direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maria Goretti
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om op de locatie Julianaweg 95 te Volendam een woningbouwproject te realiseren. Het complex staat bekend als de Maria Gorettilocatie en is gebouwd als huishoudschool. Binnen het plangebied zijn momenteel een voormalig schoolgebouw, alsmede diverse sport- en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. De bebouwing is verouderd en kan deze functies niet goed meer huisvesten, gegeven de moderne eisen. Alle huidige aanwezige functies krijgen een nieuwe plek binnen de gemeente. De locatie komt daarna vrij en leent zich goed voor woningbouw. Daartoe dient wel de bestaande (verouderde) bebouwing te worden gesloopt. Het voornemen om de Maria Gorettilocatie te herontwikkelen is genoemd in het vorige coalitieakkoord "Programmaplan 2017-2022", als ook in het nieuwe coalitieakkoord 2022-2026. Na sloop van de bestaande bebouwing biedt de locatie ruimte voor de realisatie van 83 woningen in verschillende typologieën, zoals 9 grondgebonden eengezinswoningen aan de Foksiastraat, 44 huurappartementen en 30 zorgwoningen. Zie ook paragraaf 2.2. De centrale ligging van het perceel, nabij het oude centrum van Volendam en diverse voorzieningen, maakt dat dit gevarieerde programma, inclusief zorgcomponent, mogelijk en wenselijk is. Het voorgenomen plan past niet in het bestemmingsplan. Om die reden dient een nieuwe bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen, teneinde het bestaande planologische regime op het perceel te vervangen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch regime, op basis waarvan de voorgenomen(zorg) woningen kunnen worden gerealiseerd. Op basis van de coördinatieregeling (Afdeling 3.6 Wet ruimtelijke ordening) wordt gelijktijdig de bestemmingsplanprocedure, de procedure voor de omgevingsvergunning en de procedure voor de ontheffing op grond van de Wet geluidhinder doorlopen. Met aanvullende beeldkwaliteitsrichtlijnen wordt verder een zorgvuldige inpassing en beeldkwaliteit geborgd.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in Volendam, net buiten het historische centrum. Het plangebied bestaat momenteel uit een complex met een voormalig schoolgebouw, alsmede sport- en maatschappelijke voorzieningen. De onbebouwde gronden zijn grotendeels verhard en in gebruik als parkeerplaats of als speelplaats van een kinderdagverblijf. Het plangebied is circa 5.400 m2 groot. Op navolgende afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0002.png"

Afbeeldingen met globale ligging en begrenzing van het plangebied binnen de kern van Volendam

De exacte ligging van het plangebied komt tot uitdrukking op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen "Nieuw-Volendam" (onherroepelijk geworden op 8 september 2010) en "Parapluherziening parkeren c.a." (vastgesteld op 14 juni 2018). In paragraaf 2.3 volgt een nadere toets aan de geldende bestemmingsplannen.

1.4 Crisis- en herstelwet

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van meer dan elf woningen mogelijk, waardoor het mogelijk is gebruik te maken van de Crisis- en herstelwet. Dit heeft als gevolg dat het beroepsrecht beperkt is en dat er striktere eisen worden gesteld aan het beroepschrift. Hierdoor dienen onder andere alle beroepsgronden in het beroepschrift te worden opgenomen. Bovendien kunnen de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer worden aangevuld en zijn de (beroeps-)procedures korter. Voor voorliggend plan duurt de beroepsprocedure maximaal een half jaar, in plaats van de normale termijn van een jaar.

1.5 Coördinatie

Bij deze ontwikkeling wordt de coördinatieregeling toegepast, waarbij de procedure van het bestemmingsplan, de WABO omgevingsvergunning en de ontheffing op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) gecoördineerd worden. Deze worden gelijktijdig ter inzage gelegd. Tegen de gecoördineerde besluiten staat in één rechtsgang beroep open bij de Raad van State.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een analyse gegeven van het plangebied in de bestaande situatie. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven in het kader van stedenbouwkundige- en welstandseisen. Hoofdstuk 3 presenteert het beleidskader op de verschillende overheidsniveaus, wat voor de voorgenomen ontwikkeling relevant is. In hoofdstuk 4 worden de verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan besproken. Ook komen in dit hoofdstuk omgevingsaspecten aan de orde, zoals verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en de waterparagraaf. De juridische planbeschrijving komt terug in hoofdstuk 6. Zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen aan de orde in hoofdstuk 7. In de bijlagen zijn onder andere de uitgevoerde onderzoeken opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis en huidige situatie

Volendam

Het plangebied is gelegen nabij het historische dorpshart van Volendam. Aan de monding van het in 1357 afgedamde veenriviertje de Ye ontstond "Vollendam" dat in 1462 voor het eerst genoemd werd. Vanaf de 15e eeuw nam de visvangst daarbij een steeds belangrijkere plaats in. Rond 1650 is Volendam de belangrijkste visleverancier van Amsterdam. Nadat in 1640 het Volendammer Meertje was drooggelegd, werd in 1661 ten behoeve van de visserij de natuurlijke haven van palen voorzien. Van de bebouwing langs de dijk bij de Pieterman en die nabij de Volendammersluis breidde vooral de laatste bebouwing zich uit, waarbij ook op het Landje en langs de Meerzijde de eerste woningen werden gebouwd. Nadat het noordelijk deel van de haven in 1868 vanwege aanslibbing was afgesloten met het Havendijkje werd de haven in 1883 in zuidelijke richting uitgebreid met de Zuiderhaven. De in 1891 nog uit 258 schepen bestaande vissersvloot nam gestaag af in aantal, ten gevolge van achtereenvolgens overbevissing, de aanleg van de Afsluitdijk (1932) en de inpoldering. Volendam schakelde daarom geleidelijk om van visvangst naar vishandel, bouwnijverheid en toerisme als voornaamste inkomstenbronnen. Gemiddeld komen er meer dan 1,2 miljoen toeristen per jaar, waardoor het toerisme substantieel bijdraagt aan de lokale economie. Tot ver in de 20e eeuw bestaat Volendam voornamelijk uit de bebouwing op en nabij de dijk. Het plangebied lag gedurende die tijd dus in feite niet in Volendam maar in de aangrenzende Volendammeerpolder. Pas na de Tweede Wereldoorlog groeit Volendam substantieel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0004.jpg"

Historische kaarten met aanduiding plangebied

In 1779 is de Noorderhaven aangelegd. De vaart die is aangelegd tussen Edam en Volendam ligt ten zuiden van het plangebied en is tot op heden aanwezig langs de Edammerweg. Ten noordwesten van de vaart ligt het voormalige Volendammer meer, dat van toepassing is op dit plangebied en dat is drooggelegd en ingepolderd. Ten zuiden van de vaart was het landschap ingericht met lang gerekte percelen die met de korte zijde aan de vaart liggen en onderling verdeeld waren door slootjes. Deze percelen waren in het begin van de 19e eeuw nog steeds in gebruik als weilanden.

Pas vanaf de 19e eeuw wordt verder landinwaarts gebouwd. Met name de bloeiende visserij trok nieuwe bevolking aan. De groei van het dorp tot globaal de Julianaweg verliep daarbij niet echt planmatig, hetgeen zich uit in een wirwar van smalle straatjes met een kronkelend patroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0005.jpg"

Topografisch kaartbeeld bestaande situatie

Plangebied

Het plangebied is gelegen in één van de wijken die na de Tweede Wereldoorlog in Volendam, in verschillende bouwstromen, zijn ontstaan. Deze wijken liggen als 'jaarringen' om de oudste uitbreiding van Volendam heen. De verschillende buurten worden veelal van elkaar gescheiden door groen- en waterpartijen. Het plangebied grenst aan de zuidzijde direct aan een dergelijke groen/waterpartij: de Meergracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0006.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0007.jpg"  
Plangebied vanaf Julianaweg   Hoek Julianaweg/Foksiastraat  

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0008.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0009.jpg"  
Vanaf Foksiastraat   Noordwestzijde plangebied  

Onderhavig plangebied behoort tot de oudste uitbreidingswijk: Volendam-west. Deze wijk grenst aan de oude kom van Volendam en wordt gekenmerkt door een rechthoekige structuur van woonstraten met een vrijwel gesloten blokverkaveling. Het maatschappelijke cluster dat in het plangebied is gehuisvest wordt omgeven door:

  • een bibliotheek en een telecommunicatiegebouw van KPN;
  • een seniorencomplex, bestaande uit twee appartementengebouwen;
  • een woongebied, bestaande uit grondgebonden eengezinswoningen;
  • de Julianaweg; en
  • een groenstructuur (het Boelenspark) en het water van de Meergracht, met daarlangs aan weerszijden een groene strook.

In de bestaande locatie zijn binnen het plangebied een school en diverse sport- en maatschappelijke voorzieningen aanwezig, waaronder een turnhal, een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal, de voormalige LOVE-studio en andere maatschappelijke functies. De locatie is vrijwel geheel bebouwd en verhard. Het complex is in de jaren '50 begonnen als huishoudschool (1953). Daarna zijn er diverse uitbreidingen geweest, alhoewel het leeuwendeel van de bebouwing uit 1953 stamt en meerdere functies zijn gekomen (en gegaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0010.jpg"

Foto Maria Goretti uit de jaren '50 (voormalig schoolgebouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0011.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de groene strook langs de Meergracht. De Meergracht vormt, binnen het eerder beschreven bebouwde gebied, een rechtlijnig landschappelijk element als uitloper van een groenstructuur (o.a. het Boelenspark) dat de oorspronkelijke loop van de IJe markeert. De IJe was een veenstroom die vanuit het Zeevanggebied ten noorden van Edam liep. Langs de IJe is Edam (IJe-dam) ontstaan en bij de monding ontstond het dorp Volendam. Later is het gebied ten zuidoosten van de Daliastraat en de Molenweg grotendeels bebouwd. Het feit dat in dit gebied eerder water stroomde is duidelijk af te lezen aan het hoogteverschil; de zone tussen de Edammerweg en de Vissersstraat ligt beduidend lager dan het omliggende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0013.jpg"

Indruk huidig gebouw/huidige situatie

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Foksiastraat met aan de noordzijde woningen. Het woongebied bestaat hoofdzakelijk uit aaneengebouwde grondgebonden eengezinswoningen van twee lagen en doorlopende langskappen. Elf woningen bestaan hier uit anderhalve bouwlaag en zijn voorzien van een individuele dwarskap.

Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Julianaweg met aan de overzijde een recent gebouwd appartementengebouw en enkele grondgebonden woningen aan de Meergracht die in eigendom zijn van de woningbouwcorporatie "Stichting Woningbeheer De Vooruitgang". De Julianaweg is de belangrijkste ontsluitingsweg binnen Volendam. De bebouwing langs de Julianaweg wordt gekenmerkt door een lint van hoofdzakelijk grondgebonden woningen (van vaak anderhalve laag met een dwarskap), met op enkele plekken andere functies (anders dan grondgebonden woningen). Deze functie hebben vaak een afwijkende bouwmassa en een afwijkende positionering op het kavel. Voorbeelden daarvan zijn de Mariakerk, het AMVO-gebouw en ook de bestaande situatie in het plangebied.

De gevelwanden van de Julianaweg hebben ten zuiden een ander karakter dan ten noorden van het plangebied. Ten zuiden zijn de beide gevelwanden eenduidig opgebouwd uit aaneengebouwde grondgebonden eengezinswoningen van anderhalve bouwlaag en een individuele dwarskap. Ten noorden van het plangebied bestaat de gevelwand van de Julianaweg aan de noordwestzijde uit twee blokken aaneengebouwde grondgebonden eengezinswoningen van twee lagen en een doorlopende langskap. Dit wordt onderbroken door vijf eengezinswoningen van anderhalve bouwlaag en een individuele dwarskap. De andere gevelzijde aan de overkant van de Julianaweg bestond vroeger uit grondgebonden eengezinswoningen van een enkele bouwlaag en een doorlopende langskap. Deze woningen hebben plaatsgemaakt voor een appartementencomplex van drie tot vier bouwlagen (project Julianaweg-Kielstraat).

Aan de zuidzijde grenst het gebied aan de Meergracht. Het gebied ten zuiden van de Meergracht wordt gedomineerd door aaneengebouwde grondgebonden eengezinswoningen van anderhalve bouwlaag en een individuele dwarskap.

Aan de westzijde grenst het plangebied aan de bibliotheek Waterland Volendam en een redelijk groot KPN-gebouw (communicatie c.q. nutsvoorziening). Het KPN-gebouw is enkellaags en de bibliotheek is tweelaags, voorzien van enkele kruislings lopende dwarskappen. Aan het Boelenspark ten noordwesten van de bibliotheek zijn twee appartementengebouwen gerealiseerd. Eén van de gebouwen bestaat uit drie bouwlagen. Het andere gebouw heeft een trapsgewijze opbouw van drie naar zeven bouwlagen. De appartementen worden via galerijen ontsloten. De gebouwen wijken middels hun ronde bouwvorm af van de in de omgeving aanwezige structuren, hetgeen is te legitimeren gezien de bijzondere ligging in / aan het park.

De bestaande bebouwing in het plangebied bestaat uit meerdere gebouwen uit verschillende bouwperioden die tegen elkaar zijn gepositioneerd. Het wordt gekenmerkt door een cluster van gebouwen die in vorm en massa afwijken van de omgeving. Ondanks dat de gebouwen uit verschillende tijden dateren, vertonen ze een zekere vorm van eenheid door het sobere en ingetogen karakter van de architectuur en de doorlopende langskappen op de verschillende volumes. Het volume aan de Foksiastraat bestaat uit één laag met een kap. De volumes aan de Julianaweg en aan het fietspad bij de bibliotheek bestaan uit twee lagen met een kap. Het gebouw van de voormalige LOVE-studio dat aan de zijde van het water langs de Meergracht ligt, wijkt in materialisatie, vorm en volume (van hout, enkellaags en plat afgedekt) af van het cluster dat zojuist is beschreven.

Het complex is op meerdere plaatsen verouderd en in slechte staat. Het kan niet goed meer de functies huisvesten die er gevestigd zijn. Deze zullen uitwijken naar een nieuwe locatie. De woonfunctie is een logische nieuwe functie. De locatie is aantrekkelijk gelegen nabij het oude centrum van Volendam, maar ook nabij tal van (winkel)voorzieningen. Het huidige complex leent zich er echter niet voor deze functie op een stedenbouwkundig en bouwtechnisch verantwoorde manier te realiseren. Slechts door gehele sloop en nieuwbouw kan een fraai nieuw wooncomplex worden gerealiseerd dat past in de omgeving en voldoet aan de moderne eisen die aan woningen worden gesteld.

2.2 Het plan

Algemeen

Het bebouwde programma omvat sociale grondgebonden eengezinswoningen , sociale huurappartementen en woningen voor mensen met een zorgvraag. Na sloop van de bestaande opstallen zijn in de nieuwe situatie 83 woningen voorzien. Het woonprogramma bestaat uit 9 grondgebonden eengezinswoningen aan de Foksiastraat, 44 huurappartementen en 30 zorgwoningen. Er is sprake van een gecoördineerd planproces met betrekking tot onder andere de omgevingsvergunning (bouwplan), die gelijktijdig ter inzage wordt gelegd. Gelijktijdig worden de welstandscriteria van de welstandsnota aangepast in samenspraak met de ontwikkeling van het bouwplan. De kaders en beeldkwaliteitsrichtlijnen zijn afgestemd op het plan zoals dat nu voorligt. Het plan zoals dat nu voorligt wordt daarom besproken en onderbouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0015.png"

Situatietekening

Door de herontwikkeling zal het gebied functioneel (qua wonen) aansluiting vinden op de omgeving en zal tevens (qua zorg) deel gaan uitmaken van de zogenaamde zorgstructuur (c.q. zorgcirkel) die vanaf het Boelenspark via dit plangebied en het eerder gerealiseerde project Julianaweg/Kielstraat en de Roerstraat uitstrekt tot aan de zorginstellingen het St. Nicolaashof en de Gouwzee. Hierna wordt kort ingegaan op het functionele programma, de ruimtelijke opzet, de ruimtelijke motivering, de stedenbouwkundige motivering, de functionele motivering, de schaduwwerking, klimaatadaptatie, energie en verkeer en parkeren. Een uitgebreidere beschrijving van het ontwerp is te vinden in Bijlage 1 van deze toelichting.

Functioneel programma

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maximaal 83 woningen in diverse typologieën. Het functioneel programma zoals dat nu is voorzien valt uiteen in de volgende woningtypen:

30   zorginstelling Odion (waaronder 1 studiowoning)  
44   appartementen (waaronder 1 studiowoning)  
9   grondgebonden woningen  
83   Totaal  

Ruimtelijke opzet, ruimtelijke motivering en stedenbouwkundige motivering

Op voorgaande situatieschets is te zien dat er vier hoofdvolumes zullen komen. Uitgangspunt voor de opzet van het plan is dat de herontwikkeling in vormgeving aansluiting vindt op de omgeving. De vier hoofdvolumes van het bouwplan verschillen daarom in uitstraling, met als doel het karakter van de aanliggende omgeving te ondersteunen; de vier randen van het plangebied zijn zeer verschillend van karakter.

In de Foksiastraat komen 9 grondgebonden woningen. De woningen hebben een voortuin en achtertuin. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap; de goothoogte bedraagt (maximaal) 6 meter en de bouwhoogte (maximaal) 10 meter. Deze woningen sluiten qua typologie en volume aan op de woningen aan Foksiastraat, waarmee een evenwichtig straatprofiel en proportioneel/acceptabel bouwvolume wordt gerealiseerd naar de bestaande woningen in deze straat. De totale gebruiksoppervlakte zal ongeveer 935 m2 bedragen.

