Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Haling 20e
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0388.BPHaling20e-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen


In deze regels wordt verstaan onder:  
  1. het plan:
    Bestemmingsplan “Haling 20e”, van de gemeente Enkhuizen;  

  2. bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0388.BPHaling20e-VG01  met bijbehorende regels;  

  3. aanduiding:
    een geometrisch bepaald(e) vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;  

  4. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;  

  5. agrarisch bedrijf  
    een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;  

  6. arbeidsmigrant:
    economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland, op eigen initiatief en op vrijwillige basis;  

  7. archeologische waarde:
    de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden; 
     
  8. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;  

  9. bedrijfs- of dienstwoning:
    een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bestemd voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens of wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht;  

  10. bestaand: 
    1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;  

  11. bestemmingsgrens:
    de grens van het bestemmingsvlak;  

  12. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met éénzelfde bestemming;  

  13. bijbehorend bouwwerk
    Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.  

  14. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;

  15. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;  

  16. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;  

  17. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 
      
  18. bouwwerk:
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 
     
  19. dak:
    iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;  

  20. erf:
    een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een  gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;  

  21. gebouw:
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 
     
  22. hoofdgebouw:
    een gebouw, dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;  

  23. kas:
    een bouwwerk, waarvan het dak en de wanden bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten.  
     
  24. peil: 
    1. voor een bouwwerk, waarvan de toegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 
    2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van het gebouw; 
    3. indien in of op het water wordt gebouwd de hoogte van het waterniveau ter plaatse van het geldende peilgebied dat door middel van een Peilbesluit voor het betreffende peilgebied is vastgesteld;

  25. schuurkas:
    een bouwwerk, waarvan de wanden overwegend gesloten zijn en het dak bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten.

  26. seksinrichting:
    een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;  

  27. teeltondersteunend glas:
    kassen, deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;  

  28. voorgevel:
    de meest nabije naar een weg gekeerde gevel van een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  2. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  3. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  5. de oppervlakte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch gebied I

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. De op de kaart voor Agrarisch - Agrarisch gebied I aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. 
      
    en daaraan ondergeschikt

  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen en water ten behoeve van de wateraanvoer en–afvoer en waterberging. 

3.2 Bouwregels

 
Op of in de lid 3.1. bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 2 m’ mag bedragen en het oppervlak maximaal 25 m2.

3.3 Specifieke gebruiksregels

 
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:  
  1. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten; 
  2. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, caravans en boten;
  3. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, anders dan ten behoeve van bestaande boomgaarden;
  4. het aanplanten van bomen en/of ander houtgewas;
  5. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen;

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch gebied II

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
De op de kaart voor Agrarisch gebied II aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

    en daaraan ondergeschikt:

  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

    met daarbij behorende:

  3. tuinen en erven;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 

4.2 Bouwregels

 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van agrarische bedrijven; 
  2. het oppervlak van de gebouwen mag ten hoogste 33.000 m2 bedragen; 
  3. de bouw van één bedrijfswoning is toegestaan, die niet in directe verbinding mag staan met de bedrijfsruimtes of ruimten voor verblijf van arbeidsmigranten en waarvan de inhoud ten hoogste 600 m3  mag bedragen; 
  4. bedrijfsgebouwen, waaronder kassen en andere glasopstallen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd,   
  5. de dienstwoning mag of binnen het bouwvlak, of vrijstaand buiten het bouwvlak aan de wegzijde worden gebouwd; 
  6. achter (het verlengde van de achtergevel van) de vrijstaande bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken alsmede een plantenkasje van ten hoogste 50 m2  gebouwd worden. De goothoogte van deze gebouwen mag ten  hoogste 3 m’ bedragen; 
  7. de goothoogte van de vrijstaande bedrijfswoning mag ten hoogste 4 m’ en van de bedrijfsgebouwen ten hoogste 6 m’ bedragen; 
  8. de bouwhoogte van de vrijstaande bedrijfswoning mag ten hoogste 9 m’ bedragen en van de bedrijfsgebouwen ten hoogste 10 m’; 
  9. de bouw van kassen en andere glasopstanden is toegestaan tot 2000 m2 per bouwperceel; 
  10. in afwijking van het bepaalde onder g. geldt voor kassen en andere glasopstallen dat de bouwhoogte ten hoogste 8 m’ mag bedragen; 
  11. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag ten hoogste bedragen: 
    1. 6 m’ voor palen en masten; 
    2. 1 m’ voor erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van de bedrijfswoning of de bedrijfsgebouwen ten hoogste 2 m’ zal bedragen; 
    3. 2,70 m’ voor het hek ter plaatse van de toegang van het perceel. 
  12. het oppervlak van bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag 
      ten hoogste 25 m2 bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • een goede waterhuishouding;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 4.2 onder g. en h. voor een goothoogte van een vrijstaande bedrijfswonong tot maximaal 6 m’ en een bouwhoogte tot maximaal 10 m’;

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Strijdig gebruik van gronden en bouwwerken
 
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel;
  2. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, caravans en boten anders dan in gebouwen;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de uitoefening van productiegebonden detailhandel;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, anders dan ten behoeve van bestaande boomgaarden;
  7. het aanplanten van bomen en/of ander houtgewas anders dan ten behoeve van erfbeplanting, laan- of wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;
  8. het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen; 
4.4.2 Parkeernormen
 
