Plan: | Industrieterrein Oosthuizerweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bpITOosthuizerweg-vg01 |
In het noordwestelijk deel van de Gemeente Edam-Volendam, ten westen van de provinciale weg N247, ligt het industrieterrein Oosthuizerweg. De vigerende bestemmingsplannen zijn verouderd en deels onvolledig. Actualisering is daarom gewenst. Voorts bestaat het voornemen om het bestaande industrieterrein uit te breiden met een bruto oppervlakte van ca. 8,9 ha. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor het bestaande industrieterrein, alsmede in de voorgenomen uitbreiding.
Het plangebied industrieterrein Oosthuizerweg is driehoekig van vorm en heeft duidelijke begrenzingen:
De oppervlakte van het totale industrieterrein na uitbreiding bedraagt circa 43 ha.
Afbeelding 1
Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan vigeren op dit moment nog de volgende bestemmingsplannen:
Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 1974
(Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zeevang,
waarbij na een grenscorrectie dit gebied tot het grondgebied van de gemeente
Edam-Volendam is gaan behoren);
Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 18 maart 1975.
Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 6 oktober 1975;
Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 26 oktober 1976.
Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 juli 1988;
Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 14 februari 1989.
Het merendeel van het bestaande industrieterrein is geregeld in het bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" en de eerste herziening daarvan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding met bijbehorende planregels en bijlagen, alsmede een toelichting op het plan. Deze toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken.
In hoofdstuk 1 is de aanleiding van het plan beschreven en aangegeven op welk gebied dit bestemmingsplan van toepassing is. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plangebied en de beschouwing van de uitbreiding. Hoofdstuk 3 behandelt de voor het plan relevante beleidskader van rijk, provincie en regio en vanzelfsprekend het eigen gemeentelijke beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de bestemmingen beschreven zoals ze in de regels zijn opgenomen. Verder is in hoofdstuk 6 stilgestaan bij de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de inspraak en overlegreacties en bevat hoofdstuk 8 de nota van zienswijzen en de nota van wijzigingen.
Het industrieterrein is ten westen van de provinciale weg N247 gesitueerd tussen de Oosthuizerweg en de Purmerringvaart en ligt ten noorden van de verbinding naar Purmerend, Groot Westerbuiten-Edammerweg. Het is als werkgebied voor de eigen bevolking goed bereikbaar, met voldoende afstand tot de bebouwde kom van Edam. Met de provinciale weg als oostelijke begrenzing is een goede verbinding met het regionale en nationale wegennet gegarandeerd.
In de oostelijke flank van het plangebied ligt van oudsher een schoolgebouw dat recent is uitgebreid. Deze school (voorheen de LTS) betreft de scholengemeenschap "De Triade" ten behoeve van MAVO, HAVO/VWO en VMBO-onderwijs; ten zuiden is de ruimte tussen de Ambachtstraat en Groot Westerbuiten eind jaren '90 ingevuld met woningbouw en een (uitbreiding van een groot) parkeerterrein.
De zuidwestgrens is het Zeevangsdijkje/Edammerdijkje en de noordgrens een kavelsloot in de agrarische polder van Zeevang, tevens grens met de gelijknamige gemeente Zeevang. Halverwege het Zeevangsdijkje ligt, op de grens van het bestaande industrieterrein en de uitbreiding, een klein terrein waarop in beginsel drie woonwagens zijn toegestaan, die onder het overgangsrecht zijn gebracht (zie voor een nadere toelichting hierop hoofdstuk 5 van deze toelichting). Dit perceel heeft voorts, uitgaande van het huidige gebruik, de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen, behoudens de oudijzerhandel en het houden van paarden, welk gebruik eveneens onder het overgangsrecht is gebracht.
Naast het industrieterrein omvat het plangebied tevens:
De voorgenomen uitbreiding van het bestaande industrieterrein wordt planologisch mogelijk gemaakt op basis van onderhavig bestemmingsplan. Daarbij wordt het bestaande terrein gecompleteerd met de nog resterende onbebouwde agrarische gronden (driehoek) tussen de gemeentegrens en de Purmerringvaart.
Het bestaande industrieterrein is ruim 34 ha groot; met de uitbreiding van een bruto oppervlakte van circa 8,9 ha zal het totaal derhalve ca. 43 ha omvatten.
De stedenbouwkundige structuur van het bestaande gedeelte is in feite bepaald door de onderliggende (oorspronkelijke) agrarische kavelstructuur - min of meer haaks op de N247 - en vervolgens door het uitgangspunt om zo efficiënt mogelijk te verkavelen.
Er is sprake van een rechthoekig stratenstelsel, dat aan de westzijde is aangepast aan de richting van de Purmerringvaart. Binnen de ontsluitingsstraten - met een profielbreedte van 10,00 m - zijn (in principe) alle gronden uitgegeven aan bedrijven.
De meeste gebouwen zijn geplaatst tegen de bebouwingsgrenzen die op 5,00 m uit de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" zijn gelegd, dan wel evenwijdig hieraan. De straatgevels verschillen sterk voor wat betreft gevelbreedte, materiaalgebruik en kleurstelling. In de hoogte is de differentiatie geringer vanwege de geldende maximale bouwhoogte inclusief de op dit onderdeel in het verleden verleende vrijstellingen. Er zijn kavels, waar het bebouwbare gedeelte voor bijna 90% is benut, terwijl bij andere kavels een groot deel onbebouwd is gebleven. Meestal betreft het relatief grote vestigingen met buitenopslag van goederen of materieel, dan wel het parkeren op eigen erf.
Een fenomeen van de laatste 5 jaar is het realiseren van zgn. "bedrijfsverzamelgebouwen". Bij deze complexen is het veelal noodzakelijk gebleken de interne ontsluiting voor een deel binnen het bebouwingsvlak te realiseren.
Binnen het bestaande industrieterrein is weinig groen van enige betekenis aanwezig. Slechts langs één van de straten - te weten het zuidelijk deel van de Nijverheidstraat - is aanvankelijk binnen het straatprofiel een structurele groenstrook opgenomen. Daarvan is inmiddels weer een gedeelte uitgegeven. Aan de Beitelstraat is bij een van de grote vestigingen een smalle groenstrook op eigen terrein ingericht; verder komen slechts zeer sporadisch groen ingerichte voorterreinen voor.
Aan de zuidwestrand is - in principe voor een onbebouwde, al dan niet gedeeltelijke groene invulling - een strook van 5,00 m buiten de bouwvlakken gehouden, maar deze is in de praktijk meestal in gebruik voor opslag e.d.
Na reconstructie van de rotonde aan de noordoostrand blijft nog een beperkte groen- en waterstructuur over langs de provinciale weg N247. De voorgevels van de gebouwen liggen voor een deel zodanig terug, dat aldaar een representatief voorterrein is ingericht.
Het bestaande industrieterrein wordt op twee plaatsen ontsloten. De meest gebruikte ontsluiting is die aan de zuidzijde, vanaf de kruising met de Singelweg. Deze ontsluiting ligt gunstig voor het verkeer van en naar de binnenstad, met name voor het lokale fietsverkeer.
De andere ontsluiting betreft de aansluiting via de rotonde op de Hoornse Jaagweg.
Vanaf de twee genoemde ontsluitingen wordt het verkeer over het industrieterrein verdeeld via de (parallel aan de N247 lopende) Oosthuizerweg over de Expeditiestraat, de Nijverheidstraat en de Ambachtstraat.
Het wegenpatroon in het gebied weerspiegelt de verkaveling: rechthoekig. Het schuine beloop van de afsluitende Purmerringvaart zorgt bij de zuidwestelijke kavels voor een verdraaiing in dit patroon.
Het profiel van de wegen met een rijweg van 6,00 m breed is voor hedendaagse begrippen niet ruim bemeten, maar gelet op de schaal van het terrein wel aanvaardbaar en ook functioneel.
De interne structuur is daarentegen minder logisch (in hoofdstuk 2, onder paragraaf 2.3.3 en hoofdstuk 3, onderdeel 3.3.6, wordt nader ingegaan op deze interne structuur), omdat weinig doorgaande lijnen in het plangebied voorkomen. Het industrieterrein heeft echter geen doorgaande verkeersfunctie, behoudens de regionale hoofdfietsroute van de Stadsregio Amsterdam.
Het bestaande wegenpatroon wordt bij de uitbreiding met vergelijkbare dimensionering voortgezet. Wel zal extra aandacht worden besteed aan onder andere een meer logische verkeersstructuur, het laden en lossen en voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
De instroom van bedrijfsvestigingen heeft vanaf het midden van de jaren zeventig tamelijk schoksgewijs plaatsgevonden. Het gevolg is een grote variëteit van oude en nieuwe identiteiten en kwaliteiten, waarbij het bindende kader slechts wordt gevormd door het wegenpatroon, de daarbij behorende rooilijnen en - zij het in mindere mate - de maximale bouwhoogte.
Bij de meeste vestigingen, zeker bij de grotere complexen, hebben de panden de maximale bouwhoogte - al dan niet met de daarbij mogelijke vrijstelling - opgezocht (tussen de 7,00 m à 8,00 m), maar er is ook een aantal panden beduidend lager met zelfs één bouwlaag.
De relatief wat oudere bedrijfspanden zijn overwegend vrij ongelede, rechthoekige bouwmassa's met een platte afdekking of met een zeer flauw zadeldak en een uitgesproken utilitaire vormgeving en sober materiaalgebruik. Bij gebouwen van recentere datum is meer aandacht voor de verschijningsvormkwaliteit gegeven en/of zijn de gebouwdelen met een kantoorfunctie representatief verzelfstandigd.
Het accent ligt binnen het industrieterrein overwegend op sobere en doelmatige oplossingen; aan de kant van de Oosthuizerweg/Hoornse Jaagweg is meer aandacht besteed aan de representativiteit in samenhang met de aldaar aanwezige groen- en watervoorzieningen. Hiermee is toch in zekere mate bereikt, dat dit aanzicht een zekere kwaliteit heeft, waardoor dit gedeelte meer valt aan te merken als een "visitekaartje" van het gebied.
Hoewel aan de zijde van de provinciale weg en plaatselijk binnen het gebied sprake is van een aantal opvallende, representatieve verschijningsvormen van gebouwen, moet voor het gehele gebied worden vastgesteld, dat het aan een samenhangende beeldkwaliteit ontbreekt. Ook een zekere kwalitatieve inrichting van de openbare ruimte ontbreekt, met uitzondering van de zone langs de Oosthuizerweg. Van de aanzet van een structurele begeleiding met groen langs de Nijverheidstraat is nog slechts het oostelijke gedeelte herkenbaar aanwezig.
Het huidige wegprofiel van 10,00 m voorziet in een rijbaan van 6,00 m met aan weerszijden een randstrook van 2,00 m, waarin leidingen zijn of kunnen worden geprojecteerd en waarop kan worden geparkeerd. Buiten de rijbaan beginnen de bedrijfskavels, overwegend met inachtneming van een 5,00 m brede strook, welke in beginsel onbebouwd moet blijven. In de praktijk heeft deze strook een ruim en zeer verschillend gebruik gekregen, waaronder verharding, laad- en losvoorzieningen en hekwerken.
In een aantal gevallen is in deze strook de ruimte gebruikt voor gebouwen en constructies voor technische voorzieningen en productiemiddelen (waaronder silo's), fietsenstallingen en diverse containers. Vervolgens worden deze onbebouwde stroken ook gebruikt voor opslag van niet meer gebruikte goederen (o.a. pallets, stenen, grond) en afgedankt materieel. Slechts op een enkele plek (o.a. Beitelstraat) heeft in deze strook een invulling met groen plaatsgevonden. Dit is vaak onvoldoende gecontinueerd en heeft slechts gedeeltelijk plaatsgevonden. Al met al leidt dit tot een minder aantrekkelijk beeld en is het van belang zowel in regelende als in didactisch/informatieve zin hieraan in de toekomst meer aandacht te schenken.
In de overgang naar het landschap is aan de noordoost- en noordwestzijde van het gebied een verbrede sloot met een groene zone gereserveerd. De aard en omvang van de beplanting is langs het bestaande gedeelte (nog) niet zodanig, dat reeds gesproken kan worden van een "landschappelijke" overgang, maar de potentie is er wel om dit in de nabije toekomst krachtiger vorm te geven. Voor het nieuwe gedeelte zal eveneens worden gekozen voor een bomenrij, omdat dit het meest rustige beeld geeft en landschappelijk gezien de beste waarborg geeft voor een goede overgang naar het landelijk gebied.
In de gemeentelijke Structuurvisie, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 februari 2009, is in deel B (toelichting) op pagina 17 e.v., de gemeentelijke ruimtebehoefte aan industrieterrein tot 2030 nader beschouwd. Uit dit beleidsdocument volgt dat tot 2020 een (lokale) bedrijfsterreinbehoefte van ca. 20 ha wordt verwacht. Een doorkijk tot 2040, met inachtneming van een dalende lijn in de lokale bedrijfsterreinbehoefte, wijst uit dat naar verwachting in die periode nog een extra behoefte bestaat van ca. 10 ha. Voorts is in de Structuurvisie het beleid bepaald hoe de komende jaren in deze lokale bedrijfsterreinbehoefte kan worden voorzien.
De conclusies in dit verband zijn op hoofdlijnen:
Naast deze beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen is in de periode juni-augustus 2011 gemeentebreed opnieuw een behoefte inventarisatie naar industriegrond gedaan. In totaal zijn er 701 formulieren verzonden en hiervan is een aantal van 236 retour ontvangen. De conversie van het percentage retour ontvangen formulieren bedraagt daarmee 33,7%.
Op basis van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in augustus 2014 nogmaals de economische behoefte in kaart gebracht. In het behoefteonderzoek van 2014 zijn tevens de ondernemers van de gemeente Zeevang betrokken. In totaal is aan 1573 bedrijven en ondernemers in de gemeente Edam-Volendam en Zeevang het enquêteformulier toegezonden. Hiervan is een aantal van 372 formulieren retour ontvangen, zijnde 23,6 %.
In onderstaande tabel is een verkorte weergave opgenomen van wat de uitkomsten zijn van zowel de behoefte-inventarisatie van 2011 als die van 2014.
2011 | 2014 | |
Behoeftevraag | aantal m² | |
Behoeftevraag per direct | 87.097 m² | 39.930 m² |
Behoeftevraag 2015 - 2020 | 11.575 m² | 35.275 m² |
Totaal netto | 98.672 m² | 75.205 m² |
Totaal netto x 1,67 = bruto | 164.782 m² | 125.592 m² |
Als toelichting op deze resultaten zijn nog de volgende aspecten van belang.
2011 | 2014 | |
Aspect | in absolute zin | |
Totaal aantal geïnteresseerd | 48 | 52 |
Bouwgrond | 43 | 38 |
Voor verzamelgebouw | 5 | 14 |
Verplaatsen (met uitbreiding) van huidige locatie naar terrein "Oosthuizerweg" | 20 | 22 |
Nieuw te vestigen of tweede vestiging | 23 | 30 |
Binnen de retour ontvangen enquêteformulieren in 2014 is de behoefte in vierkante meters van een zevental ondernemers nog niet bekend en ook niet meegenomen in de behoeftevraag. Deze ondernemers weten nog niet hoeveel vierkante meter zij denken nodig te hebben. In werkelijkheid ligt de behoeftevraag in 2014 iets hoger.
In 2011 was er nog behoefte aan 98.672 m² netto aan percelen industriegrond. Onder de huidige economische omstandigheden is er binnen de gemeente in 2014 nog steeds sprake van een netto behoefte van 66.075 m², voor uitsluitend de locatie Oosthuizerweg. Daar bovenop kan er nog sprake zijn van een netto behoefte van 5.790 m², in verband met een aantal ondernemers die nog geen keuze hebben kunnen maken tussen een locatie aan de Oosthuizerweg of een locatie binnen de regio. In totaal is er sprake van een nette behoefte is 3.340 m² voor een locatie binnen de regio.
In dit kader wordt nog opgemerkt, dat een (grote) ondernemer binnen de gemeente recent heeft aangegeven in het jaar 2017 behoefte te hebben aan 50.000 m² industriegrond, waarbij hij nog geen keuze heeft kunnen maken tussen de locatie aan de Oosthuizerweg of een locatie binnen de regio.
Met deze nieuwe behoefte-inventarisatie is in ieder geval duidelijk en opnieuw bevestigd, dat de behoefte naar percelen industrieterrein binnen de gemeente bestaat.
De uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg is een ontwikkeling die een nadere uitwerking behoeft. Bij deze uitwerking is ervoor gekozen om daarvoor een Inrichting- en verkavelingsplan op te (doen) stellen (zie bijlage 2). De achtergrond hiervan is geweest dat een aantal verschillende aspecten van deze uitbreiding nog onvoldoende waren uitgekristalliseerd, alvorens de besluitvorming over het planologische regime hiervoor in gang kon worden gezet en afgerond.
Het Inrichting- en verkavelingsplan kan worden gezien als een integraal onderdeel van de toelichting van dit bestemmingsplan en vormt daarvoor als het ware een "onderlegger". Dit plan dient mede ter vergroting van het inzicht omtrent de kosten die samenhangen met de realisering van onderhavige uitbreiding.
Het Inrichting- en verkavelingsplan kent de volgende opbouw:
Als onderdeel van het Inrichting- en verkavelingsplan is in de bijlage (behorend bij hoofdstuk 7) een kostenbegroting opgenomen, die mede als input voor de exploitatieopzet heeft gediend.
De verdere uitwerking zal gestalte krijgen door in eerste instantie te besluiten tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan, inclusief het Inrichting- en verkavelingsplan, beiden al dan niet na het aanbrengen van wijzigingen.
Nadat dit is gebeurd kunnen de verschillende onderdelen van het Inrichting- en verkavelingsplan besteksgereed worden gemaakt en kan worden begonnen met het bouwrijp maken. Hierna volgt de uitgifte van de kavels op basis van het gemeentelijk gronduitgiftebeleid.
Wegenstructuur
De wegenstructuur van de uitbreiding van het industrieterrein wordt aangetakt op de in asfalt uitgevoerde hoofdroute van het bestaande industrieterrein. Door de situering van de wegenstuctuur van de voorgenomen uitbreiding, maakt die als zodanig geen onderdeel uit van die hoofdontsluiting, zodat er om die reden voor is geopteerd, onderhavige wegen in klinkerbestrating uit te voeren. In verband met deze keuze wordt uitgegaan van een wegprofiel met een rijbaan van 6,00 m in combinatie met leidingstroken ter weerszijden van 2,00 m. Aan beide zijden van de openbare weg wordt - aansluitend op het profiel - een strook van 8,00 m van de uit te geven kavels buiten het bebouwingsvlak gehouden. Ten opzichte van het huidige plan is dit een verruiming van 3,00 meter waarmee wordt beoogd de opzet van de ruimtelijke structuur te verbeteren. De extra 3,00 meter aan de voorzijde is bedoeld om het laden en lossen, alsmede het parkeren op eigen terrein (meer) te stimuleren. Ook kan de beschikbare ruimte eventueel (vrije keuze) worden gebruikt voor een bescheiden groenstrook als terreinafscheiding.
Juridisch-planologische uitgangspunten planregeling
Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan wordt gewerkt conform de SVBP 2012 en de zoneringsystematiek van de VNG.
Meer in het bijzonder gelden voor de uitbreiding de volgende uitgangspunten:
Een ander belangrijk punt hierbij zijn de bouwhoogtes. Het vigerende bestemmingsplan kent een toegestane bouwhoogte van 7,00 m met een mogelijkheid tot vrijstelling tot maximaal 10,00 m. Op grond van een vrijstellingsbeleid uit het verleden is incidenteel voor een beperkt aantal locaties medewerking verleend aan een afwijkende bouwhoogte, variërend van 11,00 tot 16,00 m. (Op grond van de inventarisatie in het kader van het nieuw op te stellen bestemmingsplan is op perceelniveau bekend welke bouwhoogtes (exact) zijn vergund). De opgenomen bouwregels voor de bouwhoogtes in dit bestemmingplan zijn gebaseerd op de volgende elementen:
Groen en water
Voor het bepalen van de groen- en waterstructuur is een aantal specifieke keuzes gemaakt:
Ad. a.)
Vanwege een goede landschappelijke overgang, alsmede in verband met de wateropgave is het wenselijk om aan de noordgrens de sloot te verbreden. De breedte is daarmee afgestemd op het noodzakelijke waterbergend vermogen van het oppervlakte- water binnen het nieuwe gebied. De breedte van deze sloot is vastgesteld op ongeveer 7,50 m.
Ten aanzien van de beoogde landschappelijke overgang is gekozen voor de oplossing, zoals die in hoofdstuk 6 en bijlage 1.8 van het Inrichting- en verkavelingsplan nader is beschreven.
Met deze invulling wordt zowel voldoende recht gedaan aan het streven te komen tot een landschappelijk verantwoorde afronding van de voorgenomen uitbreiding (overgang) als wens de ecologische waarden van het aangrenzende gebied enerzijds te respecteren en anderzijds zoveel mogelijk te compenseren.
Ad. b.)
De zgn. "westelijke punt" behoeft qua ontsluiting en verkaveling extra aandacht. Daarbij is het juist op deze plek, waar buitendijks natuurlijke waarden zijn geconstateerd (o.a. in de rietkragen). In het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied" dat op dit moment wordt opgesteld, zal hiervoor een passend planologisch regime worden opgenomen. Een ander, apart aandachtspunt is de in de nabijheid van het nieuw te ontwikkelen industrieterrein, echter buiten het plangebied, gelegen boerderij inclusief woonhuis (in het kader van de inspraakprocedure voor dit bestemmingsplan heeft met belanghebbende nader overleg plaatsgevonden). Deze beide aspecten hebben geleid tot de keuze om hier het grootste deel van het noodzakelijke waterbergend wateroppervlakte te realiseren. Daardoor ontstaat tevens de mogelijkheid om een reële compensatie te leveren voor natuurlijke waarden, welke elders in het uitbreidingsgebied mogelijk verloren (zijn) (ge-)gaan.
Ad. c.)
Bij het structureren van het uitbreidingsgebied is één van de mogelijke afwegingen om de bestaande groen- en waterzone aan de westzijde van het bestaande industrieterrein te laten vervallen om met de uitgeefbare kavels direct op het bestaande gebied te kunnen aansluiten. Om verschillende redenen is het uitgangspunt gevolgd daarvoor niet te kiezen, maar om in ieder geval de waterzone juist iets te versterken.
De groen component in de inrichting van het bestaande gebied is tamelijk onderbedeeld. Echter, het op deze plek toevoegen van nieuw groen leidt niet of nauwelijks tot enige meerwaarde. Dit heeft zowel te maken met de oppervlakte die kan worden toegevoegd, de ligging en het beheersaspect (onderhoud).
Het gedeeltelijk laten vervallen van de sloot aldaar is evenwel géén optie: enerzijds is doodlopend water ongewenst, anderzijds zal bij het vervallen van water in deze zone, elders water moeten worden gecompenseerd, terwijl de huidige situatie ook nog eens een betere spreiding geeft.
Ad. d.)
Aanvankelijk is bij deze zone gekozen voor het aanbrengen van een groenstrook aan de achterzijde (= dijkzijde) van de bedrijven en voor het verbreden van de sloot. Dit laatste zodanig dat een efficiënte begrenzing van de bedrijfskavels ontstaat. Hierbij verwijdt de sloot zich naar het noorden. Tevens is hier aan de zuidzijde - nabij het bestaande bedrijfsperceel - nog een extra vijverpartij ingebracht om het uiteindelijk noodzakelijke waterbergend oppervlak te bereiken.
Vervolgens zijn echter vraagtekens gezet bij de stabiliteit van de ringdijk. Deze zou bij een dergelijke ligging van de sloot verslechteren. Het onderzoek van Geo-Delft naar de stabiliteit kade Purmerringvaart d.d. 8 juli 2004, met kenmerk CO-414560.0005 (uitgevoerd na overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) zie bijlage 14 -I&V-plan - bijlage 2.2.1 heeft uitgewezen, dat het voor de noodzakelijke stabiliteit gewenst was om de sloot 1,00 m "landinwaarts" - gerekend vanaf de voet van de dijk - te verschuiven. Los hiervan is op termijn een dijkversterking noodzakelijk, die zal worden geïnitieerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: "HHNK"). Een directe urgentie hiertoe is niet aan de orde, maar het kan wel wenselijk zijn om de watercompensatiemaatregelen, c.q. de slootverschuiving, en de maatregelen die samenhangen met de dijkversterking verder op elkaar af te stemmen en zo mogelijk te combineren.
Toen ook kanttekeningen werden gezet bij het onderhoud van de 5,00 m brede groenstrook achter de bedrijfspercelen, is uiteindelijk ervoor gekozen om deze strook geheel aan de voet van de ringdijk toe te voegen en aldaar laagblijvende, bij het landschap passende begroeiing (rietkragen) en enkele bomen aan te brengen.