Langs de Julianaweg is een appartementengebouw voorzien, bestaande uit drie bouwlagen en een vierde terugliggende bouwlaag, vormgegeven met sheddak. Voor dit type dak is gekozen om aansluiting te vinden bij het Volendamse daklandschap. Het bouwvolume zal in maat, schaal en positie aansluiten op de bouwvolumes langs de Julianaweg zoals aan de overzijde van de Julianaweg. De doorgaande functie van de Julianaweg en de overliggende bebouwing maken dat een hogere bebouwing langs de Julianaweg passend is. Ook elders langs de Julianaweg is/was hogere bebouwing aanwezig. De maximale bouwhoogte van het appartementencomplex bedraagt 13,5 meter. Tegenover het bouwblok aan de Julianaweg liggen woningen bestaande uit 3 bouwlagen met een kap. Ook al is de totale bouwhoogte wat lager, qua ordegrootte zijn de volumes vergelijkbaar. De nieuwbouw verhoudt zich tot de omliggende bouwhoogtes door aan de Julianaweg en Meergracht het bouwvolume architectonisch te geleden in een voorgevel met een terugliggende dakoptopping. Hiermee wordt met name aansluiting gezocht bij de direct tegenoverliggende bebouwing aan de Julianaweg en de overzijde van de Meergracht.

De metselwerken voorgevels sluiten hierbij aan de overstaande bouwhoogtes, waarbij de dakopbouw als terugliggende dakvolume ondergeschikt is. Hoekaccenten van het appartementengebouw langs de groene as, doen mee met de hogere bebouwing in het Boelenspark. De prominente hoek van de Julianaweg en het park vormt op een natuurlijke manier de collectieve hoofdentree voor de woningen op de verdiepingen die te bereiken zijn via een galerij. Losse balkons zorgen voor de versterking van de verticale geleding in deze gevel. Langs de benedenwoningen is de buitenruimte aan de geluidsluwe zijde verhard, zodat de bewoners hier kunnen zitten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0016.jpg"

Vogelvlucht vanaf Julianaweg

Langs de Meergracht krijgt de bebouwing een bescheidener karakter met twee bouwlagen en een derde terugliggende bouwlaag. De terugliggende bouwlaag is vormgegeven met een sheddak. Deze opzet gaat gepaard met een afwijkende inrichting van de openbare ruimte in de Meergracht/verlengde Schippersgracht (smaller profiel, langzaam verkeer, groen). De woningen kijken hier aan de voorzijde uit op de bestaande groen-/waterstructuur van de Meergracht. De maximale bouwhoogte bedraagt circa 10,5 meter. Het bebouwingsprofiel sluit goed aan bij de bestaande woningen ten zuiden van de Meergracht.

De nieuwbouw van zorginstelling Odion vindt plaats aan de noord-westzijde van het plangebied, aan de zijde van de bibliotheek. Het gebouw zal bestaan uit vier bouwlagen. In de onderste laag bevindt zich voor het grootste gedeelte een parkeergarage. Naar het park toe vormt het een 'kop' middels een architectonisch element. Richting de Foksiastraat ligt de vierde bouwlaag terug gedraaid als gebaar naar de lagere bebouwing aldaar. De schuine teruglegging van de vierde laag van het zorggebouw is om met de vertrapping van 4 naar 3 bouwlagen in het bouwvolume aansluiting te zoeken op de bebouwing van de naastliggende wijk en beide zijden van de Foksiastraat. Deze ingreep is ingegeven als verwelkomend openend architectonisch gebaar naar het nieuwe bouwcluster. Het is een alzijdig gebouw, waar loggia's zorgen voor een verticale geleding. De basis wordt omspeeld met een ritme aan raamopeningen en roodbruine penanten die worden aangevuld met beige vlakken gekoppeld aan de voering van de balkons. Doordat de beige en roodbruine zijde per verdieping verspringt ontstaat een afwisselende indeling van het gebouw al naar gelang de kijkrichting. De maximale bouwhoogte zal circa 13,5 meter bedragen.

Het plan houdt rekening met de bebouwingsstructuur van de omgeving. Er wordt over het algemeen binnen de overheersende rooilijnen van de omgeving gebouwd (Julianaweg, Schippersgracht/Meergracht). Met name het continueren van de Schippersgracht middels een langzaamverkeerroute zorgt ervoor dat het plan aansluiting zoekt op de bebouwingsstructuur van de omgeving. Er wordt ook aandacht besteed aan verbindende elementen binnen de verschillende bebouwingstypes. In het architectonisch ontwerp is de betonband als een belangrijk architectonische middel ingezet om zowel samenhang als eigenheid te creëren. Dit gebeurt zowel bij de balkons als de plinten.

Het zorggebouw en de wooneenheden langs de Meergracht zijn aangepast als gevolg van participatie.

De conclusie luidt dat het nieuwe complex stedenbouwkundig past in het straat- en bebouwingsbeeld.

Functionele motivering

Ook functioneel is de woonfunctie logisch. De hoofdfunctie van het gebied is namelijk wonen. Er is bovendien aantoonbare behoefte aan woningen. Zie verder ook paragraaf 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.

Schaduwwerking

Het plan op de Maria Gorettilocatie is zorgvuldig opgezet, om eventuele schaduwwerking op omliggende bebouwing en de bebouwing binnen het plan te beperken. In het kader van deze ontwikkeling is een zonnestudie uitgevoerd, waarin de schaduwwerking van de nieuwbouw op de omringende percelen in kaart is gebracht (zie bijlage 1). Hierbij is de schaduwwerking onderzocht op de woningen in de directe omgeving van het plangebied, op de maatgevende momenten 21 juni (langste dag) en 21 december (kortste dag), 21 maart en 21 september en de dagen dat de zon op 'half' staat.

Zoals te zien op onderstaande afbeeldingen (21 maart en 21 juni) beperkt de schaduwwerking zich in overwegende mate tot de gronden noordwestelijk van het plangebied, aan de zijde van het Boelenspark. Op deze gronden zijn met name parkeer- en verkeervoorzieningen gelegen. Doordat er weinig bebouwing aan deze kant ligt, is het effect van de schaduwwerking beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0018.png"

schaduwwerking: links 21 maart 09.00 uur (wintertijd) en rechts: 21 juni 09.00 (zomertijd)

De resultaten uit het bezonningsonderzoek zijn meegenomen bij de totstandkoming van het ontwerp. Zo heeft het appartementengebouw aan de Julianaweg (blok A1) op de bovenste verdieping een terugliggende laag, waarmee de schaduwwerking op de tegenoverliggende bebouwing aan de Julianaweg beperkt wordt. De omliggende bebouwing aan de Meergrachtzijde ligt op een grote afstand en zal een beperkte tot geen schaduwwerking van het plan ondervinden.

Het plan heeft aan zowel de noord- als zuidzijde een hoger gebouwvolume (4 lagen), waarbij de tussenblokken (blok A2 en blok C) lager zijn. Dit beperkt de schaduwwerking op het binnengebied.

Klimaatadaptatie

Het plangebied krijgt een klimaatadaptieve invulling, onder andere door een zo groen mogelijke inrichting. Langs de zuid- en westrand van het plangebied ligt een brede groenstrook. Aan de Foksiastraat en de Julianaweg wordt een smalle groene strook langs de bebouwing gerealiseerd. Bovendien wordt, zoals in onderstaande afbeelding is te zien, het parkeerterrein op het binnenplein semiverhard en worden hier ook bomen geplant. Verder zijn er groenvakken tussen de afzonderlijke bouwblokken. Hierdoor wordt hemelwater vertraagd afgevoerd. Hittestress wordt voorkomen door de bomen en het toepassen van ruime overstekken. Tot slot worden de gevels groen door het aanbrengen van plantenbakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0019.png"

Overzicht verharding toekomstige situatie plangebied

Energie

Het plan voorziet in gasloze bebouwing. De gebouwen zullen voldoen aan BENG normen. Ook worden bodemwarmtepompen aangelegd. Bovendien zijn zonnepanelen voorzien op de daken, waarmee duurzame energie wordt opgewekt. Dit draagt bij aan een energieneutrale invulling van de panden. De binnenruimten in het zorgappartementengebouw wordt op een energiezuinige manier gekoeld en verwarmd, door middel van het gebruik van betonkernactivering met infrarood panelen. Tot slot worden oplaadpunten voor fietsen en scootmobielen gerealiseerd (optioneel voor auto's).

Verkeer en parkeren

De woningen worden hoofdzakelijk gerealiseerd aansluitend op de bestaande woonstraten, specifiek de Julianaweg en de Foksiastraat. De Foksiastraat wordt heringericht en wordt tevens een éénrichtingsweg. De herinchting is onderdeel geweest van de participatie. Bijvoorbeeld de bestaande grondgebonden woningen aan de Foksiastraat krijgen een smalle groenstrook voor de deur. De Julianaweg wordt eveneens heringericht; deze weg wordt daarbij voorzien van geluidsdempend asfalt. Langs de zuidzijde wordt langs de groenstrook (Meergracht) een pad gerealiseerd. Aan de Foksiastraat wordt een aansluiting gerealiseerd op de nieuw te realiseren binnenplaats. Deze binnenplaats is hoofdzakelijk bedoeld voor het parkeren. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0020.jpg"

Herprofilering Foksiastraat

2.3 Toets aan bestemmingsplan

Het plan is in strijd met het bestemmingsplan "Nieuw-Volendam". In dit bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk'. Er gelden een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80%. Langs de Foksiastraat en Julianaweg is een gevellijn aangeduid. Deze regelt dat hier de gebouwen in deze stedenbouwkundige rooilijn moet liggen. De randen langs de Meergracht en de Julianaweg hebben de bestemming 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0021.png"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Nieuw-Volendam'

Het voorgenomen plan past niet binnen dit bestemmingsplan. Woningen zijn niet binnen de maatschappelijke bestemming toegestaan. Hiernaast bieden de bouwregels (maximale bouwhoogte, gevellijn, e.d.) op onderdelen te weinig mogelijkheden. Ten slotte vindt de nieuwbouw deels plaats binnen de bestemming 'Groen'. Hier is eveneens geen (woon-)bebouwing toegestaan. Gezien voorgaande is onderhavig nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Tevens geldt voor het plan de "Parapluherziening parkeren c.a." die in juni 2018 is vastgesteld. Dit plan regelt een eenduidige parkeernormering voor de gehele gemeente en een aantal zaken die eerder via de Bouwverordening waren geregeld, zoals de voor- en achtergevelrooilijnen, in die gevallen waar geen bestemmingsplannen van toepassing zijn c.q. waarin dit niet is geregeld.

Hoofdstuk 3 Toets aan beleid

3.1 Inleiding

De planning is dat per 1 juli 2023 de Omgevingswet in werking zal treden en de Wet ruimtelijke ordening komt te vervallen. De Omgevingswet zorgt voor een ingrijpende verandering in het stelsel van de ruimtelijke ordening. Echter, verwacht mag worden dat de beoogde juridisch-planologische procedure zal starten voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In het kader van voorliggende ontwikkeling is daarom uitgegaan van een bestemmingsplan.

Aan ieder bestemmingsplan ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag ten aanzien van de inrichting van de omgeving. Deze uitgangspunten vinden hun grondslag in algemeen gemeentelijk beleid. Ook is er beleid op deelaspecten ten aanzien van bijvoorbeeld wonen, detailhandel, groen en welzijn, dat voor een bestemmingsplan van belang is. Dit gemeentelijk beleid heeft mede gestalte gekregen op grond van ruimtelijk beleid van hogere overheden, zoals het rijk en de provincie. Rijks, provinciaal en regionaal ruimtelijk beleid worden hierna kort uiteengezet. Het gemeentelijk beleid, dat de achterliggende gedachte van dit bestemmingsplan vormt, komt daarna aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI - 2020) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige inrichting, waarbij de bestaande kwaliteiten en identiteit van de omgeving centraal staan, is dit plan in lijn met het gedachtegoed van de NOVI. Tevens is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Maintportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk blijkt, bij NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Beoordeling en conclusie

Het voorgenomen plan valt niet in een van de in Barro benoemde gebieden of aandachtsvelden. Hierdoor zijn er geen aanvullende randvoorwaarden over het plan. Het plan is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van leegstand. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en is verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Beoordeling en conclusie

Stedelijke ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 83 woningen. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Onderhavig plan kan worden beschouwd als een woningbouwlocatie en vormt hiermee een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden doorlopen.

Marktgebied

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland is het provinciale belang voor regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering vastgelegd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn daarom alleen toegestaan als ze in overeenstemming zijn met de regionale afspraken. Binnen de provincie Noord-Holland worden deze afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd in regionale woonakkoorden. De gemeenten Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad vormen samen de regio Zaanstreek-Waterland en maken binnen de context van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) woningbouwafspraken.

De kwantitatieve en kwalitatieve vraag wordt mede bepaald door de omvang van het marktgebied. Het marktgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per se samen met de bestuurlijke regio. Een belangrijke indicator voor de omvang van de marktregio is het aantal verhuisbewegingen binnen en naar de betreffende regio of gemeente. Uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat ruim 57% van alle gevestigde personen in de gemeente Edam-Volendam uit de gemeente zelf afkomstig is.

Tabel: Totaal aantal verhuisbewegingen gemeente Edam-Volendam in 2020

Verhuisbewegingen Edam-Volendam   Aantal   Aandeel (%)  
Binnen gemeente Edam-Volendam   1.375   57,7%  
Vanuit andere gemeenten   884   37,1%  
Vanuit het buitenland   126   5,3%  
Totaal aantal verhuizingen   2.385   100%  

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.

De navolgende tabellen geven de verhuisrelaties met andere gemeenten weer. Daaruit volgt dat de gemeenten Edam-Volendam, Waterland, Purmerend en Amsterdam onderling een vrij sterke verhuisrelatie hebben. Daarnaast zijn voornamelijk andere gemeenten uit de regio Zaanstreek-Waterland terug te vinden in de verhuisbewegingen. Om deze redenen wordt gesteld dat het marktgebied primair gevormd wordt door de gemeenten Amsterdam, Edam-Volendam, Waterland en Purmerend.

Tabel: Verhuisbewegingen naar Edam-Volendam naar herkomst in 2020

Gemeente   Aantal   Aandeel (%)  
Edam-Volendam   1.375   57,7%  
Purmerend   215   9,0%  
Amsterdam   203   8,5%  
Waterland   62   2,6%  
Zaanstad   33   1,4%  
Beemster   31   1,3%  
Hoorn   25   1,0%  
Almere   20   0,8%  
Elders   421   17,7%  
Totaal   2.385   100,0%  

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Kwantitatieve behoefte

Kwantitatieve huishoudensontwikkeling

De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen. Voor de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat het sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal huishoudens. In 2021 is de meest recente Primos-prognose uitgebracht. Deze prognose is navolgend weergegeven.

Huishoudensprognose gemeente 2021 - 2050  
  2021   2030   2040   2050   2021-2050  
Edam-Volendam   14.970   15.080   15.040   15.200   +230  
Purmerend   37.070   40.370   43.400   45.700   +8.630  
Waterland   7.460   8.160   8.470   8.730   +1.270  
Amsterdam   475.000   548.580   597.390   635.260   +160.260  
Marktgebied   534.500   612.190   664.300   704.890   +170.390  
Zaanstreek-Waterland   150.350   163.130   174.030   182.720   +32.370  

(Bron: ABF Research - Primos prognose 2021).

Uit het voorgaande is af te leiden dat alle gemeenten in het marktgebied de komende jaren een positieve huishoudensprognose kennen. De verwachting is dat het aantal huishoudens in het marktgebied tussen 2021 en 2050 met circa 170.390 huishoudens zal toenemen.

Kwantitatieve plancapaciteit

Vanuit de toekomstige kwantitatieve huishoudensontwikkeling is inzicht verkregen in de vraagzijde. De Monitor plancapaciteit van de Provincie Noord-Holland en MRA geeft inzicht in de aanbodzijde. Wanneer beide elementen tegen elkaar worden afgezet ontstaat voor de periode tot aan 2050 het beeld dat zowel op het gemeentelijk schaalniveau (met uitzondering van de gemeente Waterland waar nog circa 100 woningen ontbreken om in de huishoudensgroei te kunnen voorzien) als op het niveau van het marktgebied en de regio Zaanstreek-Waterland voldoende plannen aanwezig zouden moeten zijn om in de huishoudengroei te kunnen voorzien. Wanneer echter gekeken wordt naar het aantal onherroepelijke plannen, moet geconstateerd worden dat deze ontoereikend zijn om in de geprognosticeerde groei te kunnen voorzien. Alleen op het gemeentelijk niveau geldt voor Edam-Volendam dat het voldoende onherroepelijke plannen heeft om aan de groei te kunnen beantwoorden. Eenzelfde beeld ontstaat wanneer ook de in voorbereiding zijnde plannen worden meegenomen. Voor het marktgebied geldt dat ongeveer 37% van huishoudensgroei kan worden beantwoord met de onherroepelijke woningen. Absoluut zijn er nog ongeveer 107.489 woningen in onherroepelijke plannen extra nodig. Wanneer ook de in voorbereiding zijnde plannen worden meegenomen kan ongeveer 63% van de huishoudensgroei beantwoord worden. Er resteren dan nog ongeveer 62.632 woningen om bij de huishoudensgroei te komen. Er is dan ook nog ruim voldoende de mogelijkheid om nieuwe woningbouwinitiatieven mogelijk te maken.

