is niet toegestaan.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is vooral van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels 

Dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.

Artikel 14 Overige regels

Parkeren, laden en lossen

Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 16 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van de gewenste realisatie van Domus Plus, de buurttuinderij op Nieuweweg 2 en de landschappelijke- en ecologische opwaardering van de aangrenzende agrarische gronden. Er is hierdoor sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd zijn.

De gemeente Haarlem is eigenaar van de gronden waarop het initiatief wordt gerealiseerd. Er is binnen de begroting voldoende budget om het plan te realiseren. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Wettelijk vooroverleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instantie:

  • provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Veiligheidsregio Kennemerland.

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Veiligheidsregio Kennemerland.

De provincie heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de inpassing in het Bijzonder Provinciaal Landschap: Vanuit het BPL gezien is er nauwelijks aantasting van de kernkwaliteit openheid. Het betreft al een kleinschalig gebied met stadsrandfuncties. De ontwikkeling wordt ingepast in een hoek vand e kavel en aan de zijde van de Nieuweweg blijft het gebied open.

6.2.2 Zienswijzen     

Gedurende een periode van 6 weken, van XXX tot en met XXX , is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. In bijlage Y is een samenvatting van de ingekomen zienswijzen, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt namelijk gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt vooral de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Zo draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.2 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.5 Agrarisch bedrijf:     

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond, door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee.

1.6 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.7 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.8 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.9 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.10 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.11 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.13 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.14 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.15 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.16 Beschermde woonvorm     

een combinatie van wonen en begeleiding voor mensen met langdurige psychiatrische en/of verslavingsproblemen die 24 per dag toezicht nodig hebben.

1.17 Bestaande (situatie)     

onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.

1.18 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.20 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.23 Boerderijverkoop     

detailhandel die deel uitmaakt van een functionerend agrarisch bedrijf (of gemeenschapsboerderij). Er worden uitsluitend agrarische producten verkocht die op het eigen bedrijf of op andere agrarische bedrijven in de directe omgeving geproduceerd of bewerkt zijn.

1.24 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.26 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.27 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.32 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.33 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.34 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.35 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.36 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.37 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidelijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.

1.38 Evenement:     

periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.

1.39 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Gemeenschapsboerderij:     

een agrarisch bedrijf volgens 'community supported agriculture' (csa), waaronder bijvoorbeeld ook valt een gemeenschappelijke buurttuinderij of voedselbos.

1.41 Grondgebonden agrarisch bedrijf:     

een agrarisch bedrijf waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

1.42 Gebruiksoppervlak (GBO):     

het totale vloeroppervlakte tussen de omsluitende wanden minus vaste obstakels van omvang. Het GBO wordt vastgesteld aan de hand van NEN2580.

1.43 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 Intensieve veehouderij:     

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond ter plaatse als productiemiddel.

1.45 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.

1.46 Kap:     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.47 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.48 Natuurwaarden:     

de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.

1.49 Niet geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen     

de gevel van het geluidgevoelige gebouw waarop de grenswaarde wordt overschreden en waaraan bouwkundige maatregelen worden getroffen die:

  1. bestaan uit een uitwendige scheidingsconstructie die geen te openen delen bevat anders dan als onderdeel van een gemeenschappelijke doorgang; of
  2. borgen dat het geluid op de te openen delen in de uitwendige scheidingsconstructie, die direct grenzen aan het verblijfsgebied, niet hoger is dan de grenswaarde.

1.50 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.51 Plan:     

het bestemmingsplan Domus Plus - Fuikvaartweg met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120023-on01 van de gemeente Haarlem.

1.52 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.53 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.55 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.56 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.57 Woning of wooneenheid:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.58 Woonschepenligplaats:     

de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarop een woonschip ligplaats mag hebben.

1.59 Woonschip:     

een vaartuig, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebruikt of tot woning bestemd.

1.60 Zorgwoning:     

een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  2. gemeenschapsboerderij;
  3. detailhandel in de vorm van boerderijverkoop;
  4. een bedrijfswoning;
  5. de bij de bestemming behorende verkeers- , parkeer- en groenvoorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' mogen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

3.2.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. binnen het bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. de diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 4 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij de toepassing van de in lid 3.2 gestelde regels nadere eisen te stellen ten aanzien van:
    1. de situering van het gedeelte van een gebouw dat wordt gebouwd boven de op de kaart aangegeven maximale goothoogte;
    2. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van deze nadere eisen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. een ecologisch en landschappelijk verantwoorde inrichting.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. wonen, anders dan wonen in een bedrijfswoning als bedoeld in lid 3.1;
  2. intensieve veehouderij.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    2. het vellen en rooien van houtgewas;
    3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
    4. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    5. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies.
  2. Het verbod als bedoeld in sub 1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en beplantingen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. waterbergende voorzieningen;
  6. kunstwerken;
  7. in- en uitritten;
  8. voorzieningen van algemeen nut;
  9. bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming Groen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

4.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij de toepassing van de in lid 2 gestelde regels nadere eisen te stellen ten aanzien van:
    1. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van deze nadere eisen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. een ecologisch en landschappelijk verantwoorde inrichting.