Aldus gesitueerd is de strook een meer vanzelfsprekend onderdeel van het (openbare) dijklichaam. De strook biedt goede mogelijkheden voor een groene invulling en afscherming van het industrieterrein. Onderhoud van deze strook is door de goede bereikbaarheid vanaf de dijk goed mogelijk en valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Over de inrichting en beplanting van de strook tussen de teen van de dijk en de sloot heeft reeds eerder overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en het HHNK.
Het verplaatsen van de 5,00 m brede strook naar de dijk toe heeft als consequentie dat de freatische lijn omhoog gaat (de waterlijn tussen het boezemwater en de dijksloot). Deze stijging leidt mogelijk tot een drassige onderberm. De maatregelen die de gemeente in het voorkomende geval zal treffen om deze drassige situatie tegen te gaan, hangen samen met de uitkomst van het nader overleg met het HHNK voor de uitvoering van de werkzaamheden in de strook grond van het onderdijklichaam ter plaatse. Mogelijkheden in dat verband zijn de (partiële) ophoging van de onderberm of het aanleggen van drainage waardoor de freatische lijn op het huidige peil wordt gehouden. Onderhavige verschuiving heeft geen (negatieve) gevolgen voor de hoeveelheid uit te geven industriegrond.
Uit te geven kavels
De opzet en structuur van het uitbreidingsgebied, waaronder de ontsluiting en wegenstructuur ,alsmede de groen- en waterstructuur, wordt grotendeels bepaald door de (benodigde) ondergrens van de bouwvlakdiepte op de uit te geven kavels. Deze ondergrens bedraagt idealiter 30,00 m. Mede omdat de mogelijkheden op dit onderdeel bij het opstellen van onderhavig bestemmingplan onduidelijk waren, is besloten een Inrichting- en verkavelingsplan als onderlegger voor onderhavig bestemmingplan op te stellen. Dit impliceert dat voor de overige aspecten met betrekking tot de verkaveling wordt verwezen naar hoofdstuk 3, onderdeel 3.3.6 van deze toelichting en het als bijlage 2 toegevoegde Inrichting- en verkavelingsplan.
Voor de beoogde uitbreiding geldt dat in de planregeling vrij gedetailleerd wordt stilgestaan bij de toegestane bebouwing. Resumerend wordt geconcludeerd dat dit tot uitdrukking komt in:
In het gebied staan eenvoudige bedrijfspanden binnen een eenvoudige en heldere ruimtelijke opzet. Het strakke rooilijnenpatroon binnen het gebied draagt bij aan de eenheid. De gemeentelijke Welstandsnota spreekt in dit verband van een lage architectonische waarde van de zelfstandige gebouwen. Voorts geldt naast het reguliere ruimtelijke beleid geen aanvullend kwaliteitsbeleid voor onderhavig gebied.
Vanwege de beoogde functie van het gebied, dat wil zeggen een regulier, bestaand lokaal industrieterrein, dat slechts in beperkte mate wordt uitgebreid, is gekozen voor het uitgangspunt dat geen aanvullend (beeld)kwaliteitsbeleid wordt gevoerd voor de toekomstige bebouwing van de uitbreiding van dit industrieterrein. Dit is vastgelegd in de welstandscriteria voor onderhavig gebied. Deze welstandscriteria zijn in de vergadering van 28 april 2014 behandeld en akkoord bevonden door de Welstands- en Monumentencommissie Edam-Volendam. De welstandscriteria worden vrijgegeven voor inspraak gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het welstandstoezicht zal er aan bijdragen dat de basiskwaliteit van dit gebied behouden blijft. Omdat de materialen en kleuren door hun toepassing, respectievelijk in of op gevelvlakken van grote invloed zijn op de uitstraling van het gebied, zijn de welstandscriteria hierop toegesneden. Centraal staat het behoud van de structuur, maar nadrukkelijk met behoud van vergaande individuele vrijheid.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is vervolgens het Barro opgesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, is een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeente en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Een en ander betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikklingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ("Nut en noodzaak").
In het Bro (artikel 3.1.6, lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van doorlopen van drie treden:
Toetsing
Stap 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van bruto 8,9 ha (netto 5,8 ha) aan nieuw industrieterrein in de periode 2010 - 2020. Voor deze periode is door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) in de – laatstelijk op 1 januari 2012 geactualiseerde - uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040: 'Snoeien om te kunnen bloeien' een regionale behoefte aan bedrijventerreinen in de categorie 'modern gemengd' geraamd van netto 41 ha. Het regionale (plan-)aanbod in die categorie bedraagt voor dezelfde periode netto 99 ha. Op het niveau van de regio Zaanstreek Waterland is daarmee tot 2020 sprake van een 'overaanbod' van netto 58 ha aan (plannen voor) bedrijventerrein in de categorie 'modern gemengd'.
Duidelijk is dat in de periode tot 2020 sprake is van een actuele en regionale behoefte van netto 41 ha aan bedrijventerreinen in de categorie 'modern gemengd'. Vanwege het geconstateerde regionale overaanbod aan plannen voor dergelijke terreinen heeft op regionaal niveau afstemming plaatsgevonden.
In MRA-verband is voor de deelregio Zaanstreek Waterland onder andere afgesproken netto 35,5 ha aan plannen voor bedrijventerreinen te schrappen. Het aantal "geschrapte" hectares is in de voorgaande berekening reeds meegenomen en geldt optioneel als een strategische reserve voor na 2040. Daarnaast is voor het omzetten van "zachte" naar "harde" plannen c.q. het daadwerkelijk tot ontwikkeling brengen van plannen een procedure (Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040, p. 35.) vastgelegd. Hiermee wordt expliciet een vinger aan de pols gehouden en wordt voorkomen dat de vraag-aanbod-verhoudingen op regionaal of deelregionaal niveau onverantwoord (verder) uit evenwicht kunnen worden gebracht.
Voor de onderhavige beoogde ontwikkeling houdt de werkwijze in dat de gemeente Edam-Volendam de ontwikkeling meldt bij het "directeurenoverleg platform regionaal economische structuur". Deze "melding" is in het kader van het wettelijke vooroverleg over het voorontwerp bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" gedaan. Het met de beoogde ontwikkeling ontstane nieuwe aanbod wordt vervolgens meegenomen in de eerstvolgende actualisatie van de Plabeka-monitor. Specifiek voor deze kleinere (< 10 ha) en "meldingsplichtige" ontwikkelingen is in MRA-verband afgesproken dat iedere deelregio nadere afspraken maakt over deze zogenaamde kleinere werklocaties.
In deelregionaal c.q. ISW-verband zijn bij de vaststelling van de Regiovisie Waterland 2040 in 2009 afspraken gemaakt over de ontwikkeling van nieuwe industrieterreinen binnen de regio. Bepaald is dat deze ontwikkelingen doorgang kunnen vinden als ze passen binnen het provinciale beleid en slechts worden ingezet voor het ledigen van een lokale behoefte c.q. de opvang van lokale bedrijven (Regiovisie Waterland 2040, p. 13).
Deze lokale behoefte is onderdeel van de eerder geconstateerde regionale behoefte en is middels de gemeentelijke structuurvisie van 2009 en de door de gemeente Edam-Volendam gehouden inventarisatie onder de lokale ondernemers van 2011 en 2014 in kaart gebracht. Uit de inventarisatie van 2011 is gebleken dat er op dat moment tot 2020 een (lokale) behoefte aan bedrijventerrein van bruto ca. 16 ha (netto 10 ha) bestond. Uit de inventarisatie van 2014 is gebleken dat onder de huidige economische omstandigheden er binnen de gemeente nog steeds sprake is van een netto behoefte van 66.075 m² voor uitsluitend de locatie Oosthuizerweg. Daar bovenop kan er nog sprake zijn van een netto behoefte van 5.790 m², in verband met een aantal ondernemers die nog geen keuze hebben kunnen maken tussen een locatie aan de Oosthuizerweg of een locatie binnen de regio.
Met deze nieuwe behoefte-inventarisatie is in ieder geval duidelijk en opnieuw bevestigd, dat de behoefte naar percelen industrieterrein binnen de gemeente bestaat. De sterke lokale binding van de aanwezige lokale (en uit te plaatsen) bedrijven blijkt mede uit het feit dat er een sterke verbondenheid is onder de bevolking en het lokale bedrijfsleven. Circa driekwart van de arbeidsplaatsen bij deze bedrijven wordt ingevuld door inwoners uit Edam of Volendam, op landelijk en provinciaal niveau is dit minder dan 50% (Economische Agenda 2020, p. 13). De beoogde ontwikkeling is daarnaast opgenomen in de provinciale "Monitor Werklocaties Noord-Holland" (Provincie Noord-Holland, september 2013, p. 47) en daarmee, gelet op artikel 11 eerste lid 2 van de provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland, passend binnen het provinciale beleid.
Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een actuele, regionale en als onderdeel daarvan een lokale behoefte aan de beoogde stedelijke ontwikkeling. Afstemming op regionaal niveau is verzekerd door de "meldingsplicht" in het kader van de uitvoeringsstrategie Plabeka en op deelregionaal niveau door de afspraken die zijn gemaakt in ISW-verband over onder andere de kleinere werklocaties.
Stap 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebleken behoefte (stap 1) dient in stap 2 van de duurzaamheidsladder te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
In het Bro wordt 'bestaand stedelijk gebied' als volgt gedefinieerd: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Uit de handreiking "ladder voor duurzame verstedelijking" van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu blijkt voorts: “Sommige provincies hebben in een verordening ruimte de afbakening van bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd”.
De locatie waar de beoogde uitbreiding van het industrieterrein is voorzien kan, gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h van het Bro niet als "bestaand stedelijk gebied" worden gezien. Er is op de te bebouwen locatie immers (nog) geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De provincie Noord-Holland heeft de locatie voor de beoogde uitbreiding in haar ruimtelijke verordening weliswaar aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied' maar dit kan, gelet op het voorgaande, niet worden gelijkgesteld met "bestaand stedelijk gebied" zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid h van het Bro.
Om die reden is onderzocht of de geconstateerde actuele - uit de lokale behoefte voortkomende - regionale behoefte aan bedrijventerrein van het type "modern gemengd" elders in de lokale omgeving binnen bestaand stedelijk gebied (door herstructurering, intensivering of transformatie) kan worden opgevangen. Er zijn in de lokale omgeving zeer beperkt mogelijkheden om door herstructurering, intensivering en/of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied ruimte vrij te maken om de geconstateerde regionale behoefte aan bedrijventerreinen (deels) op te vangen.
Herstructurering van bedrijventerreinen kan enige ruimtewinst opleveren. Ruimtewinst zit vooral in verdichting van het bestaande terrein: opvullen van lege percelen en bebouwing van reststroken en strategische reserves, eenrichtingsverkeer introduceren en de parkeermogelijkheden op eigen terrein en op daken verhogen. De te behalen ruimtewinst bedraagt in Nederland gemiddeld 5%. Bij transformatie van bedrijventerreinen naar een andere functie wordt er juist ruimte voor bedrijven onttrokken. De dynamiek in de gemeente Edam-Volendam en lokale omgeving geeft het volgende overzicht:
Slobbeland
Dit bedrijventerrein is netto 4 ha groot. Circa 1 hectare is reeds ingevuld met andere functies. Wanneer de beoogde transformatie (naar onder andere woon/werk combinaties) wordt gerealiseerd (gemeentelijke structuurvisie, 2009) betekent dat een ruimteverlies aan areaal voor bedrijven van 3 ha.
Industrieterrein Oosthuizerweg
Het netto areaal op dit bedrijventerrein bedraagt 28 ha. Aangezien het bedrijventerrein reeds dicht bebouwd is, levert intensivering weinig ruimtewinst op. Voor een reeds gevestigd individueel bedrijf kan uitbreiding met een extra bouwlaag aan bedrijfsruimte, het zogenaamde "optoppen", wel soelaas bieden voor een aantal extra vierkante meters.
Julianaweg
Dit bedrijventerrein van netto 28 ha zal bij herstructurering vanwege de hoge bebouwingsdichtheid eveneens weinig ruimtewinst opleveren. De reeds in gang gezette verkleuring van dit bedrijventerrein (meer branchevreemde functies) rechtvaardigt de vraag of hier niet eerder sprake is van ruimteverlies, een afname van areaal voor bedrijven.
Het blijkt dat, vanwege de reeds dichte bebouwing, intensivering van de bestaande lokale bedrijventerreinen weinig ruimtewinst oplevert. Zelfs als we de landelijke cijfers toepassen, levert dit in theorie op zijn hoogst een ruimtewinst op van netto 2,8 ha. Daarnaast zal er door de reeds in gang gezette (gedeeltelijke) transformatie van de bestaande bedrijventerreinen juist een (extra) ruimtebehoefte aan bedrijfsruimte worden gecreëerd.
Geconcludeerd kan worden dat de actuele, uit de lokale behoefte voortkomende, regionale behoefte aan bedrijventerrein groter is dan waaraan - in theorie - kan worden voldaan binnen het bestaande stedelijke gebied. De beoogde uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg is dan ook nodig om de geconstateerde behoefte grotendeels op te vangen. De resterende behoefte kan vervolgens in theorie door intensivering van de bestaande bedrijventerreinen deels worden opgevangen.
Stap 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Nu duidelijk is dat herstructurering en/of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de geconstateerde actuele regionale behoefte aan bedrijfsruimte te voldoen, is trede 3 aan de orde.
Bij de derde trede moet worden beschreven in hoeverre wordt voorzien in de geconstateerde behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Zoals eerder vermeld, kan met de beoogde uitbreiding een deel (ca. 5,8 ha) van de totale geconstateerde, uit de lokale behoefte voortkomende, regionale behoefte, worden geledigd. Met de beschrijving in de paragrafen 2.3 (Beschouwing uitbreiding), 3.3.6 (Nota van Uitgangspunten uitbreiding industrieterrein Oosthuizerweg) en 4.4 (Inrichting- en verkavelingsplan) van de toelichting bij het onderhavige bestemmingsplan wordt aangetoond dat de beoogde locatie gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend zal worden ontsloten.
Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Onderhavige ontwikkeling ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.
Het Verdrag van Malta, ook wel het Verdrag van Valletta genoemd, beoogt om het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:
Om de principes van het Verdrag van Malta verder door te voeren is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 heeft als lange termijnvisie een duurzaam milieubeleid. Hiermee wordt bedoeld dat er zo met het milieu moet worden omgegaan, dat de toekomstige generaties geen last hebben van wat we nu doen. Maatschappelijke activiteiten mogen niet meer milieubelasting veroorzaken dan strikt noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat het menselijk handelen deze milieubelasting niet overschrijdt, is in onderhavig milieubeleidsplan een 6-tal thema's opgenomen om dit te voorkomen. Bedoelde thema's zijn: versnippering, verzuring, verwijdering, verstoring, vermesting en verdroging.
In het gemeentelijk Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Omgevingsprogramma 2014 is op lokale schaal uitwerking aan dit beleid gegeven (zie hierna paragraaf 3.3.4).
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande, navolgende wetten voor het waterbeheer in Nederland:
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de "watersysteembenadering"centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect water.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar houden.
Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.
Het bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" maakt ruimte voor compenserende maatregelen door extra waterberging mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan is daarom in lijn met het Nationaal Waterplan.
In de Nota Belvedère is het cultuurhistorische beleid vastgelegd. Het beleid is gericht op verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving én het behoud van het cultureel erfgoed. Met deze Nota wordt een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden beoogd. De strategie richt zich op "behoud door ontwikkeling". In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie het uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen.
Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur bundelt het architectuur- en Belvedèrebeleid en zorgt voor een meer complete en consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijke beleid. Het is opgesteld in aansluiting op de Nota Ruimte en is een actualisatie van Belvedère en Architectuurbeleid. Dit actieprogramma biedt een samenhangende voortzetting van de uitvoering van het bestaande architectuurbeleid en het Belvedèrebeleid, waarin de bestaande en de nieuwe acties, maatregelen en projecten worden gestroomlijnd tot een coherent geheel.
Het belangrijkste doel van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van onze gebouwen, dorpen, steden en landschappen.
Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerken de landschapskwaliteiten en die in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten hebben. De Nota Ruimte bepaalt dat landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen behouden moeten blijven dan wel versterkt worden. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. Kenmerkend voor de Nationale Landschappen is de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap. Daarbij kan het gaan om natuur (flora en fauna), reliëf (bijvoorbeeld beekdalen en terpen), grondgebruik en bebouwing (zoals dorpsgezichten en forten). Samen vertellen deze elementen het verhaal van het Nederlandse landschap.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. De status Nationaal Landschap houdt in dat er extra aandacht is voor de zogenoemde kernkwaliteiten van een gebied en dat er extra financiële middelen beschikbaar zijn om deze kwaliteiten te behouden en te versterken.
Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, vastgesteld bij besluit van 21 juni 2010, maakt het plangebied op grond van die verordening en de daarbij behorende kaart 2 onderdeel uit van het "bestaand bebouwd gebied". Het plangebied grenst aan een tweetal nationale landschappen, te weten:
Voor beide nationale landschappen gelden geen extra wettelijke voorwaarden. Wel geldt binnen de grenzen van beide nationale landschappen een extra kwaliteitsbeleid. Dit beleid houdt in dat extra aandacht moet worden besteed aan de kwaliteit "openheid". Nieuwe, kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen blijven mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of juist worden versterkt.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" is vastgesteld op 21 juni 2010 en op 3 november 2010 in werking getreden. Het nieuwe beleid is onderverdeeld in drie provinciale hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provinciale sturing richt zich op bovenlokale en regionale belangen. Het bestaande industrieterrein en de uitbreiding vallen binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) en zijn tevens bestemd als vastgesteld of bestaand industrieterrein.
Voor voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten hanteert de provincie met name het uitgangspunt om bestaande locaties te intensiveren en herstructureren, naast het zoeken naar nieuwe locaties voor bedrijven. Deze laatst bedoelde locaties liggen in ieder geval binnen "bestaand bebouwd gebied". Bereikbaarheid gaat een rol spelen in de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld werklocaties (duurzame bereikbaarheid).
Nieuwe ontwikkelingen buiten "bestaand bebouwd gebied" worden door de provincie Noord-Holland beoordeeld op nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (o.a. het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie) en tenslotte op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem.
Op het gebied van cultuurhistorie zorgt de provincie dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen (Landschaps-DNA) van de verschillende landschappen.
De provincie zet zich ook in om de biodiversiteit van de natuur te vergroten en het realiseren van zoveel mogelijk natuur. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken, Natura-2000 gebieden en weidevogelleefgebieden. Verder staat het groen, met name rondom de steden, onder druk. De provincie meent daarom dat een goede toegankelijkheid van recreatief groen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk is, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat.
In het algemeen zet de provincie zich in op het bevorderen van binnen- en buitenlands bezoek aan Noord-Holland. Ze zet in op het ontwikkelen van een compleet samenhangend netwerk van recreatieve verbindingen (wandelpaden, lange afstand wandelroutes, fietspaden, landelijke lange afstand fietsroutes, een regionaal fietsknooppuntennetwerk en tot slot het vaarwegennetwerk). In de landschappen die onderdeel uitmaken van de Metropool Amsterdam wordt ingezet op voldoende recreatiemogelijkheden en de bereikbaarheid hiervan.
De bescherming tegen overstroming en wateroverlast wordt gewaarborgd door het versterken van de waterkeringen en het aanwijzen van ruimte voor waterberging. Waterberging gebeurt voornamelijk fijnmazig, maar waar nodig wordt dit integraal aangepakt in combinatie met woningbouw, recreatie of natuur.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben op 21 september 2010 ingestemd met de partiële herziening Structuurvisie 2040 voor wat betreft de thema's:
De herziening was nodig om wijzigingen door te voeren in de teksten en het kaartmateriaal van de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden.
Meer concreet zijn de nieuwe begrenzing/ligging van de Ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden op de themakaart "Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden" opgenomen. De achtergrond hiervan is om deze gebieden te vrijwaren van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Deze planologische bescherming betekent, dat ingrepen die een weidevogelgebied aantasten, in principe niet zijn toegestaan.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en nadien enkele keren gewijzigd. Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheerverordeningen moet voldoen. Het gaat hierbij vooral om de doorwerking van het in de provinciale structuurvisie vastgelegde beleid. De provinciale ruimtelijke verordening is daarvoor bij uitstek het aangewezen instrument om die doorwerking te realiseren via algemene regels omtrent de inhoud voor onder meer bestemmingsplannen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zijn algemene regels gesteld, die zich specifiek richten op de provincie ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze manier komen rijksregels "getrapt" in bestemmingsplannen terecht.
Bij de provincie Noord-Holland gaat het met betrekking tot de ruimtelijke ordening om de volgende beleidsonderdelen:
Op zowel de kaart behorende bij de structuurvisie als op de kaart behorend bij de verordening is het plangebied (inclusief de toekomstige uitbreiding) aangewezen als "Vastgesteld of bestaand bedrijventerrein of kantoorlocatie". Voor dit gebied is het beleid erop gericht om aldaar de concentratie van de bedrijvigheid te vestigen en wordt het herstructureren, verdichten en innovatief ruimtegebruik nagestreefd (= toepassen SER-ladder). Onderhavig bestemmingsplan omvat het bestaande industrieterrein en de toekomstige uitbreiding. De toekomstige uitbreiding is al op de "Totaalkaart Structuurvisie" ingetekend en aangewezen als vastgesteld bedrijventerrein.
Het voorliggende bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale structuurvisie en verordening, omdat aldaar de concentratie van de bedrijvigheid en de verdichting plaatsvindt. Innovatief ruimtegebruik wordt nagestreefd door in het nieuwe bestemmingsplan op het bestaande gedeelte van het industrieterrein aan de randen 8 meter toe te staan en op het binnenterrein 10 meter. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan medewerking worden verleend aan respectievelijk 11,00 meter en 15,00 meter met uitzondering van de buitenzijde. Hier geldt een maximum van 8,00 meter. Voor de uitbreiding van het industrieterrein wordt voor de buitenzijde ook een maximale bouwhoogte van 8 meter toegestaan en voor het middengedeelte 11 m.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben op 4 juni 2013 de ontwerpwijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld en op 2 juli 2013 de ontwerpwijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Vervolgens heeft de ontwerpwijziging PRVS van 20 september 2013 tot en met 18 oktober 2013 ter inzage gelegen en de ontwerpwijziging Structuurvisie Noord-Holland 2040 heeft ter inzage legen van 20 september 2013 tot en met 31 oktober 2013.
De wijziging van de PRVS betreft de artikelen:
De wijziging van de Structuurvisie betreft een wijziging van hoofdstuk 7 (uitvoeringsprogramma), bijlage I en alle verwijzingen naar het uitvoeringsprogramma in de overige hoofdstukken. De ontwerpwijziging van de Structuurvisie behelst geen beleidsinhoudelijke wijziging.
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie legt verbanden tussen landschap en cultuur in Noord-Holland. De provincie heeft voor deze benadering gekozen, omdat zij landschap en cultuurhistorie meer wil verankeren in de ruimtelijke ontwikkeling.
De Structuurvisie van de provincie Noord-Holland en de provinciale ruimtelijke verordening Noord-2009 zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. PS willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen, zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur etc. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.
De provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aan te wijzen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. Deze gebieden bevatten waardevolle archeologische vindplaatsen en vertegenwoordigen in het algemeen een of enkele periodes en daarmee de kenmerkende bewoningsgeschiedenis van het gebied. Samen vormen deze gebieden een staalkaart van de vroege bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland. Deze geschiedenis is vandaag de dag nog vaak af te lezen in het huidige landschap. De regio Waterland is één van de tien gebieden die van provinciaal belang zijn.
Deze nota behoort bij het provinciaal Beeldkwaliteitsplan Stelling van Amsterdam. Het Rijk en de Unesco verlangen een streefbeeld en toetsingskader voor de ruimtelijke en landschappelijk vormgeving van de Stelling nu en in de toekomst. Het eerste is gebeurd door middel van genoemd beeldkwaliteitsplan. De belangrijkste beleidsregels als toetsingskader zijn vervolgens opgenomen in genoemd Ruimtelijk Beleidskader. Het Beeldkwaliteitsplan en dit Ruimtelijk Beleidskader zijn samen belangrijke bouwstenen (of input) geweest voor eerder besproken provinciale structuurvisie en de daaraan gerelateerde provinciale verordening (die daarna zijn vastgesteld).
Bij de bescherming van de Stelling van Amsterdam is een aantal onderdelen van die stelling van belang, dat in een aantal begrippen nader is uitgewerkt: de stellingzone en de hoofdverdedigingslijn, dat wil zeggen het gebied van het schootsveld van het fort, die met elkaar de zgn. kernzone vormen. Een voorwaarde om als kernzone te kunnen worden aangeduid is, dat het gebied dient te liggen binnen de begrenzing van het (betreffende) nationaal landschap.
Afbeelding 2
Bovenstaande afbeelding laat zien dat de grens van de stelling van Amsterdam direct grenst aan onderhavig plangebied.