  Huishoudens   Totale plan -voorraad   Onherroepelijk   Onherroepelijk + voorbereiding  
Edam-Volendam   +230   2.082   300   778  
Purmerend   +8.630   12.216   2.275   4.389  
Waterland   +1.270   1.165   876   1017  
Amsterdam   +160.260   225.635   59.450   101.574  
Marktgebied   +170.390   241.098   62.901   107.758  
Zaanstreek-Waterland   +32.370   36.745   7.845   21.338  

Opgemerkt wordt dat wanneer uitsluitend gekeken worden naar de vraag-aanbodverhouding in de gemeenten Edam-Volendam, Purmerend en Waterland tezamen eveneens geldt dat de totale planvoorraad voldoende groot moet zijn om de geprognosticeerde huishoudensgroei te kunnen beantwoorden. Het aantal onherroepelijke plannen (ook wanneer de in voorbereiding zijnde plannen worden beschouwd) is hiervoor onvoldoende groot. Er kunnen nog ongeveer 6.679 woningen aan de planvoorraad worden toegevoegd wanneer alleen de onherroepelijke plannen worden beschouwd. Er ligt nog een opgave van circa 3.946 woningen als ook de in voorbereiding zijnde plannen worden meegenomen.

  Huishoudens   Totale plan -voorraad   Onherroepelijk   Onherroepelijk + voorbereiding  
Edam-Volendam   +230   2.082   300   778  
Purmerend   +8.630   12.216   2.275   4.389  
Waterland   +1.270   1.165   876   1017  
Marktgebied (zonder Amsterdam)   +10.130   15.463   3.451   6.184  

Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling voor de planperiode binnen het marktgebied, het feit dat de harde plancapaciteit (onherroepelijke plannen) onvoldoende kan voorzien in de kwantitatieve woningvraag en de voorraad in voorbereiding zijnde plannen te gering is om in de geprognosticeerde groei te kunnen beantwoorden (ook wanneer de gemeente Amsterdam buiten het marktgebied gelaten wordt), wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de kwantitatieve woningbehoefte van het marktgebied.

Kwalitatieve behoefte

Kwalitatieve huishoudensontwikkeling

Naast de kwantitatieve behoefte, bepaalt ook de kwalitatieve behoefte de woningvraag. De kwalitatieve behoefte richt zich op doelgroepen, woningtypen, prijsklassen en dergelijke. Deze behoefte is sterk afhankelijk van de (geprognosticeerde) huishoudenssopbouw qua samenstelling en leeftijd en resulteert in een bepaalde woonwens.

Tabel: Prognose huishoudensontwikkeling naar huishoudensgroepen in 2019-2040

Regio Waterland   2019   2040   2019-2040  
Alleenstaand <65   14.500   13.500   -1.000  
Alleenstaand 65+   11.100   19.200   +8.100  
Gezin met kinderen   23.400   23.300   -100  
Een oudergezin   6.200   6.100   -100  
Paar zonder kinderen   24.100   25.300   +1.200  
Gemeente Amsterdam   2019   2040   2019-2040  
Alleenstaand <65   16.900   18.200   +1.300  
Alleenstaand 65+   8.900   15.700   +6.800  
Gezin met kinderen   18.900   22.100   +3.200  
Een oudergezin   6.900   7.600   +700  
Paar zonder kinderen   19.100   20.600   +1.500  

Bron: Prognose 2019-2040: Concentratie in Steden. Bevolking, huishouden en woningbehoefte Provincie Noord-Holland.

De hiervoor opgenomen tabel laat zien dat in de regio Waterland een aantal huishoudensgroepen naar verwachting in geringe mate zal krimpen. Het gaat om de zinnen met en zonder kinderen. De groep alleenstaanden onder de 65 jaar krimpt naar verwachting iets harder richting 2040. De paren zonder kinderen zullen naar verwachting groeien. De grootste groei in de regio Waterland is te vinden in de groep alleenstaande senioren. Voor de gemeente Amsterdam geldt dat alle huishoudensgroepen richting 2040 naar verwachting groter zullen gaan worden.

Kwalitatieve plancapaciteit

De provincie Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam monitoren jaarlijks de aanwezige woningbouwcapaciteit. De resultaten hiervan zijn op de website www.plancapaciteit.nl terug te vinden. De monitor biedt een actueel beeld van de huidige capaciteit. Daarbij is het aantal geplande woningen uitgesplitst naar woningtype. De navolgende tabel geeft inzicht in het aantal geplande woningen. Daaruit volgt dat voor de gemeente Amsterdam onduidelijk is in hoe de verhouding grondgebonden woningen/appartementen ligt. Voor de gemeenten Edam-Volendam, Purmerend en Waterland geldt dat ongeveer een derde van de bekende plannen grondgebonden is en twee derde appartement.

Tabel: Aantal geplande woningen naar woningtype

Gemeente   Totaal   Grondgebonden   Appartement   Onbekend  
Edam-Volendam   2.082   932   407   743  
Purmerend   12.216   1.030   4.387   6.799  
Waterland   1.165   434   735   4  
Amsterdam   225.635   -   -   225.635  
Marktgebied   241.098   2.396   5.529   233.173  
Zaanstreek-Waterland   36.745   5.262   17.156   14.327  

Bron: Monitor plancapaciteit

Beleid

Woonakkoord Zaanstreek-Waterland

De gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland hebben in een woonakkoord gezamenlijke ambities rondom de woningbouwopgave vastgelegd. Daarin is onder meer afgesproken gezamenlijk te werken aan de eigen én regionale woningbehoefte. Tot 2030 wordt daarvoor in principe de bestaande plancapaciteit ingezet, maar geldt dat er altijd nieuwe locaties aan de plancapaciteit toegevoegd kunnen worden. De regio zet in op zo veel mogelijk binnenstedelijk bouwen.

Woonvisie Edam-Volendam

Om (verder) uit de te maken of sprake is van een regionale behoefte is door de gemeente een woonvisie vastgesteld. Op 21 oktober 2021 is de woonvisie 2022-2025 van de gemeente Edam-Volendam vastgesteld. Op basis van onderzoek dat de gemeente heeft gedaan naar de toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, heeft het haar woningbouwopgave bepaald. De gemeente hanteert voor de periode 2022-2025 een plancapaciteit van 600 woningen, wat neerkomt op circa 150 woningen per jaar, waarvan minimaal 125 sociaal huurwoningen.

Edam-Volendam geeft aan het belangrijk te vinden om met name te bouwen voor de lokale behoefte, rekening houdend met de extra vraag vanuit het aantal vestigers van buiten de gemeente. Er dient voldoende gebouwd te worden voor iedere doelgroep om zo ook de stijgende prijzen het hoofd te kunnen bieden, waarbij bijzondere aandacht is voor starters en senioren. Betaalbaarheid en levensloopbestendigheid spelen daarbij een belangrijke rol. Uiteindelijk streeft de gemeente naar een gevarieerd woningbouwprogramma met een mix aan woningtypen en prijsklassen. Daarbij geldt het principe van inbreiden boven uitbreiden. De gemeente geeft daarbij aan dat de mogelijkheden voor wat betreft inbreidingslocaties stilaan op beginnen te raken; dan wel onwenselijk zijn vanwege zaken als klimaatadaptatie (behoud groen in kernen), parkeer- en verkeersproblematiek en/of behoud van het karakter van een kern.

Gelet op de kwalitatieve huishoudensontwikkeling met bijbehorende woonwensen kan gesteld worden dat het plan met haar diverse woningbouwprogramma met aandacht voor betaalbaarheid aansluit bij de demografische ontwikkelingen en wensen in het marktgebied. Met de voorliggende ontwikkeling wordt ingezet op een gemixte woningbouwontwikkeling, hetgeen als een verrijking kan worden gezien op het nu bekende programma binnen het marktgebied. Bovendien geldt dat de kwalitatieve kenmerken (divers woonprogramma in woningtypen, prijsklassen en doelgroepen) van het plan aansluiten bij de volkshuisvestelijke ambities die de gemeente Edam-Volendam in haar woonvisie opgenomen heeft. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van het marktgebied.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied bevindt zich binnen de bestaande bebouwde kom van Volendam en het plan betreft een herontwikkeling van een reeds bebouwde locatie. Gezien voorgaande is het niet zinvol noch noodzakelijk om een afweging te maken tussen eventuele alternatieve binnenstedelijke locaties.

Beoordeling en conclusie ladder

Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 door de Provinciale Staten vastgesteld. Met deze omgevingsvisie richt de provincie zich op langetermijnambities waarbij de kwaliteiten, die de provincie langjarig wil koesteren, worden vastgelegd en waarbij de provincie inspeelt op veranderingen en transities die niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Hierbij tracht de provincie uit te gaan van de sturingsfilosofie, waarbij sprake is van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’, gelet op de diversiteit aan regio’s, met als reden om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

De visie bestaat uit een Waarom-aspect en een Wat-aspect. De hoofdambitie, een balans tussen economische groei en leefbaarheid, is geformuleerd door middel van aan elkaar gerelateerde ambities. Het gaat om de volgende ambities:

  • Gezonde en veilige leefomgeving in de hele provincie
  • Natuur en biodiversiteit: natuurinclusief ontwikkelen
  • Toekomstbestendige landbouw in Noord-Holland
  • Klimaatadaptatie
  • Energietransitie
  • Ontwikkeling van stad en land
  • Metropoolregio Amsterdam: dynamiek in balans houden
  • Noord-Holland Noord: ontwikkeling unieke kracht en kwaliteit

In het visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland - in deze beweging is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling - met deze beweging wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam, steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
  • Sterke kernen, sterke regio's -deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie - deze beweging gaat over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving - deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Beoordeling en conclusie

Met voorliggende ontwikkeling wordt voornamelijk gehoor gegeven aan de ambitie 'ontwikkeling van stad en land'. Uitgangspunt van de omgevingsvisie bij deze ambitie is dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk worden gerealiseerd en geconcentreerd. De provincie geeft in de omgevingsvisie aan dat de metropool zich snel ontwikkelt. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer.

Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan gedacht. Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw wil de provincie inzetten op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Conform landelijk en provinciaal beleid wordt voorliggend plan binnenstedelijk gebouwd c.q. getransformeerd. In het plan wordt de bebouwing energieneutraal en krijgt de buitenruimte een groene, klimaatadaptatieve inrichting. Hierdoor is zijn de nieuwe bewoners beter beschermd tegen wateroverlast en/of hittestress. In paragraaf 2.2 en 4.8 is dat nader beschreven.

Gelet op het voorgaande, is het voorgenomen plan in lijn met de inhoud van de Omgevingsvisie NH2050.

3.3.2 Provinciale Omgevingsverordening NH2020

Het plan is getoetst aan de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening NH2020 van 1 januari 2023. Het doel van de Omgevingsverordening is het stellen van algemene regels over de inhoud van ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen op het gebied van verstedelijking, natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Deze provinciale verordening vervangt alle bestaande verordeningen. Daarnaast heeft de verordening tot doel doorkruising van provinciaal beleid zoals vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening te voorkomen. De provincie wil met deze verordening ontwikkelingen als woningbouw en energietransitie mogelijk maken en zet in op mooie en bijzondere gebieden, evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Daarnaast zijn ook de ambities van de Omgevingsvisie in deze verordening verankert.

Beoordeling en conclusie

Op het plangebied zijn drie werkingsgebieden uit de verordening van toepassing: 'Bodemsanering', 'Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000' en 'Peilbesluit'.

Bodemsanering

Afdeling 4.3 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bodemsanering. In artikel 4.44 staat vermeld dat degene die de bodemsanering feitelijk uitvoert melding dient te maken van de voorgenomen sanering bij Gedeputeerde Staten. In het kader van het voorliggende plan heeft dit geen consequenties. In paragraaf 4.4 wordt dieper ingegaan op het aspect 'bodem'.

Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000

Afdeling 4.1 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op natuurbeheer. In artikelen 4.3 en 4.4 staan regels omtrent tijdelijke en uitzonderlijk gebruik van helikopters of andere luchtvaartuigen en ontbrandingstoestemming in het plangebied. In het kader van voorliggende ontwikkeling heeft dit geen consequenties. Een stikstofonderzoek is uitgevoerd, zie paragraaf 4.7.

Peilbesluit

Afdeling 6.10 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op water. In artikel 6.82 staan aanvullende regels met betrekking tot het peilbesluit van het waterschapsbestuur. In het kader van voorliggende ontwikkeling heeft dit geen consequenties.

Het plan is voorts in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie en voldoet aan de Omgevingsverordening NH2020.

Klimaatadaptatie

In artikel 6.62 van de Omgevingsverordening staat dat in de toelichting van een omgevingsplan moet ingegaan worden op klimaatadaptatie waarbij risico's op wateroverlast, overtroming, hitte, water tekort, verzilting, en verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit aan bod moeten komen en hoe de risico's voorkomen worden. De beschrijving moet in overleg met het waterschap plaatsvinden. In dit plan wordt in paragraaf 4.8 ingegaan op de wateraspecten, welke zijn afgestemd met het waterschap. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op hittestress.

3.3.3 Provinciale Woonagenda Noord-Holland 2020-2025

Eén van de belangrijkste speerpunten uit de provinciale Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Daarbij wordt ingezet op woningbouw op die plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Daarnaast moet worden gezorgd voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Ruimtelijke uitgangspunten zijn:

  • 1. Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave;
  • 2. Ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 3. Versterking van de rol van de kernen en steden in het regionale netwerk, leidend tot keuzes voor woningbouw- en economische ontwikkeling en het voorzieningenniveau in de regio;
  • 4. Invulling van de ambities door aan de hand van deze Woonagenda ruimte te bieden voor maatwerk en te sturen op regionale samenwerking.

Vervolgens zijn ook twee speerpunten geformuleerd:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren;
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie;
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Daarnaast zijn een aantal leidinggevende principes beschreven, te weten:

  • i. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst;
  • ii. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw;
  • iii. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald;
  • iv. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen;
  • v. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig;
  • vi. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking;
  • vii. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap;
  • viii. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden staan afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Tot slot zijn de volgende actiepunten benoemd:

  • Maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden;
  • Bieden van kennis, meedenkkracht en hulp;
  • Versnellen woningbouwproductie;
  • Samenwerking stimuleren;
  • Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod
  • Meer flexibiliteit in de woningmarkt;
  • Stimuleren circulair bouwen;
  • Leveren van informatie en monitoring.

Via 'woonakkoorden' worden afspraken met regio's en gemeenten gemaakt over woningbouw, programmering en fasering van woningbouwplannen. Uitgangspunt is de juiste balans tussen vraag en aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief. De woonakkoorden vervangen daarmee de Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's). De woonakkoorden dienen in overeenstemming te zijn met de provinciale Omgevingsvisie en de uitgangspunten, speerpunten, richtinggevende principes van de Woonagenda. Zoals opgenomen in de Omgevingsverordening is opname in de regionale programmering voorwaardelijk voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Eventuele grootschalige buitenstedelijke plannen van de regio worden wel onderdeel van de woonakkoorden. Dit deel van het woonakkoord wordt jaarlijks, of zoveel vaker als wenselijk, geactualiseerd.

Beoordeling en conclusie

Zoals aangegeven, voorziet het plan in de behoefte. Er worden kwalitatief goede woningen gerealiseerd. De vraag naar woningen in Noord-Holland is en blijft groot en de provincie streeft naar een gevarieerd woningaanbod in alle gemeenten, dat zoveel mogelijk aansluit op de woningbehoefte (prijs/type woning/woonmilieu). Hierdoor is de woningmarkt ook toegankelijk voor mensen met een laag of middeninkomen. Door 30 zorgwoningen en 53 sociale huurwoningen te realiseren, wordt gehoor gegeven aan de speerpunten uit de woonagenda.

Ten aanzien van de ruimtelijke uitgangspunten, blijkt voorliggend plan te voldoen aan de wensen. Door op een inbreidingslocatie woningen te realiseren, wordt voorzien in een zorgvuldig ruimtegebruik. Dit zorgvuldig ruimtegebruik kan resulteren in een groter draagvlak voor het voorzieningenniveau in de regio, waarmee de rol van de kernen en steden in het regionaal netwerk wordt versterkt.

Door een gevarieerd woonprogramma aan te bieden wordt gehoor gegeven aan de speerpunten uit het woonagenda. Met name als gekeken wordt naar de richtinggevende principes uit de woonagenda wordt duidelijk dat voorliggende ontwikkeling hier in het geheel aansluiting bij vindt. In paragraaf 3.2.3 is reeds aangetoond dat er vraag is naar woningen, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin. Het realiseren van woningen binnen de bestaande bebouwde kom, sluit ook aan bij de woonagenda. Voorliggend plan voorziet met de uitbreiding van het aantal zorgwoningen en de toevoeging van een gevarieerd woonprogramma in de sociale huursector in een vergroting van het binnenstedelijke woningaanbod. De geplande verdichting op deze locatie is - getoetst aan de woonagenda - gewenst en zorgt ervoor dat de druk om buitenstedelijk te gaan bouwen wordt verlicht. Door een divers woonaanbod te bieden, worden verschillende doelgroepen aangetrokken.

Gelet op het voorgaande, kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de provinciale woonagenda.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Metropoolregio Amsterdam, Agenda voor een toekomstbestendige en evenwichtige Metropool 2020-2024 (MRA Agenda 2.0)

Door de Metropoolregio Amsterdam (een samenwerkingsverband tussen de gemeenten en provincies in de noordvleugel van de Randstad) is onderkend dat voor het werken naar de toekomstige metropolitane strategie - strategie om de (noordelijke) Randstad op termijn concurrerend te maken met grootstedelijke gebieden als Parijs en Londen - Schiphol en de regio elkaar nodig hebben. Om deze binding te bevestigen wordt een convenant opgesteld dat de onderlinge relaties regelt en waarin reeds lopende trajecten worden meegenomen. De gezamenlijke ambitie richt zich op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Daarbij zijn twee principes leidend:

  • toekomstbestendige metropool
  • evenwichtige metropool

 

Hiertoe zijn vier opdrachten geformuleerd die moeten bijdragen aan de totstandkoming van die leidende principes, te weten:

Opdracht 0: De samenwerking verder versterken;

Opdracht 1: Werk maken van een veerkrachtige, inclusieve en schone economie;

Opdracht 2: Bouwen voor de woningbehoefte en met groei de leefkwaliteit van het geheel versterken;

Opdracht 3: Vaart maken met het metropolitaan mobiliteitssysteem.

