direct naar inhoud van Regels
Plan: Oosteinde 83, Oosthuizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.wpOosteinde83-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het 'wijzigingsplan Oosteinde 83, Oosthuizen' van de gemeente Edam - Volendam.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0385.wpOosteinde83-VG01 en de daarbij behorende bijlagen en toelichting.

1.3 Bestemmingsplan (moederplan)
  • het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' van de gemeente Edam - Volendam, zoals gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017;
  • het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2016' van de gemeente Edam - Volendam, zoals gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Van toepassing verklaring

Het wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' en de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2016' zoals beide vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' en de regels van het bestemmingsplan 'Dorpskerken 2016' zoals beide vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017 zijn onverkort van toepassing.

(Voor de leesbaarheid zijn de relevante regels uit het moederplan overgenomen van het bestemmingsplan Dorpskernen. Indien de navolgende regels afwijken van de regels uit het moederplan, dan gelden de regels uit het moederplan)

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – deeltijd agrarisch” mag een deeltijd agrarisch bedrijf uitgeoefend worden, met dien verstande dat niet meer dan 200 m² van de bestaande bedrijfsgebouwen is bestemd voor afwijkend deeltijd agrarisch gebruik voor het houden van vee;
  • e. ter plaatse van de aanduiding “agrarisch loonbedrijf” een agrarisch loonbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf aan huis” een bedrijf aan huis;
  • g. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – pluimvee” is een bedrijf dat handelt in pluimvee en eieren toegestaan, waarbij niet meer dan 1.500 leghennen tegelijk worden gehouden;
  • h. bedrijfswoningen met uitzondering van ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - deeltijd';
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding “paardenfokkerij” is een paardenfokkerij/ -houderij toegestaan;
  • k. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • l. bouwwerken waaronder agrarische bedrijfswoningen;
  • m. bedrijfsgebouwen, uitgezonderd kassen, en gebouwen, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. agrarische bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 6 m;
    • 4. de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
    • 5. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’ de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hooikaakberg” mag het bouwwerk:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m²;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 m;
  • b. bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het denkbeeldig verlengde daarvan gebouwd te worden;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 4. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 5. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 6. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 7. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m;
    • 8. de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan de voorgevel van de bedrijfswoning geprojecteerd te worden;
    • 9. in afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b1 mogen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” bijgebouwen worden gebouwd.
  • c. agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 5 m;
    • 4. de inhoud van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 750 m3;
    • 5. indien op het betreffende perceel de aanduiding ‘specifieke aanduiding – bedrijfsgebouwen’ is opgenomen mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen die aanduiding worden gebouwd.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • a. De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de vermelde maten:
    • 1. ruwvoedersilo's : 15 m;
    • 2. mestsilo's : 5 m;
    • 3. erfafscheidingen : 2 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 m;
  • b. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd (met uitzondering van paardenbakken) met een bouwhoogte tot maximaal 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 onder a. sub 1. voor de splitsing van een bestaande agrarische bedrijfswoning in twee agrarische bedrijfswoningen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.2 onder a. en lid 5.2.2 onder b. is van overeenkomstige toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
    • 2. de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 3. de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één persoon nodig is;
  • b. lid 5.2.2 onder a. sub 1 voor de bouw van een tweede agrarisch bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.2 onder a en lid 5.2.2 onder b is van overeenkomstige toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
    • 2. de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 3. de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één persoon nodig is;
  • c. lid 5.2.3 onder a. sub 4 en lid 5.2.3 onder b.2 voor een hoogte van ruwvoedersilo’s van niet meer dan 25 m;
  • d. lid 5.2.2 onder c. ten behoeve van de omvang van een mestsilo tot een maximum van 1.500 m³, mits:
    • 1. die omvang geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengt;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor wordt aangetoond, uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarische bedrijf;
    • 3. kan worden aangetoond, dat de vergroting dient ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf;
    • 4. een en ander uit landschappelijk oogpunt goed inpasbaar is;
  • e. lid 5.2.3 onder b, voor een bouwhoogte van niet meer dan 3 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap;
  • f. lid 5.2.2 onder c en 5.2.3 onder b, in die zin dat ruwvoedersilo's, mestsilo's en mestbassins buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, mits:
    • 1. de noodzaak van situering buiten het bouwvlak voor de agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. de bouwhoogte van de ruwvoedersilo ten hoogste 15 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de mestsilo ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 150 m2 bedraagt;
    • 5. de waarde als bedoeld in artikel 23 en artikel 24 niet onevenredig wordt aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd producten van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • e. het gebruik van meer dan 500 m² aan, dan wel meer dan 50% van de bedrijfsomvang van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
  • f. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport;
  • g. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • h. het gebruik ten behoeve van logeren bij de boer;
  • i. het gebruik als kampeerterrein.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1onder d ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – deeltijd agrarisch” voor het gebruik tot een oppervlakte van niet meer dan 400 m² van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het houden van vee mits de eigenaar ten minste 10 ha grond in de gemeente Edam-Volendam heeft met daarnaast:
    • 1. ten minste 15 koeien, of;
    • 2. ten minste 60 kalveren of;
    • 3. ten minste 100 schapen of geiten;
  • b. lid 5.4 onder b, c, d en g voor niet-verkeersaantrekkende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, mits:
    • 1. zij ondergeschikt zijn aan de agrarische productiefunctie;
    • 2. geen buitenopslag plaatsvindt en het parkeren op eigen erf wordt opgelost;
    • 3. de activiteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing tot een maximale vloeroppervlakte van 715 m²;
    • 4. in afwijking van het in b.1. bepaalde, inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede paardenpensions zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 1.250 m²;
    • 5. wordt aangetoond dat de niet-agrarische activiteiten in economisch opzicht een bijdrage leveren aan de instandhouding van het bedrijf en daarmee ook aan het beheer van het waardevolle cultuurlandschap;
    • 6. de niet-agrarische activiteiten geen bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengen en geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
    • 7. de niet-agrarische activiteiten landschappelijk inpasbaar zijn;
  • c. lid 5.4. onder f. voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport mits:
    • 1. de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder dan 20 m bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden binnen of direct aansluitend aan het bij het perceel behorende bouwvlak en achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • d. lid 5.4 onder h. voor het logeren bij de boer, mits:
    • 1. het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
    • 2. aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
    • 3. uitsluitend bestaande gebouwen voor logieseenheden gebruikt worden;
  • e. lid 5.4 onder i. voor een kleinschalig kampeerterrein, mits;
    • 1. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
    • 2. het kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober, met dien verstande dat als Pasen vóór 1 april valt, de periode van Pasen tot en met 31 oktober van toepassing is;
    • 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen worden geplaatst als een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan;
    • 4. de nettostandplaatsoppervlakte per kampeermiddel niet minder bedraagt dan 60 m², met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 m;
    • 5. ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein niet wordt gebouwd;
    • 6. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen, als sanitair en een recreatieruimte in de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden;
  • f. lid 5.2.2 voor het oprichten van een mestopslagplaats, indien onvoldoende ruimte op het agrarisch bouwperceel aanwezig is of plaatsing op het bouwperceel vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de omvang van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 750 m³;
    • 2. de bouwhoogte van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 5 m;
    • 3. de afstand tot het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m.

5.5.2 Afwijken ten behoeve van verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van een aantal activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, te weten de volgende activiteiten:

  • 1. veeartsenpraktijk;
  • 2. hoefsmederij;
  • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij e.d.);
  • 4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • 5. hoveniersactiviteiten;
  • 6. kinderboerderij;
  • 7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
  • 8. een kleinschalige horeca, (theeschenkerij, proeverij, boerderijcafé) met een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
  • 9. sociale functie (kinderopvang);
  • 10. milieu educatie/rondleidingen;
  • 11. musea/tentoonstellingsruimte/atelier;
  • 12. dagrecreatieve doeleinden (sport en spel);
  • 13. aan landbouw en landschap gerelateerde bijeenkomsten (vergaderingen, workshops/trainingen);
  • 14. creatieve workshops;
  • 15. rustpunt voor wandelaars/fietsers

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor bovenstaande activiteiten verlenen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. dit binnen een bouwvlak plaatsvindt;
  • 2. voor zover activiteiten inpandig plaatsvinden, ten hoogste 30% van de totale bebouwingsoppervlakte mag worden aangewend, tot een maximum van 200 m2;
  • 3. voor zover activiteiten buiten plaatsvinden, ten hoogste 50% van de totale bestemmingsvlak mag worden aangewend, tot een maximum van 500 m2;
  • 4. bij een combinatie van verbrede activiteiten mogen de oppervlakten en percentages van de activiteiten zowel afzonderlijk als tezamen niet meer bedragen dan de oppervlakte en percentages genoemd onder 2 en 3;
  • 5. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • 6. een strijd ontstaat met geldende milieuregelgeving.