Deze beleidsnota dateert van 2009 en is in de plaats gekomen voor de nota uit 2005 "Een goede plek voor ieder bedrijf". Voor zover het gaat om onderhavig industrieterrein zijn de volgende uitgangspunten relevant:
De ruimtelijk relevante uitspraken in dit beleidskader zijn neergelegd in de provinciale verordening van de structuurvisie Noord-Holland.
Het locatiebeleid, zoals dat in 2005 is geformuleerd, impliceert voor dit terrein dat naast lichte industrie (milieucategorie 2 t/m 4), ook bouwbedrijven, groothandelsbedrijven en detailhandel in volumineuze goederen, zoals tuincentra, meubeldetailhandel en bouwmarkten, zijn toegestaan naast kantoren (zonder baliefunctie).
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Naast de realisering van de Baanstee-Noord in Purmerend is voor nieuwe industrieterreinen binnen de regio en in planologische zin zeer beperkt ruimte. Voorzover die zijn toegestaan en passen binnen het provinciale beleid, worden dergelijke mogelijkheden binnen een gemeente geconcentreerd en zijn die uitsluitend bedoeld voor de opvang van lokale bedrijven, die uitgeplaatst worden uit dorpen, kernen en steden. De uitbreiding van onderhavig industrieterrein is in de Regiovisie Waterland opgenomen en past in die zin binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
Het Platform bedrijventerreinen en kantoren (Plabeka) is een samenwerkingsverband van regionale en lokale overheden in de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Plabeka is in 2005 opgericht, en maakt deel uit van het Platform Regionaal Economische Structuur (PRES). Binnen Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 "Snoeien om te kunnen bloeien". Afspraken en ontwikkelingen worden bijgehouden met de jaarlijkse Plabeka-monitor waarin staat aangegeven hoe het staat met het aanbod van en de vraag naar kantoren en bedrijventerreinen in de metropoolregio.
Plabeka is opgericht met als doel:
Binnen Plabeka wordt Edam-Volendam zowel ambtelijk als bestuurlijk vertegenwoordigd door gemeente Zaanstad (bij afwezigheid van de gemeente Purmerend). Hiermee valt Edam-Volendam binnen de regio Zaanstreek-Waterland.
Afbeelding 3
In Plabeka-verband zijn afspraken gemaakt op het gebied van de kantorenmarkt, bedrijventerreinen c.q. werklocaties. Voor de gemeente Edam-Volendam zijn de gemaakte afspraken over de kantorenmarkt niet relevant, Edam-Volendam heeft geen kantorenlocaties.
Uitvoeringsstrategie Plabeka "Snoeien om te kunnen bloeien"
Op 23 juni 2011 is de metropoolconferentie akkoord gegaan met de uitvoeringsstrategie van het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren "Snoeien om te kunnen bloeien". Deze uitvoeringsvisie heeft betrekking op grote(re) werklocaties (boven de 10 hectare). De uitbreiding Oosthuizerweg heeft geen betrekking op deze gemaakte afspraken en valt daarmee ook buiten Plabeka.
Voor de regio Zaanstreek-Waterland zijn onder andere de volgende afspraken relevant (afkomstig uit de ISW-startnotitie naar een regionale bedrijfslocatievisie die in samenwerking met de gemeente Purmerend is opgesteld:
Situatie deelregio Zaanstreek-Waterland
1
De grotere werklocaties in de deelregio Zaanstreek-Waterland bevinden zich in de grotere gemeenten van deze regio: Zaanstad en Purmerend. Het gaat dan onder meer om de bedrijventerreinen Baanstee-Noord (Purmerend), Hoogtij en Hembrug (Zaanstad). De gemeenten Edam-Volendam en Waterland zijn bezig met de realisering van kleinere locaties. Zoals blijkt uit de uitvoeringsstrategie van Plabeka, gaat het bij Edam-Volendam om een terrein van circa 5 hectare (Oosthuizerweg) en bij Waterland om een terrein van circa 2 hectare (Katwoude).
HIRB-subsidies
De provincie Noord-Holland stimuleert sinds 2004 de herstructurering van bedrijventerreinen middels het HIRB-subsidieprogramma. Gemeenten kunnen een aanvraag indienen voor een financiële bijdrage van de provincie om een deel van de kosten die in het herstructureringsproces gemaakt worden vergoed te krijgen. De gemeente Edam-Volendam heeft van deze subsidiemogelijkheid gebruik gemaakt. Sinds 2009 is het Projectbureau Herstructurering Bedrijventerreinen (PHB) betrokken geweest bij herstructureringsprocessen op 43 bedrijventerreinen. Het PHB is betrokken geweest bij de aanvragen die Edam-Volendam heeft gedaan voor de HIRB-subsidies.
Relatie afspraken Plabeka en Edam-Volendam
De uitbreiding van de Oosthuizerweg staat sinds 2009 vermeld op de planvoorraad van Plabeka als een toekomstige ontwikkellocatie. Het schrappen van harde en zachte plannen op het gebied van bedrijventerreinen hebben voornamelijk betrekking gehad op de bedrijventerreinen in zowel Zaanstad als Purmerend. Daarnaast hebben de Plabeka afspraken betrekking op grote(re) werklocaties boven de 10 hectare en heeft de uitbreiding Oosthuizerweg geen betrekking op de gemaakte afspraken.
Naast het nationaal en provinciaal verkeers- en vervoerbeleid is ook de Stadsregio Amsterdam (SRA) belast met het opstellen van samenhangend verkeers- en vervoerbeleid: het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP). De stadsregio is een samenwerkingsorgaan van 16 gemeenten met als hoofddoel (op verkeers- en vervoergebied) het bereikbaar houden van de belangrijkste werkgelegenheidscentra in de regio. Net als de provincie is ook de stadsregio verplicht om de essentiële onderdelen van beleid uit de Nota Mobiliteit ter harte te nemen en toe te passen in het eigen beleid.
De werkwijze van de SRA is erop gericht om de gehele regio bereikbaar te houden, ondanks de grote ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren tot een grotere druk op het infrastructurele netwerk zullen leiden. De stad Amsterdam is hierin het grootste werkgelegenheidscentrum dat veel verkeersbewegingen aantrekt. De ambitie van de stadsregio is: "het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving."
Voor de gemeente Edam-Volendam heeft deze ambitie voornamelijk gevolgen voor de verbindingen met werkgebieden in Amsterdam en Purmerend. Een beleidsaspect waar de stadsregio veel invloed op heeft is het openbaar vervoer. De ambities van de stadsregio omtrent openbaar vervoer zijn vastgelegd in de OV-visie 2010-2030.
De SRA heeft in het RVVP diverse projecten gedefinieerd die de hoogwaardige openbaar vervoer (HOV) verbindingen tussen de gemeente Edam-Volendam en Purmerend en Amsterdam moeten verbeteren. Deze zijn vervolgens verder uitgewerkt in de "OV-visie 2010-2030". De maatregelen zijn erop gericht om de kwaliteit van de Waterlandbuslijnen en het aandeel van het openbaar vervoer op deze verbindingen verder te laten toenemen.
In het licht van de huidige bezuinigingen op het gebied van openbaar vervoer en de pas verleende concessie "exploitatie OV Waterland" dient te worden bezien of de beoogde kwaliteitsslag kan worden behaald en of het huidige niveau van ontsluiting kan worden gehandhaafd. De wens van de SRA om de busverbinding tussen Edam-Volendam en Purmerend te verbeteren en de HOV verbindingen tussen de gemeente en werkgebieden in Amsterdam Zuid Oost uit te breiden zijn geïntegreerd in het plan van eisen voor de OV concessie Waterland.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De structuurvisie voorziet voor de korte termijn in de uitbreidingsmogelijkheid van het industrieterrein Oosthuizerweg. Het regionale bedrijventerrein Baanstee-Noord moet over een langere periode mede voorzien in de behoefte aan industrieterrein van onze gemeente.
Het gebied waarop de beoogde uitbreiding van onderhavig industrieterrein is voorzien, is in 2003 bij vaststelling van het Streekplan Noord-Holland Zuid door PS als zodanig getypeerd. Bij de actualisering van het provinciale beleid in 2010 is bij de vaststelling van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 onderhavig (provinciaal) beleidsuitgangspunt herbevestigd.
In de gemeentelijke structuurvisie, is in deel B (toelichting) op pagina 17 e.v. de gemeentelijke ruimtebehoefte aan industriegrond tot 2030 nader beschouwd. Uit dit beleidsdocument volgt dat tot 2020 een (lokale) bedrijfsterreinbehoefte van ca. 20 ha (of 12 ha uitgeefbare grond) wordt verwacht. Een doorkijk tot 2040, met inachtneming van een dalende lijn in de lokale bedrijfsterreinbehoefte, wijst uit dat naar verwachting in die periode nog een extra behoefte bestaat van ca. 10 ha (dat wil zeggen 6 ha uitgeefbare grond). In totaal gaat het volgens deze structuurvisie om een geschatte behoefte aan netto uitgeefbare grond van 18 ha.
In de afgelopen periode is door een aantal bedrijven kenbaar gemaakt inmiddels geen belangstelling meer te hebben, zodat de verwachte behoeftevraag naar industriegrond met 5,6 ha netto naar beneden kan worden bijgesteld. Het vorenstaande impliceert dat de verwachte behoeftevraag voor de middellange en langere termijn volgens deze prognose kan worden bijgesteld tot 12,4 ha (netto uitgeefbare grond).
Voorts is in de Structuurvisie het beleid bepaald hoe de komende jaren in deze lokale bedrijfsterreinbehoefte kan worden voorzien. De conclusies in dit verband zijn:
De hieraan ten grondslag liggende (gemeentelijk-beleidsmatig) economische uitgangspunten kunnen als volgt worden samengevat:
Mede gelet op de huidige economische situatie (afgenomen vraag) kan worden geconcludeerd, dat de eerdere inschatting van de behoeftevraag (18 ha bruto) in de structuurvisie in vergelijking tot de uitkomst van de laatste actualisaties redelijk in lijn met elkaar zijn gebleken.
Uitgaande van de eigen bestaande capaciteit aan industriegrond kan van de verwachte nettobehoefte voor de komende jaren voor ca. 5,6 ha worden opgevangen door de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg. Voor de resterende behoefte zal, naast de mogelijkheid van een eigen zoeklocatie, een "behoefteclaim" bij de buurgemeente Purmerend moeten worden neergelegd. Het geheel buiten ontwikkeling laten van de uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg om vervolgens de totale behoeftevraag bij de buurgemeente te claimen, ligt niet in lijn met het eigen gewenste, economische beleid en is daarom niet aan de orde. Vanwege het mogelijke economische herstel van ons land vanaf 2014 ligt het voor de hand de (beleidsmatig al eerder voorgenomen) uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg opnieuw voortvarend ter hand te nemen.
Sinds 1990 heeft de gemeente beleid inzake perifere detailhandel op bedrijventerreinen. Detailhandels- oftewel verkoopactiviteiten aan particulieren zijn in beginsel niet toegestaan op de industrie- of bedrijventerreinen. In de vigerende bestemmingsplannen is indertijd een vrijstellingsbevoegdheid voor zogenaamde perifere detailhandel opgenomen. In 2007 heeft een kleine aanpassing van dit beleid plaatsgevonden. Inmiddels is het begrip perifere detailhandel binnen het rijksbeleid als zodanig losgelaten, zodat in onderhavig bestemmingsplan in de begripsbepalingen wordt gesproken over "volumineuze detailhandel" in juridische betekenis een goede afbakening te waarborgen met het begrip "grootschalige detailhandel".
Nieuwe ontwikkelingen en inzichten maken herijking van het detailhandelsbeleid op de bedrijventerreinen echter gewenst. In de notitie "Detailhandel vanaf bedrijventerreinen" wordt antwoord gegeven op de vraag wat een verantwoord beleid is voor detailhandel (grootschalig en volumineus) en andere publieksvoorzieningen op de industrie- en bedrijventerreinen in Edam-Volendam. Voorts is een aanzet gegeven hoe dit concreet juridisch-planologisch kan worden verankerd in beleid en bestemmingsplannen.
In de loop der jaren zijn op alle bedrijventerreinen binnen de gemeente vestigingen van (volumineuze) detailhandel en andere publieksvoorzieningen ontstaan. De Julianaweg heeft zich ontwikkeld tot een krachtig cluster van woonwinkels binnen de regio Waterland. De Julianaweg leent zich dan ook voor een combinatie van etalagefuncties. Over vrijwel de gehele lengte is de Julianaweg voorzien van parkeergelegenheid voor de deur. Volumineuze en grootschalige detailhandel en andere etalagefuncties als kantoorachtige bedrijvigheid en showrooms kunnen worden geconcentreerd aan de Julianaweg. Dit impliceert dat volumineuze detailhandel op het industrieterrein Oosthuizerweg wordt ontmoedigd en aan nieuwe initiatieven geen medewerking wordt verleend. Door middel van een maatwerkbestemming is de reeds aanwezige volumineuze detailhandel binnen het plangebied positief bestemd. Nieuwe detailhandelvestigingen worden niet meer toegestaan op het industrieterrein Oosthuizerweg.
Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet).
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld. In deze beleidsnota valt een gedeelte van het plangebied (het huidige industrieterrein) onder categorie 6. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter, die dieper reiken dan 4 m beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In artikel 10 van de planregels is dit nader uitgewerkt. Een klein gedeelte van het plangebied (toegangsweg vanaf de Singelweg) valt onder categorie 2. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden vanwege een vergunningplichtige activiteit met een oppervlakte van 50 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In artikel 11 van de planregels is dit nader uitgewerkt.
De locatie van de toekomstige uitbreiding van het industrieterrein is naar aanleiding van de resultaten van het uitgevoerde booronderzoek archeologie vrij verklaard. Het Zeevangsdijkje was geen onderwerp van studie bij het booronderzoek en gelet hierop geldt ter plaatse categorie 3. Hier dient bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Deze categorie c.q. regeling geldt ook voor het meest zuidelijkste puntje van het plangebied.
Het Omgevingsprogramma 2014 is het uitvoeringsprogramma van het nog geldende Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Bouwbeleidsplan. Het programma kent twee wettelijke grondslagen: enerzijds geeft art. 7.3 Besluit omgevingsrecht aan dat het handhavingsbeleid wordt uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, dat ter kennisname dient te worden gebracht aan de gemeenteraad. Anderzijds kan een grondslag worden gevonden in art. 4.20 Wet milieubeheer, waarin wordt bepaald dat de gemeenteraad jaarlijks een milieuprogramma vaststelt, rekeninghoudend met het milieubeleidsplan.
Een geïntegreerd omgevingsprogramma loopt vooruit op de landelijke ontwikkelingen van integratie van omgevingsregelgeving, maar bespaart tijd voor het opstellen van programma's en verslagen. Bovendien doet het meer recht aan de samenhang tussen de verschillende beleidsvelden. In het omgevingsprogramma wordt een indeling gemaakt in drie hoofdactiviteiten, te weten:
Binnen deze indeling zijn producten benoemd, die corresponderen met posten uit de begroting. Onder de benoemde producten zijn weer activiteiten benoemd. In beginsel worden het beleid en de uitvoeringsactiviteiten van de voorgaande jaren voortgezet. Ten aanzien van de milieuactiviteiten is klimaat en duurzaamheid een speerpunt van beleid en met betrekking tot de handhaving van de omgevingsvergunningen is gebruik en bestemming een aandachtspunt. De uitvoering van het programma past binnen de ramingen voor de begroting 2014.
Het gemeentelijk bodembeleid is in het Bodembeleidsplan vastgelegd. De wijze waarop de gemeente Edam-Volendam invulling geeft aan duurzaam beheer van de bodem binnen haar grondgebied is hierin beschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen preventie, beheer en sanering. Het doel van het Bodembeleidsplan is het verschaffen van een overzicht van regels voor het omgaan met de bodem, waarmee de doelen ten aanzien van de bodemkwaliteit behaald kunnen worden.
In het Bodembeleidsplan zijn de gemeentelijke taken en bevoegdheden nader uitgewerkt, maar ook voor welke bodemtaken respectievelijk de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dan wel Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is.
Onderhavig Bodembeleidsplan is op 1 maart 2011 door het college vastgesteld en is vanaf dat moment in werking getreden met een geldigheidsduur van (maximaal) 5 jaar.
De gemeente beschikt sinds 2002 over een digitaal Bodeminformatiesysteem (Bis), te weten "Squit XO - Bodem". In dit systeem worden alle bodemonderzoeks- en evaluatierapporten van uitgevoerde saneringen binnen de gemeentegrenzen ingevoerd en bijgehouden. Deze gegevens hebben ook als basis gediend voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart in 2007.
Aan de hand van deze gegevens is de algemene (achtergrondwaarde) bodemkwaliteit van het gemeentelijk grondgebied vastgelegd, alsmede voor wat betreft de historische diffuse bodembelasting.
In het Bodembeleidsplan is onderhavig industrieterrein ingedeeld in bedrijfzone "Bedrijven 1 - Industrie Edam".
De volgende conclusie is voor dit grondgebied opgenomen:
"De bovengrond van deze zone is "MVR-schoon": alle parameters voldoen aan de
Samenstellingswaarde SW1, met uitzondering van PAK (1,7 mg/kg). Voor alle parameters ligt de P95
onder de tussenwaarde. De ondergrond (in één zone gevat met "Industrie Volendam") is licht
verontreinigd met zink en PAK. Voor koper en zink overschrijdt de P95-concentratie de tussenwaarde."
Hiermee is de bestaande bodemkwaliteit voor het huidige gebruik voldoende vastgelegd en zal eerst bij (toekomstige) functiewijzigingen verder onderzoek noodzakelijk zijn hoe dat gebruik zich verhoudt tot de kwaliteit van de bodem. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.3 (Milieutoets), zal nog nader op het aspect "bodem" worden ingegaan, voorzover dit bestemmingsplan betrekking heeft op de voorgenomen uitbreiding.
Al in 2003 is door de politiek besloten dat op basis van de toen vastgestelde behoeften aan (extra) industriegrond (zie het streekplan Noord-Holland zuid d.d. 17 februari 2003) ook de gemeente Edam-Volendam nog enige uitbreidingsmogelijkheden voor de lokale bedrijvigheid zou moeten krijgen.
Dit heeft geleid tot de verdere verkenning van de verschillende (gewenste) beleidsuitgangspunten en de voorbereidingen voor de algehele herziening van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is in 2006 een eerste voorontwerp van een bestemmingsplan in procedure is gebracht.
Vervolgens is vastgesteld dat dit voorontwerp met name als gevolg van de gebrekkige verkeersparagraaf niet de eindstreep zou halen. Mede vanwege gewijzigde regelgeving (fundamentele herziening van de Wro) ten aanzien van de opzet en uitvoering van de planregeling is besloten met dit bestemmingsplan een nieuwe start te maken. Door middel van het raadsbesluit van 26 november 2009 is hiermee ingestemd.
Naast de behoefte aan gronden voor nieuw te vestigen bedrijven is er ook een aantoonbare behoefte aan bouwgrond voor bedrijven, die vanwege uitbreidingplannen binnen de gemeente wensen te verplaatsen. Dergelijk gelijke initiatieven bieden naast een mogelijkheid op behoud en/of versterking van de werkgelegenheid ook kansen waar het gaat om herstructureringsmogelijkheden vanwege een zekere doorstroming.
Teneinde de voorgenomen uitbreiding te kunnen realiseren is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. De stedenbouwkundige- en planologische uitgangspunten voor een planregeling van deze uitbreiding als zodanig zijn nader beschreven in de vastgestelde "Nota van Uitgangspunten Planologisch regime uitbreiding Industrieterrein Oosthuizerweg te Edam".
Een randvoorwaarde voor de planologische inpasbaarheid van deze voorgenomen uitbreiding is echter, dat zowel de interne verkeersstructuur van het bestaande industrieterrein, als de externe ontsluiting van het terrein in combinatie met de verkeersveiligheid op een gedeelte van de Oosthuizerweg ter hoogte van SG de Triade, worden aangepast c.q. verbeterd. Het vorenstaande betekent in procedurele zin, dat bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan door de gemeenteraad is ingestemd met de navolgende aanpak.
De eerste stap is geweest de raad voor te stellen in te stemmen met de verschillende uitgangspunten, die:
Bij de gememoreerde keuzemogelijkheid tussen algehele afsluiting of het instellen van éénrichtingsverkeer is gekozen voor het laatste.
Daarna zal als tweede stap in het proces worden overgegaan tot een verdere uitwerking, dat zal moeten leiden tot een enerzijds een concept (ontwerp-)bestemmingsplan en anderzijds een concept inrichting- en verkavelingsplan.
Met het inrichting- en verkavelingsplan is beoogd dat op ontwerp-niveau wordt stilgestaan bij de verschillende verkeersmaatregelen, dat wil zeggen de voorgestelde fysieke ingrepen, de noodzakelijke verkeersmaatregelen c.q. besluiten en de ligging van het tracé van het beoogde, vrij liggende fietspad.
Daarnaast zal in het inrichting- en verkavelingsplan onder meer dieper worden ingegaan op de inpassing van de verschillende, noodzakelijke nutsvoorzieningen (waaronder alarmering-sirenemast en bluswatervoorzieningen), de beoogde verkaveling in samenhang met de inrichting van de openbare ruimte en de verkeersstructuur van het nieuwe gedeelte, de noodzakelijke beheersmaatregelen ten aanzien van de waterhuishouding en de binnen het in ontwikkeling te nemen plangebied te realiseren groenvoorzieningen, mede in samenhang met de gewenste afronding c.q. overgang van de uitbreiding van het industrieterrein naar het aangrenzende cultuurhistorisch waardevolle open agrarische veenweidegebied.
Als sluitstuk van het gehele proces (derde stap) dient het (ontwerp-)bestemmingsplan en het inrichting- en verkavelingsplan met bijbehorende grondexploitatie te zijner tijd aan de raad ter vaststelling te worden voorgelegd. Met het inrichting- en verkavelingsplan worden daarmee de keuzes die binnen de planregeling van het bestemmingsplan denkbaar zijn, nader onderbouwd en bestuurlijk afgewogen.
Doelstellingen
De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental
(sub)-doelstellingen. Deze doelstellingen betreffen alle hoofdonderwerpen van verkeer en vervoer. In deze beleidsnota worden de doelstellingen per hoofdstuk uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Per uitgangspunt worden vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd. Voor het overzicht staan de actiepunten in elk hoofdstuk in tabellen weergegeven.
Alle doelstellingen worden nagestreefd en uitgewerkt binnen de algemene kaders gesteld door het Rijk, de provincie Noord-Holland en de stadsregio Amsterdam:
Industriegebieden/bedrijventerreinen
Op alle industriegebieden en bedrijventerreinen in Edam-Volendam is de bereikbaarheid voor zwaar verkeer cruciaal. Hier dient de openbare ruimte op te zijn afgestemd. De verkeersveiligheid voor overige weggebruikers dient echter niet in het geding te komen. Zo dienen industriegebieden en bedrijventerreinen ook voor de werknemers die per fiets komen bereikbaar te zijn en te blijven. De aanleg van de regionale fietsverbinding langs het industrieterrein Oosthuizerweg komt overeen met dit beleidsuitgangspunt.
Andere eisen die vanuit het GVVP aan de weginrichting gesteld worden zijn:
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam-Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag.
Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren.
Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de Natuurbeschermingswet 1998 worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De EHS is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient bij de planologische afweging te worden meegenomen.
In de directe omgeving van de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg ligt een tweetal Natura 2000-gebieden:
Voor deze gebieden dient te worden nagegaan of ten gevolge van deze voorgenomen uitbreiding en uitgaande van de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden deze ontwikkeling hierop een significant negatief effect kan hebben. Dat wil zeggen een duidelijke, ingrijpende verslechtering of verstoring van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten zoals is bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Voor zover dat het geval is, zal de benodigde vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) worden geweigerd.
In verband hiermee is door het ecologisch onderzoeksbureau Van der Goes en Groot een zogenaamde habitattoets uitgevoerd (zie bijlage 24 - I&V-plan - bijlage 2.10 "Natuurtoets uitbreiding industrieterrein Oosthuizerweg in Edam, toetsing Natuurbeschermingsweg en Flora- en faunawet", Van der Goes en Groot, Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau d.d. 18 juli 2012, G&G-rapport 2012-9). Hiertoe is eerst door een voortoets en vervolgens op basis van een verslechteringstoets nagegaan welke effecten en gevolgen daarvan zijn te verwachten. De uitkomst of conclusie van deze toets is, dat ondanks het mogelijk beperkte negatieve effect op enkele relevante soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer zijn aangewezen, zullen er geen significant negatieve gevolgen zijn voor beide Natura 2000-gebieden als gevolg van de uitbreiding van industrieterrein Oosthuizerweg.