Vervolgens zijn deze opdrachten uitgewerkt in een aantal ambities, uitvoeringslijnen en specifieke doelen.

Beoordeling en conclusie

Voorgenomen plan focust zich voornamelijk op opdracht 2 "Bouwen voor de woningbehoefte en met groei de leefkwaliteit van het geheel versterken". In het kader van deze opdracht worden in de agenda een aantal problemen gesignaleerd, waaronder:

  • urgente woonopgave;
  • druk op de ruimte;
  • bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar betaalbaar woningaanbod voor lage en middeninkomens met een evenwichtige spreiding over de regio.

Met voorliggend plan wordt voorzien in een toename van het aantal woningen in de Metropoolregio Amsterdam in de sociale huursector. Bovendien gebeurt dit op een inbreidingslocatie, waardoor sprake is van binnenstedelijke verdichting. Het plan voorziet in betaalbare huurwoningen. Hiermee draagt het plan op lokale schaal bij aan de ambities die voor de metropoolregio van toepassing zijn.

3.4.2 Samenwerkingsagenda Zaanstreek-Waterland

In de "Regionale Samenwerkingsagenda 2016-2020" hebben 15 gemeenten vastgelegd aan welke tien opgaven zij willen samenwerken. De ambities hebben betrekking op drie onderwerpen, te weten: woningproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Navolgend is per onderwerp aangegeven welke regionale ambities er geformuleerd zijn.

Woningproductie

1. De woningbouwproductie stimuleren ten behoeve van de snelgroeiende woningbehoefte, waardoor de prijzen niet te snel stijgen. Doel is om 20.000 woningen te realiseren in de periode 2016-2020.

2. Aanvullend op de huidige ontwikkellocaties dient gezocht te worden naar nieuwe plekken voor woningbouw in binnenstedelijk gebied. Transformatie en het benutten van (leegstaand) vastgoed spelen hier een belangrijke rol in.

3. Het bevorderen van het aanbod middensegment huur in de regio. Er is behoefte aan minimaal 5.000 woningen in het middensegment huur tot prijsgrens €900.

4. Werken aan een gezonde woningmarkt. Doel is een 'complete metropool', met aanbod in de verschillende woonmilieus, prijssegmenten en type woningen.

Betaalbare voorraad

5. Op basis van inzicht in de positie van de verschillende doelgroepen sturen op de ontwikkelingen in het aanbod en de voorraad van 'betaalbare' woningen.

6. Een belangrijk toetspunt hierbij is de spreiding van de sociale voorraad en de beschikbaarheid over de regio, naar deelregio. Uitgangspunt is dat de verschillen tussen de deelregio's niet verder toenemen.

Aanvulling bij opgave 5 en 6: Het gaat om het zorgen voor gelijkblijvend aanbod, een gelijkblijvende slaagkans voor de primaire doelgroep en voldoende spreiding van sociale huur, en 5% aanbod aan alternatieven voor de sociale huur.

7. De sociale voorraad beter benutten door het stimuleren van de doorstroming en te zorgen voor meer flexibiliteit.

8. Investeringen in duurzaamheid bevorderen.

Woonruimteverdeling

9. Zorgen voor een toegankelijke, rechtvaardige en transparante verdeling van sociale huurwoningen. Streven is woningzoekenden één etalage voor sociale huurwoningen te bieden.

10. Samen met de corporaties en marktpartijen werken aan oplossingen om de grote huisvestingsopgave van vergunninghouders te realiseren. Daarbij moet huisvesting van vergunninghouders niet leiden tot verdringing van 'reguliere' woningzoekenden.

Beoordeling en conclusie

Dit plan draagt bij aan het realiseren van nieuwe woningen en het vergroten van de betaalbare woonvoorraad in de sociale huursector in de regio. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regionale samenwerkingsagenda.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Edam - Volendam (2009)

Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040).

Voor het plangebied is met name het volgende speerpunt van belang:

  • De functie als lokaal verzorgend centrum, streekcentrum en centrum met een hoge toeristische attractiewaarde verder uitbouwen.

Daartoe worden in de structuurvisie enkele concrete aanbevelingen gedaan:

  • Het versterken van de centrumfunctie door uitbreiding van het aanbod aan voorzieningen;
  • Verbeteren onderlinge relaties tussen de deelgebieden en realiseren van een goede routing;
  • Het vergroten van de zichtbaarheid van de kwaliteit van de Edammerweg en omgeving door de realisatie van een secundaire winkelroute;

In algemene zin gelden nog de volgende geformuleerde speerpunten van beleid:

  • Voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;
  • De ontwikkeling van een aantal zogenaamde inbreidingslocaties;
  • Een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
  • De aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
  • Een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
  • Een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
  • Een kader voor kostenverhaal.

Met betrekking tot de woningmarkt geldt als een algemeen kenmerk dat binnen de woningmarkt de doorstroming ontbreekt. In combinatie met een zekere eenzijdigheid in het woningaanbod (vooral veel eengezinsrijwoningen), valt te constateren dat veel huishoudens zo lang mogelijk in de woning blijven die ze indertijd als nieuwbouwwoning hebben betrokken. Dat geldt ook voor veel senioren, die blijven zitten totdat het om gezondheidsredenen niet meer gaat en men genoodzaakt is te verhuizen naar een vorm van verzorgd wonen. Door gebrek aan doorstroming is het (bereikbare) aanbod vanuit de bestaande woningvoorraad gering. Ook deze ontwikkeling beperkt de kansen van starters.

De structuurvisie geeft een woningbouwplanning tot 2020. De locatie Maria Goretti is opgenomen als herstructureringslocatie. Voor herstructureringslocaties gelden bepaalde randvoorwaarden, die bij de ontwikkelingen van toepassing zijn:

  • Een bouwplan moet qua bouwmassa en bouwhoogte zijn afgestemd op de omgeving;
  • Het bouwplan dient (ten minste) te voorzien in eigen parkeerbehoefte.

Beoordeling en conclusie:

De locatie is specifiek aangewezen als herstructureringslocatie. Het plan past qua aard en vormgeving goed in de omgeving. In paragraaf 2.2 is dit beschreven. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het parkeren en wordt aangetoond dat kan worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Het voorliggende plan past verder binnen het accent op doorstroming. Het initiatief past hiermee binnen de structuurvisie.

3.5.2 Duurzaamheidsagenda Edam-Volendam 2018-2022

Op 11 juli 2017 is de Duurzaamheidsagenda "Verantwoord vooruit" van de gemeente Edam-Volendam voor 2018-2022 vastgesteld. In deze agenda heeft de gemeente kernwaarden geformuleerd en de missie van de gemeentelijke organisatie, die een leidraad vormen voor de beleidsvorming en -uitvoering. Het gaat om de volgende waarden:

  • Verbinden: Door het bewust inzetten van participatie in beleidsvorming, maar ook in de nadere uitwerking en uitvoering van concrete duurzame maatregelen;
  • Leiderschap: De gemeente geeft nadrukkelijk aan welke doelstellingen behaald dienen te worden en met welke maatregelen daar uitvoering aan wordt gegeven;
  • Wendbaarheid: Om in te kunnen haken op het snel veranderende duurzaamheidsbeleid en -wetgeving, net als de technische ontwikkelingen. Hiervoor is maatwerk en wendbaarheid nodig;
  • Vertrouwen: De gemeente poogt bedrijven, burgers, boeren en maatschappelijke organisaties ruimte te bieden om dit naar eigen verantwoordelijkheid in te vullen;
  • Ondernemend en betrokken: Door samen te werken met verschillende partijen, worden initiatieven gefaciliteerd en bewustwording ondersteund.

Vervolgens is er door een aantal samenwerkende bureaus een verkenning uitgevoerd, waaruit een vijftal thema's zijn gerold:

  • 1. energie;
  • 2. circulaire economie;
  • 3. klimaatadaptatie;
  • 4. duurzaam toerisme;
  • 5. duurzame gemeentelijke organisatie.

Per thema zijn vervolgens enkele concrete maatregelen beschreven waarmee de gemeente op korte termijn aan de slag gaat.

Beoordeling en conclusie:

In het kader van voorliggende ontwikkeling zijn met name thema 1 'energie' en thema 3 'klimaatadaptatie' relevante aspecten.

Binnen thema 1 beschrijft de gemeente de ambitie om een energieneutrale gemeente te zijn. Hiertoe zijn drie doelen geformuleerd: energieverbruik besparen, duurzaam opwekken of compenseren.

Voor thema 3 beschrijft de gemeente dat de strategie is goed samen te werken met de Provincie en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Regionaal Deltaplan en Waterprogramma) om te komen tot goede waterberging en buffering, zodat bij te veel/te weinig water adequaat gereageerd kan worden. Hiertoe heeft de volgende maatregelen geformuleerd:

  • 1. Opstellen verbreed GRP.
  • 2. Opstellen klimaatrisicokaart kosten-batenanalyse en mogelijke maatregelen (eventueel in samenwerking met het Hoogheemraadschap).
  • 3. Klimaatadaptatie integraal onderdeel maken van de planvorming en (her)inrichting van de gemeente. Dit betekent dat meer ruimte voor water en groen expliciet opgenomen worden in inrichtings-, beheers- en beleidsplannen, waaronder het bestemmingsplan.
  • 4. In de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties vastleggen welke bijdrage zij leveren aan het klimaatbestendig maken van de gemeente en de kwaliteit van wonen van hun huurders.
  • 5. Duidelijk maken wat burgers zelf kunnen doen om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Communicatie en tegengaan van ‘verstening’ via een ‘’groen voor grijs prijs’’ voor tuinen en daken.

Onderhavig plan draagt bij aan thema 1 door het duurzaam opwekken van energie ter plaatse, door het realiseren van zonnepanelen op het dak. Dit draagt bij aan een energieneutrale invulling van de bebouwing. Voorliggend plan draagt ook bij aan thema 3, door in de planvorming expliciet rekening te houden met water en groen bij de inrichting van het ontwikkelgebied. Zo krijgt het binnenplein een groene inrichting, komt er groen aan de muren in de vorm van plantenbakken en er worden semiharde parkeerplaatsen aangelegd. Tot slot wordt het regenwater gebufferd en vertraagd afgevoerd. De precieze uitwerking en inrichting is beschreven in paragraaf 2.2. Het initiatief past hiermee in de duurzaamheidsagenda.

3.5.3 Woonvisie 2022-2025 Gemeente Edam-Volendam

Op 5 oktober 2021 is de gemeentelijke woonvisie 2022-2025 van Edam-Volendam definitief vastgesteld. De gemeente formuleert het streven te komen tot een hoogwaardig en veilig leef-, woon- en werkmilieu, dat duurzaam van kwaliteit is. Om te zorgen voor voldoende en geschikte huisvesting voor inwoners en nieuwe bewoners, moet rekening gehouden worden met de financiële mogelijkheden, gezinssamenstelling en zorgbehoefte. De visie is uitgewerkt aan de hand van vier thema's, te weten:

  • 1. woningbouwopgave: er dienen voldoende woningen gebouwd te worden om te voorzien in de behoefte.
  • 2. betaalbaar huren: sociale huurwoningen worden gebouwd om de mogelijkheden voor mensen met een kleine portemonnee te vergroten.
  • 3. kwaliteit bestaande woningen: een deel van de bestaande voorraad dien levensloopbestendig gemaakt te worden.
  • 4. wonen met zorg: de gemeente tracht te investeren in goede woonzorgvormen, passend bij ouderen en andere zorgvragers voor wie levensloopbestendige woningen niet voldoende zijn.

Beoordeling en conclusie

De Woonvisie is een belangrijke basis voor het maken voor nadere prestatieafspraken met de lokale woningbouwcorporaties. In voorliggend plan wordt allereerst voorzien in thema 1, aangezien de woningbouwontwikkeling bijdraagt aan de kwantitatieve behoefte die er is in de gemeente. Thema 2 betreft de realisatie van voldoende sociale huurwoningen. De huidige woningvoorraad in de gemeente wordt sterk gedomineerd door koopwoningen. Voorliggend plan draagt bij aan het realiseren van huurwoningen, waardoor meer mensen een plek hebben om te wonen. De komende jaren zal het aantal oudere huishoudens toenemen. Een deel van deze doelgroep zoekt een appartement (levensloopgeschikt), liefst op niet al te grote afstand van voorzieningen. De vraag naar appartementen van senioren manifesteert zich in de sociale huur, maar zeker ook in de goedkope koop en middeldure huur. Met name de groep een- en tweepersoonshuishoudens van 75 jaar en ouder zal sterk toenemen. Dit heeft gevolgen voor de woningbehoefte in de gemeente. De vraag naar kleinere en (vooral) levensloopgeschikte woningen zal de komende jaren doorzetten. Daar wordt in het woningbouwprogramma van voorliggend plan rekening gehouden. Hiermee past het initiatief binnen de gemeentelijke woonvisie. Zie voorts paragraaf 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, waarin ook op de woonvisie wordt ingegaan.

3.5.4 Beleidsnota archeologie gemeente Edam-Volendam

In de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie zet de gemeente Edam-Volendam uiteen op welke wijze de gemeente , naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988 in 2007, verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen bodemarchief. Door de wetsherziening zijn gemeenten wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bodemingrepen van enige omvang plaatsvinden, het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen.

Beoordeling en conclusie

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.9). Uit dit onderzoek volgt dat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie tot en met de nieuwe tijd laag is, waardoor wordt aanbevolen om geen archeologische vervolgstappen te ondernemen. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog archeologische resten aan het licht komen, dan dient het bevoegd gezag - de gemeente Edam-Volendam - onmiddellijk hiervan op de hoogte gesteld te worden en alsnog actie te worden ondernomen.

3.5.5 Groenbeleidsplan Edam-Volendam 2020-2024

In februari 2020 is het Groenbeleidsplan 2020-2024 Edam-Volendam uitgebracht om inzicht te geven in wat de gemeente wenst de doen met het aanwezige groen en welke kwaliteitsslag zij daarbij wil maken. In het plan staan visies en ambities geformuleerd ten aanzien van de groenthema's identiteit, klimaat, participatie, biodiversiteit en beheer en onderhoud.

Het doel van de gemeente is om in de openbare ruimte meer groen toe te voegen. Bij deze ambitie voor meer groen geldt dat de toekomstbestendigheid van het groen een absolute voorwaarde is. Indien er geen of onvoldoende ruimte is voor groen, worden alternatieven toegepast voor vergroening zoals waterdoorlatende verharding, het vergroten van de riolering, het gebruik van schaduwdoeken en het toepassen van waterpleinen.

Beoordeling en conclusie

Op onderstaande afbeelding is de kaart behorende bij het Groenbeleidsplan te zien. Op de kaart behorende bij het Groenbeleidsplan is te zien dat er voor het plangebied geen bijzondere regels en ambities van toepassing zijn.

Bij het ontwerp van voorliggend plan wordt het bestaande groen langs de Meergracht en aan de zijde van de bibliotheek behouden. Aan de Foksiastraat wordt een strook groen toegevoegd.

Bij de inrichting van de straat en parkeerplaatsen wordt, waar mogelijk, gewerkt met open groene bestrating, zodat het regenwater kan infiltreren en vertraagd kan worden afgevoerd. Tevens wordt de bebouwing voorzien van plantenbakken (zie ook paragraaf 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0022.png"

Kaart Groenbeleidsplan met plangebied in rode cirkel

3.5.6 Welstandsnota (2017, 2020)

Het welstandsbeleid van de gemeente Edam-Volendam is neergelegd in de Welstandsnota. Op 4 mei 2020 is deze welstandsnota opnieuw vastgesteld. Bij deze actualisatie zijn de welstandsnota’s Edam-Volendam en Zeevang (inclusief de onderdelen die de afgelopen jaren als welstandskader zijn ontwikkeld) in het kader van de harmonisatie van beleid bij elkaar gebracht tot één nota. Daarnaast is de begrenzing van de welstandsgebieden in overeenstemming gebracht met de begrenzing van de gebieden in de bestemmingsplannen. In de geactualiseerde welstandsnota is het plangebied opgenomen onder het deelgebied D2 'Uitbreidingswijken - Julianaweg e.o.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0023.png"

Uitsnede uit welstandsgebiedenkaart met aanduiding plangebied

In de welstandnota wordt voor het gebied D2 verwezen naar het ruimtelijk beleid van de gemeente, zoals dat is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. In het gebied zijn volgens de welstandsnota geen grootschalige veranderingen te verwachten. De opgave bestaat uit de inbreiding van enkele gebouwen in de bestaande structuur. Uitgangspunt is deze, voor Volendam karakteristieke, architectuur te behouden. Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de bestaande stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten van de centrumuitbreidingen Volendam.

Dit (welstands)beleid voorziet echter niet in ontwikkellocaties. Daarom zijn ten behoeve van deze planontwikkeling specifiek voor deze locatie welstandscriteria opgesteld.

Welstandscriteria:

Voor de locatie zijn beeldkwaliteitscriteria opgesteld (bijlage 2). De welstandsnota wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan daarop aangevuld. Deze criteria komen gelijktijdig voor participatie ter inzage met het ontwerp bestemmingsplan.

Het plangebied is op dit moment bebouwd en heeft een maatschappelijke functie. Het gebied wordt gekenmerkt door een cluster van gebouwen die in vorm en massa afwijken van de omgeving.

Door de herontwikkeling zal het gebied functioneel (wonen) aansluiting vinden op de omgeving en zal het deel uitmaken van de zorgkern die vanaf het Boelenspark via dit plangebied en het eerder gerealiseerde project Julianaweg-Kielstraat en project Roerstraat uitstrekt tot aan de zorginstellingen 'Nicolaashof' en 'Gouwzee'.

Uitgangspunt voor de stedenbouwkundige opzet van het plan is dat de herontwikkeling in vormgeving aansluiting vindt op de directe omgeving. De vier hoofdvolumes van het bouwprogramma verschillen daarom in volume, met als doel het karakter van de aanliggende omgeving te ondersteunen; de vier randen van het plangebied zijn zeer verschillend van karakter.

