direct naar inhoud van Regels
Plan: Gommerwijk West-west
Status: onherroepelijk
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0388.UWPGommerwijkww-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het uitwerkingsplan 'Gommerwijk West-west' van de gemeente Enkhuizen;

1.2 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen, als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0388.UWPGommerwijkww-VA02;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.7 aan- en uitbouw:

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels dan wel in een bouwvlak aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast:

een kleinschalige, aan de woon- of agrarische functie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, voor kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, uitsluitend ten behoeve van de gasten van de bed & breakfast;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

1.13 beeldkwaliteitsplan:

het beeldkwaliteitsplan zoals dat is opgenomen in bijlage 2 bij de regels behorende bij dit bestemmingsplan;

1.14 bestaand:
  • 1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.27 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.28 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.29 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;

1.32 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.33 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.34 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.36 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.37 kap:

een dak met een zekere helling;

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.39 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.40 logiesverstrekking:

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de hoofdfunctie;

1.41 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water:
  • het slootpeil, zoals gehanteerd door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
1.43 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 steiger:

een zelfstandige constructie aan de oever over het water, die dient tot bijvoorbeeld ligplaats voor vaartuigen of terras;

1.45 vlonder:

terras, grenzend aan het water;

1.46 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.47 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    • 1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen bouwgrens, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens;
1.48 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen basisbeschermingsniveau (voorkeursgrenswaarde) voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder;

1.49 waterwoning:

een woning die in of aan het water is gesitueerd, niet zijnde een woonschip, de waterwoning is met de grond verbonden en er is sprake van een constructie met een plaatsgebonden karakter;

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, die gebruik maken van voor bewoning gemeenschappelijke voorzieningen, zoals keuken, toilet en douche;

1.51 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m wordt overschreden.

2.7 de diepte van een vlonder:

vanaf de waterkant tot aan het einde van de vlonder, gemeten haaks van de waterkant;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterlopen, oevers en beplanting;
  • c. voetpaden;
  • d. speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen e.d.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische waarden;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Voor de groenzone aan de oostzijde van het plangebied geldt de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen verplichting tot aanleg en instandhouding van opgaand groen, dat bewerkstelligt dat de visuele relatie tussen het plangebied en de bestaande woningen geheel of in ieder geval grotendeels wordt doorbroken, rekening houdend met de beperkingen binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. waterlopen, oevers en beplanting;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

en in beperkte mate voor:

  • h. tuinen en erven;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,80 m bedragen;
  • b. de doorvaart breedte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 3,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.2 sub c, in die zin dat de bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot ten hoogste 2,00 m;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.2 sub d, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. oevers en kaden;
  • c. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en/of dammen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van oeverbeschoeiingen zal ten hoogste 0,40 m bedragen;
  • b. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,80 m bedragen;
  • c. de doorvaart breedte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 3,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. aanleggelegenheid;
  • j. openbare nutsvoorzieningen met de daarbijbehorende gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij de toetsing van bouwplannen dient het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 2 in acht te worden genomen.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de maatvoering "maximum aantal woningen"
  • d. als hoofdgebouwen zijn toegestaan: twee-aan-een-gebouwde woningen en vrijstaande woningen;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3,00 m te bedragen;
  • f. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 250 m² bedragen;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • i. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 25° en ten hoogste 55° zal bedragen.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, met uitzondering van erkers in welk geval het bepaalde in lid 6.2.4 van toepassing is;
  • b. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot openbaar groen, water of verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij hoofdgebouwen, mag niet minder bedragen dan 2,00 m te bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 300 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de dakhelling van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 55° bedragen.

6.2.4 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker zal uitsluitend worden gebouwd aan de voor- en zijgevel van een hoofdgebouw;
  • b. de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste gelijk zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
  • c. de breedte van een erker zal ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd bedragen;
  • d. de diepte van een erker zal ten hoogste 1,50 m bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 10 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • c. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,00 m, tot het water zal ten minste 1,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

6.2.6 Vlonders
  • a. vlonders mogen niet breder zijn dan de helft van de kavelbreedte van een bouwperceel;
  • b. de afstand van de vlonder tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 1,00 m te bedragen;
  • c. de diepte van de vlonder zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de keerconstructie van de vlonder zal ten hoogste 0,30 m boven het waterpeil uitsteken.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de waterhuishouding.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.2 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen hoofdgebouwen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
    • 2. deze vergunning niet wordt verleend voor het bouwen vóór de voorgevel;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.2 sub h in die zin dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal 11,00 m mag bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.2 sub i in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt verlaagd dan wel een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.3 sub a in die zin dat de bijbehorende bouwwerken minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdigheid met de bestemming

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning of logiesverstrekking;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m² tot een maximum van 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
  • d. het gebruik van gronden voor het realiseren van een talud met een helling steiler dan de verhouding 1:1,5.