Wanneer zich daadwerkelijk een bedrijf wil vestigen op het industrieterrein Oosthuizerweg dat werkt met gevaarlijke stoffen, zal in een aparte habitattoets, in het kader van een noodzakelijke NB-wet vergunning, moeten worden beoordeeld of de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Polder Zeevang in gevaar komen en of door het nemen van bepaalde maatregelen, die worden vastgelegd in de vergunningsvoorwaarden, deze eventuele risico's aanvaardbaar zijn.
Het plangebied ligt bovendien niet in de EHS. Directe effecten op de EHS zijn gezien de ligging buiten de EHS uit te sluiten.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.
Hiervoor is in 2012 door Van der Goes en Groot een inventarisatie uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 24 aan deze toelichting toegevoegd. Tijdens deze inventarisatie zijn beschermde soorten aangetroffen (zie tabel 16 rapport van Van der Goes en Groot 2012-9). Daarnaast is in 2004 ook de Noordse woelmuis aangetroffen. Er moet van worden uitgegaan dat deze soort nog steeds in het gebied voorkomt.
In het onderzoeksgebied zijn beschermde soorten planten, vissen, amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren vastgesteld:
Zorgplicht
Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie § 2.4.1 rapport). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
De Oosthuizerweg takt aan op de rotonde in noordelijke richting van het plangebied. De aansluiting kruist ter plaatse de aanwezige fietsroute. Hierdoor ontstaan er onduidelijke en onoverzichtelijke situaties, waarbij zowel het gemotoriseerde verkeer, als de fietsers in de knel kunnen komen. De oplossing hiervoor is gevonden door de aansluiting van de Oosthuizerweg in westelijke richting te verschuiven. Het vrijliggende fietspad kan hierdoor de aansluitende tak op de rotonde haaks kruisen. Met deze maatregel ontstaat voldoende opstellengte voor de automobilisten en een goed zicht tussen de verschillende verkeersdeelnemers. De consequentie van deze nieuwe aansluiting is dat de aanwezige waterpartij wordt aangepast (gedeeltelijk dempen) en met duikers met elkaar moeten worden verbonden. Gelet hierop is door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot een vooronderzoek uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het betreffende gebied (zie bijlage 25 - I&V-plan - bijlage 2.11 "Rotonde Oosthuizerweg, toetsing in het kader van de Flora- en faunawet", Van der Goes en Groot, Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau d.d. 21 januari 2013, G&G-advies 2012).
Naar aanleiding van dit onderzoek worden de volgende conclusies en aanbevelingen gegeven:
Zorgplicht
Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden praktische richtlijnen hanteren; deze staan reeds geformuleerd in § 4.1.1.
Gebiedsbescherming
In de eerder uitgevoerde Natuurtoets 2012 in het kader van de voorgenomen uitbreiding van het Industrieterrein Oosthuizerweg wordt geconcludeerd dat door deze uitbreiding geen significante gevolgen worden verwacht op Natura 2000- nr. 93 Polder Zeevang. Aangezien het gedeeltelijk dempen van de sloot minder ingrijpend is dan de onderzochte uitbreiding, wordt verwacht dat ook hier geldt dat significante gevolgen op voorhand kunnen worden uitgesloten en derhalve geen toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 hoeft te worden uitgevoerd.
Uit voornoemd vooronderzoek in paragraaf 4.1.2 is gebleken dat vervolgonderzoek naar beschermde vissen uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Het gaat hierbij om de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn. Om het voorkomen van deze vissoorten nader te onderzoeken is door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot een vervolgonderzoek uitgevoerd, waarbij de gehele oever van de waterpartij is geïnventariseerd (zie bijlage 26 - I&V-plan - bijlage 2.12 "Rotonde Oosthuizerweg te Edam-Volendam, inventarisatie naar beschermde vissoorten" van Van der Goes en Groot, Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau d.d. 3 juni 2013, G&G-advies 2013). Beide soorten werden slechts in zeer lage aantallen, met slechts enkele exemplaren, gevangen. Twee Bittervoorns (beschermd onder tabel 3 Ffwet, bijlage II van de Habitatrichtlijn en als 'kwetsbaar' aangewezen Rode Lijstsoort) werden gevangen in het meest noordelijke deel van de sloot. Slechts één Kleine modderkruiper (beschermd onder tabel 2 Ffwet en bijlage II van de Habitatrichtlijn) werd gevangen in het zuidelijke deel van het water. Dit geeft een indicatie dat het water in het plangebied geen optimaal leefgebied vormt voor deze soorten. Wanneer de voorgenomen werkzaamheden leiden tot (negatieve) effecten voor de Bittervoorn dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven wanneer niet volgens een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt, dient tevens ontheffing te worden aangevraagd voor de Kleine modderkruiper.
In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de inrichting, mitigatie en compensatie, zowel tijdens de aanlegfase als nadat sprake van de beheerfase.
Algemeen
De aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de brede waterpartijen aan de rand van het uitbreidingsgebied zal leiden tot het ontstaan van kruidenrijke oevers, waar tal van dier- en plantensoorten van kunnen profiteren. Hier zullen zich tal van oever- en moerasplanten vestigen, maar daarnaast zullen ook amfibieën, vissen en kleine zoogdieren in de oevers een geschikt leef- en voortplantingsbiotoop kunnen aantreffen.
Daarnaast zullen mitigerende en compenserende maatregelen moeten worden getroffen waarmee de negatieve effecten van de ruimtelijke ingreep op het leefgebied van enkele zwaar beschermde soorten kunnen worden beperkt. Het gaat dan om grondverzet, het dempen van sloten en het (tijdelijk) ongeschikt worden van leefgebied van deze soorten. Deze zwaar beschermde soorten zijn veelal kritischer in hun biotoopkeuze. Op deze soorten afgestemde maatregelen zijn dan noodzakelijk. Het gaat in dit geval met name om de Rugstreeppad en de Noordse woelmuis. Het verlenen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet zal door de dienst Regelingen van het ministerie van EL&I hieraan worden getoetst. In onderstaande paragrafen worden per soort(groep) enkele mogelijke mitigerende en compenserende maatregelen beschreven, die te zijner tijd bij het op te stellen ontheffingsverzoek nader zullen worden betrokken.
Algemene mitigatie voor vissen en amfibieën
De hier beschreven maatregelen worden overal uitgevoerd in het kader van de zorgplicht en zijn ook van belang voor de aanwezige beschermde soorten, waarvoor in aparte paragrafen specifieke locatiegerichte maatregelen worden beschreven.
Bij de planning van de werkzaamheden zal rekening worden gehouden met de seizoenactiviteiten van de beschermde vissen en amfibieën waarvoor ontheffing wordt aangevraagd. Op deze manier zal verstoring worden voorkomen in de kwetsbare overwintering- en voortplantingsperiode.
Nieuwe wateren zullen zoveel mogelijk aangelegd worden voorafgaand aan het dempen van bestaande. In een te dempen sloot die in directe verbinding staat met een te behouden sloot worden vissen en amfibieën verdreven in de richting van die sloot. De vissen en amfibieën worden verjaagd door met een leusnet of een schepnet door het water te waden (eventueel met eenzijdige afdamming) waarbij ook de modderlaag wordt meegenomen. In verband met de beperkte afstanden die kleine vissen kunnen afleggen wordt deze methode alleen toegepast bij watergangen die korter zijn dan 25 meter. Watergangen die langer zijn dan 25 meter worden afgedamd, tot op ongeveer 20 cm leeg gepompt en vervolgens leeggevist. Vissen (en -larven) en ook amfibieën worden vanuit de te dempen sloot gevangen en overgeplaatst naar een te behouden sloot in hetzelfde watersysteem of, als dat niet mogelijk is, naar nieuw gerealiseerd biotoop waar geen werkzaamheden (meer) plaatsvinden. Daarna zal een te dempen sloot direct worden gedempt om te voorkomen dat amfibieën weer terugkeren. De genoemde mitigerende maatregel wordt uitgevoerd tussen half augustus en eind oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering van de meeste soorten. Indien bagger op de kant wordt gezet, bijvoorbeeld bij het verbreden van een bestaande sloot, zal deze worden nagelopen op de aanwezigheid van amfibieën, vissen (met name de Kleine modderkruipers) en zoetwatermossels (ten behoeve van Bittervoorns). Aangetroffen individuen zullen in geschikt water worden teruggezet.
Deze aanbevelingen zullen te zijner tijd bij het ontheffingsverzoek nader worden geconcretiseerd en uitgewerkt.
Vissen
Wanneer een sloot wordt gedempt, zal de modderlaag in die sloot op de kant worden gezet en worden nagelopen op Kleine modderkruipers, aangezien de Kleine modderkruiper in de modderlaag zal wegvluchten. Eventueel aanwezige exemplaren zullen vervolgens worden overgeplaatst naar een geschikt biotoop in de directe omgeving waar geen werkzaamheden (meer) plaatsvinden. Tegelijk worden in verband met de voortplanting van de Bittervoorn ook zoveel mogelijk zoetwatermossels overgeplaatst. Daarna zal de te dempen sloot direct worden gedempt om te voorkomen dat amfibieën weer terugkeren. Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers zal meer geschikt biotoop ontstaan voor deze soorten.
Rugstreeppad
Omdat het hier een soort van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn betreft, wordt eerst compensatie toegepast van het oppervlakte leefgebied die verloren gaat. Het betreft hier waarschijnlijk voortplantingslocaties in de sloten van het uitbreidingsgebied. De Rugstreeppad gebruikt het bestaande bedrijventerrein waarschijnlijk als landbiotoop. Omdat in het uitbreidingsgebied potentiële voortplantingsplaatsen van Rugstreeppadden aanwezig zijn, zullen deze voorafgaande aan de periode van voortplanting (van april t/m augustus) ongeschikt worden gemaakt voor de Rugstreeppad, zodat deze zich daar niet kan vestigen. Bij het graven van nieuwe waterpartijen moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Rugstreeppadden deze in de voortplantingstijd opzoeken om eieren af te zetten. Bij het opwerpen van zandlichamen in het uitbreidingsgebied is het mogelijk dat Rugstreeppadden deze gebruiken als landbiotoop. Eén en ander kan voorkomen worden door het plaatsen van paddenschermen. In de geplande 5 meter brede groenstrook aan de dijkvoet ter hoogte van het uitbreidingsgebied en elders in de geplande groenstrook zijn mogelijkheden voor compensatie voor de Rugstreeppad, nader uit te werken in een toelichting bij de ontheffingsaanvraag.
Het kan dan gaan om het aanleggen van poelen. Ten aanzien van dit aspect is reeds voorzien in het betreffende inrichting- en verkavelingsplan. In de meest westelijk groenstrook van het uitbreidingsgebied is een tweetal paddenpoelen geprojecteerd.
Broedvogels
Het is aan te bevelen werkzaamheden die direct van invloed kunnen zijn op aanwezige broedvogels, zoals grondverzet ruim buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) uit te voeren. Eventueel kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Wanneer binnen het broedseizoen een deel bouwrijp moet worden gemaakt, is het mogelijk door het freesen van het desbetreffende terrein en het plaatsen van bouwketen te voorkomen dat het terrein wordt bevolkt door broedvogels. Door de omvang en intensiteit van de werkzaamheden kan het terrein vervolgens (tijdelijk) ongeschikt zijn voor broedvogels. Deze zullen dan naar elders uitwijken om hun territoria te gaan bezetten.
Noordse woelmuis
Geschikt leefgebied voor de Noordse woelmuis kan buiten de voortplantingsperiode (april tot en met augustus) en de periode van voedselschaarste (december tot en met februari) minder aantrekkelijk worden gemaakt door de vegetatie te verwijderen. Hierdoor zullen de dieren lokaal wegtrekken. Wanneer de werkzaamheden in het uitbreidingsgebied zullen plaatsvinden in een deel van de voortplantingsperiode van de Noordse woelmuis zullen geschikte land- en rietvegetaties in het plangebied worden gemaaid. Door het plangebied te maaien wordt het minder geschikt voor de Noordse woelmuis, waardoor de dieren al voor de feitelijke aanvang van de werkzaamheden een ander leefgebied zullen zoeken. Uiteraard zal het maaien buiten het broedseizoen van de aanwezige vogelsoorten moeten plaatsvinden.
Het maaien kan het beste tot uiterlijk eind november plaatsvinden om verjaging van de Noordse woelmuis in de kritische winterperiode te voorkomen. In de geplande 5 meter brede groenstrook aan de dijkvoet ter hoogte van het uitbreidingsgebied zijn mogelijkheden voor compensatie van leefgebied voor de Noordse woelmuis, nader uit te werken in een toelichting bij de ontheffingsaanvraag.
Zoals hiervoor is beschreven heeft ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot in 2012 een natuurtoets (hierna: "Natuurtoets 2012") uitgevoerd, waarbij de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein is getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbwet) en Flora- en faunawet (hierna: Ffwet). Daarnaast is er specifiek voor de aanpassing van de rotonde Oosthuizerweg, welke samenhangt met de geplande uitbreiding, een soorteninventarisatie en toetsing aan de relevante natuurwetgeving uitgevoerd (Van der Goes en Groot, 2012 en 2013).
In de tussentijd hebben zich enkele wijzigingen voorgedaan, zo vormt de Meervleermuis niet langer een complementaire soort voor het Natura 2000-gebied Polder Zeevang. Voorts wordt in de Natuurtoets 2012 getoetst aan artikel 19d van de Nbwet (de zogenaamde "projecttoets"). Omdat de toetsing gericht is op een bestemmingsplan, dient echter een toetsing aan artikel 19j van de Nbwet (de zogenaamde "plantoets") plaats te vinden. Tot slot zijn enkele aanvullingen op de natuurtoets gewenst, teneinde de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (en de aanpassing van de rotonde van de Oosthuizerweg) aan te tonen. In verband hiermee en gelet op de overlegreactie van de Provincie Noord-Holland, ingekomen op 18 juli 2013, heeft deze aanvullende toetsing plaatsgevonden. Bedoelde aanvullende toetsing is integraal neergelegd in een door Arcadis opgestelde notitie d.d. 19 maart 2015 (zie bijlage 27 - I&V-plan - bijlage 2.13), welke notitie kan worden beschouwd als een actualisatie en aanvulling op de eerder uitgevoerde "Natuurtoets 2012" en "Aanvullende toetsing rotonde" (Van der Goes en Groot, 2012 en 2013). Aangehaalde notitie van Arcadis maakt als bijlage onderdeel uit van het Inrichting- en verkavelingsplan welk plan als bijlage bij de toelichting is gevoegd. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de toetsing aan de Nbwet 1998 en de Ffwet. De belangrijkste conclusies en consequenties van beide toetsingen (inclusief update en aanvullingen) ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan en de uitvoerbaarheid daarvan, worden hierna nader toegelicht en beschreven.
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998
De aanvullende toetsing dient te worden beschouwd als Voortoets voor onderhavig bestemmingsplan, waarin wordt getoetst aan artikel 19j (plantoets) van de Nbwet. Het doel van deze Voortoets is om de effecten van onderhavig bestemmingsplan in beeld te brengen en te beoordelen of de kans bestaat dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden (significant) worden aangetast.
In dit aanvullende onderzoek wordt geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik dat mogelijk wordt gemaakt met onderhavig bestemmingsplan niet zal leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Onderstaande storingsfactoren welke al dan niet een effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden zijn daarbij beoordeeld:
Negatieve effecten door bovenstaande storingsfactoren worden uitgesloten.
Eindconclusie toetsing Natuurbeschermingswet 1998
De aanleg en het gebruik dat mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" leiden niet tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Toetsing Flora- en faunawet
In de Natuurtoets 2012 en aanvullende toetsing en inventarisatie in het kader van de rotonde Oosthuizerweg 2012/2013 wordt geconcludeerd dat de planrealisatie en/of aanpassing rotonde mogelijk tot effecten op een aantal soorten kan leiden.
Om deze effecten te voorkomen en daarmee overtreding van verbodsbepalingen uit de Ffwet te voorkomen, dienen bij de uitvoering van werkzaamheden een aantal maatregelen te worden uitgevoerd. Voor enkele van de aanwezige beschermde soorten, te weten de Rugstreeppad, Bittervoorn en Noordse woelmuis zijn de maatregelen in de Natuurtoets 2012 en Aanvullende toetsing 2012/2013 (alleen Bittervoorn) niet of onvoldoende uitgewerkt om aannemelijk te maken dat de aanwezigheid van deze soort(en) geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Met onderstaande geactualiseerde aanvullende toetsing Nbwet en Ffwet zijn (opnieuw) de mogelijke effecten op de rugstreeppad, bittervoorn en noordse woelmuis benoemd op basis van voorkomen, verspreiding en belang van het plangebied voor de lokale en regionale instandhouding van deze soorten. Nadat de effecten zijn bepaald, zijn onderstaande maatregelen benoemd (op basis van de soortenstandaards van het ministerie van EZ) waarmee effecten kunnen worden voorkomen. Vervolgens is beoordeeld of met deze maatregelen het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Rugstreeppad
Effectbeschrijving
Als gevolg van de uitbreidingslocatie gaat actueel leefgebied van de Rugstreeppad verloren. De Rugstreeppad is wijdverspreid aanwezig in de regio en komt lokaal algemeen voor. De ingreep heeft betrekking op slechts een zeer klein deel van zijn actuele leefgebied. De regionale instandhouding van deze soort zal hierdoor zeker niet in het geding komen. Op lokaal niveau (industrieterrein Oosthuizerweg en omgeving) kan de ingreep mogelijk wel van invloed zijn op het voorkomen van de Rugstreeppad. De soort is hier voor zijn voortplanting in meer of mindere mate afhankelijk van de ondiepe perceelsloten in het agrarische gebied. Als gevolg van de voorgenomen activiteit gaan enkele van deze sloten verloren.
Om negatieve effecten op de Rugstreeppad geheel te voorkomen, dient de voortplantingsfunctie in het plangebied behouden te blijven. Daarnaast dienen bij de uitvoering van werkzaamheden maatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat individuen worden gedood of worden verwond.
Maatregelen om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen
Voor het behoud van de voortplantingsfunctie (en daarmee de lokale instandhouding) worden in het plangebied (in de groenstrook ten westen van de uitbreidingslocatie) twee nieuwe voortplantingswateren aangelegd. Beide poelen dienen voorafgaand of bij de start van de werkzaamheden te worden aangelegd te worden. De inrichting van de poelen is afgestemd op de eisen van de Rugstreeppad. Rugstreeppadden planten zich voort in meestal 5 – 20 cm diep, onbeschaduwd water. De waterdiepte mag in de zomer in het midden van de poel niet meer dan 50 cm bedragen. Veel van de voortplantingswateren zijn tijdelijk en drogen in de loop van het seizoen op. In de nabijheid van de poelen worden enkele stapels met stenen neergelegd, die overdag als schuillocatie kunnen dienen. De nieuwe locaties zullen gaan functioneren als leefgebied voor een vergelijkbaar aantal Rugstreeppadden, zoals die aanwezig waren voor het dempen. Nieuwe wateren kunnen zeer snel, soms al na enkele dagen of weken, worden geaccepteerd. De nieuwe voortplantingslocaties worden direct grenzend aan het industriegebied aangelegd, waar geschikte schuil- en overwinteringsplaatsen voorhanden zullen zijn.
Maatregelen om aan de zorgplicht te voldoen
Maatregelen dienen te worden genomen om doden en verwonden van exemplaren van Rugstreeppadden zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen. Hiertoe dienen de volgende maatregelen tenminste te worden uitgevoerd:
Bittervoorn
Effectbeschrijving
Als gevolg van de uitbreidingslocatie en de aanpassing van de rotonde gaat actueel leefgebied van de Bittervoorn verloren. Het betreft hierbij enkele kavelsloten ter hoogte van de uitbreidingslocatie en de waterpartij grenzend aan de rotonde. De betreffende watergangen zijn, gezien het aanwezige habitat en het lage aantal individuen dat hier is waargenomen, van weinig belang voor de soort. Het voornaamste leefgebied, de watergang tussen het bestaande industrieterrein en de uitbreidingslocatie, blijft behouden. Daarnaast is in de directe omgeving veel geschikt leefgebied, in de vorm van perceel- en kavelsloten en weteringen voorhanden. Zowel de regionale als lokale instandhouding zal door de voorgenomen activiteit niet in het geding zijn. Wel dienen tijdens de uitvoering van werkzaamheden (dempen van watergangen) maatregelen te worden getroffen om doden en verwonden van individuen te voorkomen. In de uitbreidingslocatie is een nieuwe waterpartij opgenomen. Deze waterpartij wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers (flauw talud) wat naar verwachting ten goede zal komen aan de lokale populatie van de Bittervoorn.
Maatregelen om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen
Er zijn geen maatregelen noodzakelijk om de lokale en regionale instandhouding te garanderen. De watergangen die gedempt gaan worden zijn niet of nauwelijks van belang voor de Bittervoorn, in de omgeving is daarnaast voldoende geschikt leefgebied voorhanden. De nieuwe waterpartij wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers, dit zal naar verwachting een gunstige invloed hebben op de lokale instandhouding. Wanneer ook bij het beheer rekening wordt gehouden met de Bittervoorn (de Bittervoorn is gebaat bij een extensief, gefaseerd beheer waarbij water- en oeverplanten meer kans krijgen) kan het project mogelijk zelfs positief uitpakken voor de soort.
Maatregelen om aan de zorgplicht te voldoen
Maatregelen moeten worden genomen om doden en verwonden van exemplaren van de Bittervoorn zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen. Hiertoe dienen de volgende maatregelen tenminste te worden uitgevoerd:
Noordse woelmuis
Effectbeschrijving
Als gevolg van de uitbreiding van het industrieterrein gaat geen essentieel leefgebied van de Noordse woelmuis verloren. Het plangebied is weinig geschikt door het grotendeels ontbreken van geschikte vegetaties en aanwezigheid van de Veldmuis. Het plangebied kan mogelijk incidenteel als doortrekroute worden gebruikt. De uitwisselingsmogelijkheden tussen de bekende populaties in de omgeving worden hierdoor echter niet beperkt. Zowel de regionale als lokale instandhouding zal door de voorgenomen activiteit niet in het geding zijn. Om te voorkomen dat eventueel aanwezige exemplaren tijdens de uitvoering van werkzaamheden worden verwond of gedood, dienen maatregelen te worden getroffen.
Maatregelen om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen
Er zijn geen maatregelen noodzakelijk om de lokale en regionale instandhouding te garanderen. De uitbreidingslocatie is niet of nauwelijks van belang voor de Noordse woelmuis, recente waarnemingen ontbreken. Wanneer bij de inrichting van de groenstroken rekening wordt gehouden met de noordse woelmuis, kan dit zelfs een gunstige invloed hebben op de lokale instandhouding. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van natte ruigte en rietoevers die geïsoleerd zijn gelegen en alleen toegankelijk voor de Noordse woelmuis (dus via water, bijvoorbeeld door middel van een vooroeverconstructie of eiland) en voor een extensief (gefaseerd) beheer van aanwezige groenstroken.
Maatregelen om aan de zorgplicht te voldoen
Om te voorkomen dat incidenteel doortrekkende Noordse woelmuizen worden gedood of verwond tijdens werkzaamheden, kunnen maatregelen worden getroffen. Gedurende de werkzaamheden moet tevens verstoring van door de Noordse woelmuis bewoonde gebieden voorkomen worden. Ook moet tijdens kwetsbare perioden (voortplantingsperiode, winterperiode), aantasting van verblijfplaatsen en foerageergebied voorkomen worden. Hiertoe kunnen de volgende maatregelen worden uitgevoerd:
Eindconclusie toetsing Flora- en faunawet
Als gevolg van activiteiten die ruimtelijk mogelijk worden gemaakt in onderhavig bestemmingplan kunnen effecten op de strikt beschermde Rugstreeppad, Bittervoorn en Noordse woelmuis optreden. In de voorliggende aanvulling zijn deze effecten in beeld gebracht en zijn de maatregelen benoemd die door de gemeente getroffen zullen worden om deze effecten te voorkomen. Met inachtneming van deze maatregelen vormt de aanwezigheid van deze soorten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Nader overleg met de provincie heeft tevens geleid tot het standpunt van de provincie dat op basis van de geactualiseerde aanvullende toetsing van de natuurbeschermingswetgeving kan worden geconcludeerd, dat deze voortoets voldoende zekerheid verschaft dat er geen significant verstorende of verslechterende effecten kunnen optreden op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
De provincie Noord-Holland heeft in de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens. De waardenkaart verdeelt de cultuurhistorische waarden in drie onderdelen:
De waardering van de geïnventariseerde cultuurhistorische kenmerken heeft plaatsgevonden op drie niveaus: "zeer hoge waarde", "hoge waarde" en "van waarde". Verder wordt onderscheid gemaakt in "punten", "lijnen" en "vlakken". Het plangebied strekt zich uit in polder de Zeevang, die als vlakelement van zeer hoge historisch geografische waarde is aangegeven. Het Zeevangsdijkje is aangegeven als lijnelement van hoge historische waarde.