  • 1. De Foksiastraat krijgt een evenwichtig straatprofiel door de realisatie van grondgebonden woningen van twee lagen met een langskap waardoor een proportioneel bouwvolume ontstaat tegenover de bestaande woningen in deze straat.
  • 2. Langs de Julianaweg wordt een bouwvolume ingepast van drie bouwlagen en een vierde bouwlaag met set-back (terugliggend). De bebouwing wordt beëindigd met sheddaken (zaagdak of zaagtanddak). In maat, schaal en positie wordt zodoende aansluiting gevonden op de bouwvolumes van aangrenzende woningen binnen de rooilijn, maar in bouwvorm wordt een uitzondering gevormd binnen het gevelbeeld van de Julianaweg. Daarmee wordt aangesloten op het karakter van de Julianaweg, waarin incidenteel met een verbijzondering van het bouwvolume een 'afwijkende' functie wordt gemarkeerd.
  • 3. Samen met de bebouwing langs de Julianaweg begeleidt deze kleinschaligere bebouwing de 'zorgslang'. De bebouwing langs de Meergracht volgt de bebouwing langs de Julianaweg als kleinschalige evenknie, hiermee sluit het aan bij de kleinschalige bebouwing langs het grachtje en begeleidt het de 'zorgslang' langs het park.
  • 4. Aan de zijde van het Boelenspark (zijde bibliotheek) krijgt de in te passen bebouwing een zelfstandige positie, waarmee de stedenbouwkundige structuur van zelfstandige bouwvolumes - gelegen aan de open ruimte van het park/water (in de vorm van de bibliotheek en de tegenovergelegen appartementengebouwen) - wordt gevolgd. Deze zelfstandige positie wordt vormgegeven door een bouwvolume van vier bouwlagen , waarvan de vierde bouwlaag zich wegdraait van de Foksiastraat, een interne ontsluiting en rondom representatieve gevels (geen zij- en/of achterkanten).

Op basis hiervan kan gesteld worden dat met voorliggend plan de bestaande stedenbouwkundige structuur wordt gerespecteerd en het plan passend is binnen het bestaande stedenbouwkundige beeld. Naast de criteria omtrent de relatie tot de omgeving en de massa en opbouw van het gebouw, zijn er ook criteria opgesteld ten aanzien van de detaillering, materiaal en kleur. Deze criteria zijn beschreven in bijlage 8. Het bouwplan zal dusdanig vormgegeven worden dat daaraan voldaan wordt. De omgevingsvergunning wordt getoetst aan deze criteria.

3.5.7 Gemeentelijk Verkeersplan 2018-2023 en Parapluplan parkeren

Verkeer en vervoer speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven van iedereen die actief deelneemt aan de moderne samenleving. Mobiliteit en bereikbaarheid zijn dragers van de economische groei en sociale ontwikkeling van Nederland. De gemeente Edam-Volendam heeft zich voorgenomen om zich flink te ontwikkelen in de komende jaren. Zo worden er woningen aan het woonbestand toegevoegd, bedrijventerreinen vergroot en getracht de toeristische/recreatieve functie in de gemeente te versterken. Al deze ontwikkelingen zullen een toename in verkeersverplaatsingen betekenen zowel binnen de gemeente, als tussen de gemeente en het omliggende gebied.

Het Gemeentelijk Verkeersplan 2018-2023 (GVVP) voorziet in een beleidsdocument dat een samenhangende visie presenteert aangaande verkeer en vervoer in de gemeente. Het betreft een document dat het verkeer- en vervoersbeleid voor 5 jaar uiteenzet. De doelstellingen van de gemeente betreffende algehele mobiliteit en bereikbaarheid worden beschreven.

In het GVVP komen de volgende belangrijke beleidsthema´s aan bod:

  • Doorstroming;
  • Openbaar Vervoer;
  • Fiets;
  • Verkeersveiligheid;
  • Parkeerbeleid;
  • Leefbaarheid;
  • Voetganger.

Deze afzonderlijke thema´s worden beschreven en in het verkeersplan verwerkt tot een integrale visie op verkeer en vervoer. Hiermee wordt de visie op het verkeer- en vervoersbeleid voor de langere termijn duidelijk gemaakt.

De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zestal doelstellingen met diverse uitgangspunten, waarvan de onderstaande voor het voorliggende ontwikkelplan het meest concreet van belang zijn:

  • Netwerk en verkeersveiligheid fiets: Het uiteindelijke doel is om een doorlopend netwerk te krijgen van logische routes en om de kwaliteit te vergroten.
  • Verkeersveiligheid voetganger: De voetgangers moeten zich veilig kunnen bewegen in de gemeente.
  • Gedrag en handhaving: Asociaal gedrag en foutparkeren aanpakken.
  • Wegencategorisering auto: Het is belangrijk dat de snelheid van de weggebruikers aansluit bij de omgeving en de omstandigheden.
  • Parkeren binnen Edam: parkeer- en ruimtegebrek zijn als problematisch ervaren. Nadere uitwerking moet dit vraagstuk oppakken.
  • Parkeren binnen Volendam: parkeer- en ruimtegebrek zijn als problematisch ervaren. Nadere uitwerking moet dit vraagstuk oppakken.

Per uitgangspunt zijn in het verkeersplan vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd.

Met betrekking tot verblijfsgebieden kunnen vanuit de relevante uitgangspunten concrete actiepunten worden gehaald. Algemeen wordt gesteld dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid de leidende principes binnen verblijfsgebieden zijn. Aantrekkelijk wonen en verblijven zijn de hoofddoelen in deze gebieden. De doorstroming van gemotoriseerd verkeer speelt een ondergeschikte rol. Doorgaand verkeer wordt zoveel mogelijk uit verblijfsgebieden geweerd en via de verkeersaders afgewikkeld.

Parapluplan parkeren

Met het parapluplan parkeren is een voorwaardelijk verplichting opgenomen op basis waarvan bij een omgevingsvergunning voor het bouwen voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Deze parkeergelegenheid moet ook in stand worden gehouden. Waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Het bevoegd gezag kan hiervan middels een omgevingsvergunning van afwijken. Tevens kan het college, indien er een nieuwe CROW-publicatie is deze van toepassing verklaren. In paragraaf 4.6 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de parkeernormen uit de CROW-publicatie 317.

Beoordeling en conclusie:

Onderhavig plan is in algemene zin passend in het verkeersplan en het parapluplan parkeren. In paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op de verkeers- en parkeeraspecten.

3.5.8 Woonzorgvisie 2018-2023

De woonzorgvisie geeft het beleid weer dat antwoord geeft op de vraag hoe de gemeente Edam-Volendam kan inspelen op de toekomstige, toenemende vraag naar geschikte woonvormen met bijbehorende zorg voor mensen met een (toekomstige) functiebeperking. De gemeentelijke ambitie is om alle inwoners met een zorgvraag zo lang mogelijk zelfstandig en geschikt te laten wonen in de gemeente Edam-Volendam. Ten aanzien van wonen heeft de gemeente de ambitie om het makkelijker maken om zorg aan huis te leveren en heeft het aanpassen van bestaande huur- en koopwoningen extra aandacht. De gemeente wil inspelen op de veranderende woonwensen van de ouder wordende bevolking. Daarbij zijn het realiseren van bijzondere woonvormen en het huisvesten van specifieke doelgroepen op inbreidingslocaties of bij herbestemming van bestaand vastgoed speerpunten.

Beoordeling en conclusie

Het plan voorziet in 29 zorgwoningen voor de stichting Odion, waarmee dus een specifieke doelgroep met een zorgvraag wordt gehuisvest op een inbreidingslocatie. Hiermee sluit het plan bij de wensen en ambities uit de woonzorgvisie.

3.5.9 Omgevingsbeleidsplan 2016-2020

Het Omgevingsbeleidsplan bevat het beleid omtrent de taken van de gemeente met betrekking tot het omgevingsrecht: wat is onze visie op de omgeving, hoe wordt er getoetst, hoe vindt het toezicht plaats en hoe wordt er gehandhaafd? Het eerste deel gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, handhaving en toezicht. Omgevingskwaliteit gaat hand in hand met klimaat en duurzaamheid. De gemeente wil deze verbinding leggen, niet alleen om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving, maar eveneens om een bijdrage te leveren aan een duurzame wereld. De gemeente zet zich in om schadelijke activiteiten tegen te gaan en positieve activiteiten te stimuleren. Duurzaamheid is een belangrijk item.

Het zestal speerpunten dat in het huidige programma is opgenomen, zal worden doorgezet, namelijk:

  • 1. Duurzame ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 2. Duurzame bouw (nieuwbouw en bestaande bouw);
  • 3. Energiebesparing;
  • 4. Eigen organisatie;
  • 5. Duurzame mobiliteit, en
  • 6. Duurzaam ondernemen.

Op bovenstaande thema's wil de gemeente een actief beleid voeren. Bij het onderwerp duurzame bouw wil de gemeente (deels) voorlopend zijn, en in de eigen organisatie eveneens (deels) voorlopend en innovatief.

De gemeente heeft dit plan met een oplegnotitie verlengd.

Beoordeling en conclusie

In het plan worden de volgende duurzaamheidsmaatregelen genomen:

  • De gebouwen worden voorzien van zonnepanelen;
  • De gebouwen zullen voldoen aan BENG normen;
  • Er worden bodemwarmtepompen aangelegd;
  • In het gebouw met de zorgappartementen wordt een slim installatieconcept met betonkernactivering met infrarood panelen toegepast;
  • Voorkomen hittestress door het toepassen van ruime overstekken;
  • Goede ventilatie door tweezijdige oriëntatie;
  • Slaapkamers zoveel mogelijk aan noordzijde;
  • Halfverharding toepassen op de parkeerplaatsen;
  • Groene gevels door het aanbrengen van plantenbakken;
  • Oplaadpunten fietsen/scootmobiel, optioneel voor auto's;
  • Sociale cohesie door woonkamer van het zorggebouw aan openbare ruimte de situeren.

Hoofdstuk 4 Toets aan milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot hinderaspecten zoals geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient anders gezegd gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • 1. Zijn er bestaande hindergevende functies in de omgeving die mogelijk leiden tot hinder voor de nieuwe (hindergevoelige) functie(s) binnen het plan?
  • 2. Worden in dit plan nieuwe hindergevende functies gerealiseerd die mogelijk leiden tot hinder voor nieuwe of bestaande hindergevoelige functies in de omgeving of binnen het plan?

Toetsing

Wat betreft de eerste vraag kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in een omgeving waar met name woningen gelegen zijn. Deze leiden niet tot hinder op de omgeving. In de nabijheid / directe omgeving bevinden zich geen bedrijven. Aan de noordzijde (Foksiastraat), oostzijde (Julianaweg) en zuidzijde (Meergracht) zijn uitsluitend woningen gelegen.

Aan de westzijde van het plangebied is de bibliotheek Waterland Volendam gelegen. Dit is een openbare functie, die eveneens, uitgaande van de voornoemde VNG-publicatie, niet leidt tot hinder op de omgeving. De functie valt onder de categorie 'Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.' (SBI2008-code 9101, 9102) waarbij een indicatieve hinderzone geldt van 10 meter. De nieuwe woningen zijn gelegen op een afstand van minimaal 10 meter. Hiermee is geen sprake van mogelijke hinder. Aan de Julianaweg 140 is voorts een (afhaal) restaurant aanwezig. Deze functie valt onder de categorie 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' (SBI2008-code 561), waarbij een indicatieve hinderzone van 10 meter geldt. De kleinste afstand van dit restaurant tot het plangebied bedraagt 40 meter, ruim genoeg om geen hinder te ervaren. Voorts staat op circa 25 meter van het plangebied een zend-/ontvangmast en een gebouw van KPN. Nederland hanteert, net als de meeste andere Europese landen, de blootstellingslimieten van de ‘International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection’ (ICNIRP). ICNIRP is een onafhankelijke internationale groep wetenschappers die blootstellingslimieten voor elektromagnetische straling opstelt. Op 3 m vanaf van het antennepaneel wordt het blootstellingslimiet niet meer overschreden. De woningen liggen dus op voldoende afstand van de zendmast.

Op circa 300 meter bevindt zich het bedrijventerrein Julianaweg. Dit terrein staat op meerdere plaatsen verschillende milieucategorieën toe, lopend van 2 tot (maximaal) 4.2. Bedrijven met een milieucategorie 4.2. hebben een richtafstand van 300 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0024.png" Bedrijven en milieuzonering (bron: VNG brochure bedrijven en milieuzonering)

Aangezien de afstand tussen de bedrijven en de woningen minimaal 300 m is, zijn er geen belemmeringen.

Wat betreft de tweede vraag kan worden gesteld dat binnen onderhavig plan uitsluitend woningen worden gerealiseerd. Deze leiden niet tot hinder of beperking voor de omgeving.

Conclusie

Het plan is haalbaar voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (de Wgh). De Wgh is bedoeld voor nieuwe situaties (het projecteren van nieuwe geluidgevoelige functies of het verrichten van fysieke aanpassingen aan een weg). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de maximale waarde, dan wel een nader bepaalde hogere waarde. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegen met 1 of 2 rijstroken een (onderzoeks)zone van 200 meter. Voor wegen bestaande uit 3 of meer rijstroken is de onderzoekszone 350 meter. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur zijn volgens de Wet geluidhinder niet onderzoeksplichtig.

De "voorkeursgrenswaarde" voor binnenstedelijk gelegen woningen bedraagt 48 dB. De maximale ontheffing die kan worden verkregen bedraagt 63 dB.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer c.q. geluidszones van enkele wegen, te weten de Julianaweg, de Daliastraat, de Foksiastraat en de Meergracht. Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een spoorlijn of een geluidgezoneerd industrieterrein. Uit paragraaf 4.1 blijkt dat er geen overlast van bedrijven is.

Gelet op de ligging binnen de geluidszones van enkele wegen is akoestisch onderzoekwegverkeerslawaai uitgevoerd, dat als bijlage 3 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Op basis van dit onderzoek, waarbij is getoetst op de randen van het bouwvlak vanuit de verbeelding, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. Op basis van onderhavig onderzoek, waarbij is getoetst op de randen van het bouw-vlak vanuit de verbeelding, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • 2. De geluidbelasting vanwege de 50 km/uur weg Julianaweg bedraagt maximaal 61 dB. Dit is hoger dan de gehanteerde voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximaal te ontheffen geluidbelasting. Maatregelen zijn derhalve onderzocht.
  • 3. De geluidsbelasting vanwege de 30 km/uur weg Foksiastraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. De maximale geluidsbelasting die is waargenomen is 52 dB. Dit is lager dan de maximaal te ontheffen geluidbelasting. Maatregelen zijn onderzocht. Het realiseren van eenrichtingsverkeer op de Foksiastraat zal de geluidsbelasting aanzienlijk verminderen, alhoewel een overschrijding van maximaal 1 dB kan blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient hierover te oordelen.
  • 4. De geluidbelasting vanwege de Burgemeester van Baarstraat en Kielstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. Vanwege deze wegen wordt voldaan aan de Wgh.
  • 5. De geluidbelasting vanwege de Begoniastraat, Daliastraat, Meergracht, Molenweg en de Schippersgracht is lager dan de gehanteerde voorkeursgrenswaarde. Vanwege deze wegen kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
  • 6. De Julianaweg gaat gereconstrueerd worden waarbij geluidreducerend asfalt aangebracht gaat worden, tevens wordt mogelijk de snelheid verlaagd. Door het toepassen van SMA NL 8G+ kan de geluidbelasting met 2-3 dB gereduceerd worden. Er treedt alsnog een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB op; de geluidbelasting op de voorgevel van bouwblok 1 bedraagt dan alsnog maximaal 58 dB. Gebouwen 2 en 3 ervaren door de bronmaatregel geen overschrijding meer van de voorkeursgrenswaarde. Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze niet voldoende soelaas bieden, financieel niet doelmatig zijn, of stedenbouwkundig onwenselijk zijn. Er dienen derhalve maatregelen aan de ontvanger zijde te worden getroffen.
  • 7. Door het treffen van maatregelen moet de binnenwaarde van 33 dB worden gewaarborgd. Dit is in een bouwakoestisch onderzoek bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond.
  • 8. Aangezien alle woningen aan de achterzijde een geluidluwe gevel hebben wordt aanbevolen om een eventuele (eerste) buitenruimte daar te realiseren zodat hiermee een geluidluwe buitenruimte wordt bewerkstelligd.
  • 9. Voor het plan dienen hogere grenswaarden te worden aangevraagd voor de Julianaweg. Deze dienen voor de vaststelling van het plan verkregen te zijn. Aangezien de Foksiastraat een 30 km/uur weg betreft hoeft geen procedure hogere grenswaarden te worden doorlopen. Onderstaande tabel geeft aan welke hogere waarden voor welk bouwblok verkregen dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0025.png"

Bij het toetsen van de omgevingsvergunning bouwen zal getoetst moeten worden of aan de binnenwaarde voldaan wordt. Ten behoeve hiervan is een bouwakoestisch onderzoek (bijlage 4) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de vereiste minimale karakteristieke geluidwering gerealiseerd wordt met de naden, kierdichtingen, beglazing, kozijnen, ventilatieroosters en dak- en gevelopbouw, zoals aangegeven bij de paragraaf bouwkundige voorzieningen uit het bouwakoestisch onderzoeksrapport. Om de vereiste geluidwering ook werkelijk te realiseren, is een zorgvuldige uitvoering van groot belang. Vooral slechtere naad- en kierdichtingen, bijvoorbeeld door een onvoldoende kwaliteit beslag op te openen delen, kunnen leiden tot een sterk tegenvallend eindresultaat.