Ten aanzien van het toegestane gebruik dient te worden voldaan aan 0,1 parkeerplaatsen per
100 m2 bvo.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 voor de huisvesting van arbeidsmigranten op het agrarische perceel in een permanent woongebouw, onder voorwaarden dat:
  1. de huisvesting van arbeidsmigranten uitsluitend mag plaatsvinden bij een volwaardig agrarisch bedrijf; 
  2. de huisvesting van arbeidsmigranten uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak; 
  3. op hetzelfde perceel een door de eigenaar van het agrarisch bedrijf of een door hem gedelegeerde bedrijfsleider/beheerder bewoonde volwaardige bedrijfswoning aanwezig is;  
  4. de verblijfseenheden niet in open verbinding met de bedrijfsruimte staan; 
  5. de verblijfseenheden een eigen op/ingang buiten de bedrijfsruimte hebben; 
  6. de toegang van een gebouw tot op 40,00 m over een daarvoor geschikte route te naderen dient te zijn voor een brandweervoertuig;  
  7. de werknemers voor het bereiden van maaltijden beschikken over een gezamenlijke keuken en voor het nuttigen van de maaltijden en het hebben van ontspanning over een gezamenlijke woonkamer/recreatieruimte. Dit geldt niet als in een afzonderlijke wooneenheid (appartement) maximaal 2
     slaapkamers zijn ondergebracht en elke wooneenheid over een gezamenlijke keuken en ontspanningsruimte beschikt; 
  8. er maximaal 2 personen per slaapkamer worden gehuisvest tot een maximum van 15 slaapkamers per bedrijf. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het bevoegd gezag besluiten dat minder personen mogen worden gehuisvest; 
  9. de huisvesting van arbeidsmigranten van ondergeschikt belang blijft ten opzichte van de omvang van het volwaardige agrarische bedrijf; 
  10. de verblijfseenheden voldoen aan het Bouwbesluit en beschikken over een omgevingsvergunning brandveilig gebruik;  
  11. de huisvesting van arbeidsmigranten plaatsvindt ten behoeve van de eigen agrarische bedrijfsvoering en er geen arbeidsmigranten van andere agrarische bedrijven mogen worden gehuisvest; 
  12. de werkgever verantwoordelijk is voor het beheer van de verblijfseenheden en het gedrag van de gebruikers en daartoe een beheerder aan kan stellen; 
  13. er op het perceel voldoende ruimte voor parkeergelegenheid is, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed; 
  14. er een nachtregister aanwezig is met de gegevens van de personen, die in de verblijfseenheden verblijven; 
  15. bij bedrijfsbeëindiging ook de huisvesting van arbeidsmigranten moet worden beëindigd; 
  16. per bedrijf en/of bedrijfsperceel bij toepassing van lid 4.5 in totaal niet meer dan 30 arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

  1. Voor bouwwerken, die dieper gaan dan 0,30 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en met een oppervlakte groter dan 100 m2, voor zover gelegen binnen een bouwvlak en met een oppervlak groter dan 1000 m2, voor zover gelegen buiten een bouwvlak, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin: 
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het in lid 5.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld in lid 5.2 onder b, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.3.1.   Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
 
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in
de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een
omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2.  Uitzondering
 
Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het oorspronkelijke maaiveld (zonder ophoging) en een kleinere oppervlakte dan 30 m² beslaan.
5.3.3.  Toetsingscriteria
 
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de archeologische waarden van de gronden. 
 
5.3.4.  Rapport
 
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden
overgelegd waarin: 
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.3.5.  Voorwaarden
  1. Indien uit het in lid 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen  één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische  waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien aan de vergunning voorwaarden worden verbonden als bedoeld onder lid 5.3.5 onder a, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. 

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

 
7.1  Bestaande afmetingen
 
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
  • een grotere goothoogte; 
  • een grotere bouwhoogte; 
  • een grotere oppervlakte; 
  • een grotere diepte; 
  • een grotere dakhelling; 
  • een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal: 
  • de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte; 
  • de diepte ten hoogste de bestaande diepte; 
  • de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling; 
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling, 

    bedragen.
7.2  Ondergronds bouwen
 
Het is verboden ondergronds te bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen; 
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden; 
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting; 
  6. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  7. het gebruik van naar de weg gekeerde gevels van gebouwen voor automatieken;
  8. het bieden van ruimte voor huisvesting in een woning voor meer dan één afzonderlijk
    huishouden;

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • een goede waterhuishouding;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de woonsituatie.
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in het plan bij recht gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten en afmetingen, uitsluitend indien dit om bouwtechnische of constructieve redenen of om andere redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/op sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
  4. het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de maximale oppervlakte van een plaatselijke verhoging niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
    2. de hoogte ten hoogste 1,1 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. het bepaalde in het plan ten aanzien van de verplichting om te bouwen binnen een bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 1,5 m worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

 
10.1.  Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2.  Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2.  Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 
 
‘Regels van het Bestemmingsplan “Haling 20e”, gemeente Enkhuizen.
 
 
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van … ………. 
 
De voorzitter,      De griffier,
 
..…………....        ………………..