Nu geldt de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. In deze leidraad heeft geheel Waterland het niveau "van waarde'' gekregen. Dit is ook van toepassing op onderhavig plangebied. Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld. Voor de betekenis van deze beleidsnota voor onderhavig plangebied wordt verder kortheidshalve verwezen naar § 3.3.3 van deze toelichting.
Gelet op het bovenstaande is door ADC ArcheoProjecten een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 22 - I&V-plan - bijlage 2.8 "Archeologisch bureauonderzoek, bedrijventerrein Oosthuizerweg, Edam (gemeente Edam-Volendam)" d.d. 11 januari 2012, ADC Rapport 2695). Op basis van dit bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld.
De diepere ondergrond bestaat uit wad- en kwelderafzettingen (Laagpakket van Wormer binnen de Naaldwijk Formatie). Hoewel deze tot op heden niet zijn aangetoond, kunnen in de top van eventuele zandige kreekafzettingen archeologische sporen en vondsten uit het Neolithicum en Bronstijd aanwezig zijn.
Naar verwachting zal echter de diepere ondergrond hoofdzakelijk uit zware klei bestaan, zoals die in het noordelijk deel van de aangrenzende droogmakerij De Purmer aan de oppervlakte voorkomt. Dergelijke afzettingen waren in het verleden ongeschikt voor bewoning en landbouw.
De wad- en kwelderafzettingen worden afgedekt door een naar verwachting 1,25 m dik veenpakket, dat zich in de periode IJzertijd - Vroege Middeleeuwen heeft gevormd.
De veenriviertjes waren in die periode voor de mens de enige toegang tot het veen. In de Zeevang zijn tot op heden geen aanwijzingen gevonden voor bewoning in de IJzertijd en de Romeinse tijd. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit deze periode is daarom zeer gering.
De oudste sporen van bewoning dateren pas uit het einde van de Vroege Middeleeuwen en het begin van de Late Middeleeuwen, toen de ontginning van het hoogveengebied een aanvang nam (9e-11e eeuw). Deze vroege bewoning lijkt te hebben plaatsgevonden langs of in de nabijheid van veenriviertjes. Archeologische resten zullen bestaan uit veenterpjes en vondstconcentraties aan het maaiveld. De kans op de aanwezigheid van dergelijke bewoningssporen ter plaatse van de uitbreidingslocatie van het bedrijventerrein wordt op grond van de lagere ligging en de afstand tot de voornaamste veenrivier in het gebied, de IJe (of Ee), als klein beschouwd. Toch kunnen deze niet worden uitgesloten. Door inklinking kan het maaiveld lager zijn komen te liggen. Bovendien is de exacte ligging van de kleinere riviertjes niet geheel bekend. Nader onderzoek door middel van een karterend booronderzoek is gewenst, met als doel de aan- of afwezigheid van middeleeuwse bewoningresten vast te stellen.
Op grond van de ondiepe ligging wordt aangenomen dat eventuele bewoningssporen ter plaatse van het huidige bedrijventerrein door grondbewerking niet meer aanwezig zullen zijn.
In de Late Middeleeuwen ontstond het stadje Edam. Het plangebied maakt geen deel uit van de historische kern. Op grond van oude kaarten wordt aangenomen dat langs het Zeevangsdijkje (Edammerdijkje) geen bebouwing aanwezig was. Wel moet ter plaatse van de dijk rekening worden gehouden met dijkophogingen, daterend vanaf het begin van de 17e eeuw. Ter plaatse van de huidige begraafplaats moet rekening worden gehouden met funderingsresten van een meelmolen. In het zuidelijk deel van het plangebied is nog een dijkje aanwezig, dat in 1906 werd aangelegd ten behoeve van de tramverbinding van Kwadijk via Edam naar Volendam.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het huidige bedrijventerrein, met uitzondering van het Zeevangsdijkje, de molenplaats en het dijkje van de tramlijn, vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Bij de bodemingrepen ter plaatse van zowel het Zeevangsdijkje wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
Het dijkje van de trambaan heeft gezien de relatief geringe ouderdom vooral cultuurhistorische waarde. ADC ArcheoProjecten adviseert dit “lijnelement” bij de planvorming te betrekken.
Verder wordt geadviseerd om de toekomstige uitbreidingslocatie te onderzoeken door middel van een karterend booronderzoek met als doel de aan- of afwezigheid van middeleeuwse bewoningsresten vast te stellen. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA).
Om de verwachtingen zoals genoemd in § 4.2.2 ten aanzien van de toekomstige uitbreidingslocatie te toetsen en indien nodig aan te vullen is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten in opdracht van Arcadis (zie bijlage 23 - I&V-plan - bijlage 2.9, datum rapport 26 juli 2012, kenmerk: 077595402:A - Definitief). Het booronderzoek, dat is uitgevoerd in juni 2012, wees inderdaad uit dat de ondergrond van het plangebied bestaat uit zware kwelderafzettingen (Laagpakket van Wormer binnen de Naaldwijk Formatie). Op grond van de geringe rijping mag worden aangenomen dat het pakket geen geschikte ondergrond vormde voor bewoning. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen en worden daarom ook niet verwacht.
De kwelderafzettingen gaan over in een circa 80 tot 120 cm dik pakket rietzeggeveen (Hollandveen Laagpakket binnen de Nieuwkoop Formatie). Kleiige inschakelingen die een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van een veenriviertje zijn niet aangetroffen. Als gevolg van ontwatering van het gebied door het graven van sloten en het agrarisch gebruik is het bovenste deel enigermate veraard. Archeologische resten zijn niet aangetroffen en worden in het veen zelf niet verwacht.
Het veenpakket wordt afgedekt door een circa 10 tot 60 cm dikke veen-kleilaag (Laagpakket van Walcheren binnen de Naaldwijk Formatie). Deze is ontstaan door overslibbing van het veenoppervlak tijdens overstromingen als gevolg van doorbraken van de Purmerringdijk. Het in deze laag aangetroffen vondstmateriaal wordt vanwege de spreiding en datering gezien als "ruis" en duidt niet op een archeologische vindplaats.
Boring 15, die ten noordwesten van het Zeevangsdijkje is gezet, vertoont een afwijkende bodemopbouw. Het humeuze kleipakket, dat het veen afdekt, is op grond van de dikte vermoedelijk ontstaan door het opbrengen van grond bij het graven en/of uitbaggeren van de Pumerringvaart.
In geen van de boringen is een archeologische laag aangetroffen. Verder zijn geen zones met afwijkende vegetatie en opvallende reliëfverschillen waargenomen. In het plangebied worden daarom geen huisplaatsen verwacht.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek is besloten om het huidige bedrijventerrein, met uitzondering van het Zeevangsdijkje, de molenplaats en het dijkje van de tramlijn, vrij te geven. Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek ten aanzien van de toekomstige uitbreiding van het industrieterrein is besloten dit plangebied vrij te geven voor deze ontwikkeling. Dit advies heeft echter geen betrekking op het Zeevangsdijkje, dat bij dit onderzoek geen onderwerp van studie was, gelet op de toekomstige dijkversterkingswerkzaamheden. Op de verbeelding is ter hoogte van de uitbreiding voor het Zeevangsdijkje een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 3" opgenomen, om te waarborgen dat bij werkzaamheden in de toekomst verder archeologisch (proefsleuven) onderzoek dient plaats te vinden.
ADC ArcheoProjecten adviseert om het dijkje van de trambaan, vanwege de cultuurhistorische waarde, dit lijnelement bij de planvorming te betrekken. De voormalige trambaan van Purmerend via Kwadijk naar Edam en Volendam had het volgende tracé: de trambaan liep parallel aan de Edammerweg, kruiste middels een brug de Purmerringvaart en liep vervolgens verder in oostelijke richting, ongeveer ten zuiden van de huidige Ambachtstraat en kruiste daarna de Oosthuizerweg. Het college heeft besloten dat het dijkje van de trambaan niet als lijnelement bij de planvorming wordt betrokken, aangezien het overgrote deel van het tracé niet tot het plangebied van onderhavig bestemmingsplan behoort. De voormalige trambaan valt wel in het plangebied ter hoogte van de kruising Ambachtstraat – Oosthuizerweg; aangezien de Oosthuizerweg een reeds (bestaande) ingerichte weg is, wordt met dit lijnelement niets gedaan.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Op grond van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland zijn in het plangebied geen bouwkundige waarden aanwezig. Wel is de kern Edam, ten oosten van het plangebied, aangewezen als een zeer waardevolle historisch-stedenbouwkundige structuur. Het ontstaan van de historische kern van Edam is van voor de 14e eeuw. De kern is aangewezen als een rijksbeschermd stadsgezicht. Aangezien dit waardevolle gebied buiten het plangebied valt, kan met zekerheid worden gesteld dat de uitbreiding van het industrieterrein aan de westzijde geen nadelige gevolgen heeft voor het historische stadsgezicht.
Algemeen
Voor bedrijven en milieuzonering is geen wettelijk kader vastgelegd door de overheid. Wel wordt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG als richtlijn gebruikt. Omdat er binnen het plangebied verschillende bedrijven zijn gevestigd, is de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening verplicht hiervoor een bestemmingsplanregeling te treffen die recht doet aan enerzijds de gevestigde bedrijven, maar anderzijds ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Als uitgangspunt geldt dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden. In het bestemmingsplan is daarbij gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009).
In een dergelijke staat of lijst van bedrijven wordt met behulp van een indeling in categorieën op basis van de SBI-codering aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Onderscheid wordt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste richtafstand bepalend is voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is/wordt ingedeeld. Het betreft hier een indicatieve algemene regeling en is met name bedoeld bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte of zogenaamde nieuwe situaties. Bij bestaande situaties kan worden afgeweken van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Steeds zal bekeken moeten worden of er specifieke omstandigheden zijn die een andere overweging rechtvaardigen.
Gevoelige bestemmingen, gebiedstypen en richtafstanden
In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woongebied die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Een 'gemengd gebied' daarentegen is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In relatie tot de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' zijn de volgende richtafstanden opgenomen:
Milieucategorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 1. Richtafstanden gebiedstypen
De richtafstanden uit het omgevingstype 'rustige woonwijk' kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van 'gemengd gebied'.
Bestaand industrieterrein
De milieuzonering van het bestaande industrieterrein wordt bepaald door het ecologisch waardevolle gebied aan de noordkant en de gevoelige functie binnen het plangebied zelf. Voor het bestaande industrieterrein is dat de school aan de Nijverheidstraat 2.
Van belang is dat de afstanden tussen de gevoelige bestemming (in dit geval de school) en milieubelastende bedrijven, op basis van de milieucategorie van de bedrijven in kwestie, richtafstanden zijn: het gaat er uiteindelijk om dat de feitelijke milieubelasting acceptabel is.
Doordat deze school binnen het industrieterrein is gesitueerd is het gerechtvaardigd ten aanzien van de richtafstand uit te gaan van 'gemengd gebied'.
In onderhavig bestemmingsplan zijn binnen een afstand van 10 m van de school uitsluitend bedrijven uit categorie 1 of 2 toegestaan. Binnen een afstand van 30 m zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 toegestaan en op een afstand van 50 m bedrijven uit maximaal categorie 3.2. Op die manier wordt voldoende afstand gehouden tussen geluidgevoelige functies en de milieubelastende activiteiten.
Ten opzichte van het ecologisch gebied is het doel om verstoring in deze gebieden te voorkomen. Voor het gehele industrieterrein is de milieuzonering daarom beperkt tot maximaal milieucategorie 3.2 en is een richtafstand van 100 m aangehouden. Het waardevolle ecologisch gebied ligt op een afstand van 375 m. Via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan medewerking worden verleend aan een bedrijf uit een hogere categorie, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, daaronder tevens begrepen de natuur, (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegelaten categorie bedrijven.
Op deze manier wordt voldoende afstand gehouden.
Voorts bevinden zich een achttal bedrijven binnen het plangebied die niet aan bovenstaande milieuzonering voldoen. Hierbij is echter sprake van een bestaande, legale situatie. Om de rechten van de bestaande bedrijven te respecteren, is in afwijking van bovenstaande systematiek bij deze bedrijven gekozen voor een maatwerkbestemming. Dit houdt in dat het bestaande gebruik mag worden gecontinueerd tot onderhavig gebruik wordt beëindigd. Wanneer sprake is van nieuw vestiging zijn slechts bedrijven in de ter plaatse aangegeven milieuklasse toelaatbaar, conform bovenstaande milieuzonering.
Uitbreiding industrieterrein
De milieuzonering voor de uitbreiding van het industrieterrein wordt tevens bepaald door het ecologisch waardevolle gebied en de gevoelige functie (wonen) aan de noordkant van het plangebied. De dichtstbijzijnde gevoelige functie (wonen) ligt op 132 m van de bestemmingsgrens van de bestemming 'bedrijventerrein'. Het betreft een woning aan de noordwest kant van het plangebied. Het ecologisch waardevolle gebied ligt op 375 m vanaf het plangebied. In de uitbreiding van het industrieterrein zijn bedrijven toegestaan uit maximaal categorie 3.2. Dit betekent dat de afstand tussen de bestemming 'bedrijventerrein' en de dichtstbijzijnde gevoelige functie minimaal 100 m dient te bedragen. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.
Conclusie
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Om de effecten van de ontwikkeling van het industrieterrein inzichtelijk te maken is door Goudappel Coffeng reeds in 2011 een verkeerskundig onderzoek gedaan. Vanwege nieuwe uitgangspunten ten aanzien van de verkeersgegevens is dit onderzoek in 2015 geactualiseerd. Het onderzoeksrapport uit 2015 "Onderzoek verkeer, verkeerslawaai en luchtkwaliteit bedrijventerrein Oosthuizerweg is als bijlage 13 aan deze toelichting toegevoegd.
In het onderzoek van Goudappel Coffeng is nagegaan in hoeverre het verkeersaanbod van het bestaande industrieterrein en de voorgenomen uitbreiding verkeersveilig kan worden afgewikkeld op het bestaande wegennet.
Uit de berekeningen met het verkeersmodel blijkt dat de ontsluiting van het bedrijventerrein, zowel voor de huidige situatie als na de uitbreiding, hoofdzakelijk verloopt via één aansluiting: via Klein Westerbuiten op het kruispunt N247 - Singelweg.
De verkeersafwikkeling op het kruispunt N247 - Singelweg - Klein Westerbuiten, inclusief de uitbreiding van het bedrijventerrein Oosthuizerweg (en bijvoorbeeld ook de Zuidpolder) is uitgebreid onderzocht in de rapportage 'Ontwikkeling Zuidpolder'. (Zie bijlage 32: "Haalbaarheid verkeersafwikkeling over bestaande wegennet, Ontwikkeling Zuidpolder" van Goudappel Coffeng d.d. 20 februari 2007, kenmerk EVD006/Adr/0122). In dit onderzoek is vastgesteld, dat voor de externe ontsluiting op het kruispunt N247 - Singelweg aanpassingen nodig zijn.
Door Goudappel Coffeng is in dit kader geconcludeerd, dat deze aanpassingen ook zonder de uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg nodig zijn en slechts ten dele zijn toe te schrijven aan onderhavig industrieterrein.
De gemeente Edam-Volendam heeft volgens de Structuurvisie, zoals die is vastgesteld bij raadsbesluit van 26 februari 2009, mede om die reden besloten:
Met deze aangekondigde maatregelen wordt op termijn en binnen de planperiode van het bestemmingsplan voor de beoogde uitbreiding voorzien in de oplossing van de problematiek van de externe ontsluiting "kruispunt N247 - Singelweg", inclusief de verwachte effecten van de verkeerstoename op dit kruispunt als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het bedoelde industrieterrein.
Externe ontsluiting industrieterrein
De ontsluiting naar de N247 vindt zowel aan de noord- als aan de zuidkant plaats over de Oosthuizerweg. Deze weg heeft naast de functie als ontsluiting voor het industrieterrein ook een functie als regionale hoofdfietsroute van de Stadsregio Amsterdam. Ook wordt de fietsroute, zeker aan de zuidkant, gebruikt voor het op het Industrieterrein gelegen schoolgebouw. Een combinatie van meer dan 4.000 mvt/etmaal met veel vrachtverkeer op een "industrieweg" met fietsstroken, is echter geen geschikte voorziening voor een onderdeel van het hoofdfietsnetwerk.
Ook de in het verleden gekozen oplossing aan de noordkant waar de industrieweg in een bajonet de hoofdfietsroute kruist, is ongeschikt. Fietsers komen op het punt waar het gemotoriseerde verkeer overwegend rechts afslaat in de knel. Een toename van verkeer via deze ontsluitingen is ongewenst. Een aparte fietsvoorziening is daarom noodzakelijk.
Het is al met al noodzakelijk de ontsluiting van het bedrijventerrein te ontkoppelen van de regionale hoofdfietsroute en de fietsroute naar de school.
Interne ontsluiting
Op de interne ontsluitingswegen zijn al maatregelen getroffen. Het gaat hierbij om maatregelen zoals:
Met deze maatregelen kan het verkeer op de interne ontsluitingswegen worden afgewikkeld.
Maatregelen
Bij de realisering van de onderhavige uitbreiding is tevens de huidige verkeerssituatie van het bestaande industrieterrein aangepakt. Naast het behoud van eenrichtingsverkeer langs de Oosthuizerweg, de reconstructie van de aansluiting op de rotonde aan de noordzijde en het realiseren van een vrijliggend fietspad, is de interne verkeersstructuur van het bestaande industrieterrein aanzienlijk verbeterd. Ten aanzien van de interne verkeersstructuur zijn de volgende maatregelen uitgevoerd:
In de planvorming was aanvankelijk het uitgangspunt om de beoogde hoofdroute van de interne ontsluiting via de Ambachtstraat te laten lopen en ook dit wegvak te asfalteren. Voorts waren 2 verkeersmaatregelen voorzien, namelijk:
Naar aanleiding van de op deze onderdelen ingekomen inspraakreacties (zie hiervoor hoofdstuk 7 van deze toelichting) is ervoor gekozen de beoogde verbetering van de interne ontsluiting als volgt te realiseren:
Conclusie
Met de getroffen maatregelen vormt het aspect verkeer geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het industrieterrein.
Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe funties in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. De bodem en het grondwater moeten worden onderzocht op geschiktheid voor de toekomstige bestemming en het toekomstige gebruik.
Voor de uitbreiding van het industrieterrein zijn door Arcadis de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Verkennend bodemonderzoek Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a
Weiland
De bovenste 0,5 meter kleiige grond op het weiland is licht verontreinigd met zware metalen De venige en kleiige ondergrond (vanaf 0,5 m-mv) op het weiland is niet verontreinigd. In het grondwater op het weiland is een matige verontreiniging met lood gemeten. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aanvullend onderzoek kan hier uitsluitsel over geven. Hierna worden de resultaten van het aanvullend onderzoek besproken.
Overig terrein
Op het oostelijke deel van het overige terrein is plaatselijk een sterke verontreiniging met lood en koper aangetoond in de bovengrond. Deze sterke verontreiniging bevindt zich voor een deel ter plaatse van een voorgenomen watergang. Verwacht wordt dat dit verontreinigingsgeval gesaneerd moet worden bij de herinrichting. Er kan niet direct een uitspraak worden gedaan over de exacte contouren van de verontreiniging, zodat hiervoor aanvullend onderzoek is verricht, waarvan de resultaten hierna worden besproken.
Op het overige deel is de bovengrond in het algemeen licht verontreinigd met zware metalen en minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Aanvullend bodemonderzoek Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is voor het perceel Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a te Edam een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit aanvullende onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Weiland
Het grondwater ter plaatse van het weiland is licht verontreinigd met lood. De eerder gemeten matige verontreiniging is waarschijnlijk het gevolg van tijdelijk in oplossing gaan van lood uit de grondmatrix door de boorwerkzaamheden.
Overig terrein
Conclusie perceel Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a
Voor het perceel Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a is ten aanzien van de bodem vastgesteld, dat ter plaatse sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging, waarvoor saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Als er werkzaamheden in of op de bodem gaan plaatsvinden, dan moet hiervoor een zogenaamde BUS-melding worden gedaan bij de provincie Noord-Holland. Bij de herinrichting c.q. uitgifte van de industriegrond zal dit verontreinigingsgeval worden gesaneerd. Bij de exploitatieopzet is met de saneringskosten hieromtrent rekening gehouden. Het plan is daarmee haalbaar wat betreft bodem.
Resultaten verkennend (water-)bodemonderzoek uitbreiding
In verband met de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein zijn door Arcadis de bodem en onderwaterbodem van de gronden van de voorgenomen uitbreiding binnen het plangebied onderzocht. Hierin zijn de volgende onderzoeksresultaten naar voren gekomen.
Weilanden en rietland
Sloten
Dammen
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om de verschillende dammen te ontgraven. Grond uit de dammen kan echter niet worden beschouwd als gebiedseigen grond en mag na verwijderen niet zonder partijkeuring worden hergebruikt binnen het gebied. Aanbevolen wordt om vrijkomende grond uit de dammen bij realisatie van de uitbreiding volgens het Besluit bodemkwaliteit te onderzoeken en hiervoor een geschikte hergebruikslocatie te zoeken.
Aanbevolen wordt om van de weilanden vrijkomende grond op de locatie te hergebruiken. Als het noodzakelijk is dat de grond buiten de locatie wordt toegepast, is een partijkeuring nodig, tenzij toepassing mogelijk is op basis van de bodemkwaliteitskaart. Opgemerkt wordt dat de bodemkwaliteitskaart in beginsel nog een beperkte geldigheidsduur kent, maar thans wordt herzien.
Als er grond wordt ontgraven op het grensvlak tussen klei en veen kan een blauwe verkleuring optreden (zie § 4.1 van het verkennende onderzoek). Deze verkleuring kent een natuurlijke oorsprong (vivianiet) en is niet gerelateerd aan een bodemverontreiniging.
Conclusie verkennend (water-)bodemonderzoek uitbreiding
In het kader van de voorgenomen uitbreiding zijn de hierin betrokken gronden, inclusief de aanwezige agrarische dammen en onderwaterbodems van de thans nog aanwezige kavelsloten door middel van een verkennend bodemonderzoek beschouwd op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen.
Op verschillende plaatsen zijn lichte tot matige verontreinigingen aangetroffen met verschillende zware metalen en/of PAK. Vanwege de mate en omvang van deze verontreinigingen, alsmede het voorgenomen, toekomstige gebruik, geven deze verontreinigingen geen aanleiding tot nader onderzoek. Het aspect bodem vormt voor de voorgenomen uitbreiding geen belemmering.
De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid is in een aantal documenten vastgelegd. Hieronder zijn de onderwerpen kort weergegeven.
Besluit risico's zware ongevallen 1999
In het Besluit Risico's Zware ongevallen worden een aantal bedrijfsmatige activiteiten aangewezen die grote gevolgen voor de omgeving kunnen hebben in het geval van een calamiteit. Het betreft bijvoorbeeld raffinaderijen, zeer grote opslagplaatsen van benzine, grote producenten van, en opslagplaatsen voor chemicaliën. In het plangebied, noch aansluitend op of in de gemeente als geheel zijn bedrijven aanwezig die onder de werking van het besluit vallen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de normen uit het Bevi worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 9 juli 2013 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel "Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen". In de wet wordt vastgelegd wat de maximale risico´s zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. Het doel van de wet is om de veiligheid van bewoners langs de routes te vergroten. Ook zorgt de wet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden, nu en in de toekomst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de routes met de minste risico´s. Verder wordt met de wet helder gemaakt waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen blijven plaatsvinden en waar niet. De wet "Basisnet" wordt per 1 juli 2014 van kracht.
Het Basisnet stelt spelregels vast voor nieuwe bestemmingsplannen in de directe omgeving van de hoofdinfrastructuur. Deze regels worden opgenomen in het "Besluit transportroutes externe veiligheid" (Btev). Hierdoor mag op grond van een nieuw bestemmingsplan geen kwetsbaar object (bijvoorbeeld een woning) in de veiligheidszone worden gebouwd.
Daarnaast bevat de ontwerp-Btev ook de spelregels voor de verantwoording over de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (de vigerende regelgeving) zijn twee nieuwe elementen opgenomen. In de eerste plaats is verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht, indien het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt. In de tweede plaats worden de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) geïntroduceerd. De gemeente moet bij bouwplannen in die gebieden beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd.
Het Btev wordt ook van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van provinciale en gemeentelijke infrastructuur. Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen wordt tot het van kracht worden van de wet Basisnet en het ontwerp-Btev geregeld in de Nota en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: "Crnvgs"). De bijlagen van de ontwerp-Btev zijn een onderdeel van de circulaire.
De twee te toetsen aspecten als gevolg van de eerder genoemde wet en regelgeving zijn de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) en het Plaatsgebonden (PR) en het Groepsrisico (GR) langs de Provinciale weg N247 die in het oosten grenst aan het plangebied.
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht. In dit Besluit is het transport van bijvoorbeeld aardgas door ondergrondse hoge druk leidingen geregeld.