In het akoestisch onderzoekwegverkeerslawaai is ook de gecumuleerde geluidbelasting berekend. In het zesde lid van artikel 110a Wgh wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders slechts hogere waarden vast kunnen stellen, wanneer de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onacceptabele geluidbelasting. Uit de berekening kan worden opgemaakt dat de maximale geluidbelasting 66 dB bedraagt. Er dient voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat elke woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Aanbevolen wordt om een eventuele (eerste) buitenruimte aan de achterzijde te realiseren (tenminste voor de woningen die een overschrijding kennen); dan zal elke (eerste) buitenruimte geluidluw zijn. Dit is met name van belang voor de woningen van bouwblok 1, welke aan de drukke Julianaweg zijn gelegen. Hierin is voorzien.

Op de Julianaweg is in het kader van de reconstructie van de weg een aanpassing van het wegdek voorzien waardoor de geluidsbelasting minder wordt.

Al met al is het college van mening dat voorzien wordt in een acceptabele geluidsbelasting.

Aangezien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, en het plangebied in de akoestische aandachtszone van meerdere wegen ligt, is de gecumuleerde geluidbelasting berekend exclusief aftrek art. 110g Wgh (conform het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012). Voor dit plangebied zijn industrielawaai en spoorweglawaai niet relevant. Daarom is alleen een cumulatie van het autoverkeer berekend.

Conclusie

Voor de woningen langs de Julianalaan is een hogere geluidsbelasting vastgesteld (zie Bijlage 13). Voor deze woningen zal wel voldaan moeten worden aan de binnenwaarden. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt daaraan getoetst. Rekening houdend met de hogere waarden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 en PM2,5(fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De Europese grenswaarden voor de jaargemiddelden voor NO2 en PM10 zijn gesteld op 40 µg/m3 en voor PM2,5 op 25 µg/m3.

Toetsing

Huidige situatie

Er vinden in de huidige situatie geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen plaats. Dit blijkt uit de Atlas Leefomgeving, waarin de achtergrondconcentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voor het jaar 2020 in beeld zijn gebracht. De navolgende afbeeldingen geven aan welke waarden in de omgeving van het plangebied van toepassing zijn. De waarden zijn voor 2022 nog goed toepasbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0026.png"

Achtergrondconcentraties NO2 ter plaatse van het plangebied (rood omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0027.png"

Achtergrondconcentraties PM10 ter plaatse van het plangebied (rood omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0028.png"

Achtergrondconcentraties PM2,5 ter plaatse van het plangebied (rood omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)

Uit de voorgaande kaarten blijkt dat de achtergrondconcentratie in het plangebied voor stikstofdioxide (NO2) circa 12 µg/m3 bedraagt, voor fijnstof (PM10) circa 15 µg/m3 en voor fijnstof (PM2,5) circa 8,5 µg/m3. In de 'Wet Luchtkwaliteit' (Titel 5.2 Wet milieubeheer) zijn wettelijke grenswaarden genoemd voor de betreffende stoffen; die bedraagt voor de jaargemiddelde immissieconcentraties 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. In alle gevallen blijven de achtergrondwaarden ver beneden deze grenswaarden. Voor de jaren tot en met 2030 wordt verder een daling van de concentratie van deze stoffen geprognotiseerd. Dit blijkt uit de 'Grootschalige concentratie en depositie kaarten Nederland' (opgesteld door het RIVM).

Ontwikkeling

Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt (voor beide stoffen geldt deze grens). Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Deze functies zijn altijd NIBM. Het gaat dan bijvoorbeeld om 1.500 woningen of 10.000 m2 bvo kantoren bij één ontsluitingsweg. In onderstaande tabel is berekend wat het effect is van het extra verkeer als gevolg van onderhavige ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers, zoals beschreven in paragraaf 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0029.png"

Onderhavig plan betreft een woningbouwplan met 83 woningen. Hiermee blijft het plan ver onder de 'NIBM'-grens. Hiermee kan onderhavig plan worden aangemerkt als een plan dat in niet-betekenende mate bijdraagt aan (een verslechtering van) de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan is gelet op bovenstaande uitvoerbaar voor wat betreft luchtkwaliteit.

4.4 Bodemgeschiktheid

Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij iedere nieuwbouwactiviteit of bestemmingswijziging dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek voor vaststelling van het bestemmingsplan in beeld te zijn gebracht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op een schone bodem te worden gerealiseerd.

De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemmingen voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip “actief bodembeheer”. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Bodemkwaliteitskaart

De regio Waterland beschikt over een goedgekeurde bodemkwaliteitskaart (vastgesteld 2020). De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig uit representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de regiogemeenten en van aanvullend bodemonderzoek. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van verdachte locaties, verontreinigde locaties of gesaneerde locaties. In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die zijn opgenomen op de lijst van spoedlocaties van de provincie Noord-Holland (www.noord-holland.nl). Dat betekent dat er binnen het te bestemmen gebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend zijn, die vanwege hun urgentie in verband met humane en-/of verspreidingsrisico's met spoed gesaneerd dienen te worden.

Bodemonderzoek

Om vast te stellen of de bodemkwaliteit zich leent voor de functie wonen en sprake is van grondroerende werkzaamheden is verkennend bodemonderzoek en aanvullend bodemonderzoek conform NEN 5740 verricht. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 5 van dit bestemmingsplan.

In het bodemonderzoek zijn de volgende conclusies opgenomen:

  • In monster m6.1, binnen in de gymzaal, is een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met zink geconstateerd. In de overige (meng)monsters van de boven- en ondergrond zijn maximaal lichte verhogingen van de geanalyseerde parameters geconstateerd. Op basis van het tijdelijk handelingskader valt alle onderzochte grond op de locatie in de bodemkwaliteits/bodemfunctieklasse “wonen of industrie”, wanneer toegepast op een landbodem boven grondwaterstand. De locatie kan daarmee als niet verontreinigd ten aanzien van PFAS worden beschouwd.
  • In het grondwater zijn lichte verhogingen van arseen, barium en of som xylenen aangetroffen.
  • De hypothese dat in de grond grotendeels maximaal licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd.
  • De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd.
  • De aangetroffen verhogingen op het overgrote deel van het terrein zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek hiernaar geen aanleiding wordt gezien.
  • Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Wel is plaatselijk potentieel asbestverdacht puin waargenomen in de bodem. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Indien het bodemonderzoek voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen, waar asbest in is verwerkt, is uitgevoerd, kan het bevoegd gezag eisen dat NA sloop een verkennend asbestonderzoek wordt uitgevoerd. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 eveneens noodzakelijk. Dit is als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen.
  • Bij de (voormalige) tank zijn in de grond geen verhogingen van minerale olie (meer) geconstateerd. In het grondwater is een lichte verhoging met xylenen aangetroffen. Daarom wordt geadviseerd om NA sloop van de opstallen nog na te gaan of onder het (voormalige) pand verhoogde gehalten van minerale olie aanwezig zijn in de grond en of het grondwater. Bij wijziging van bestemming van het terrein naar woningbouw is het niet wenselijk dat nog oliegeuren waargenomen worden of verhoogde gehalten aanwezig zijn.
  • Aangezien in de gymzaal (bij boring 6) opnieuw de interventiewaarde voor zink wordt overschreden, bestaan er daar waarschijnlijk risico's voor de volksgezondheid. Teneinde hierover uitspraken te kunnen doen en na te kunnen gaan in hoeverre risico's voor de ecologie of verspreidingsrisico's aanwezig zijn, is nader onderzoek noodzakelijk. Hiertoe dient in eerste instantie de omvang van de verontreinigingen beter in kaart te worden gebracht. Wegens de aanwezigheid van bebouwing aldaar kan een nader onderzoek echter pas plaatsvinden na sloop van de opstallen.
  • Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Grond met verhogingen tot boven interventiewaarden is niet geschikt voor hergebruik elders, en moet worden afgevoerd bij de daartoe bevoegde bedrijven.

Conclusie

De exacte verontreinigingssituatie wordt vastgesteld nadat de opstallen zijn gesloopt. Dan wordt ook duidelijk welke sanering nodig is en welke kosten daarmee gepaard gaan. Ook asbestonderzoek is nodig bij sloop. De kosten daarvan worden door de gemeente gedekt. Daarmee bestaat er geen beperking ten aanzien van de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen, het vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm tot gevolg heeft. Deze verantwoordingsplicht geldt ook voor gevaarlijke buisleidingen en routes gevaarlijke stoffen (Besluit externe veiligheid buisleidingen resp. Besluit externe veiligheid transportroutes).

Toetsing

Volgens de provinciale risicokaart zijn er geen risicobronnen aanwezig binnen het plangebied. Ook in de directe omgeving bevinden zich geen risicobronnen. Op grotere afstand bevinden zich wel risicobronnen zoals een gastransportleiding, LPG-vulpunt en bedrijf met gevaarlijke opslag, maar deze bevinden zich allemaal op geruime afstand (circa 700 tot 1.000 meter). Het plangebied is ruimschoots buiten deze invloedsgebieden gelegen. Dit geldt ook voor de dichtsbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, de A7, die op circa 9,5 kilometer afstand van het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0030.jpg"

Uitsnede uit Risicokaart (risicobronnen staan in rood aangeduid) met aanduiding plangebied
(bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid werpt geen belemmeringen op voor het plan.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

De toekomstige woningen komen in de plaats van de bestaande voorzieningen. De voormalige sport- en maatschappelijke voorzieningen hebben een verkeersaantrekkende werking gedurende de hele dag, omdat de bebouwing gedurende grote delen van de dag wordt gebruikt. Daarentegen hebben de toekomstige woningen met name een piek in verkeer in de ochtend en avond. Er is dus sprake van een verandering van de verkeersituatie.

In het kader van voorliggende ontwikkeling heeft Goudappel onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteiten op de Foksiastraat, de Begoniastraat en de Daliastraat. Deze wegen maken geen onderdeel uit van het vastgestelde verkeersmodel van Edam-Volendam. Daarom is voor deze studie een verfijning van het wegennet en de gebiedsindeling van het verkeersmodel toegepast, zodat een inschatting gegeven kan worden van de intensiteiten op de genoemde wegen.

De intensiteiten geven een inschatting van het verkeer omdat een verkeersmodel op dit detailniveau niet exacte intensiteiten kan berekenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0031.png"

Onderzochte locaties intensiteiten (bron: Goudappel)

Er zijn 3 situaties onderzocht voor het prognosejaar 2030:

  • Voortzetting huidige functies, dus situatie zonder ontwikkeling van Maria Goretti;
  • Toekomstige situatie, waarbij Maria Goretti ontwikkeld is tot woongebied (op basis van voorliggend plan);
  • Toekomstige situatie waarbij Maria Goretti is ontwikkeld tot woongebied én de Foksiastraat een éénrichtingsweg wordt.

In onderstaande tabel zijn de intensiteiten in motorvoertuigen per etmaal op de Foksiastraat, de Begoniastraat en de Daliastraat weergegeven. De kolommen 1 tot en met 4 betreffen de gegevens die horen bij de vier locaties uit bovenstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0032.png"

Verkeerskundig zal het plangebied aansluiten op de bestaande infrastructuur in de omgeving. Het nieuw te realiseren binnenterrein, waar hoofdzakelijk zal worden geparkeerd, wordt aangesloten op de Foksiastraat. Het verkeer dat door de nieuwe woningen ontstaat zal binnen het bestaande verkeersbeeld in te passen zijn.

Als gevolg van de ontwikkeling zal het verkeer op de Foksiastraat met 260 motorvoertuigen per etmaal (gemiddeld 10 per uur) en 60 motorvoertuigen per etmaal op de Daliastraat toenemen. Door éénrichtingsverkeer in de Foksiastraat in te voeren, zal de verdeling anders worden. Er komt dan meer verkeer door Daliastraat en minder door Foksiastraat, maar deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt door het instellen van een éénrichtingsverkeerregime en niet door het toevoegen van de woningen. 30 km/uur zones kunnen zo'n 5.000 a 6.000 mvt/etmaal verwerken (CROW). Deze intensiteiten worden lang niet gehaald. De straten kunnen de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling en de verkeerskundige aanpassingen aan de Foksiastraat goed aan.

In het onderzoek is alleen gekeken naar de toename van het verkeer als gevolg van de realisatie van de woningen. Daarbij is geen rekening gehouden met het verminderen van het verkeer als gevolg van het verdwijnen van school en sportzaal. Indien daar wel rekening mee wordt gehouden zal de situatie op bepaalde tijdstippen zelfs verbeteren.

Voor het langzaam verkeer wordt er een nieuwe verbinding gerealiseerd langs de Meergracht. Hiermee is het plangebied voor het langzaam verkeer goed en op meerdere manieren te bereiken. In onderstaande afbeelding is zichtbaar dat het plangebied ontsloten wordt middels de Foksiastraat. Zowel in het noorden als in het oosten zijn inritten naar de binnenplaats gerealiseerd, die aansluiten op het eenrichtingsregime dat in de Foksiastraat gerealiseerd zal worden. Deze zijn zo gesitueerd, dat de verlichting van de koplampen niet zullen schijnen in de woningen. Bovendien is voorzien in een keermogelijkheid voor brandweerauto's, evenals twee opstelplaatsen voor brandweerauto's.

De Julianaweg zal heringericht worden. De exacte inrichting hiervan is nog niet bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0033.png"

Situatietekening inrichting ontsluiting en parkeerplaatsen (bron: Rudy Uytenhaak architecten)

Parkeren

Voor de bovengenoemde ruimtelijke ontwikkeling wordt er voor de 30 zorgappartementen van Odion gerekend met de parkeernorm voor een verzorgingstehuis, omdat de bewoners niet in staat zijn auto te rijden en deze daarom geen auto bezitten. Met dit bestemmingsplan zijn de parkeernomen uit de laatste CROW-publicatie 317 voor matig stedelijk gebied van toepassing:

Planonderdeel   Parkeernorm woning   Parkeernorm bezoekers  
Zorgappartementen   0,2 p.p./won   0,4 p.p./won  
Sociale huurappartementen   0,9 p.p./won   0,3 p.p./won  
Sociale grondgebonden woningen   1,1 p.p./won   0,3 p.p./won  
Bestaande woningen
Foksiastraat  
1,4 p.p./won   0,3 p.p./won  

In de CROW richtlijnen wordt aangegeven dat de parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers niet altijd voor 100% bezet zijn. Volgens het CROW is de maximale parkeervraag voor woningen op een doordeweekse avond. De bezettingsgraad voor bewoners is dan 90% en voor bezoekers 80%. Dit is de voor deze ruimtelijke ontwikkeling de maatgevende parkeervraag. De parkeervraag is dan de volgende:

Parkeerbalans          
Planonderdeel   Aantal   Parkeernorm woning   Parkeernorm bezoekers   Parkeerplaatsen nodig  
Zorgwoningen (Odion)   30   0,2 p.p./won x 90%   0,4 p.p./won x 80%   15 parkeerplaatsen  
Sociale huurappartementen   44   0,9 p.p./won x 90%   0,3 p.p./won x 80%   46,2 parkeerplaatsen  
Sociale grondgebonden woningen   9   1,1 p.p./won x 90%   0,3 p.p./won x 80%   11,07 parkeerplaatsen  
Bestaande woningen
Foksiastraat  
9   1,4 p.p./won x 90%   0,3 p.p./won x 80%   13,5 parkeerplaatsen  
Totaal         85,77 parkeerplaatsen  

Realisatie parkeercapaciteit

Voor het plan worden in totaal 86 openbare parkeerplaatsen aangelegd, incl. de parkeerplaatsen in de Foksiastraat en de 10 parkeerplaatsen aan de Julianaweg. Dit is voldoende om aan de parkeervraag te kunnen voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0034.png"

Conclusie

Wat betreft het aspect verkeer en parkeren worden geen belemmeringen voorzien.

4.7 Flora en Fauna

Algemeen

Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland oftewel NNN. In de Wet natuurbescherming worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd.

Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is naast gebiedsbescherming de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen (Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern).

De Wet natuurbescherming bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen “licht” en “zwaar” beschermde soorten.

Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • b. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • c. er geen alternatief is.

Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat, dan wel dat een ontheffing benodigd is.

Toetsing

Algemeen

In de te slopen bebouwing en op de onbebouwde delen van het plangebied kunnen beschermde diersoorten aanwezig zijn. Om die reden is een quick scan flora en fauna verricht, die als bijlage 6 aan deze toelichting is toegevoegd.

Gebiedsbescherming

  • Natura 2000-gebieden
    Het plangebied ligt niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is aangewezen (zie navolgende afbeelding). Wel liggen Natura 2000-gebieden “Markermeer & IJmeer”, “Polder Zeevang” (beide niet stikstofgevoelig) en “Ilperveld, Varkensland, Oosterzanerveld & Twiske” in de omgeving van het plangebied. Deze liggen respectievelijk 0,6; 2,5 en 8,5 kilometer van het plangebied verwijderd.
    Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de deze Natura 2000-gebieden is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom is er een stikstofberekening uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn in het onderzoek stikstofdepositie besproken (toegevoegd als bijlage 8). De conclusie van dit onderzoek laat zien dat er geen overschrijding plaatsvindt. Daarmee is nadere beschouwing niet noodzakelijk. Andere verstoringen als gevolg van de ontwikkeling zijn op voorhand uit te sluiten, zoals verstoring van instandhoudingsdoelstellingen door geluid, trilling en licht. Dit vanwege de binnenstedelijke ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0035.png"

Globale ligging van het plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Bron: PDOK. Bewerking: SAB.

  • Natuurnetwerk Noord-Holland
    Het plangebied ligt niet in het NNN, een natuurverbinding, een weidevogelleefgebied of een ganzenfoerageergebied. Het dichtstbijzijnde gedeelte van het NNN bevindt zich op ongeveer 1,1 kilometer afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied niet in het Natuurnetwerk Noord-Holland, een natuurverbinding, een ganzenfoerageergebied of een weidevogelgebied ligt, vormt de ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden geen beperkingen voor de beoogde plannen. De ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0036.png"

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Noord-Holland en natuur-verbindingen. Bron: Provincie Noord-Holland. Bewerking: SAB.

Soortbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële soorten aanwezig, waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperioden te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.

Mogelijk zijn ook nestplaatsen aanwezig van huismus en gierzwaluw. Nestplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd. De resultaten uit dit onderzoek worden verderop in deze paragraaf beschreven. Bij nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soorten, moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Verder zijn mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien verblijfplaatsen aanwezig blijken, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Op het moment is het niet waarschijnlijk dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt omdat zanderig terrein en ondiepe poelen ontbreken. Als het plangebied in een later stadium echter uit braakliggend terrein zal bestaan, is het niet onmogelijk dat de soort zich in het plangebied zal vestigen. Aangeraden wordt om ondiepe poelen zo snel mogelijk te dempen en het terrein zo kort mogelijk braak te laten liggen. Hiermee kan vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen.

Andere essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Nader soortenonderzoek

Als gevolg van de resultaten uit de quick scan natuur is een nader soortenonderzoek uitgevoerd (bijlage 7). In het nader soortenonderzoek is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van essentiële elementen van huismussen, vleermuizen en gierzwaluwen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen nesten van de gierzwaluw en huismus aanwezig zijn. Wel zijn er drie zomerverblijfplaatsen en één zomer/paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig in het gebouw. Met de geplande werkzaamheden gaan deze verblijfplaatsen verloren. Ook is de kans aanwezig op het verwonden of doden van vleermuizen bij de werkzaamheden. In beide gevallen is sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Om de werkzaamheden toch door te laten gaan is een ontheffing Wet natuurbescherming ingediend in combinatie met het treffen van mitigerende maatregelen. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels (in dit geval ook de zilvermeeuw op het dak) en de zorgplicht.

Stikstof

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er ook geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten van stikstof op natuurgebieden derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd

Conclusie

Wat betreft de gebiedsbescherming worden geen belemmeringen voorzien; er is geen sprake ven (significante) effecten. Wat betreft soortenbescherming kan verstoring van de meeste beschermde soorten worden uitgesloten. Uitzondering vormt de vleermuis, waarvoor een ontheffing aangevraagd dient te worden. Tevens dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden.

4.8 Water (watertoets)

4.8.1 Inleiding

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem en het beleid daaromtrent. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.

4.8.2 Waterbeleid

4.9.2 Waterbeleid

Europese kaderrichtlijn

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet ervoor zorgen, dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 (uitstel mogelijk tot 2027) op orde is. De KRW heeft als doelstelling landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Door de KRW heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het 'stand-still' principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Rijksbeleid

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 wordt allereerst de nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:

  • 1. Klimaatadaptatie;
  • 2. Waterveiligheid;
  • 3. Zoetwater;
  • 4. Grondwater;
  • 5. Scheepvaart.

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal IenW binnen deze budgettaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.

Met het uitvoeringsprogramma IJsselmeergebied worden grote ingrepen gerealiseerd om een ecologisch robuust en veerkrachtig watersysteem te creëren. Daarbij wordt rekening gehouden met de vraag naar ruimte voor wonen op en nabij water, infrastructuur, visserij en duurzame energie. Uitgangspunt is dat het gebied ecologisch robuust moet worden, zodat ook economische ontwikkelingen in het gebied mogelijk zijn.

Waterwet

De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen planontwikkelingen staat het rijksbeleid niet in de weg.

Provinciaal beleid

Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2022 – 2027 Provincie Noord-Holland is op 31 januari 2022 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Noord- Holland.

Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma's:

  • 1. Deelprogramma oppervlaktewater: daarin zijn de rol van verschillende overheidsinstanties toegelicht met samenwerkingsverbanden. Verschillende speerpunten worden benoemd. Voorbeelden van deze opgaven zijn agrarisch waterbeheer, waterkwaliteit en circulaire economie
  • 2. Deelprogramma grondwater: de provincie wilt zich openstellen voor grote maatschappelijke verandering zoals bodemenergie of industriële toepassingen, met respect voor drinkwatervoorzieningen. Verder bestaat het doel om geen uitputting van grondwatervoorraden te krijgen.
  • 3. Deelprogrammaoverstromingsrisico's: bij dit programma speelt de normering en de samenwerkingsverbanden met betrekking tot waterveiligheid een centrale rol.

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in subthema's, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Noord-Holland

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Toetsing en conclusie

De locatie ligt niet langs een primaire watergang. Verder worden er ook geen provinciale waterbelangen geschaad.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Deelstroomgebiedsvisie

De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en -tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota “Evenwichtig omgaan met Water”.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Waterplan 2022-2027

Op 15 december 2021 is het Waterplan van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende programma's:

  • Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Voldoende water: Het programma 'Voldoende water' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar.
  • Gezond water: Het waterschap let op bij de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch). Het bevorderen van biodiversiteit is ook aan de orde.
  • Schoon Water: In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater en een circulaire economie een centrale rol.
  • Veilige (vaar)wegen: Het doel is om in 2025 alle waterschapswegen te hebben overgedragen aan gemeenten. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wil geen wegenbeheerder meer te zijn

Verder behandelt de visie de organisatie van het bestuur en crisisbeheersing. Daarnaast zijn vijf andere thema's toegelicht:

  • Ruimtelijke adaptatie: een programma 'ruimtelijke adaptatie' is opgesteld. Door de klimaatverandering is een omslag in het denken nodig: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet een vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden
  • Omgevingswet: deze weg betekent een kentering in de werkwijze met meer participatie en samenwerking met partners.
  • Duurzaamheid: het hoogheemraadschap zet zich scherp voor de energietransitie, de circulaire economie en de verduurzaming van onze levenswijze.
  • Biodiversiteit: de bescherming en bevordering van biodiversiteit is een prioriteit voor de komende jaren.
  • Datagestuurd werken: de digitalisering en de big data bieden nieuwe kansen aan voor een betere aanpak van de opgaven

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het waterplan naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Toetsing en conclusie

Onder het kopje Wateraspecten in het plangebied wordt nader ingegaan op de diverse wateraspecten waaronder de waterkwantiteit, waterkwaliteit en veiligheid.

Keur

In 2016 heeft het hoogheemraadschap de Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak.

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:

"Artikel 23. nieuw verhard oppervlak.

Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • 1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  • 2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  • 3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."

Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan Edam-Volendam 2018-2023 (Zaanstreek-Waterland)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is een planinstrument om mee te kunnen bewegen met de veranderingen om ons heen. Het GRP brengt de wateropgaven voor de komende planperiode in beeld en laat zien op welke strategische wijze hier invulling aan wordt gegeven.

Net als de andere gemeenten binnen de regio Zaanstreek-Waterland streeft de gemeente bij de invulling van de zorgplichten riolering bij (grootschalige) nieuwbouw en herontwikkeling naar een sterk vooruitziende houding. Waar mogelijk anticipeert de gemeente bij elke ruimtelijke ontwikkeling op extreme buien. Hierdoor zal de inrichting van de openbare ruimte veranderen, er komt meer ruimte voor de (tijdelijke) opvang van water. Op locaties waar minder flexibiliteit bestaat streven we ernaar om zoveel mogelijk werken met elkaar te combineren. Dit doet de gemeente door continue de optimale balans te zoeken tussen kosten, risico’s en prestaties.

Hierna komen de diverse wateraspecten (uit het waterplan) aan bod en is aangegeven hoe hiermee omgegaan is binnen het plangebied.

4.8.3 Wateraspecten in het plangebied

Huidig watersysteem plus toekomstig watersysteem

Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied van Volendam. Binnen het plangebied komt maar weinig open water voor. Het plangebied ligt in een regionaal watersysteem, welke valt onder de verantwoordelijkheid van HHNK. Vanuit het Volendammermeer wordt het water naar het 1.43m -NAP peil gepompt, vanwaar het op het Markermeer kan worden uitgeslagen. In droge perioden kan water in omgekeerde richting (vanuit het Markermeer) worden ingelaten. De Meergracht vormt een secundaire waterloop, die in beheer is bij de gemeente. Eén en ander lijkt uit onderstaande kaartbeeld uit de legger van HHNK. Deze watergang alsmede andere watergangen in het gebied blijven behouden en worden niet aangetast.

Verder is geen oppervlaktewater aanwezig binnen of direct aansluitend aan het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0037.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0038.png"

Kaatbeeld uit Legger van HHNK met het plangebied in de rode cirkel (bron: webviewer HHNK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0039.png"

Peilgebied (bron: webviewer HHNK)

Binnen het Peilgebied 5762-1 geld een streefpeil van - 3,45 m tot- 3,35 m NAP. het plangebied ligt op een hoogte van ongeveer - 2,75 tot - 2,5 NAP waarbij de randen lager liggen dan het middengebied. Het perceel ligt dus boven het waterpeil maar het waterpeil vormt wel een aandachtpunt. Zie ook onder het kopje watertoets.

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van de beschermingszone van een dijk, bijvoorbeeld de dijk langs het Markermeer. Er is geen watervergunning vereist en nieuwbouw is ter plaatse toegestaan.

Vasthouden en Waterberging van hemelwater

Vanwege een beperkt oppervlak aan open water en de toename van de bebouwing in Volendam is het risico op wateroverlast toegenomen. Het plangebied behoort tot het oude hoog gelegen deel van Volendam met weinig open water.

Als gevolg van het vorige Waterplan Edam-Volendam is al een groot aantal maatregelen genomen ter bestrijding van wateroverlast. Deze maatregelen zijn uitgevoerd. De maatregelen vallen buiten het plangebied of hebben geen invloed op de ruimtelijke ordening ter plaatse. Als uitwerking van het waterplan is er de afgelopen jaren extra waterberging in de Zuidpolder en langs de Zeddeweg in Volendam gerealiseerd om de polder aan de norm te laten voldoen. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen compenserende maatregel voorgeschreven zodat deze ontwikkelingen waterneutraal worden gerealiseerd en de polder dus aan de norm blijft voldoen.

Onderhavig plan betreft een in de bestaande situatie reeds (vrijwel) volledig bebouwde / verharde locatie. In de nieuwe situatie wordt de situatie eveneens grotendeels bebouwd c.q. verhard, maar hebben de grondgebonden woningen nog wel voor- en achtertuinen, waar in principe vrij kan afstromen. Hiermee neemt de oppervlakte bebouwd/verhard niet toe. Daarnaast zullen de parkeerplaatsen in halfverharding worden uitgevoerd, waardoor er water in de bodem kan infiltreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0040.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0041.jpg"

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Verhard (bestrating en bebouwing)   5.642,7 m²   5.390,0 m²  
Onverhard   2.115,4 m²   1.817,7 m²  
Half verhard     545,8 m²  
Totaal   5.642,7 m²   5.662,9 m²  

Er is in de huidige situatie 5.642,7 m² verharding (bestrating en bebouwing) aanwezig. In de toekomstige situatie zal 5.390,0 m² verhard zijn en 545,8 m² half verhard. Indien de half verharding voor de helft meegeteld wordt, zal in de toekomstige situatie de verharding 5.662,9 m² bedragen. Dit is vrijwel overeenkomstig (28 m² meer) dan de hoeveelheid verharding in de bestaande situatie. Er hoeft daardoor geen watercompensatie plaats te vinden.

De waterhuishoudkundige gevolgen zijn hierdoor zeer beperkt. Het hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en vertraagd afgevoerd naar de watergang.

Riolering

In het kader van het gemeentelijk rioleringsplan wordt in de nabijheid van het plan een gescheiden rioolsysteem aangelegd. Bij nieuwbouw wordt er naar gestreefd om hemelwaterafvoeren aan te sluiten op een gescheiden rioolstelsel, teneinde de hemelwater- en afvalwaterstromen verder te scheiden. Omtrent dit plan zijn met de gemeente nadere concrete afspraken gemaakt met betrekking tot de aansluiting op het gescheiden stelsel. Het hemelwaterrioolstelsel heeft hiervoor voldoende capaciteit. Het afvalwaterriool in het plangebied is een vrij-verval systeem, dat wil zeggen dat er geen rioolpersleidingen doorheen lopen. Binnen dit plan vindt aanpassing van de riolering plaats op het moment dat enkele ingrepen in de openbare ruimte aan de orde zijn.

Het hemelwater wordt zo lang mogelijk binnen het plangebied vastgehouden (gebufferd) en vervolgens vertraagd naar de watergang afgevoerd. Het vuilwater wordt derhalve aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Waterkwaliteit, schoonhouden en zuiveren

Ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit hebben de gemeente Edam-Volendam en HHNK in 2008 een afvalwaterakkoord gesloten.

De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:

  • voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater uit de afvalwaterketen;
  • goede dienstverlening tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • doelmatige en transparante bedrijfsvoering.

Methoden om deze doelen te bereiken zijn o.a. het afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen.

Zoals hierboven is aangegeven zal het hemelwater niet aangesloten worden op het vuilwaterriool. Er zullen zo min mogelijk uitlogende materialen worden toegepast in het bouwplan, waardoor de waterkwaliteit van het hemelwater zo min mogelijk vervuild raakt.

Het huishoudelijke afvalwater gaat via het gemeentelijke rioolstelstel naar de waterzuivering.

Ten oosten van het plangebied ligt op enige afstand het Markermeer. De dijk wordt ter plaatse verstevigd zodat de overstromingsrisico's afnemen. De versteviging is voor 2021 gereed.

Op dit water is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van toepassing. Beide kaders scheppen randvoorwaarden voor tal van activiteiten.

De planontwikkeling zal geen gevolgen hebben voor verzilting.

Watertoets

In het kader van de Watertoets heeft er overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier plaatsgevonden.

Het Hoogheemraadschap wijst er op dat deze locatie (de Volendammermeer) erg kwetsbaar is voor wateroverlast. Door de lage ligging ontstaat bij hevige neerslag snel inundatie. Al het water dat hier valt moet worden weggepompt; de snelheid waarmee dit gebeurd is sterk begrensd.

Binnen deze context zijn er vier essentiële punten waar de nieuwbouw aan moet voldoen:

  • Het vloerpeil moet voldoende hoog zijn, kelders zijn niet wenselijk.
  • De omgeving moet zo groen mogelijk worden ingericht.
  • Tijdelijke berging van water op daken is noodzakelijk, dit kan in de vorm van een groen blauw dak.
  • Duikers in de omgeving zouden een diameter van 800mm moeten hebben om de doorstroming te bevorderen.

Met deze vier punten is rekening gehouden in het ontwerp van voorliggende ontwikkeling:

  • In het plangebied worden geen kelders opgenomen en het vloerpeil wordt voldoende hoog gelegd.
  • Het perceel wordt zo groen mogelijk ingericht en de parkeerplaatsen worden uitgevoerd in half verharding waardoor het hemelwater vertraagd wordt afgevoerd.
  • Het water zal binnen het plangebied geborgen worden. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig. Groene daken zijn minder praktisch in verband met de zonnepanelen die toegepast moeten worden om in de energievoorziening van de woningen te voorzien.
  • Met de aanleg van duikers zal rekening gehouden worden met de voldoende doorstroming.

Daarnaast wijst het Hoogheemraadschap op een aantal maatregelen die de gemeente kan treffen, maar die los staan van het concrete plangebied.

Conclusie

De haalbaarheid van het plan op het gebied van water is hiermee aangetoond.

4.9 Archeologie

Algemeen

De provincie heeft met het project “CHW” de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland heeft een deel van het plangebied een aanduiding “hoge archeologische waarde” gekregen. Deze kaart werd tot voor kort altijd als onderlegger gebruikt. Echter, deze is niet verder geactualiseerd en als het ware opgegaan in de Leidraad L & C. De kaart geeft wel een goed beeld van te verwachten waarden en is dus relevant voor dit gebied.

Gemeentelijk beleid

Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie vastgesteld. Op de bij deze bij de beleidsnota behorende beleidskaart met de indeling van archeologiegebieden is het centrum van Volendam hoofdzakelijk als “donker blauw” aangeduid (categorie 4). Dat wil zeggen dat voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0042.jpg"

Uitsnede uit archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied

Archeologisch bureau-onderzoek

Inleiding

Om meer inzicht te krijgen in de verwachting en het gegeven dat in een deel van het plangebied ontwikkelingen verwacht worden, is in het kader van het bestemmingsplan Europaplein/Zeestraat e.o. archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een archeologische waardering. Deze is als Bijlage 9 opgenomen.

Archeologisch regime

Het onderzoeksgebied valt binnen een zone met het gespecificeerde archeologische regime van de vierde categorie, zoals beschreven in de beleidsnota archeologie van de gemeente Edam-Volendam (Husken & Nyst 2015). In deze zone geldt dat bij alle bodemverstoringen met een oppervlak van 2.500 m2 (of meer) en een diepte van 40 cm (of meer) archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en is als bijlage 9 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De belangrijkste conclusies volgen hierna.

Archeologische verwachting

Het onderzoeksgebied ligt aan de rand van het Markermeer, in een zone met een gespecificeerd archeologisch regime van de vierde categorie. Gedurende de prehistorie, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen was het terrein door zijn lage ligging vermoedelijk te nat voor bewoning. De IJe, een natuurlijke waterloop tussen Edam en Volendam, mondde hier uit in de Zuiderzee. Veenontginningen en dijkaanleg in de late middeleeuwen moesten het land bewoonbaar maken maar zetten een proces van bodemdaling in waardoor het natuurlijke riviertje de IJe slecht afwaterde en het Vollendammer meer ontstond. Het plangebied lag onder water. Ook na de drooglegging in 1633 zijn er geen aanwijzingen voor bewoning in het plangebied: op historisch kaartmateriaal is zichtbaar dat het plangebied een agrarisch karakter had (weidegrond).