6.5.2 Voorwaardelijke verplichting: landschappelijke inpassing

Voorafgaand aan de aanleg en de ingebruikname van woningen, zoals bedoeld in artikel 6.1 onder a, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

a. ten minste 1 jaar na de gereedmelding van de eerste woning dient te worden voorzien in de landschappelijke inpassing zoals omschreven in paragraaf 3.1.1 van het Beeldkwaliteitsplan Gommerwijk West West ter plaatse van de aanduiding “overige zone – voorwaardelijke verplichting”.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt gewijzigd;
  • c. de bedrijvigheid valt binnen de categorieën zoals vermeld in de 'Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij deze regels);
  • d. uitsluitend niet-uitstekende, niet-verlichte reclame-uitingen van ten hoogste 0,5 m² worden aangebracht;
  • e. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • f. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • g. het parkeren op eigen erf plaatsvindt, danwel dat de parkeerdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
  • h. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
  • i. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m² tot een maximum van 30% van de totale gezamenlijke begane grond-oppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
  • j. er geen buitenopslag van goederen plaatsvindt.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van een talud waarvan de verhouding steiler is dan 1:2 en vlakker dan 1:1,5 of wijzigen van een talud naar de hiervoor aangegeven verhouding;
  • b. het wijzigen of plaatsen van beschoeiingen;
  • c. het opwerpen van grond met een hoogte van meer dan 1,00 m.

6.7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.7.1 is niet van toepassing op werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

6.7.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • e. infrastructurele voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. waterlopen, water(partijen) en bruggen en/of duikers;
  • j. oevers en kaden;
  • k. aanleggelegenheid;
  • l. openbare nutsvoorzieningen met de daarbijbehorende gebouwen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 506;
  • b. bij de toetsing van bouwplannen dient het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 2 in acht te worden genomen. goedkeuring onthouden, zie uitspraak Raad van State 20 maart 2024.

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen zijn toegestaan: aaneengebouwde woningen (rijwoningen en rug-aan-rugwoningen), twee-aan-een-gebouwde woningen, geschakelde woningen, vrijstaande woningen, waterwoningen en gestapelde woningen;
  • b. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de maatvoering "maximum aantal woningen".

7.2.3 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m.

7.2.4 Aaneengebouwde woningen (rug-aan-rugwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m.

7.2.5 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m;
  • f. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 2,00 m bedragen.

7.2.6 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 2,00 m bedragen.

7.2.7 Waterwoningen

Voor het bouwen van waterwoningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;
  • d. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de oever bedraagt ten minste 2,50 m;
  • f. de afstand tussen de hoofdgebouwen van de waterwoningen zal ten minste 6,00 m bedragen.

7.2.8 Gestapelde woningen

Voor het bouwen van gestapelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 14,00 m bedragen;
  • b. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap, waarbij de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° zal bedragen, of van een plat dak;
  • c. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt ten minste 2,00 m;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot andere hoofdgebouwen van woningen zal ten minste 10,00 m bedragen, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 2,00 m bedragen.

7.2.9 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, met uitzondering van erkers in welk geval het bepaalde in lid 7.2.10 van toepassing is;
  • b. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot openbaar groen, water of verharding, niet zijnde achter- of tussenpaden bij hoofdgebouwen, mag niet minder bedragen dan 2,00 m te bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder sub c mag bij rug-aan-rugwoningen en gestapelde woningen de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen niet meer bedragen dan 12 m² per woning;
  • e. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • h. de dakhelling van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 55° bedragen, of bestaan uit een plat dak.

7.2.10 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. een erker zal uitsluitend worden gebouwd aan de voor- en zijgevel van een hoofdgebouw;
  • b. de bouwhoogte van een erker zal ten hoogste gelijk zijn aan de eerste bouwlaag van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
  • c. de breedte van een erker zal ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd bedragen;
  • d. de diepte van een erker zal ten hoogste 1,50 m bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.

7.2.11 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 10 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub b geldt voor erfafscheidingen bij rug-aan-rugwoningen tot 1,5 m vóór de voorgevelrooilijn een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • d. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,00 m, tot het water zal ten minste 1,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

7.2.12 Vlonders
  • a. vlonders mogen niet breder zijn dan de helft van de kavelbreedte van een bouwperceel;
  • b. de afstand van de vlonder tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 1,00 m te bedragen;
  • c. de diepte van de vlonder zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de keerconstructie van de vlonder zal ten hoogste 0,30 m boven het waterpeil uitsteken.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de waterhuishouding.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 7.2.2 onder b en de bouw van een groter aantal woningen binnen het bestemmingsvlak toestaan als de verkaveling daar aanleiding toe geeft, waarbij het maximale aantal woningen voor het gehele plan als genoemd in 7.2.1 onder a niet overschreden mag worden;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.9 sub a in die zin dat de bijbehorende bouwwerken minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in lid 7.2.9 sub b in die zin dat de bijbehorende bouwwerken minder dan 2,00 m tot of in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • d. het bepaalde in lid 7.2.9 sub h in die zin dat de dakhelling van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk (gedeeltelijk) wordt verlaagd dan wel een aangebouwd bijbehorend bouwwerk (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdigheid met de bestemming

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning of logiesverstrekking;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m² tot een maximum van 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
  • d. het gebruik van gronden voor het realiseren van een talud met een helling steiler dan de verhouding 1:1,5.

7.5.2 Voorwaardelijke verplichting: landschappelijke inpassing

Voorafgaand aan de aanleg en de ingebruikname van woningen, zoals bedoeld in artikel 6.1 onder a, moet voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. ten minste 1 jaar na de gereedmelding van de eerste woning dient te worden voorzien in de landschappelijke inpassing zoals omschreven in paragraaf 3.1.1 van het Beeldkwaliteitsplan Gommerwijk West West ter plaatse van de aanduiding “overige zone – voorwaardelijke verplichting”.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.5 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt gewijzigd;
  • c. de bedrijvigheid valt binnen de categorieën zoals vermeld in de 'Lijst kleinschalige bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij deze regels);
  • d. uitsluitend niet-uitstekende, niet-verlichte reclame-uitingen van ten hoogste 0,5 m² worden aangebracht;
  • e. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • f. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
  • g. het parkeren op eigen erf plaatsvindt, danwel dat de parkeerdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
  • h. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
  • i. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m² tot een maximum van 30% van de totale gezamenlijke begane grond-oppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
  • j. er geen buitenopslag van goederen plaatsvindt.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.7.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van een talud waarvan de verhouding steiler is dan 1:2 en vlakker dan 1:1,5 of wijzigen van een talud naar de hiervoor aangegeven verhouding;
  • b. het wijzigen of plaatsen van beschoeiingen;
  • c. het opwerpen van grond met een hoogte van meer dan 1,00 m.

7.7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.7.1 is niet van toepassing op werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

7.7.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een hoofdwaterleiding;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de aanvullende bestemming;
  • b. Ten behoeve van deze aanvullende bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. Het bepaalde in lid 8.2.sub a en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd. mits:
    • 1. door het bouwen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat en vooraf advies hierover is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • b. Het bepaalde in lid 8.2.sub a en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. mits:
    • 1. door het bouwen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat en vooraf advies hierover is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, voor zover geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het oprichten van enig bouwwerk;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • c. het wijzigen van het maaiveld door ontgronding of ophoging;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van riolering, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen;
  • g. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

8.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en normaal beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.4.3 Toetsingscriteria

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

8.4.4 Voorwaarde

Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten dienste van de basisbestemming, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden het leidingenbelang niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Leiding - Water' wordt verwijderd, mits:
    • 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    • 2. er als gevolg van het verleggen van leidingen sprake is van een ander leidingtracé of de leiding wordt verwijderd.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • b. Indien uit het in lid 9.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid b, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

9.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.3.4 Rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

9.3.5 Voorwaarden
  • a. Indien uit het in lid 9.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder sublid a, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken, die dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en met een oppervlakte groter dan 15.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • b. Indien uit het in lid 10.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid b, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

10.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en een kleinere oppervlakte dan 15.000 m² beslaan.

10.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.3.4 Rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

10.3.5 Voorwaarden
  • a. Indien uit het in lid 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder sublid a, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken, die dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en met een oppervlakte groter dan 1.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • b. Indien uit het in lid 11.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid b, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

11.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en een kleinere oppervlakte dan 1.000 m² beslaan.

11.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

11.3.4 Rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

11.3.5 Voorwaarden
  • a. Indien uit het in lid 11.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder sublid a, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

12.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken, die dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en met een oppervlakte groter dan 15.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • b. Indien uit het in lid 12.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid b, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

12.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en een kleinere oppervlakte dan 15.000 m² beslaan.

12.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

12.3.4 Rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

12.3.5 Voorwaarden
  • a. Indien uit het in lid 12.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder sublid a, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 5

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

13.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken, die dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en met een oppervlakte groter dan 10.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • b. Indien uit het in lid 13.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid b, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

13.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² beslaan.

13.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

13.3.4 Rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

13.3.5 Voorwaarden
  • a. Indien uit het in lid 13.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder sublid a, wordt de regio archeoloog om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

  • a. Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de CROW-publicatie 381. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging. De CROW-publicatie wordt toegepast volgens onderstaande tabel:
Gebied   Categorie CROW   Bandbreedte toepassing  
Gommerwijk West-west   matig stedelijk rest bebouwde kom   gemiddelde  

  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15 sub a en worden toegestaan dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van growshops en inrichtingen waar drugs wordt verhandeld;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
  • c. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte ten hoogste 1,10 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  • d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een ter zake deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik bedoeld in sublid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik bedoeld in sublid a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Gommerwijk West-west' van de gemeente Enkhuizen.