Toetsingskader
De Minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) heeft normen opgesteld, tot welke externe veiligheidsrisico's ten hoogste worden geaccepteerd. Het beleid is vastgelegd in wet- en regelgeving. Het uitgangspunt is dat burgers ten aanzien van de veiligheid van hun woonomgeving kunnen rekenen op een minimum beschermingsniveau (norm voor plaatsgebonden risico, PR). De kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt uitgedrukt in het groepsrisico (GR). De termen plaatsgebonden risico en groepsrisico worden navolgend toegelicht.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een activiteit bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met die activiteit. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De PR norm bij kwetsbare objecten is een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportas.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht. Ten behoeve van de verantwoordingsplicht dient een bestuurlijke afweging plaats te vinden. Daarbij spelen onder andere de zelfredzaamheid en rampbestrijding een rol.
Onderzoek
Ten aanzien van externe veiligheid zijn de volgende aspecten beoordeeld:
Inrichtingen
Overeenkomstig de Openbare Risicokaart (zie figuur 3, geraadpleegd op 15 april 2011) bevinden zich binnen het plangebied 3 inrichtingen waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Figuur 3: situering inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen
De gegevens van deze bedrijven zijn weergegeven in tabel 2.
Adres | Hoofdactiviteit | Installatie | Hoeveelheid ammoniak (kg) | PR 106 (m) | Invloedsgebied (m) |
Hamerstraat 26 | Visverwerking | (gesloten) Ammoniak vriesinstallatie | 700 | 0 | 0 |
Hamerstraat 7 | Visverwerking | (gesloten) Ammoniak vriesinstallatie Ammoniakleiding | 1763 | 0 | 0 |
Hamerstraat 12 | Broodfabriek met verkoop in winkel | (gesloten) Ammoniak vriesinstallatie | 700 | 0 | 0 |
Tabel 2. Opslag van gevaarlijke stoffen in het plangebied
Op basis van Bijlage 1, tabel 6 en Bijlage 2, tabel 3 van de Regeling externe veiligheid (REVI) valt de plaatsgebonden risicocontour (PR) en het invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico (GR) moet worden beschouwd binnen de grens van de inrichtingen.
Voor de drie bedrijven is zowel een PR 10-6 contour als een invloedsgebied van 0 meter vastgesteld (conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen). Dit betekent dat buiten de grenzen van de betreffende inrichtingen geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn.
Transport gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen
Naar aanleiding van de aangekondigde totstandkoming van de wet Basisnet is in opdracht van de provincie Noord-Holland het "Verkennende onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen over Provinciale wegen" (26 maart 2010, MD-AF20100022/MVI) uitgevoerd door DHV (Bron: www.noord-holland.nl). In dit onderzoek is mede de mogelijke plasbrandaandachtsgebieden onderzocht. In bijlage 33 van de toelichting van dit bestemmingsplan is dit onderzoek opgenomen.
In het rapport wordt in hoofdstuk "5.2 Plasbrandaandachtsgebied" geconcludeerd:
"Uit de risico-inventarisatie is naar voren gekomen dat er geen provinciale wegen gelegen in Noord-Holland in het Basisnet zijn opgenomen. Daarmee is voor de provinciale wegen van Noord-Holland geen plasbrandaandachtsgebied (hierna PAG) op basis van het Basisnet van toepassing.
In de "Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2014" van de provincie Noord-Holland wordt in hoofdstuk "3.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen over het provinciaal wegennet" gesteld dat de provincie geen aanleiding ziet om gebruik te maken van hun bevoegdheid "veiligheidszones en/of plasbrandaandachtsgebieden aan te wijzen".
Transport over de weg het plaatsgebonden (PR) en het groepsrisico (GR)
Het rapport "Screening groepsrisico wegen met vervoer gevaarlijke stoffen, Gebied Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland" d.d. 16 januari 2013, nr. 132 vermeldt een berekend groepsrisico van 0,292 van de oriëntatiewaarde langs de parallel aan de oostgrens van het plangebied liggende provinciale weg N247. Op basis van overheidsbeleid moet het groepsrisico verantwoord worden bij een overschrijding van 0,1 van de oriëntatiewaarde. Het rapport vermeldt ook dat er geen overschrijding van het plaatsgebonden risico (PR) plaatsvindt langs de weg.
Op basis van de per 1 juli 2014 van kracht wordende wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) vervalt de verplichting om het groepsrisico te verantwoorden indien het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt. Het onderhavige plan is primair een conserverend plan voor het gedeelte dat nu in gebruik is als industrieterrein maar voorziet in een uitbreiding ten noordwesten van het huidige gebied. De beoogde uitbreiding bevindt zich op circa 400 meter afstand van de te beschouwen weg N247 waardoor gesteld kan worden dat het groepsrisico niet of nauwelijks zal toenemen als gevolg van het plan.
Om meer inzicht te verkrijgen in het groepsrisico in en om het plangebied als gevolg van transport is een met behulp van het programma RBM II een nader onderzoek uitgevoerd. RBM II is in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) aangewezen als voorgeschreven standaard rekenpakket dat in de meeste situaties kan worden toegepast. De uitzonderingen, bijvoorbeeld tunnels en verdiept liggende wegen, zijn hier niet van toepassing. De berekening is uitgevoerd met de versie 2.2.0 Build:503.
Voor de invoer van het aantal woningen en bewoners binnen het te beschouwen invloedsgebied van de maatgevende categorie GF3 (LPG, propaan, 355 meter) is gebruik gemaakt van een ondergrond met een aanduiding van BAG gegevens (huisnummers). De gemiddelde woningbezetting in de oude kom van Edam (het plangebied) is bepaald aan de hand van het bevolkingsregister (2,2). Ingevoerd is de in de Crnvgs gehanteerde woningbezetting van 2,4 per woning.
Als in een in te voeren vak 34 of minder woningen aanwezig zijn is gekozen voor om de standaard populatie per hectare in RBM II onveranderd te laten (56 personen overdag en 80 in de nacht). Dit om te compenseren voor eventuele omissies maar ook om bijvoorbeeld de aanwezigheid van toeristen verdisconteren.
Gegevens van horeca inrichtingen, kinderdagverblijven, bijeenkomstgebouwen etc. zijn gebaseerd op de gebruiksvergunningen. Omdat de op basis van de Crnvgs gehanteerde rekenmethodiek geen "avond" kent zijn de (potentieel) aanwezigen in horeca en bijeenkomstgebouwen ingevoerd als aanwezig gedurende zowel de dag als de nacht. Dit geeft een vertekening van het aantal aanwezigen gedurende een gedeelte van de dag en nacht (meer dan feitelijk aanwezig).
Omdat "evenementen" zoals de kermis en de kaasmarkten en de woensdagmarkt apart ingevoerd een zeer klein groepsrisico hebben als gevolg van de compensatie voor de verblijfsduur is gekozen voor om het aantal dag en nacht aanwezigen permanent groter in te vullen. Het aantal aanwezigen bij bedrijven op het industrieterrein zijn gebaseerd op gebruiksvergunningen, websites, kamer van koophandel gegevens en schattingen. Een groot aantal van de bedrijfsruimtes zijn "klein" en worden veelal gebruikt door bouwgerelateerde bedrijven als opslagruimte. Gemiddeld kan de aanwezigheidsduur voor deze ruimtes worden gesteld op 1 uur ochtends en 1 uur middags. Gekozen is om voor een groot gedeelte van het industrieterrein de door RBM gehanteerde standaard aantallen aanwezigen te hanteren. Waar duidelijk een groter aantal aanwezig zijn is maatwerk ingevoerd.
Uitkomst berekening groepsrisico
Samenvattend kan gesteld worden dat de berekening - vastgelegd in de Rapportage N247 oude kom Edam V2 - bevestigt dat het groepsrisico lager is dan het oriëntatiewaarde. Ook is het berekende groepsrisico van 0,210 lager dan die door de in opdracht van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland berekende groepsrisico van 0,292.
Op 24 juni 2013 is het "Advies externe veiligheid bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosthuizerweg, voorontwerp, gemeente Edam-Volendam" van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland ontvangen. In dit advies wordt een aantal maatregelen ter overweging gegeven om de effecten van een calamiteit te beperken.
In Tabel 5 van het advies wordt een overzicht gegeven van mogelijk te nemen maatregelen.
Onderstaand een puntsgewijze beschouwing van de voorgestelde maatregelen.
Punt 1, de constructies
In het Bouwbesluit, "Afdeling 2.16. Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied, nieuwbouw" (Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip), wordt aangekondigd dat de wetgever het voornemen heeft om aanvullende (bouwkundige) eisen te stellen op bouwwerken in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied.
Het onderhavige besluit heeft betrekking op een plangebied dat niet is gelegen in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied waardoor het Bouwbesluit (of ander regelgeving) geen mogelijkheid biedt om aanvullende bouwkundige eisen te stellen aan bouwwerken.
Punt 2, centraal uit te schakelen ventilatiesysteem
In het algemeen bestaan ventilatiesystemen uit een combinatie van een mechanische afzuig of aanvoer van lucht in combinatie met luchtroosters voor aanvoer of afvoer die permanent open zijn. In een beperkt aantal (grotere) gebouwen wordt een volledig mechanisch ventilatiesysteem toegepast.
Volledig mechanische (grotere) ventilatiesystemen kennen in het algemeen rook en/of warmte sensoren die het systeem uitschakelt bij alarm. De mogelijkheid om via het Bouwbesluit of de Wet ruimtelijke ordening aanvullende eisen te stellen buiten een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn beperkt. Zie punt 1.
Punt 3, nooduitgangen
Alle - zowel bestaande als nog te realiseren - gebouwen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Het aspect "nooduitgang" wordt in zowel de bouwvergunningprocedure als in de handavingsfase door zowel bouw en woningtoezicht als de brandweer gecontroleerd. Zie tevens punt 1 voor de juridische beperkingen om (aanvullende) eisen te stellen.
Punt 4, bluswatervoorziening
Dit aspect is een blijvend aandachtspunt zowel in de bouwvergunningfase als in de handavingfase.
Punt 5
De Afdelingen Veiligheid, Handhaving en Brandweerzorg is belast met zowel de algemene doorlopende als de specifieke risicocommunicatie in de gemeente.
Bij handhavingbezoeken van de lokale brandweer is dit tevens een onderwerp.
Punt 6, noodplannen
Op grond van de ARBO-wetgeving is het verplicht om noodprocedures/plannen te hebben. Denk ook aan Bedrijfs Hulp Verleners (BHV'ers).
Aspecten die al geregeld zijn in een wet mogen niet via een andere wet- of regelgeving worden opgelegd.
Punt 7, vluchtgebied
Zie punt 6.
Samengevat kan gesteld worden dat de voorgestelde maatregelen onder de punten 3 t/m 7 feitelijk al geïntegreerd en geïmplementeerd zijn. De voorgestelde maatregelen onder punt 1 en 2 kunnen op grond van zowel de vigerende wetgeving als de aangekondigde wijziging daarvan niet worden opgelegd aan "bouwers".
Met betrekking tot het in het advies gestelde Groepsrisico langs de N247 zie het gestelde onder "Vervoer van gevaarlijke stoffen".
Samenvatting
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van externe veiligheid relevante activiteiten van bedrijven of buisleidingen gelegen buiten het plangebied. De op het industrieterrein aanwezige bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft geen gevolgen voor de externe veiligheid buiten de inrichting of in het plangebied. De conclusies daarbij zijn:
Conclusie externe veiligheid
De relevante aspecten van de externe veiligheid zijn nader beschouwd en de uitkomst hiervan is dat het onderdeel externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij nieuwe en gewijzigde situaties akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd en dat de te verwachten consequenties voor de geluidssituatie in beeld dienen te worden gebracht. In geval van te grote nadelige effecten dient het onderzoek aanvullend in te gaan op de mogelijkheden van de toepassing van geluidbeperkende maatregelen.
Zonering
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In tabel 3 is een overzicht weergegeven van de geldende breedten van geluidszones per type weg.
Aantal rijstroken | Wegligging binnen stedelijk gebied | Wegligging buiten stedelijk gebied |
2 | 200 m | 250 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
5 of meer | n.v.t. | 600 m |
Tabel 3: Overzicht breedte geluidszones per wegtype
Geluidscriteria
Verschillende situaties kunnen zich voordoen, waarin akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. In tabel 4 zijn de geluidscriteria waaraan in deze verschillende situaties moet worden voldaan, weergegeven.
Binnenstedelijke situatie | Buitenstedelijke situatie | ||||
Woning | Weg | Voorkeurs- grenswaarde | Maximale ontheffing | Voorkeurs- grenswaarde | Maximale ontheffing |
nieuw | nieuw | 48 dB | 58 dB | 48 dB | 53 dB |
bestaand | nieuw | 48 dB | 63 dB | 48 dB | 58 dB |
bestaand | in reconstructie | 48 dB | 68 dB | 48 dB | 68 dB |
nieuw | bestaand | 48 dB | 63 dB | 48 dB | 53 dB |
Tabel 4: Situaties, zoals beschreven in de Wet geluidhinder
De situaties die ten behoeve van het plan dienen te worden onderzocht, zijn:
De plannen voorzien niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Er worden alleen enkele planinterne wegen aangelegd. Ook wordt de route Oosthuizerweg-Klein Westerbuiten fysiek aangepast waarvoor de akoestische consequenties inzichtelijk gemaakt dienen te worden.
Daarnaast zorgt de uitbreiding van het industrieterrein voor extra verkeersbewegingen op de bestaande wegen. Een toename van het aantal verkeersbewegingen heeft een toename van de geluidsbelasting tot gevolg. Onderzocht is wat de planeffecten zijn op de geluidsbelasting.
Van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder is sprake wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer ten opzichte van de grenswaarde. De grenswaarde betreft in voorliggende situatie de huidige geluidsbelasting met een minimum van 48 dB of de eerder vastgestelde hogere grenswaarde. De laagste van beide waarden dient hierbij te worden gehanteerd als grenswaarde.
Uitgangspunten en rekenmethodiek
Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van Standaardrekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG2012). Gerekend is met het programma GeoMilieu, V2.61. Conform artikel 110g van de Wet geluidhinder en artikel 3.4 van het RMG2012 is op de geluidsbelasting een correctie toegepast van - 5 dB voor wegen met een representatieve snelheid van minder dan 70 km/h en - 2 dB voor de overige wegen.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Edam-Volendam. De verdeling van het verkeer is gebaseerd op het verkeersmilieumodel van de gemeente Edam-Volendam. Een overzicht van de gehanteerde verkeersgegevens is weergegeven in bijlage 1 van het rapport van Goudappel Coffeng inzake "Onderzoek verkeer, wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit d.d. 20 mei 2015, kenmerk EVD061/Kzj/0242.02, welk rapport als bijlage 13 bij deze toelichting is gevoegd.
Omgevingskenmerken
Wegdekverharding
Voor de meeste beschouwde wegen is uitgegaan van dicht asfaltbeton (DAB 0/16). Dit is het referentiewegdek bij akoestische onderzoeken. Deze wegdekverharding kent geen geluidreducerende werking. De weg Groot Westerbuiten is voorzien van een wegdekverharding van elementen in keperverband.
Hoogteligging
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen noemenswaardige hoogteverschillen die van invloed zijn op de geluidssituatie, aanwezig.
Afscherming, reflectie en overdrachtsdemping
De reflectie van de bebouwing is meegenomen in het onderzoek. De reflectie en overdrachtsdemping van de omgeving is op de in het Reken- en Meetvoorschrift voorgeschreven wijze doorgerekend.
Kruispuntvlakken en rotondes
De Oosthuizerweg sluit middels een rotonde aan op de provinciale weg N247. Klein Westerbuiten sluit middels een geregeld kruispunt aan op de provinciale weg N247. Voor deze aansluitingen zijn correcties voor optrekkend en afremmend verkeer ingevoerd in het geluidsmodel (rotondecorrectie en kruispuntcorrectie)
Maximumsnelheden
De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de geldende maximumsnelheden.
Voor de N247 buiten de bebouwde kom is uitgegaan van een maximumsnelheid van 80 km/h. Voor de wegen binnen de bebouwde kom is uitgegaan van een maximumsnelheid van 50 km/h. Op Groot Westerbuiten geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.
Waarneempunten
Langs de beschouwde wegen zijn in het geluidsmodel waarneempunten aangebracht op enkele geluidsgevoelige bestemmingen langs die wegen. Op deze waarneempunten is het invallend geluidsniveau berekend. Gerekend is op een waarneemhoogte van 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter. Deze waarneemhoogten zijn respresentatief voor de eerste, tweede en (indien van toepassing) derde bouwlaag van een bestemming.
Onderzoeksresultaten
Bestaande woningen, weg in reconstructie
Met onderhavig bestemmingplan zal de Oosthuizerweg worden gereconstrueerd, waarbij het éénrichtingsverkeer in stand wordt gelaten en een vrijliggend fietspad zal worden gerealiseerd. Binnen de geluidzone van 200 m zijn geluidgevoelige bestemmingen aanwezig in de vorm van woningen en een school. Voor deze locaties zijn de geluidseffecten onderzocht.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat voor diverse waarneempunten sprake is van een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer. Voor deze woningen is dus sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de betreffende woningen dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden overwogen. De grootst berekende toename bedraagt 3 dB (onafgerond 2,7 dB). Deze geluidstoename is met name het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen op het zuidelijke deel van de route Oosthuizerweg - Klein Westerbuiten, als gevolg van de ontwikkeling van het Industrieterrein.
Geluidsreducerende maatregelen
De gemeente Edam-Volendam heeft besloten geluidsreducerende maatregelen toe te passen. De Wet geluidhinder stelt de volgende prioriteit ten aanzien van geluidsreducerende maatregelen:
Bronmaatregelen
Bij bronmaatregelen kan gedacht worden aan het toepassen van een geluidsreducerend wegdektype. Inmiddels is besloten om geluidsreducerend asfalt toe te passen. Dit wegdektype heeft een geluidsreducerend vermogen van ten minste 3 dB ten opzichte van een standaard asfaltverharding (bij 50 km/h).
Uit het onderzoek blijkt dat na toepassing van het geluidsreducerend asfalt nog voor vier reconstructiewoningen sprake is van een geluidstoename ten opzichte van de heersende waarde. Voor deze woningen biedt de toepassing van geluidsreducerend asfalt onvoldoende resultaat. Voor deze woningen zal ontheffing voor een hogere waarde worden aangevraagd.
Overdrachtsmaatregelen
Bij overdrachtsmaatregelen moet gedacht worden aan het realiseren van geluidsafschermende constructies, zoals geluidswallen of geluidsschermen. Met dergelijke elementen kan de geluidsbelasting fors worden teruggebracht. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het doorgaans niet wenselijk dergelijke elementen toe te passen binnen de bebouwde kom. In voorliggende situatie worden dergelijke oplossingen als niet kansrijk beschouwd.
Ontheffing hogere waarde en gevelmaatregelen
Ondanks het toepassen van geluidsreducerend asfalt zal een ontheffing voor een hogere waarde benodigd zijn. Het gaat hierbij om vier woningen. In geen geval wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden. In beginsel is het aanvragen van ontheffing voor een hogere waarde daarmee mogelijk.
Zie tabel 5 voor een overzicht van de benodigde hogere waarde en de gecumuleerde geluidsbelasting per woning. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de situatie zonder en met toepassing van geluidsreducerend asfalt.
plansituatie zonder maatregelen | plansituatie met maatregelen | |||||
adres | waarneem- hoogte (m) | hogere waarde incl. correctie art. 110g Wgh (dB) | Lcum excl. correctie art. 110 g Wgh (dB) | hogere waarde incl. correctie art. 110g Wgh (dB) | Lcum excl. correctie art. 110 g Wgh (dB) | |
Lingerzijde 74 | 4,5 | 50 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Lingerzijde 69 | 4,5 | 50 | 66 | n.v.t. | n.v.t. | |
Lingerzijde 69 | 7,5 | 50 | 66 | n.v.t. | n.v.t. | |
Oosthuizerweg 2 | 1,5 | 52 | 61 | n.v.t. | n.v.t. | |
Oosthuizerweg 2 | 4,5 | 53 | 63 | n.v.t. | n.v.t. | |
Groot Westerbuiten 2 | 1,5 | 56 | 64 | 54 | 64 | |
Groot Westerbuiten 2 | 4,5 | 56 | 65 | 54 | 65 | |
Groot Westerbuiten 1 | 1,5 | 50 | 62 | 50 | 61 | |
Groot Westerbuiten 1 | 4,5 | 52 | 63 | 51 | 63 | |
Groot Westerbuiten 1 | 7,5 | 52 | 63 | 51 | 63 | |
Klein Westerbuiten 2a | 1,5 | 50 | 60 | 49 | 60 | |
Klein Westerbuiten 2a | 4,5 | 51 | 61 | 50 | 61 | |
Klein Westerbuiten 2a | 7,5 | 51 | 62 | 50 | 61 | |
Klein Westerbuiten 2a | 1,5 | 53 | 64 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 2a | 4,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 2a | 7,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 8 | 1,5 | 53 | 64 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 8 | 4,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 8 | 7,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 7 | 1,5 | 53 | 63 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 7 | 4,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 7 | 7,5 | 54 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 6 | 1,5 | 54 | 64 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 6 | 4,5 | 55 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 5 | 1,5 | 55 | 64 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 5 | 4,5 | 55 | 65 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 5 | 1,5 | 52 | 62 | n.v.t. | n.v.t. | |
Klein Westerbuiten 5 | 4,5 | 53 | 63 | n.v.t. | n.v.t. | |
Molenwerf 14 | 4,5 | 50 | 64 | 50 | 64 |
Tabel 5: Benodigde hogere waarde en gecumuleerde geluidsbelasting
Bestaande woningen, nieuwe weg
Op het uit te breiden terrein zijn nieuwe wegen beoogd. Binnen de geluidszone van deze nieuwe wegen (200 m) zijn bestaande woningen en woonwagenstandplaatsen aanwezig. Voor deze bestaande woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Onder voorwaarden kan een maximale ontheffingswaarde worden toegestaan van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie en 58 dB voor een buitenstedelijke situatie.
Voor deze bestaande woningen en woonwagenstandplaatsen wordt naar verwachting voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De afstand tot de geluidsgevoelige bestemmingen is relatief groot en in het noordelijke deel van het industrieterrein is alleen nog sprake van bestemmingsverkeer voor het noordelijke deel van het industrieterrein.
Gevolgen elders
Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling kan langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door een hogere verkeersdruk. In de Wet geluidhinder is sprake van 'gevolgen elders' wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen (de autonome situatie). Bij een geluidstoename vanaf 2 dB is sprake van een waarneembaar verschil voor het menselijke oor. Van een dergelijke toename is sprake wanneer de verkeersintensiteit toeneemt met circa 40%. De Wet geluidhinder stelt dat indien mogelijke 'gevolgen elders' zullen optreden, deze in het onderzoek dienen te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in dat geval door het bevoegde gezag een afweging te worden gemaakt of de toepassing van geluidreducerende maatregelen mogelijk is.
Als gevolg van de extra uitbreiding zijn op enkele locaties toenamen te verwachten van de verkeersintensiteiten. In tabel 6 is een overzicht gegeven van de locaties waar de grootste wijzigingen optreden.
Wegvak | Verkeersintensiteit autonome situatie 2025 (mvt/etm) | Verkeersintensiteit plansituatie 2025 (mvt/etm) | procentuele toename (%) | |||||
N247 t.h.v. Lokmweg | 10.210 | 10.520 | 3 % | |||||
N247 t.h.v. school | 12.220 | 12.350 | 1 % | |||||
N247 t.h.v. Molenwerf | 18.850 | 19.290 | 2 % | |||||
Edammerweg | 250 | 370 | 50 % | |||||
Groot Westerbuiten | 170 | 300 | 74 % | |||||
Singelweg | 18.350 | 18.610 | 1 % | |||||
Zeevangsdijkje | 70 | 70 | 7 % | |||||
Oosthuizerweg t.h.v. Lokmweg | 3.630 | 4.150 | 14 % | |||||
Oosthuizerweg t.h.v. school | 430 | 440 | 2 % | |||||
Klein Westerbuiten | 2.130 | 2.940 | 38 % | |||||
Nijverheidstraat | 1.660 | 2.580 | 56 % |
Tabel 6: Vergelijking van de verkeersintensiteiten
Op een drietal wegen is sprake van een verkeerstoename van 40% of meer. Het gaat hier om de Edammerweg, Groot Westerbuiten en de Nijverheidstraat. Daarom is de geluidssituatie langs deze wegen nader beschouwd. Op het Klein Westerbuiten is de toename net geen 40%. Veiligheidshalve is ook langs deze weg de geluidsbelasting beschouwd. Hierna is per situatie de geluidssituatie beschouwd.