Gezien voorgaande zijn de archeologische verwachtingen kortweg in navolgende tabel in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0043.png"

Gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied Julianaweg 95 te Volendam

Omdat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie tot en met de nieuwe tijd laag is, wordt aanbevolen om geen archeologische vervolgstappen te ondernemen. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog archeologische resten aan het licht komen, dan dient het bevoegd gezag - de gemeente Edam-Volendam - onmiddellijk hiervan op de hoogte gesteld te worden.

Conclusie

Het aspect archeologie werpt geen belemmering op voor onderhavig initiatief.

4.10 Cultuurhistorie

Algemeen

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden. Hierbij moet gedacht worden aan historische gebouwen, structuren (rooilijnen, verkavelingsstructuren) en/of landschapselementen (stuwwallen, enken etc.).

Toetsing

Onderhavig plangebied bevat geen gebouwen of andere elementen die zijn aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument. Ook in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijk monumenten aanwezig.

De omgeving van het plangebied (de uitbreidingswijk Volendam-west) heeft wel cultuurhistorische waarde. In de welstandsnota (zie ook paragraaf 3.5.6) is deze bestaande waarde beschreven. De wijk is qua opzet en vormgeving sterk verwant met het gebied Oud Volendam, met een rationele stedenbouwkundige structuur (veel rechthoekige 'blokken') en een eenvoudige vormgeving van de gebouwen.

Met deze bestaande cultuurhistorische waarde van de omgeving is bij de uitwerking van onderhavig plan rekening gehouden. Gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan komen ook de gewijzigde welstandscriteria ter inzage te liggen. De welstandscriteria zijn gedurende de totstandkoming van het ontwerp reeds aangepast. In het ontwerp schikken de nieuwe gebouwen zich in het bestaande rationele stedenbouwkundige patroon en de bebouwing past qua maatvoering, materiaalgebruik en vormgeving in de bestaande omgeving. Hiermee wordt de cultuurhistorische waarde van de wijk Volendam-west niet geschaad.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.11 Duurzaamheid

Algemeen

Lokale overheden hebben een belangrijke rol bij energiebesparing, duurzame energieopwekking en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Middels de "Duurzaamheidsagenda 2018-2022 Verantwoord Vooruit" heeft de gemeente Edam-Volendam aangegeven duurzaamheid als prioriteit te beschouwen, waarbij het Klimaatakkoord van Parijs een belangrijke inspiratiebron vormt.

Toetsing

De nieuwbouw wordt volledig gasloos en energieneutraal gerealiseerd, bij voorkeur met duurzame materialen. De gebouwen zullen voldoen aan BENG normen. Ook worden bodemwarmtepompen aangelegd en er worden zonnepanelen gesitueerd op het dak. Tot slot worden oplaadpunten voor fietsen en scootmobielen gerealiseerd. Het regenwater wordt binnen het plangebied opgevangen en vertraagd afgevoerd.

Dit alles draagt bij aan de duurzaamheid van het plan.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.12 Klimaatadaptatie

Algemeen

De gemeente Edam-Volendam tracht bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende ruimte te bieden aan een klimaatadaptatieve inrichting.

Toetsing

Zoals in paragraaf 2.2 reeds beschreven, krijgt het plangebied een klimaatadaptieve inrichting. Zo wordt het plangebied zo groen mogelijk ingericht, met langs de zuid- en westrand van het plangebied een brede groenstrook. Aan de Foksiastraat en de Julianaweg wordt een smalle groene strook langs de bebouwing gerealiseerd. Tevens worden de parkeervoorzieningen uitgevoerd in halfverharding en worden bomen aangeplant. Groenvakken tussen de afzonderlijke bouwblokken moeten zorgen voor een vertraagde afvoering van het hemelwater. De groene invulling, onder andere door de plaatsing van plantenbakken aan de muren en het aanplanten van bomen, draagt bij aan het reduceren van hittestress.

Conclusie

Het aspect klimaatadaptatie is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 5 Milieueffectbeoordeling

Besluit m.e.r

Algemeen

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De wettelijke basis voor de m.e.r. is de Wet milieubeheer. In de uitvoeringswetgeving, het Besluit m.e.r., staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het plan mogelijk maakt, de omvang ervan en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpMariaGoretti-vg01_0044.png"

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die qua omvang boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is.

Het planvoornemen voor de Julianaweg 95 wordt als een activiteit genoemd in bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r. Categorie D.11.2. Het planvoornemen valt namelijk onder 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarde is als volgt geformuleerd: “in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.”

Beoordeling

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van maatschappelijke bestemming naar 83 (zorg) woningen. De locatie ligt binnen de bebouwde kom en met wonen wordt geen milieubelastende functie mogelijk gemaakt. De locatie is nu ook al bebouwd.

Gezien de aard is sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. De activiteit is kleiner dan de genoemde drempelwaarde in de bijlage van het Besluit m.e.r. (een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2000 of meer woningen) waardoor er geen m.e.r-plicht is.

De activiteit valt daarom niet onder één van de categorieën van onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan is daarom niet m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er moet wel een toetsing plaatsvinden om te onderzoeken of er geen onevenredige nadelige milieueffecten ontstaan en er een m.e.r.- of m.e.r.-beoordeling plaats moet vinden.

M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zoals beschreven in paragraaf 4.7, heeft deze ontwikkeling geen invloed op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling (toets)

In de navolgende tabellen is kort de beschrijving van het project uiteengezet en vervolgens wat de te verwachten effecten zijn van de ontwikkeling op de omgeving. De conclusie daaruit is dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Aspect   beoordeling  
Omvang van het project   D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >= 100 ha of >= 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte >= 200.000 m2)
De oppervlakte van het totale projectgebied bedraagt circa 0,7 hectare. Het project beslaat zoals gesteld 83 (zorg) woningen, dus dit is onder de drempelwaarde.  
Cumulatie met andere projecten   Het plangebied maakt geen deel uit van een grotere ontwikkeling. Ook zijn er in de directe nabijheid geen vergelijkbare projecten in de ontwikkeling. Van cumulatie met andere projecten is dan ook geen sprake.  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Voor de bouw van de woningen worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout,
grond).
De nieuwe functies binnen het plan maken geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de direct nabijheid van het plangebied.
In het geheel legt het project hiermee geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen.  
Productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder   Tijdens de bouw van de nieuwe bebouwing wordt gewerkt met stikstof- en fijnstof-emitterende materieel (machines, etc.). De aanlegwerkzaamheden gaan in beperkte mate gepaard met afvalstoffen (zoals overtollig bouwmaterialen). Na de bouw is dit niet meer van toepassing. Daarnaast zorgt de toekomstige functie (wonen) niet voor verontreiniging op deze locatie. Dat voorliggend plan geen hinder veroorzaakt volgt uit navolgende tabel.  
Risico van ongevallen   Onderhavig project vormt geen risico voor de omgeving.  
Plaats van het project    
Bestaande grondgebruik   Op het huidige locatie waren maatschappelijke functies in gebouwen gevestigd. Deze gebouwen worden geamoveerd.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen.  

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Natuur
(gebiedsbescherming)  
Het uitgevoerde stikstofonderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op Natura 2000 -gebieden niet aan de orde zijn. Hiermee worden geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Natuur
(soortenbescherming)  
Met inachtneming van de ontheffing Wet natuurbescherming, de compenserende/mitigerende maatregelen en de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming, zijn de negatieve effecten op zijn hoogst beperkt. In ieder geval kan een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu worden uitgesloten.  
Verkeer   De nieuwe woonontwikkeling zorgt weliswaar voor een verkeersaantrekkende werking doch zonder te verwachten afwikkelingsproblemen op de bestaande infrastructuur. Gezien het voorgaande wordt wat betreft verkeer geen negatieve milieueffect verwacht.  
Geluid   Als gevolg van de nieuwe woonontwikkeling, zal het verkeer iets toenemen. De toename van de geluidshinder zal echter slechts beperkt zijn. Uit de Wet geluidhinder is af te leiden dat bij een geluidstoename van 1,5 dB de geluidstoename merkbaar toeneemt en mogelijk maatregelen gewenst zijn. Deze toename komt neer op een verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van circa 40%. Bij dit plan is evenwel te verwachten dat de verkeerstoename veel lager zal zijn dan 40%. Er is dus naar verwachting geen sprake van een merkbare geluidstoename.  
Archeologie   Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie tot en met de nieuwe tijd in het plangebied laag is. Het verwachte effect van de ontwikkeling voor wat betreft archeologie is zeer beperkt.  
Lucht   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Het plan draagt 'Niet in Betekenende Mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke verslechtering.  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen
bevolking)  
Lokaal  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   Nee  
Waarschijnlijkheid effect   Geen  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Geen  

Conclusie

Gelet op de geringe omvang en de ligging van het plan, leidt de bestemmingswijziging niet tot relevante milieueffecten. Het milieubelang wordt in het kader van dit bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen (zie verder hoofdstuk 4 Toets aan milieu- en omgevingsaspecten). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven en wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.

6.2 Opzet planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, met daarin onder meer de begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit hoofdstuk onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten bij de toepassing van de bepalingen van dit bestemmingsplan is aangegeven.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels, waarin de bestemmingen nader worden verklaard, die op de digitale verbeelding aan de gronden zijn toegekend, met in begrip waarvan de gronden mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels voor onder meer afwijkingsmogelijkheden. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft staan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.

Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is.

De bestemmingen die in het plangebied zijn opgenomen, worden hieronder nader beschouwd.

6.3 Bestemmingen

De in het plan voorkomende bestemmingen zijn beperkt van omvang. Het plan betreft een postzegelbestemmingsplan dat op maat wordt opgesteld teneinde de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierna volgt een nadere toelichting van de in het plan opgenomen bestemmingen.

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Binnen het plangebied ligt een elektriciteitshuisje. Deze heeft, net als in de geldende regeling, een specifieke regeling gekregen.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden gelegen langs de oost- en zuidrand van het plangebied. De bestemming dient de groene invulling van het bouwplan te garanderen en maakt onder meer plantsoenen, groenstroken en overige beplanting mogelijk. Verder is het ook toegestaan waterpartijen, of andere voorzieningen van openbaar nut op te richten. Hierbij moet gedacht worden aan speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen of openbare nutvoorzieningen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel worden gebouwd, mits niet hoger dan 3 m. Speelvoorzieningen mogen maximaal 4 m hoog worden.

Artikel 5 Tuin

Aan de voorzijden van de grondgeboden woningen is een tuinbestemming opgenomen. Hierdoor ontstaat enige afstand tussen de woonbokken en het openbare gebied.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

Het deel van de Foksiastraat dat binnen het plangebied ligt, heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor met name een gebruik als verkeersgebied voor zonder doorgaande functie. Er is een mogelijkheid opgenomen om tussen het bouwblok aan de Julianaweg en de Meergracht een overbouwing te realiseren. Deze is specifiek aangeduid met 'specifieke bouwregels'. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Voor een aantal specifieke bouwwerken zijn hoogten opgenomen, zoals voor speelvoorzieningen (4 m) en vlaggenmasten (5 m). De bouwwerken die niet specifiek benoemd zijn mogen maximaal 3 m worden.

Artikel 7 Wonen

Binnen de woonbestemming, die het overige gedeelte van het plangebied vormt, is het mogelijk de voorgenomen (zorg)woningen te bouwen. De zorgwoningen zijn specifiek aangeduid. De (zorg)woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het maximaal toegestane aantal woningen is vastgelegd in de regels. Op de verbeelding zijn de maximaal toegestane bouwhoogten opgenomen. Deze zijn afgestemd op het stedenbouwkundig plan zoals dat thans voorligt. Via beeldkwaliteitscriteria wordt een verdere zorgvuldige inpassing van de gebouwen gegarandeerd.

Bijbehorende bouwwerken (dat zijn aan- en uitbouwen, overkappingen of bijgebouwen) mogen in het achtererfgebied worden opgericht. Buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% van het achtererfgebied, met een maximum van 40 m2, worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken. Bovendien mogen aan- en uitbouwen niet breder zijn dan 50% van de gevelbreedte van de gevel waaraan de aan- of uitbouw gebouwd is. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen op het gehele bouwperceel worden gebouwd. Voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf geldt een maximum bouwhoogte van 1 m, terwijl erf- en terreinafscheidingen op het achtererf maximaal 2 m hoog mogen zijn. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

In elke woning mag door bewoners een aan-huis-verbonden-beroep (zoals van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch) worden uitgeoefend, mits niet meer dan 20 m2 aan vloeroppervlak voor dat beroep wordt gebruikt. Het aantal eventuele cliënten mag niet meer dan 2 tegelijk bedragen. Bovendien zijn zaken als horeca-activiteiten en reclame-uitingen niet toegestaan. Detailhandelsactiviteiten zijn slechts toegestaan voor zover het gaat om beperkte verkoop van aan het beroep gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.

Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden-bedrijf (zoals consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten) is slechts toegestaan met een omgevingsvergunning.

Algemene regels

Naast de specifieke bestemmingen, zijn ook algemene regels opgenomen, zoals een anti-dubbeltelregeling en overgangsrecht. Deels zijn deze geformuleerd volgens de wettelijke vereisten, deels volgen deze het geldende bestemmingsplan. Aanvullend zijn de parkeernormen vastgelegd. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hiervan af te kunnen wijken.

6.4 Verbeelding

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP 2012, in elektronische vorm worden vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld.

Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.

Mocht tussen de inhoud van het analoge / papieren plan en de elektronische weergave / digitale vorm een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan.

Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart (GBKN) gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

7.1.1 Wettelijk kader

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het nemen van een ruimtelijk besluit, een exploitatieplan te koppelen. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens art. 6.2.1 Bro onder andere verstaan de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen. Er is derhalve sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 Wro) zoals een vooraf afgesloten privaatrechtelijke overeenkomst.

7.1.2 Beoordeling en conclusie

Tussen de gemeente Edam-Volendam en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waardoor het kostenverhaal is verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. Alle mogelijke overige kosten voor onder andere het plan worden bekostigd door initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie

Er heeft een participatieproces met de buurt plaatsgevonden. Navolgend wordt dit proces kort besproken. Een uitgebreider verslag van het participatieproces is in Bijlage 10 opgenomen.

Op 8 juni 2021 heeft de eerste participatiebijeenkomst plaatsgevonden. In verband met de destijds geldende corona maatregelen, heeft deze bijeenkomst digitaal plaatsgevonden. Deze eerste bijeenkomst was een informatieve en participatieve bijeenkomst. Omwonenden en toekomstige bewoners kregen de ruimte om input op het plan te leveren. Bij de bijeenkomst waren ongeveer 65 personen (meekijkers niet meegenomen) digitaal aanwezig.

Tijdens de bijeenkomst zijn presentaties gegeven door Stichting Woningbeheer De Vooruitgang, de gemeente Edam-Volendam en de architect (RU+AP). Vervolgens was het de beurt aan de deelnemers om hun meningen en ideeën te delen. Tevens konden zij via hun telefoon een selectie maken tussen de verschillende voorbeelden die de architect presenteerde.

Op 11 oktober 2021 heeft de tweede participatiebijeenkomst plaatsgevonden. Als gevolg van de versoepeling van de coronamaatregelen vond dit overleg fysiek plaats in de AMVO in Volendam. Bij deze bijeenkomst waren 150 à 160 personen aanwezig. Tijdens de bijeenkomst heeft de initiatiefnemer (Stichting Woningbeheer De Vooruitgang) de stand van zaken besproken. Tevens heeft de architect (RU+AP) het laatste schetsontwerp gepresenteerd. Dit ontwerp is mede tot stand gekomen op basis van input uit de eerste participatiebijeenkomst. Na deze presentatie zijn vier foamborden opgehangen, waarop de deelnemers hun ideeën en meningen konden delen. Deze input is vervolgens meegenomen in het verdere proces.

Daarnaast hebben nog aparte bijeenkomsten plaatsgevonden met bewoners van de Meergracht en de bewoners van de Foksiastraat. De bijeenkomst met de bewoners van de Foksiastraat ging over de inrichting van de Foksiastraat.

7.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient vooroverleg gevoerd te worden met belanghebbende instanties. Belangen van Rijk, provincie en buurgemeenten worden niet geraakt. Ook hebben Rijk en provincie aangegeven geen belang te hebben bij dit soort binnenstedelijke ontwikkelingen, waardoor vooroverleg met deze instanties niet nodig is. Een watertoets heeft plaatsgevonden. Er heeft in het kader van de watertoets afstemming met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) plaatsgevonden. In paragraaf 4.8 is daar nader op ingegaan. Ook zal verdere afstemming met het Hoogheemraadschap plaatsvinden bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden. Het ontwerp is gelijktijdig met de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan nogmaals toegezonden aan het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap heeft laten weten dat zij niets meer heeft aan te merken op het bestemmingsplan "Maria Goretti Locatie", te Volendam. Alle eerder genoemde punten zijn meegenomen in het plan.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Maria Goretti”, alsmede de hieraan gerelateerde ontwerp-omgevingsvergunning voor de bouw van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen en het “Ontwerpbesluit vaststelling hogere grenswaarden geluid woningen Julianaweg 95 te Volendam” hebben vanaf 22 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpbestemmingsplan, de ontwerpomgevingsvergunning en/of het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid. Daarbij diende men duidelijk te vermelden of de zienswijze betrekking heeft op het ontwerpbestemmingsplan, de ontwerp-omgevingsvergunning of het ontwerpbesluit vaststelling hogere grenswaarden geluid.

De bekendmaking is op 19 juni 2023 gepubliceerd in het nieuwsblad De NIVO, het gemeenteblad (voorheen staatscourant), op de gemeentelijke website en op ruimtelijkeplannen.nl.

Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 2 schriftelijke zienswijzen ingediend. Beide zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Deze zienswijzen zijn in de Reactienota zienswijzen samengevat en van een antwoord voorzien. Deze nota is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan aangepast. De aanpassingen van het bestemmingsplan zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen, deze nota is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting.