Artikel 2 Van toepassing verklaring
Het wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' en de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2016' zoals beide vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' en de regels van het bestemmingsplan 'Dorpskerken 2016' zoals beide vastgesteld door de raad van de gemeente Edam - Volendam bij besluit van 13 april 2017 zijn onverkort van toepassing.
(Voor de leesbaarheid zijn de relevante regels uit het moederplan overgenomen van
het bestemmingsplan Dorpskernen. Indien de navolgende regels afwijken van de
regels uit het moederplan, dan gelden de regels uit het moederplan)
Artikel 5 Agrarisch met waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a.
uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven;
-
b.
extensief recreatief medegebruik;
-
c.
het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden;
-
d.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden –
deeltijd agrarisch” mag een deeltijd agrarisch bedrijf uitgeoefend worden, met
dien verstande dat niet meer dan 200 m² van de bestaande bedrijfsgebouwen is
bestemd voor afwijkend deeltijd agrarisch gebruik voor het houden van vee;
-
e.
ter plaatse van de aanduiding “agrarisch loonbedrijf” een agrarisch loonbedrijf;
-
f.
ter plaatse van de aanduiding “bedrijf aan huis” een bedrijf aan huis;
-
g.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden –
pluimvee” is een bedrijf dat handelt in pluimvee en eieren toegestaan, waarbij niet
meer dan 1.500 leghennen tegelijk worden gehouden;
-
h.
bedrijfswoningen met uitzondering van ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm
van agrarisch - deeltijd';
-
i.
in afwijking van het bepaalde onder h is ter plaatse van de aanduiding
'bedrijfswoning' een bedrijfswoning toegestaan;
-
j.
ter plaatse van de aanduiding “paardenfokkerij” is een paardenfokkerij/ -houderij
toegestaan;
-
k.
nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
-
l.
bouwwerken waaronder agrarische bedrijfswoningen;
-
m.
bedrijfsgebouwen, uitgezonderd kassen, en gebouwen, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken
worden gebouwd.
5.2.2 Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden
gebouwd, en waarbij is bepaald dat:
-
a.
agrarische bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, mits daarvoor of
gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische
bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen
een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3, met inachtneming
van de volgende regels:
-
1.
per bouwvlak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden
gebouwd;
-
2.
de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk
5,5 m en 9 m, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag de
bouwhoogte niet meer bedragen dan 15 m;
-
3.
de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 6 m;
-
4.
de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan
de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
-
5.
de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er
sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’
de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
-
6.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hooikaakberg”
mag het bouwwerk:
-
voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
-
geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m²;
-
geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 m;
-
b.
bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met
inachtneming van de volgende regels:
-
1.
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel
van de bedrijfswoning of het denkbeeldig verlengde daarvan gebouwd te
worden;
-
2.
in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de
gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning
niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de
oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
-
3.
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk
aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of
uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met
20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
-
4.
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke
oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer
bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het
bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal
150 m2;
-
5.
de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer
bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
6.
de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden
voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet
meer dan 60°;
-
7.
de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische
bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m;
-
8.
de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een
noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan
de voorgevel van de bedrijfswoning geprojecteerd te worden;
-
9.
in afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b1 mogen ter plaatse van
de aanduiding “bijgebouwen” bijgebouwen worden gebouwd.
-
c.
agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de
volgende regels:
-
1.
de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan
respectievelijk 7 m en 12 m;
-
2.
de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden
voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet
meer dan 60°;
-
3.
de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische
bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 5 m;
-
4.
de inhoud van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 750 m3;
-
5.
indien op het betreffende perceel de aanduiding ‘specifieke aanduiding –
bedrijfsgebouwen’ is opgenomen mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen
die aanduiding worden gebouwd.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
a.
De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de vermelde maten:
-
1.
ruwvoedersilo's : 15 m;
-
2.
mestsilo's : 5 m;
-
3.
erfafscheidingen : 2 m;
-
4.
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 m;
-
b.
Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde
worden gebouwd (met uitzondering van paardenbakken) met een bouwhoogte
tot maximaal 2 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
bepaalde in:
-
a.
lid 5.2.2 onder a. sub 1. voor de splitsing van een bestaande agrarische
bedrijfswoning in twee agrarische bedrijfswoningen, met inachtneming van de
volgende regels:
-
1.
het bepaalde in lid 5.2.2 onder a. en lid 5.2.2 onder b. is van overeenkomstige
toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
-
2.
de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de
uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
3.
de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue
toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één
persoon nodig is;
-
b.
lid 5.2.2 onder a. sub 1 voor de bouw van een tweede agrarisch bedrijfswoning,
met inachtneming van de volgende regels:
-
1.
het bepaalde in lid 5.2.2 onder a en lid 5.2.2 onder b is van overeenkomstige
toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
-
2.
de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de
uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
3.
de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue
toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één
persoon nodig is;
-
c.
lid 5.2.3 onder a. sub 4 en lid 5.2.3 onder b.2 voor een hoogte van ruwvoedersilo’s
van niet meer dan 25 m;
-
d.
lid 5.2.2 onder c. ten behoeve van de omvang van een mestsilo tot een maximum
van 1.500 m³, mits:
-
1.
die omvang geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard met zich
meebrengt;
-
2.
de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor wordt aangetoond, uit oogpunt
van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het
agrarische bedrijf;
-
3.
kan worden aangetoond, dat de vergroting dient ten behoeve van het ter
plaatse aanwezige bedrijf;
-
4.
een en ander uit landschappelijk oogpunt goed inpasbaar is;
-
e.
lid 5.2.3 onder b, voor een bouwhoogte van niet meer dan 3 m, mits daarmee geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap;
-
f.
lid 5.2.2 onder c en 5.2.3 onder b, in die zin dat ruwvoedersilo's, mestsilo's en
mestbassins buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, mits:
-
1.
de noodzaak van situering buiten het bouwvlak voor de agrarische
bedrijfsvoering is aangetoond;
-
2.
de bouwhoogte van de ruwvoedersilo ten hoogste 15 meter bedraagt;
-
3.
de bouwhoogte van de mestsilo ten hoogste 5 meter bedraagt;
-
4.
de oppervlakte ten hoogste 150 m2 bedraagt;
-
5.
de waarde als bedoeld in artikel 23 en artikel 24 niet onevenredig wordt
aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in
ieder geval gerekend:
-
a.
het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun
gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen,
dan wel onderdelen daarvan;
-
b.
het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al
dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse
noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
c.
het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van
goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het
betrokken agrarisch bedrijf;
-
d.
het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen gereed voor
onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd producten van het betrokken
agrarisch bedrijf;
-
e.
het gebruik van meer dan 500 m² aan, dan wel meer dan 50% van de
bedrijfsomvang van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
-
f.
de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport;
-
g.
het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden,
aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met
dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn
afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn
toegestaan;
-
h.
het gebruik ten behoeve van logeren bij de boer;
-
i.
het gebruik als kampeerterrein.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in:
-
a.
lid 5.1onder d ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met
waarden – deeltijd agrarisch” voor het gebruik tot een oppervlakte van niet meer
dan 400 m² van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het houden van
vee mits de eigenaar ten minste 10 ha grond in de gemeente Edam-Volendam
heeft met daarnaast:
-
1.
ten minste 15 koeien, of;
-
2.
ten minste 60 kalveren of;
-
3.
ten minste 100 schapen of geiten;
-
b.
lid 5.4 onder b, c, d en g voor niet-verkeersaantrekkende niet-agrarische
bedrijfsactiviteiten, mits:
-
1.
zij ondergeschikt zijn aan de agrarische productiefunctie;
-
2.
geen buitenopslag plaatsvindt en het parkeren op eigen erf wordt opgelost;
-
3.
de activiteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing tot een
maximale vloeroppervlakte van 715 m²;
-
4.
in afwijking van het in b.1. bepaalde, inpandige opslag van volumineuze
goederen, alsmede paardenpensions zijn toegestaan tot een maximale
vloeroppervlakte van 1.250 m²;
-
5.
wordt aangetoond dat de niet-agrarische activiteiten in economisch opzicht
een bijdrage leveren aan de instandhouding van het bedrijf en daarmee ook
aan het beheer van het waardevolle cultuurlandschap;
-
6.
de niet-agrarische activiteiten geen bezwaren van milieuhygiënische aard met
zich meebrengen en geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van
omliggende bedrijven;
-
7.
de niet-agrarische activiteiten landschappelijk inpasbaar zijn;
-
c.
lid 5.4. onder f. voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van
de paardensport mits:
-
1.
de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder dan 20
m bedraagt;
-
2.
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
-
3.
de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden binnen of direct
aansluitend aan het bij het perceel behorende bouwvlak en achter de naar de
weg toegekeerde bebouwingsgrens;
-
4.
de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
-
d.
lid 5.4 onder h. voor het logeren bij de boer, mits:
-
1.
het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
-
2.
aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
-
3.
uitsluitend bestaande gebouwen voor logieseenheden gebruikt worden;
-
e.
lid 5.4 onder i. voor een kleinschalig kampeerterrein, mits;
-
1.
het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
-
2.
het kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1
april tot en met 31 oktober, met dien verstande dat als Pasen vóór 1 april valt,
de periode van Pasen tot en met 31 oktober van toepassing is;
-
3.
uitsluitend mobiele kampeermiddelen worden geplaatst als een tent,
tentwagen, kampeerauto en/of caravan;
-
4.
de nettostandplaatsoppervlakte per kampeermiddel niet minder bedraagt
dan 60 m², met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter
mag zijn dan 7,5 m;
-
5.
ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein niet wordt gebouwd;
-
6.
de voorzieningen ten behoeve van het kamperen, als sanitair en een
recreatieruimte in de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden;
-
f.
lid 5.2.2 voor het oprichten van een mestopslagplaats, indien onvoldoende ruimte
op het agrarisch bouwperceel aanwezig is of plaatsing op het bouwperceel
vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is, waarbij de volgende
voorwaarden gelden:
-
1.
de omvang van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 750 m³;
-
2.
de bouwhoogte van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
3.
de afstand tot het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m.
5.5.2 Afwijken ten behoeve van verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van een aantal activiteiten in het kader van de
verbrede landbouw, te weten de volgende activiteiten:
-
1.
veeartsenpraktijk;
-
2.
hoefsmederij;
-
3.
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij
e.d.);
-
4.
agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
-
5.
hoveniersactiviteiten;
-
6.
kinderboerderij;
-
7.
kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
-
8.
een kleinschalige horeca, (theeschenkerij, proeverij, boerderijcafé) met een
maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
-
9.
sociale functie (kinderopvang);
-
10.
milieu educatie/rondleidingen;
-
11.
musea/tentoonstellingsruimte/atelier;
-
12.
dagrecreatieve doeleinden (sport en spel);
-
13.
aan landbouw en landschap gerelateerde bijeenkomsten (vergaderingen,
workshops/trainingen);
-
14.
creatieve workshops;
-
15.
rustpunt voor wandelaars/fietsers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor bovenstaande activiteiten
verlenen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
-
1.
dit binnen een bouwvlak plaatsvindt;
-
2.
voor zover activiteiten inpandig plaatsvinden, ten hoogste 30% van de totale
bebouwingsoppervlakte mag worden aangewend, tot een maximum van 200 m2;
-
3.
voor zover activiteiten buiten plaatsvinden, ten hoogste 50% van de totale
bestemmingsvlak mag worden aangewend, tot een maximum van 500 m2;
-
4.
bij een combinatie van verbrede activiteiten mogen de oppervlakten en
percentages van de activiteiten zowel afzonderlijk als tezamen niet meer bedragen
dan de oppervlakte en percentages genoemd onder 2 en 3;
-
5.
de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
-
6.
een strijd ontstaat met geldende milieuregelgeving.
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
a.
Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken
geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van
burgemeester en wethouders.
-
b.
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
-
1.
aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
-
2.
welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit
bestemmingsplan;
-
3.
waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds
vergunning voor het slopen is verleend;
-
4.
welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het
bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en
wethouders.
-
c.
De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de
sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het
cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden
verstoord.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijzigingsbevoegdheid vestiging nieuwe agrarische bouwvlakken
Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'
ten behoeve van reële of volwaardige agrarische bedrijven, gronden aanwijzen voor
de vestiging van nieuwe agrarische bouwvlakken, met inachtneming van het
volgende:
-
a.
bedrijfsvestiging op een reeds bestaand agrarisch bouwperceel is aantoonbaar
niet mogelijk;
-
b.
door middel van een bedrijfsplan waarover advies wordt ingewonnen bij de
Agrarische Beoordelings Commissie wordt aangetoond dat het een volwaardig of
reëel agrarisch bedrijf betreft;
-
c.
het bouwvlak is gelegen aan een bestaande weg;
-
d.
de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1 ha;
-
e.
de diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m;
-
f.
de natuur en landschapswaarden worden niet in onevenredige mate worden
geschaad;
-
g.
de wijziging heeft niet tot gevolg dat strijd ontstaat met de geldende
milieuregelgeving;
-
h.
de van toepassing zijnde artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening
2016, provincie Noord-Holland;
-
i.
het bepaalde in de overige leden van dit artikel is van overeenkomstige
toepassing.
5.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'
de vorm van het bouwvlak veranderen, met inachtneming van het volgende:
-
1.
de wijziging mag alleen gehanteerd worden ten behoeve van:
-
volwaardige agrarische bedrijven;
-
reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en
zullen ontwikkelen;
-
2.
de oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot.
5.7.3 Wijzigingsbevoegdheid vergroten bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'
de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve
van het vergroten van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:
-
a.
de wijziging strekt er toe agrarische bouwvlakken te vergroten, indien de
vergroting noodzakelijk is voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
-
b.
de agrarische noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan (dat ter
advisering wordt voorgelegd aan de Agrarische Beoordelings Commissie);
-
c.
de wijzigingsbevoegdheid wordt alleen gehanteerd ten behoeve van volwaardige
agrarische bedrijven of ten behoeve van reële agrarische bedrijven, mits deze zich
daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
-
d.
de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 1,5 ha;
-
e.
de diepte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 200 m;
-
f.
de afstand van het bouwvlak tot aan de aangrenzende bestemming 'Verkeer'
mag niet worden verkleind;
-
g.
door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden het dorpsbeeld en de
openheid van het landschap niet onevenredig aangetast;
-
h.
de wijzigingsbevoegdheid heeft een relatie met de gronden van de als zodanig
aangegeven en bestemde agrarische bedrijven in het bestemmingsplan
“Buitengebied 2015”, daarbij wordt bepaald dat:
-
1.
de totale oppervlakte van het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf welke door
toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstaat niet meer mag bedragen
dan 2 ha met een diepte van niet meer dan 200 m;
-
2.
het toegevoegde deel van het bouwvlak onlosmakelijk is verbonden met het in
het “Buitengebied 2015” gelegen en als zodanig bestemde agrarische
bouwvlak;
-
3.
op deze toegevoegde gronden geen agrarische bedrijfswoning mag worden
gebouwd;
-
i.
aangetoond dient te worden dat de vergroting geen significante effecten heeft op
Natura 2000 gebieden.
5.7.4 Wijzigingsbevoegdheid collectieve mestopslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'
wijzigen ten behoeve van een collectieve mestopslagplaats, met dien verstande dat:
-
a.
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien de omvang
van de collectieve mestopslagplaats niet meer is dan 5.000 m³ en de hoogte niet
meer dan 5 m;
-
b.
de situering van de mestopslag mag de openheid van het landschap niet
onevenredig aantasten;
-
c.
bovengenoemde omvang geen onevenredige bezwaren van milieuhygiënische
aard met zich meebrengt.
Artikel 22 Waarde - Archeologie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud van de aanwezige
archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
Op de in lid 22.1 bedoelde gronden geldt dat geen bouwwerken mogen worden
gebouwd voor zover het bouwwerken betreft:
-
a.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
-
b.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een
oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
-
c.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een
oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
-
d.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een
oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
-
e.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een
oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
bepaalde in lid 22.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende
bestemmingen, die niet voldoen aan de in lid 22.2 genoemde bouwregels, op
voorwaarde dat;
-
a.
de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport
overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt
verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
-
b.
alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint
bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
-
c.
er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van
het gebied.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
22.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden, buiten de bestaande
bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te
laten uitvoeren:
-
a.
het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b.
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
c.
het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden
en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
d.
het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
-
e.
het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
f.
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen
anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
-
g.
het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
-
h.
het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
Voor zover het werkzaamheden betreft:
-
1.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
-
2.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een
oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
-
3.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een
oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
-
4.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een
oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
-
5.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een
oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.
22.4.2 Uitzonderingen
-
a.
De in de leden 22.2 en 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing op
bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
-
a.
De in lid 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing:
-
1.
op normale onderhoudswerkzaamheden;
-
2.
op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
-
3.
op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
-
4.
voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover
daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet.
22.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:
-
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waaruit blijkt
dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende
mate is vastgesteld;
-
b.
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan
te wijzen deskundige;
-
c.
er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van
het gebied.