Geluidssituatie Groot Westerbuiten
De grootste toename van het aantal verkeersbewegingen is berekend langs het Groot Westerbuiten. Deze weg betreft een 30 km/h-weg. Dergelijke wegen zijn volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd en behoeven geen formele toetsing. In tabel 7 is de geluidssituatie langs de Groot Westerbuiten weergegeven. Omdat sprake is van een 30 km/h-weg, is geen correctie volgens artikel 110g Wgh. toegepast.
maatgevend adres | waarneem- hoogte (m) | geluidsbelasting autonome situatie (dB) | geluidsbelasting plansituatie (dB) | verschil (dB) | afgerond verschil (dB) |
Groot Westerbuiten 32 | 1,5 | 49,45 | 51,85 | +2,40 | +2 |
Groot Westerbuiten 32 | 4,5 | 48,97 | 51,35 | +2,38 | +2 |
Groot Westerbuiten 14 | 1,5 | 53,50 | 55,91 | +2,41 | +2 |
Groot Westerbuiten 14 | 4,5 | 51,17 | 53,58 | +2,41 | +2 |
Groot Westerbuiten 14 | 7,5 | 49,13 | 51,53 | +2,40 | +2 |
Groot Westerbuiten 7 | 1,5 | 49,57 | 51,97 | +2,40 | +2 |
Groot Westerbuiten 7 | 4,5 | 48,37 | 50,77 | +2,40 | +2 |
Tabel 7: Geluidsbelasting ten gevolge van verkeer Groot Westerbuiten (excl. correctie art. 110g Wgh)
Uit tabel 7 valt op te maken dat de toename van de geluidsbelasting, als gevolg van de plannen 2 dB bedraagt. Doordat sprake is van relatief lage verkeersintensiteiten is al snel sprake van een relatief grote toename van verkeer. Als gevolg hiervan is sprake van een significante, waarneembare, toename van de geluidsbelasting.
De hoogste berekende geluidsbelasting bedraagt 56 dB. De geluidsbelasting is relatief hoog, doordat de woningen vrijwel direct tegen de weg aan gesitueerd zijn. Wanneer sprake zou zijn geweest van een gezoneerde weg, en een formeel te toetsten situatie, zou in beginsel een voorkeursgrenswaarde van 48 dB gelden. Er zou volgens artikel 110 g een correctie van -5 dB voor het in de toekomst stiller worden van het wagenpark mogen worden toegepast. In dat geval zou de geluidsbelasting 51 dB zijn, en 3 dB boven de voorkeursgrenswaarde liggen. Ook in de autonome situatie is de geluidsbelasting reeds hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Dergelijke geluidsbelastingen zijn geen uitzondering in een bebouwde omgeving.
Er is sprake van 'gevolgen elder' langs het Groot Westerbuiten. De geluidsbelasting neemt waarneembaar toe. Zoals reeds beschreven bestaat er in geval van gevolgen elders geen verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen. De weg is momenteel uitgevoerd in elementen in keperverband. Door middel van het toepassen van een asfaltverharding kan de geluidsbelasting met 1 á 2 dB worden teruggebracht. Effecten van geluidsreducerende asfalttypes zijn doorgaans zeer beperkt bij 30 km/h-wegen.
Geluidssituatie Nijverheidstraat
Langs de Nijverheidstraat is het schoolgebouw de enige geluidsgevoelige bestemming. De geluidsbelasting op het schoolgebouw is gepresenteerd in tabel 8.
maatgevend adres | waarneem- hoogte (m) | geluidsbelasting autonome situatie (dB) | geluidsbelasting plansituatie (dB) | verschil (dB) | afgerond verschil (dB) |
Nijverheidstraat 2 | 1,5 | 30,75 | 34,89 | +4,14 | +4 |
Nijverheidstraat 2 | 4,5 | 32,39 | 36,54 | +4,15 | +4 |
Nijverheidstraat 2 | 7,5 | 32,90 | 37,04 | +4,14 | +4 |
Nijverheidstraat 2 | 1,5 | 43,51 | 47,76 | +4,25 | +4 |
Tabel 8: Geluidsbelasting ten gevolge van verkeer Nijverheidstraat (incl. correctie art. 110g Wgh)
Uit tabel 8 valt op te maken dat door de verkeerstoename op de Nijverheidstraat, de geluidsbelasting met 4 dB toeneemt als gevolg van het extra verkeer. De geluidsbelasting blijft echter onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en is daarmee acceptabel. Tevens is de gecumuleerde geluidsbelasting berekend op de gevels van het schoolgebouw. Dit is de geluidsbelasting van de N247, Oosthuizerweg en de Nijverheidstraat gezamenlijk. De resultaten hiervan zijn gepresenteerd in tabel 9. Op een gecumuleerde geluidsbelasting is geen correctie volgens artikel 110g Wgh van toepassing.
maatgevend adres | waarneem- hoogte (m) | geluidsbelasting autonome situatie (dB) | geluidsbelasting plansituatie (dB) | verschil (dB) | afgerond verschil (dB) |
Nijverheidstraat 2 | 1,5 | 63,16 | 63,30 | + 0,14 | 0 |
Nijverheidstraat 2 | 4,5 | 64,85 | 64,85 | + 0,14 | 0 |
Nijverheidstraat 2 | 7,5 | 64,93 | 64,93 | + 0,15 | 0 |
Nijverheidstraat 2 | 1,5 | 51,40 | 52,82 | + 1,42 | +1 |
Tabel 9: Gecumuleerde geluidsbelasting (excl. correctie art. 110g Wgh)
Uit tabel 9 valt op te maken dat de gecumuleerde geluidsbelasting met ten hoogste 1 dB toeneemt. Een dergelijke toename van de geluidsbelasting is niet waarneembaar voor het menselijk oor. Het verkeer op de N247 is maatgevend voor de geluidsbelasting op het schoolgebouw. Hierdoor is de geconstateerde geluidstoename ten gevolge van het verkeer op de Nijverheidstraat nauwelijks terug te zien in de gecumuleerde geluidsbelasting. Het effect op de daadwerkelijk te ervaren geluidsbelasting is dus beperkt.
Geluidssituatie Klein Westerbuiten
De geluidssituatie ten gevolge van het verkeer op het Klein Westerbuiten is weergegeven in tabel 10.
maatgevend adres | waarneem- hoogte (m) | geluidsbelasting autonome situatie (dB) | geluidsbelasting plansituatie (dB) | verschil (dB) | afgerond verschil (dB) |
Klein Westerbuiten 8 | 1,5 | 52,29 | 53,62 | +1,33 | +1 |
Klein Westerbuiten 8 | 4,5 | 52,92 | 54,24 | +1,32 | +1 |
Tabel 10: Geluidsbelasting ten gevolge van verkeer Klein Westerbuiten (incl. correctie art. 110g Wgh)
Uit tabel 10 valt op te maken dat de geluidsbelasting met 1 dB toeneemt. Een dergelijke geluidstoename is niet waarneembaar voor het menselijk oor.
Geluidssituatie Edammerweg
Direct langs de Edammerweg zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gesitueerd. De geluidsbelasting is berekend op een woning langs het Zeevangsdijkje, die nog net binnen de geluidszone (250 m) van de Edammerweg ligt. De geluidsbelasting is weergeven in tabel 11.
maatgevend adres | waarneem- hoogte (m) | geluidsbelasting autonome situatie (dB) | geluidsbelasting plansituatie (dB) | verschil (dB) | afgerond verschil (dB) |
Nijverheidstraat 25 | 1,5 | 30,55 | 32,31 | +1,76 | +2 |
Nijverheidstraat 25 | 4,5 | 30,98 | 32,75 | +1,77 | +2 |
Tabel 11: Geluidsbelasting ten gevolge van verkeer Edammerweg (incl. correctie art. 110g Wgh)
Uit tabel 11 valt op te maken dat de geluidsbelasting met 2 dB toeneemt. De geluidsbelasting ligt echter ruim onder de voorkeursgrenswaarde en is daarmee acceptabel.
Geluidssituatie overige wegen
Langs de overige wegen is de verkeerstoename als gevolg van de plannen kleiner dan 40%. Er worden daarom geen significante, waarneembare, geluidstoenames verwacht langs deze wegen.
Conclusie
Reconstructie route Oosthuizerweg - Klein Westerbuiten
Voor 11 woningen is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Door middel van het toepassen van geluidsreducerend asfalt wordt voor 7 woningen een toename van de geluidsbelasting voorkomen. Voor vier woningen zal ontheffing voor een hogere waarde worden aangevraagd.
Nieuwe wegen
Voor de bestaande woningen en woonwagenstandplaatsen wordt naar verwachting voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De afstand tot de geluidsgevoelige bestemmingen is relatief groot in het noorderlijke deel van het industriegebied is alleen nog sprake van bestemmingsverkeer voor het noordelijke deel van het industrieterrein.
Gevolgen elders
Van gevolgen elders is sprake wanneer de geluidsbelasting als gevolg van de plannen met 2 dB of meer toeneemt ten opzichte van de autonome situatie. In voorliggende situatie is er geen verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen.
Industrielawaai (school)
Ten aanzien van de geluidssituatie van de aanwezige school aan de Nijverheidstraat 2 in relatie tot de bedrijvigheid in de directe omgeving is aansluiting gezocht bij de richtafstanden uit de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering". De aan de schoollocatie grenzende bedrijven betreffen hoofdzakelijk categorie 2 (zie paragraaf bedrijven en milieuzonering, wettelijk kader). Bedrijven van deze categorie worden geclassificeerd als "activiteiten, welke door hun aard slechts toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk, indien geconcentreerd in een centrum: grootste afstand 30 m". Met aan de schoollocatie grenzende bedrijven van maximaal categorie 2, wordt voldoende afstand gehouden tussen geluidgevoelige functies binnen de school en milieubelastende activiteiten.
Voorts bevinden zich een drietal bedrijven in de milieuklasse 3.2 in de directe nabijheid van de school, dat wil zeggen binnen de voorkeursafstand van 100 meter. In verband met het feit dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt (volgens de regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit geluidhinder) geen sprake is van een saneringssituatie (er zijn geen klachten bekend en de praktijklokalen zijn vooral aan de buitenzijde van het schoolgebouw gesitueerd, zodat die ten opzichte van de onderwijslokalen een afschermende werking hebben) en tevens sprake is van een bestaande, legale situatie, is bij deze bedrijven gekozen voor een zogenaamde maatwerkbestemming. Dit houdt in dat het bestaande gebruik mag worden gecontinueerd tot onderhavig gebruik wordt beëindigd. Wanneer sprake is van nieuw vestiging zijn slechts bedrijven in de milieuklasse 1 en 2 toelaatbaar.
Conclusie
Het aspect geluid voor wat betreft industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het industrieterrein.
Het landelijke geurbeleid is gericht op het voorkomen van nieuwe geurhinder dan wel het verminderen van bestaande geurhinder. In een brief van de minister van VROM van 30 juni 1995 wordt dit beleid nader toegelicht. Met deze brief wordt afstand genomen van de strikte toepassing van in het verleden gehanteerde percentielwaarden met een normerende status. De mate van hinder die acceptabel is wordt vastgelegd door het bevoegde bestuursorgaan. Samengevat wordt de volgende beleidslijn gevolgd:
Verschillende lokale overheden, met name provincies, geven op lokaal niveau invulling aan het Nederlandse geurbeleid. In dit geval hebben zowel de provincie Noord-Holland als de gemeente Edam-Volendam nog geen lokaal geurbeleid ontwikkeld. Er wordt ten aanzien van geur daarom gekeken naar de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR). De NeR is een richtlijn die geen wettelijke basis heeft, maar wel algemeen geaccepteerd is. Het is mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de NeR. De essentie van het geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder, het treffen van maatregelen bij bestaande hinder en het vastleggen van de mate van hinder die acceptabel wordt geacht door het bevoegd bestuursorgaan.
Bij geurhinder gaat het veelal om (zeer) lage concentraties van stoffen in de leefomgeving. De vereiste mate van bestrijding is met name afhankelijk van de ondervonden hinder. De ondervonden hinder hangt af van uiteenlopende factoren, die stof-, tijd-, plaats- en persoonsgebonden kunnen zijn. Hiervan zijn blootstellingsduur en blootstellingsfrequentie, intensiteit en hedonische waarde de belangrijksten. Hedonische waarde is de aard van de geur.
Conclusie
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is reeds een aantal bedrijven gevestigd (visverwerkende bedrijven) die mogelijk geurhinder kunnen veroorzaken. Deze bedrijven liggen op een afstand van meer dan 400 meter van de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten. Op voorhand kan niet helemaal worden uitgesloten dat deze bedrijven geen hinder op de omgeving veroorzaken.
Nu er al gedurende een reeks van jaren geen klachten zijn uit de woonomgeving, kan worden geconcludeerd, dat geen geurhinder wordt ondervonden.
Er zijn op het nieuwe deel van het industrieterrein in beginsel geurhinder veroorzakende bedrijven toegestaan. Voor deze nieuwe bedrijven geldt dat de initiatiefnemer vooraf inzicht moet geven in de geursituatie. Het bevoegde gezag zal vervolgens bepalen of het hinderniveau acceptabel is, dan wel welke aanvullende voorzieningen en/of maatregelen moeten worden getroffen. In het kader van onderhavige bestemmingsplanprocedure is het daarom niet noodzakelijk om verder onderzoek naar geurhinder uit te voeren.
De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. Hierin is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationale Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.
In het NSL is geborgd dat aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitnormen zijn in de praktijk vier normen van toepassing:
Het plan in relatie tot het wettelijk kader
In navolging op artikel 5.16, lid 1, van de Wet milieubeheer kan worden gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang kan vinden, indien wordt voldaan aan een van de volgende punten:
De voorgenomen uitbreiding is niet opgenomen in het NSL. Daarom is onderzocht wat de effecten van de plannen zijn op de luchtkwaliteit en of voldaan wordt aan de vigerende normen uit de Wet milieubeheer.
Uitgangspunten
Een overzicht van de gehanteerde uitgangspunten is opgenomen in bijlage 1 van het rapport Goudappel Coffeng (zie bijlage 13 van deze toelichting voor dit rapport).
Figuur 4 Overzicht van de onderzoekslocaties luchtkwaliteit
Onderzoeksresultaten
Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide
De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide is voor de autonome situatie en de plansituatie weergegeven in tabel 12.
Nr | Wegvak | concentratie autonome situatie (µg/m3) | concentratie plansituatie (µg /m3) | verschil (µg/m³) | |
1 | N247 thv Lokmweg | 16,8 | 16,9 | +0,1 | |
2 | N247 thv School | 18,7 | 18,9 | +0,2 | |
3 | N247 tzv Singelweg | 19,4 | 19,7 | +0,3 | |
4 | Edammerweg | 15,7 | 15,8 | +0,1 | |
5 | Groot Westerbuiten | 16,0 | 16,0 | 0,0 | |
6 | Singelweg | 20,2 | 20,3 | +0,1 |
Tabel 12: Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide
Uit tabel 12 valt op te maken dat langs alle beschouwde wegvakken wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m³. De hoogst berekende concentratie stikstofdioxide bedraagt 20,3 µg/m³. Deze concentratie is berekend langs de Singelweg. De grootste concentratie toename is berekend langs het zuidelijke deel van de N247. De hoogste berekende toename bedraagt 0,3 µg/m³.
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10
De jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10 is voor de autonome situatie en de plansituatie weergegeven in tabel 13.
Nr | Wegvak | concentratie autonome situatie (µg/m3) | concentratie plansituatie (µg /m3) | verschil (µg/m³) | |
1 | N247 thv Lokmweg | 20,3 | 20,3 | 0,0 | |
2 | N247 thv School | 20,9 | 20,9 | 0,0 | |
3 | N247 tzv Singelweg | 21,0 | 21,0 | 0,0 | |
4 | Edammerweg | 20,6 | 20,6 | 0,0 | |
5 | Groot Westerbuiten | 20,6 | 20,6 | 0,0 | |
6 | Singelweg | 21,4 | 21,4 | 0,0 |
Tabel 13: Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10
Uit tabel 13 valt op te maken dat langs alle beschouwde wegvakken wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m³. De hoogst berekende concentratie fijn stof bedraagt 21,4 µg/m³. Deze concentratie is berekend langs de Singelweg. De plannen zorgen niet voor een concentratietoename.
Aantal overschrijdingsdagen etmaalgemiddelde concentratie fijn stof PM10
Het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof PM10 is voor de autonome situatie en de plansituatie weergegeven in tabel 14.
Nr | Wegvak | autonome situatie (dagen) | plansituatie (dagen) | verschil (dagen) | |
1 | N247 thv Lokmweg | 8 | 8 | 0 | |
2 | N247 thv School | 9 | 9 | 0 | |
3 | N247 tzv Singelweg | 9 | 9 | 0 | |
4 | Edammerweg | 8 | 8 | 0 | |
5 | Groot Westerbuiten | 8 | 8 | 0 | |
6 | Singelweg | 9 | 9 | 0 |
Tabel 14: Aantal overschrijdingsdagen etmaalgemiddelde norm fijn stof PM10
Uit tabel 14 valt op te maken dat lang alle beschouwde wegvakken wordt voldaan aan de norm van 35 overschrijdingsdagen. Het hoogst berekende aantal overschrijdingsdagen bedraagt 9 dagen. De plannen zorgen niet voor een toename van het aantal overschrijdingsdagen.
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5
De jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5 is voor de autonome situatie en de plansituatie weergegeven in tabel 15.
Nr | Wegvak | concentratie autonome situatie (µg/m3) | concentratie plansituatie (µg /m3) | verschil (µg/m³) | |
1 | N247 thv Lokmweg | 12,5 | 12,5 | 0,0 | |
2 | N247 thv School | 12,9 | 12,9 | 0,0 | |
3 | N247 tzv Singelweg | 13,0 | 13,0 | 0,0 | |
4 | Edammerweg | 12,8 | 12,8 | 0,0 | |
5 | Groot Westerbuiten | 12,8 | 12,8 | 0,0 | |
6 | Singelweg | 13,1 | 13,1 | 0,0 |
Tabel 15: Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5
Uit tabel 15 valt op te maken dat langs alle beschouwde wegvakken wordt voldaan aan de norm van 25 µg/m³. De hoogst berekende concentratie fijn stof bedraagt 13,1 µg/m³. Deze concentratie is berekend langs de Singelweg. De plannen zorgen niet voor een concentratietoename.
Resumé
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek luchtkwaliteit gepresenteerd.
In geen geval zijn overschrijdingen van de norm geconstateerd. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen. Een beroep kan worden gedaan op artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer. Hierin is bepaald dat een ruimtelijk plan doorgang kan vinden indien geen normoverschrijdingen plaatsvinden.
Bedrijfsemissies
Naast de besproken verkeersemissies kunnen emissies optreden vanuit bedrijven. Bedrijventerreinen zijn niet als categorie aangewezen in de Regeling NIBM, op basis waarvan kan worden bepaald of al dan niet sprake is van een NIBM-project. Voor industrieterreinen is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan een realistische schatting van de invulling van het terrein nodig om een effectbepaling te kunnen uitvoeren. De jaargemiddelde achtergrondconcentraties van NO2 en PM10 ter hoogte van het industrieterrein liggen respectievelijk rond de 20 en 24 µg/m³. De verwachting is dat de bedrijfsemissies van de toekomstige bedrijven beperkt zijn en daarom niet zullen leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. De reden hiervoor is dat zeer ruim binnen de vigerende normeringen wordt gebleven en het verwachte effect van de uitbreiding zeer beperkt is vanwege de eveneens beperkte omvang van deze uitbreiding van dit industrieterrein.
Voor het nieuwe bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" is onderzocht of sprake is van een m.e.r.-plicht of plan-m.e.r.-plicht. Indien sprake is van een project m.e.r.-plicht, dan dient voor het bestemmingsplan een project-MER te worden opgesteld en indien sprake is van een plan-m.e.r.-plicht een plan-MER. Deze rapporten kunnen tegelijkertijd in één procedure worden opgesteld. Om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, is eerst een m.e.r.-beoordeling nodig om dit te bepalen. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waardoor een MER nodig is. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
M.e.r.-plicht
In het Besluit m.e.r. is een lijst opgenomen met de plannen en projecten waarvoor een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld. Voor het bestemmingsplan Industrieterrein Oosthuizerweg geldt geen directe m.e.r.-plicht. Dit blijkt uit onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. Indien het programma of de functie-uitbreiding van een plan hierin niet wordt genoemd, geldt de m.e.r.-plicht niet. In Onderdeel C wordt de aanleg, wijziging, of uitbreiding van een industrieterrein niet genoemd, waarmee de (directe) m.e.r.-plicht niet geldt.
Nu dit duidelijk is, moet worden afgewogen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
M.e.r.-beoordeling
Uit het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordeling verplicht is voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein met een oppervlakte van 75 ha of meer (Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 11.3). Omdat de oppervlakte van het gehele industrieterrein met circa 40 ha ruim beneden de 75 ha blijft, is op basis hiervan géén m.e.r.-beoordeling nodig.
Een m.e.r.-beoordeling kan echter nodig zijn bij industrieterreinen kleiner dan 75 ha, indien op grond van de selectiecriteria, als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling, vanwege:
De kenmerken van het bestaande bedrijventerrein, alsmede de uitbreiding ervan, zijn als volgt. Het betreft een relatief kleine uitbreiding, waarbij het type bedrijven dat wordt toegestaan varieert van de lichtere tot middelzware categorieën. De plaats van de uitbreiding is naast een bestaand bedrijventerrein van ruim 30 ha, waar het type bedrijven is toegestaan dat vergelijkbaar is met het type bedrijven binnen de uitbreiding. Dit zijn respectievelijk de milieucategorieën van 3.2, met een afwijkingsmogelijkheid naar 4.2, die nu al toegestaan zijn op het bestaande terrein. De mogelijke milieueffecten van deze bestaande en nieuwe bedrijven zijn zorgvuldig onderzocht per milieuaspect. Dit wordt onderstaand beschreven. Daarbij is uiteraard uitgegaan van de maximale mogelijkheden die dit plan biedt.
Daarnaast is het bedrijventerrein gesitueerd nabij de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer. Tussen het plangebied en Natura 2000-gebied Polder Zeevang liggen enkele percelen grasland. Deze strook grasland, die het bedrijventerrein en de uitbreiding van het eigenlijke Natura 2000-gebied Polder Zeevang scheidt, is circa 375 meter breed. De kortste afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer bedraagt 2.000 meter.
In beginsel wordt ten behoeve van de effectbepalingen van dit plan, verwezen naar de in dit plan beschreven milieueffecten onder Hoofdstuk 4. Niettemin wordt hieronder kort ingegaan op de vraag of er sprake is van significante effecten door dit plan:
Ecologie
De kenmerken van mogelijke effecten voor het aspect ecologie zijn, dat die effecten zeer beperkt zijn. In de habitattoets die is opgesteld voor de uitbreiding van het bedrijventerrein (Van der Goes en Groot 2012-9) wordt gesteld, dat het nieuwe bedrijventerrein niet leidt tot significant negatieve effecten voor de relevante natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer. Wel heeft de uitbreiding een mogelijk beperkt negatief effect op enkele relevante soorten, waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, als gevolg van de factoren verontreiniging en lichthinder (Van der Goes en Groot 2012-9). Maar die effecten zijn niet significant. Deze conclusie wordt ook onderschreven door Arcadis in een actualisatienotitie "Aanvullende toetsing Nbwet en Ffwet bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" d.d. 19-03-2015. Zij constateren eveneens dat de voorgenomen uitbreiding niet leidt tot significant negatieve effecten voor de in het geding zijnde relevante natuurwaarden. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik dat mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" niet tot negatieve effecten leiden op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Archeologie / cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden, inclusief de archeologische waarden worden niet significant aangetast door dit plan:
Bedrijven en milieuzonering
Er worden geen effecten verwacht ten aanzien van dit aspect:
Bodem
Er is bodemverontreiniging geconstateerd bij het Zeevangsdijkje. Dit wordt gesaneerd en staat de uitvoering van dit plan niet in de weg. De geconstateerde lichte en matige verontreinigingen vormen ook geen belemmering voor het plan (geen nader onderzoek nodig).
Externe veiligheid
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van externe veiligheid relevante activiteiten van bedrijven of buisleidingen gelegen buiten het plangebied. De op het industrieterrein aanwezige bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft geen gevolgen voor de externe veiligheid buiten de inrichting of in het plangebied.
De relevante aspecten van de externe veiligheid zijn nader beschouwd en de uitkomst hiervan is dat het onderdeel externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het bestemmingsplan.
Geluidhinder
In verband net de reconstructie van de Oosthuizerweg - Klein Westerbuiten is voor 11 woningen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Door middel van het toepassen van geluidsreducerend asfalt wordt voor 7 woningen een toename van de geluidsbelasting voorkomen. Verdere maatregelen zijn niet mogelijk om de geluidsbelasting hier te reduceren. Voor vier woningen zal ontheffing voor een hogere waarde worden aangevraagd. De geconstateerde geluidsbelasting staat het verlenen van een hogere grenswaarde niet in de weg. Concluderend, zijn er geen akoestische knelpunten als gevolg van het uitbreiden van het industrieterrein en de daarmee samenhangende aanpassingen aan het wegennet te verwachten.