Artikel 5 Maatschappelijk     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beschermde woonvormen;
  2. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport, parkeren en fietsparkeren en nutsvoorzieningen.
  3. ter plaatse van de aanduiding 'natuur' tevens voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. binnen hoofdgebouwen zijn maximaal 24 wooneenheden toegestaan;
  3. de maximum goothoogte bedraagt niet meer dan 7 meter;
  4. de maximum bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter;
  5. de maximum vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte';
  6. het maximum bebouwd oppervlak bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak'
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken     
  1. Bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan met uitzondering van overdekte fietsparkeervoorzieningen met een maximum hoogte van 2,5 meter.
  2. in uitzondering op het gestelde onder a, zijn overdekte fietsparkeervoorzieningen niet toegestaan binnen de aanduiding 'natuur'.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter.
5.2.4 Voorwaardelijke verplichting geluidmaatregelen     

Het oprichten van een gebouw conform de bestemming is uitsluitend toegestaan indien de wooneenheid is voorzien van een dove gevel, en deze in stand wordt gehouden, tenzij:

  1. op de gevel van de wooneenheid wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder;
  2. of de wooneenheid is voorzien van een niet geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen.

De geluidsbelasting op de gevel en de benodigde geluidwering van de gevel kan bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwactiviteit opnieuw worden bepaald.

Artikel 6 Natuur     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. voetpaden.

6.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming Natuur mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

6.3 Nadere eisen     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij de toepassing van de in lid 2 gestelde regels nadere eisen te stellen ten aanzien van:
    1. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. Burgemeester en wethouders toetsen bij de toepassing van deze nadere eisen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. een ecologisch en landschappelijk verantwoorde inrichting.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    3. het vellen en rooien van houtgewas;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
    5. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.
  2. Het verbod als bedoeld in sub 1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. De werken of werkzaamheden als bedoeld sub 1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en/ of natuurwaarden van de gronden ontstaan of kan ontstaan.

Artikel 7 Leiding - Leidingstrook     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van kabels en leidingen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in lid 2 van toepassing.
  2. Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Leiding - Leidingstrook is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorzover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).

7.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'Leiding- Leidingstrook' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van deze bestemming, onder de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding-Leidingstrook' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
  2. Het verbod als bedoeld in sub 1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub 1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
    1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2a' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5a' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 8.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

8.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 8.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 8.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 8.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorische- en landschappelijke waarden, Stelling van Amsterdam.

9.2 Bouwregels     

Op de gronden met de bestemming 'waarde- cultuurhistorie' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. het realiseren van bouwwerken overeenkomstig de andere bestemmingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan genoemd in artikel 3 Agrarisch en in artikel 5 Maatschappelijk;
  2. verbouwing of vervanging van bestaande legale bouwwerken waarbij de afmetingen, voor zover afwijkend van de bouwmogelijkheden van het van toepassing zijnde artikel, gehandhaafd mogen blijven.

9.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarde;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

9.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat wordt gebouwd in afwijking van de bouwregels van de andere bestemming, mits de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het scheuren van grasland;
    4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    5. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    7. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    8. diepploegen;
    9. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    10. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    11. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. het onderhoud en beheer betreffen, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  1. De aanlegvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de toelichting weergegeven cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 10 Waarde - Groeiplaats monumentale boom     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de groeiplaats (uitgaande van de kroonprojectie) van waardevolle bomen.

10.2 Bouwregels     

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regel:

  1. op de gronden met de bestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' mag niet worden gebouwd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld;
    2. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage;
    3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
    4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    5. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    6. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    7. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;
    8. het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen.
  2. Het genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
    1. van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd;
  3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden van de boom niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind of indien is aangetoond dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn in het kader van waterveiligheid /hoogwaterbestrijding.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

13.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

13.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 13.1 onder a tot en met d nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. cultuurhistorische waarden.

Artikel 14 Overige regels     

14.1 Parkeren, laden en lossen     

14.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen' en waarbij geldt dat (toekomstige) bewoners/gebruikers geen recht hebben op een parkeervergunning en bezoekersregeling in de openbare ruimte.

14.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 14.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Nota Parkeernormen' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

14.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 14.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 14.1.2.

14.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 14.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 14.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Domus Plus - Fuikvaartweg'.