5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

5.7.1 Wijzigingsbevoegdheid vestiging nieuwe agrarische bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' ten behoeve van reële of volwaardige agrarische bedrijven, gronden aanwijzen voor de vestiging van nieuwe agrarische bouwvlakken, met inachtneming van het volgende:

  • a. bedrijfsvestiging op een reeds bestaand agrarisch bouwperceel is aantoonbaar niet mogelijk;
  • b. door middel van een bedrijfsplan waarover advies wordt ingewonnen bij de Agrarische Beoordelings Commissie wordt aangetoond dat het een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • c. het bouwvlak is gelegen aan een bestaande weg;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  • e. de diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m;
  • f. de natuur en landschapswaarden worden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • g. de wijziging heeft niet tot gevolg dat strijd ontstaat met de geldende milieuregelgeving;
  • h. de van toepassing zijnde artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016, provincie Noord-Holland;
  • i. het bepaalde in de overige leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.

5.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de vorm van het bouwvlak veranderen, met inachtneming van het volgende:

    • 1. de wijziging mag alleen gehanteerd worden ten behoeve van:
      • volwaardige agrarische bedrijven;
      • reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot.

5.7.3 Wijzigingsbevoegdheid vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging strekt er toe agrarische bouwvlakken te vergroten, indien de vergroting noodzakelijk is voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de agrarische noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan (dat ter advisering wordt voorgelegd aan de Agrarische Beoordelings Commissie);
  • c. de wijzigingsbevoegdheid wordt alleen gehanteerd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven of ten behoeve van reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 1,5 ha;
  • e. de diepte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 200 m;
  • f. de afstand van het bouwvlak tot aan de aangrenzende bestemming 'Verkeer' mag niet worden verkleind;
  • g. door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden het dorpsbeeld en de openheid van het landschap niet onevenredig aangetast;
  • h. de wijzigingsbevoegdheid heeft een relatie met de gronden van de als zodanig aangegeven en bestemde agrarische bedrijven in het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”, daarbij wordt bepaald dat:
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf welke door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstaat niet meer mag bedragen dan 2 ha met een diepte van niet meer dan 200 m;
    • 2. het toegevoegde deel van het bouwvlak onlosmakelijk is verbonden met het in het “Buitengebied 2015” gelegen en als zodanig bestemde agrarische bouwvlak;
    • 3. op deze toegevoegde gronden geen agrarische bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  • i. aangetoond dient te worden dat de vergroting geen significante effecten heeft op Natura 2000 gebieden.

5.7.4 Wijzigingsbevoegdheid collectieve mestopslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van een collectieve mestopslagplaats, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien de omvang van de collectieve mestopslagplaats niet meer is dan 5.000 m³ en de hoogte niet meer dan 5 m;
  • b. de situering van de mestopslag mag de openheid van het landschap niet onevenredig aantasten;
  • c. bovengenoemde omvang geen onevenredige bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengt.

Artikel 22 Waarde - Archeologie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd voor zover het bouwwerken betreft:

  • a. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
  • e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 22.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen, die niet voldoen aan de in lid 22.2 genoemde bouwregels, op voorwaarde dat;

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden, buiten de bestaande bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.

Voor zover het werkzaamheden betreft:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
  • 5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.

22.4.2 Uitzonderingen

  • a. De in de leden 22.2 en 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
  • a. De in lid 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing:
    • 1. op normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
    • 3. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
    • 4. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet.

22.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 3 Overgangsrecht

3.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 4 slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'wijzigingsplan Oosteinde 83, Oosthuizen' van de gemeente Edam - Volendam.