Geur
Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Luchtkwaliteit
Geconstateerd is dat in geen van de beschouwde situaties overschrijdingen voorkomen van de normen voor de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Ook het aantal dagen met een overschrijding van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof blijft ruim onder de norm. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.
Conclusie project-m.e.r.-plicht
Van de situatie dat het nieuwe bedrijventerrein belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is derhalve géén sprake.
Gezien bovenstaande is er geen sprake van een project-m.e.r.-plicht voor dit plan.
Plan-m.e.r.-plicht
Voorts is het verplicht om voorafgaand aan de vaststelling van bepaalde plannen een milieu-effectrapport op te stellen (een zogenoemd plan-MER). Het gaat daarbij om plannen die betrekking hebben op activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Meer concreet geldt de plan-m.e.r.-plicht voor:
De noodzaak om een dergelijke passende beoordeling te maken in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 doet zich dus voor, indien significante negatieve effecten op voorhand niet kunnen worden uitgesloten. Voor de uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg is een habitattoets opgesteld (Van der Goes en Groot 2012-9). In deze habitattoets wordt gemotiveerd gesteld en onderbouwd, dat onderhavige uitbreiding / nieuwe bedrijventerrein niet leidt tot significant negatieve effecten voor de relevante natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer.
Voorts is, als eerder aangegeven, door Arcadis nader beoordeeld en toegelicht dat de voorgenomen uitbreiding niet leidt tot significant negatieve effecten voor de in het geding zijnde relevante natuurwaarden. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5 van de toelichting. In verband hiermee is de conclusie dat een passende beoordeling dan ook niet behoeft te worden opgesteld.
Tevens is eerder in deze paragraaf aangetoond en gemotiveerd dat overige belangrijke milieueffecten ook niet te verwachten zijn. Daarom is er geen sprake van een "plan-m.e.r.-plicht".
M.e.r.-(beoordelings)plichtige inrichtingen/installaties
In dit plan wordt de oprichting, wijziging en/of uitbreiding m.e.r.- (beoordelings)plichtige inrichtingen/installaties als genoemd in Onderdelen C en D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. niet direct toegestaan.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" geldt geen directe m.e.r.-plicht. De oppervlakte van het gehele industrieterrein blijft met circa 40 ha ruim onder de drempelwaarde van 75 ha, zodat op basis hiervan geen formele m.e.r.-beoordeling nodig is. Niettemin is de informele m.e.r.-beoordeling doorlopen, en is getoetst aan de criteria als genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn, om te kijken of er toch belangrijke milieugevolgen te verwachten zijn. De conclusie vormt dat deze effecten niet te verwachten zijn. Voorts vormt onderhavig bestemmingsplan geen kader voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten en leidt evenmin tot de noodzaak van een passende beoordeling, zodat er geen aanleiding is tot het opstellen van een plan-m.e.r.
Voor onderhavig bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en een waterparagraaf opgesteld. De belangrijkste wijziging in het bestemmingsplan is de uitbreiding van het industrieterrein Oosthuizerweg in de richting van de polder Zeevang.
Waterbeheersplan 4, 2010-2015
In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. De agenda van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in deze periode sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft direct invloed op de kerntaken. De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water.
Het kerndoel van het waterbeheersplan is vierledig:
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009
De (nieuwe)Waterwet is een integratiewet van negen wetten die alleen betrekking hadden op het waterbeheer.
De doelstellingen van de wet die gericht zijn op het watersysteem zijn:
Voor handelingen in oppervlaktewaterlichamen is onder de Waterwet in beginsel nog maar één watervergunning vereist, waarin alle aspecten van het waterbeheer integraal worden getoetst.
Een watervergunning van HHNK is op grond van de wet in ieder geval vereist voor:
Voor onderhavige uitbreiding van het industrieterrein zal te zijner tijd in overleg met het hoogheemraadschap een watervergunning worden aangevraagd.
Voorts is op grond van artikel 6.6 Waterwet en nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 van het Waterbesluit het HHNK bevoegd om bij verordening (keur) nadere regels te stellen voor het gebruik van watersystemen.
Het HHNK heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De verordening is op 18 november 2009 vastgesteld als Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009. De regels in deze keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de zogenaamde "geboden" worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het onderhouden van walkanten en het schoonhouden van sloten. De "verboden" zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren.
Waterplan Edam-Volendam
Het Waterplan Edam-Volendam is gezamenlijk door de gemeente Edam-Volendam en de rechtsvoorganger van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Waterschap De Waterlanden) opgesteld. In december 2002 is het plan bestuurlijk vastgesteld en met een samenwerkingsovereenkomst bekrachtigd. Sindsdien zijn beide partijen bezig met de uitvoering van het plan. Het doel van het plan is te komen tot of het scheppen van randvoorwaarden voor een aantrekkelijk, veilig en gezond watersysteem. Thema's in het plan zijn dan ook veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit, duurzaamheid, beleving, recreatie, migratie, etc. Deze thema's zijn uitgewerkt in uitvoeringsprogramma's met maatregelen en afspraken die binnen een afgesproken periode uitgevoerd moeten worden. Door gezamenlijk afspraken te maken komen deze thema's het best tot hun recht. Belangrijk nevendoel is de doelstelling zoveel mogelijk te bereiken tegen de laagst maatschappelijke kosten. Het plan is in de uitvoeringsfase. Het maatregelpakket is divers in complexiteit en grootte. Tijdens de planperiode van 10 jaar worden het nut en de noodzaak van maatregelen heroverwogen. Door veranderende omstandigheden zijn sommige maatregelen verouderd of niet langer noodzakelijk. Het uitvoeringsprogramma wordt hierop aangepast.
Een van de grootste en meest ingrijpende maatregelen is in 2003 gerealiseerd. In 2003 is een nieuw gemaal aan de Markermeerdijk aan het einde van de Volgertocht gebouwd. Dit gemaal is groot genoeg om ook met de verwachte klimaatsverandering droge voeten in Edam-Volendam te hebben. Voorwaarde daarbij is wel dat de gemeente de komende jaren circa 25 ha. waterberging realiseert en in nieuwe uitbreidingsplannen voldoende waterberging aanlegt. Inmiddels is de waterberging Zeddeweg gerealiseerd en in gebruik genomen. Hiermee is aan deze maatregel uit het waterplan voldaan.
Riolering en waterkwaliteit
Ten behoeve van waterkwaliteitverbetering hebben de gemeente Edam-Volendam en het HHNK in 2008 een "afvalwaterakkoord" gesloten. De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:
Methoden om deze doelen te bereiken zijn onder andere heft afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen met riooloverstorten.
Het bestaande deel van het industrieterrein Oosthuizerweg heeft een gescheiden riolering. Daarop zal worden aangesloten met een gescheiden systeem voor de uitbreiding van het industrieterrein. Bij de inrichting van het gescheiden stelsel geeft het HHNK de volgende aandachtspunten mee:
Bij de realisatie van de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein en de verdere uitwerking daarvan zal met deze aanbevelingen zoveel als mogelijk is, rekening worden gehouden. Voor het riool-ontwerp waarvan bij de te realiseren uitbreiding voorshands worden uitgegaan, wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 van het Inrichting- en verkavelingsplan Industrieterrein Oosthuizerweg.
Watertoets
De watertoets is erop gericht om het aspect water van meet af aan mee te nemen in ruimtelijke plannen en besluiten. Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg wenselijk met de waterbeheerder. Dit overleg is in eerste instantie ingevuld door een vooroverleg op 28 april 2011 met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Daarnaast is op 17 juni 2011 via de e-mail een nader advies uitgebracht door het HHNK (zie bijlage 34) en is mondeling advies ingewonnen bij het HHNK in het kader van ingrepen nabij de secundaire kering.
In het kader van het op te stellen Inrichting- en verkavelingsplan Industrieterrein Oosthuizerweg wordt de gemeente bij het verdere overleg over de invulling en concretisering van onderhavige watertoetsverplichting en meer in het bijzonder voor zover het gaat om het onderdeel "waterberging", inhoudelijk bijgestaan en geadviseerd door het ingenieursbureau Arcadis te Hoofddorp. Voorts is uitgangspunt voor de toelichting bij dit bestemmingsplan, dat de uitwerking en (technische) concretisering van dit laatste onderdeel, wordt neergelegd in het Inrichting- en verkavelingsplan (zie hoofdstuk 4 van het Inrichting- en verkavelingsplan). In de toelichting van onderhavig bestemmingsplan wordt daarom verder een samenvatting opgenomen van de verschillende aspecten en maatregelen, die noodzakelijk zijn als uitvloeisel van dit onderdeel van de watertoets.
Samenvatting aspecten en maatregelen onderdeel waterberging
In concreto spelen er 3 specifieke onderwerpen bij dit onderdeel:
Ad. 1.
De binnenwaartse stabiliteit van onderhavige waterkering is kritisch. Dit betekent dat op zichzelf (al) aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Vanwege de noodzaak ter plaatse extra water te graven ter compensatie van de toename van verharding en bebouwing is het wenselijk te komen tot een profielaanpassing. Een dergelijke profielaanpassing in combinatie met het graven van extra water in de teen van de dijk is technisch mogelijk en uit oogpunt van veiligheid aanvaardbaar, met inachtneming van onderstaande maatregelen. Aandachtspunt is dat met het HHNK afspraken moeten worden gemaakt over de uitvoering en kostendekking van deze kade- of dijkverbeteringsmaatregelen.
Bovenstaande maatregelen zullen worden uitgevoerd bij de aanleg van het industrieterrein.
Ad. 2.
Het plangebied van het bestemmingsplan Industrieterrein Oosthuizerweg bevindt zich binnen de Polder Zeevang, dat wil zeggen peilgebied 5701-1. met een peil van -2,33 + NAP. De kavelsloot direct grenzend aan het gebied van de voorgenomen uitbreiding ligt grotendeels in een laaggelegen deel van dit peilgebied. Deze sloot wordt onderbemalen en heeft een afwijkend peil van circa -2,50 m + NAP. Het uitbreidingsgebied zal worden opgehoogd en uiteindelijk aansluiten op het polderpeil van -2,33 m + NAP. Om in de toekomst in het gedeelte van het gebied dat wordt onderbemalen wateroverlast te voorkomen, zullen maatregelen worden genomen. De maatregelen bestaan uit de aanleg van een bescheiden talud of klein dijkje met een hoogte van circa 0,50 m uitgaande van het bestaande maaiveld van de betreffende landerijen. Voor de verdere details wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.2 van het Inrichting- en verkavelingsplan.
Ad. 3.
De noodzakelijk compensatie of de oppervlakte "nieuw water" vanwege deze voorgenomen uitbreiding is na overleg met het HHNK bepaald op 1,315 ha. Binnen het plangebied is ruimte gevonden om voor 1,359 ha "nieuw water" te realiseren, zodat er sprake is van een klein overschot van 44 m².
Op de kaart watercompensatie (bijlage 10 - I&V - bijlage 1.7.1 kaart watercompensatie) is weergegeven welk water zal worden gedempt en waar nieuw water wordt gerealiseerd. Nadat de uitbreiding is gerealiseerd neemt het aandeel "open water" binnen het plangebied toe van 8,5% naar 20,3%.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Binnen het plangebied bevindt zich een drietal kabels en leidingen. Het betreft een 50kV-kabelverbinding, een gasleiding en een rioolpersleiding. Aan weerszijde van deze kabels en leidingen geldt een beschermingszone. Voor werkzaamheden op of in de tot de ondergrondse kabels en leidingen bestemde gronden geldt een omgevingsvergunningstelsel.
In het projectgebied bevinden zich verder geen planologisch relevante leidingen. Mogelijk zijn diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.
Conclusie
In en nabij het plangebied ligt een drietal kabels en leidingen. Ter bescherming van deze kabels en leidingen is ter plaatse van deze kabels en leidingen in de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven en wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.
Voor het bestaande industrieterrein is dit bestemmingsplan voornamelijk conserverend van aard. Het plan geeft actuele regels voor bebouwing en gebruik, waarbij de bestaande situatie met de daarbij behorende rechten uitgangspunt is geweest. Voor zover uitvoering van het bestemmingsplan een gemeentelijke taak is, ligt deze vooral op het vlak van beheer en handhaving van de regelingen.
Bij het opstellen van de bestemmingen en de bestemmingsplanregels is een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. De inhoud en de methodiek zijn opgesteld volgens de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012) en de landelijke standaards voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.
De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:
Hfd. 1: Inleidende regels, inclusief begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit bestemmingsplan onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten die in dit plan moet worden gehanteerd, is aangegeven. Hfd. 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.
Hfd. 3: Algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregeling, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels.
Hfd. 4: Overgangs- en slotregels.
Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft bestaan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.
Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is.
De bestemmingen die in het plangebied zijn opgenomen, worden hierna in paragraaf 5.3 nader beschouwd.
Bedrijventerrein (artikel 3)
Deze bestemming is gelegd op het bestaande en het te ontwikkelen industrieterrein. Daarbij is qua toegestane maximale bouwhoogte onderscheid gemaakt tussen de randzone, middenzone en het binnengebied: hoger centraal in het gebied en lager aan de randen. De hoogte is op de verbeelding aangegeven.
Rekeninghoudend met de bestaande bouwhoogtes en met wat gebruikelijk en functioneel is voor een efficiënte bedrijfsvoering zijn deze hoogtes gesteld op respectievelijk 8,00 m, 10,00 m en 11,00 m. Aan de randen is op de verbeelding een bouwhoogte vastgelegd van 8,00 m en hiervan is vanwege de nadelige effecten op de omgevingen het landschap geen afwijking mogelijk.
Voor het middengedeelte in de uitbreiding wordt bij recht een bouwhoogte van 11,00 m gehanteerd.
Voor de middenring op het bestaande industrieterrein is bij recht een bouwhoogte van 8,00 m toegestaan en is door middel van een afwijkingsregel een bouwhoogte van 10,00 m toegestaan en met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan eventueel tot een hoogte van 11,00 m worden gebouwd. Voor het binnengebied van het bestaande industrieterrein geldt een bouwhoogte van 10,00 m en via een wijzigingsbevoegdheid kan eventueel tot een hoogte van 15,00 m worden gebouwd. Voorwaarde voor het toepassen van de twee eerder genoemde wijzigingsbevoegdheden is dat de ophoging geen significante effecten op de stikstofdepositie tot gevolg heeft. Er is geen aanleiding om in het gebied een goothoogte af te dwingen; de meeste gebouwen zijn immers plat of met een zeer flauw hellend dak afgedekt; binnen de maximale bouwhoogte kan desgewenst gekozen worden voor een pregnante dakvorm.
Criteria bij de vraag of afwijking van enige bouwhoogte kan worden toegestaan, zijn dat:
In de planregeling wordt in eerste instantie gewerkt met een bebouwingspercentage van maximaal 60% van het bouwperceel, zodat voldoende ruimte binnen het bouwperceel aanwezig blijft voor parkeren, laden en lossen. Dit moet op eigen terrein plaatsvinden. Via een afwijkingsmogelijkheid kan eventueel medewerking worden verleend aan maximaal 80% bebouwing, voor zover kan worden aangetoond dat geen probleem ontstaat met parkeren en/of laden en lossen. Het bouwen van de gebouwen dient plaats te vinden binnen het bouwvlak, dat zich bevindt op 8,00 meter van de kant van de weg. Op het bestaande industrieterrein is in veel gevallen op 5,00 meter afstand van de kant van de weg gebouwd. Gelet op deze bestaande situatie is het bouwvlak hier dan ook op 5,00 meter afstand van de kant van de weg neergelegd. De buitenopslag dient tevens plaats te vinden binnen het aangegeven bouwvlak.
De gebouwen kunnen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. Buiten het bouwvlak is, met uitzondering van reeds bestaande situaties, een strook van 8,00 m als een niet te bebouwen strook gereserveerd. Via de afwijkingsregels kan binnen deze strook eventueel medewerking worden verleend voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de bedrijfsfunctie, zoals laad- en losvoorzieningen, fietsenstallingen, silo's en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits voldoende ruimte aanwezig blijft binnen het bouwperceel ten behoeve van parkeren, laden en lossen. Dergelijke bouwwerken zijn tot over een breedte van niet meer dan 20% van de betreffende perceelsbreedte c.q. perceelsdiepte toegestaan. Bij een hoeksituatie geldt dit per zijde.
Alleen de bestaande bedrijfswoningen zijn in dit plan bestemd: zie de aanduiding (bw) op de verbeelding. Het bouwen van nieuwe, extra bedrijfswoningen is binnen de bestemming niet toegestaan, omdat dit in strijd wordt geacht met de primaire doelstelling van het gebied i.c. het verschaffen van optimale productieomstandigheden voor gevestigde en nog te vestigen bedrijfsfuncties. De zoneringsregeling, die in het plan conform de methode "Bedrijven en milieuzonering" is opgenomen ziet ook hierop toe en creëert aaneengesloten gebieden met een vestigingsmilieu voor vergelijkbare bedrijven, althans wat betreft hun milieu-uitstoot. Daardoor wordt de onderlinge hinder op dit vlak geminimaliseerd. De uitgangspunten voor deze zonering, alsmede de motivering van de toegelaten bedrijfstypen zijn te vinden in paragraaf 4.3.1 "Bedrijven en milieuzonering".
Voor het perceel Zeevangsdijkje 1, 2 en 2a is tevens gekozen voor een bestemming "Bedrijventerrein'" Voor de daar aanwezige woonwagens, paardenhouderij en handel in gebruikte ijzerwaren is expliciet gekozen voor een uitsterfregeling door dit gebruik onder het overgangsrecht te brengen. Dit is een vorm van persoonlijk overgangsrecht, dat is gekoppeld aan de personen die een huurrelatie hebben met de gemeente. De reden hiervoor is dat deze woonwagenplaatsen op termijn zullen verdwijnen, hetgeen contractueel is vastgelegd en gekoppeld is aan de bewoning door de huidige familie.
Onder de algemene gebruiksregels is de vestiging van seksinrichtingen, prostitutiebedrijven, escortbedrijven en sekswinkels uitgesloten. Weliswaar zijn ook deze instellingen als "bedrijf" aan te merken, maar voor de vestiging van de seksinrichtingen is intergemeentelijk beleid geformuleerd, waardoor uitsluiting van deze publieksaantrekkende functie op het bedrijventerrein verantwoord is.
Onder de specifieke gebruiksregels wordt bij strijdig gebruik verwezen naar de Natuurbeschermingswet, welke wet geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Groen (artikel 4)
Binnen deze bestemming zijn de grotere groenelementen opgenomen. Binnen de bestemming "Groen" zijn ten behoeve van de flexibiliteit ook water, wegen en paden, ondergeschikte parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan. Ten behoeve van de reeds bestaande antennemast aan de Oosthuizerweg is de bouwaanduiding "antennemast" opgenomen.
Maatschappelijk (artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op het schoolgebouw met bijbehorend terrein gelegen aan de Oosthuizerweg. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij een maximum bebouwingspercentage van 50% geldt. Door middel van het opnemen van de aanduiding "bedrijfswoning" is hier tevens één bedrijfswoning toegestaan tot een maximale inhoud van 600 m³.
Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 6)
De wegen, straten en pleinen binnen het plangebied, welke voor de bereikbaarheid van de vestigingen en/of andere bestemmingen noodzakelijk zijn, vallen onder deze bestemming. Hetzelfde geldt uiteraard voor de provinciale weg de N247. Met name binnen de bestemming "Bedrijventerrein" is het tevens mogelijk de bij de bedrijvigheid noodzakelijke ontsluitingswegen, bevoorradingsstraten en dergelijke te realiseren.
Water (artikel 7)
Het bestaande en bij de uitbreiding te realiseren water valt onder deze bestemming. Het benodigde oppervlak aan water, dat nodig is om te voldoen aan de norm van het hoogheemraadschap, wordt voor wat de uitbreiding betreft geheel binnen het plangebied gerealiseerd. Daar waar buitendijks de ringvaart zich verwijdt en rietlanden aanwezig zijn, dient - in verband met de aldaar aanwezige flora en fauna - te zijner tijd bij het bestemmingplan "Buitengebied" de dubbelbestemming "Waarde - Natuur" te worden opgenomen. Bij de keuze van de afbakening van het bestemmingsplangebied is ervoor gekozen de loop van de ringdijk te volgen en die als plangrens aan te houden.
Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanningsverbinding en Leiding - Riool (artikel 8, 9 en 10)
Binnen het plangebied zijn drie planologisch relevante kabels en leidingen gelegen. Deze kabels en leidingen zijn gelegen om het bestaande industrieterrein. Het gaat om de leidingen gas en riool, met ieder een bijbehorende beschermingszone van 5 meter en een 50kV Hoogspanningsverbinden met een bijbehorende beschermingszone van 6 meter. Deze beschermingszone, is vastgelegd door middel van een dubbelbestemming. Deze kabels en leidingen hebben ieder een eigen dubbelbestemming gekregen ter bescherming van de kabels en leidingen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de kabels en leidingen te beschermen tegen bouw- of aanlegactiviteiten die op grond van de andere bestemmingen zijn toegestaan. Doen deze activiteiten zich voor, dan kan pas medewerking worden verleend nadat de beheerder advies heeft kunnen uitbrengen.
Waarde - Archeologie - 1, Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie 3 (artikel 11, 12 en 13)
Zoals reeds onder paragraaf 3.3.3 van deze toelichting is aangegeven valt een gedeelte van het plangebied (het huidige bedrijventerrein) onder categorie 6. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter, die dieper reiken dan 4 m beneden het maaiveld, er rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Ter plaatse van de uitbreiding geldt categorie 7. Dit gebied is archeologievrij verklaard naar aanleiding van een uitgevoerd booronderzoek met uitzondering van het deel van het Zeevangsdijkje. Voor een klein gedeelte aan de zuidkant van het plangebied geldt categorie 2. Onder deze categorie geldt een oppervlakte van 50 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm. Onder categorie 3 dient bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden; deze categorie is van toepassing op het Zeevangsdijkje ter hoogte van de uitbreiding en het zuidelijkste puntje onderaan het plangebied.
Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarde is een zogenaamde dubbelbestemming conform de SVBP noodzakelijk. Zowel in de verbeelding als in de planregeling is dit tot uitdrukking gebracht. Centraal uitgangspunt daarbij is dat bouwinitiatieven eerst mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet worden teniet gedaan en/of voldoende zeker worden gesteld.
Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" geldt het archeologieregime van de zesde categorie. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" geldt het archeologieregime van de tweede categorie. Binnen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 3" geldt het archeologieregime van de derde categorie. Ter plaatse van de uitbreiding is géén dubbelbestemming opgenomen, omdat hier reeds archeologisch (boor)onderzoek heeft plaatsgevonden en dit veldonderzoek heeft aangetoond, dat niet de verwachting bestaat dat verder te beschermen waarden zullen worden aangetroffen (zie paragraaf 4.2.3).
Waterstaat - Waterkering (artikel 14)
Deze dubbelbestemming is als primaire bestemming gelegd op de gronden van het Zeevangsdijkje i.c. de dijk van de Purmerringvaart, vanwege het bijzondere belang daarvan voor de waterhuishouding.
De "onderliggende" bestemming is "Verkeer - Verblijfsgebied", zowel voor de feitelijke dijkweg, als de beide wegbermen en het talud.
In bijlage 1 van de planregels is een overzicht opgenomen van de toelaatbare bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied, waarbij de afstand ten aanzien van geur, stof, geluid en gevaar zijn aangegeven. Voor de afstand ten aanzien van natuur, dient de afstand te worden gehanteerd uit bijlage 2 van het natuurrapport van Arcadis d.d. 19 maart 2015, welk rapport als bijlage 27 is gevoegd bij dit bestemmingsplan.
De in het plan opgenomen regelingen met betrekking tot bodemgebruik (gebruiksregels) en bebouwing (bouwregels) vervullen een belangrijke rol in de bescherming van de in het gebied aanwezige waarden. Een snelle en zorgvuldige afhandeling van aanvragen om omgevingsvergunning, alsmede toegankelijkheid van de regels voor de burger zal mede bijdragen aan de naleving en effectiviteit van deze regelingen. In dat kader is gestreefd naar een actueel bestemmingskader met duidelijke regelgeving. Anderzijds verdienen zowel preventieve als repressieve handhaving aandacht. Door middel van toezicht zullen illegale situaties in het gebeid worden gesignaleerd en tegen eenmaal geconstateerde overtredingen zal daadwerkelijk moeten worden opgetreden. Een adequate handhaving van de gestelde regels komt ook ten goede aan de naleving van die regels.
In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen het bestaande gedeelte en het gedeelte van de uitbreiding. Bij de vasstelling van de grondprijs voor de nieuw uit te geven gronden is het uitgangspunt, dat de exploitatie positief wordt afgesloten. Deze gronden zijn geheel in eigendom van de gemeente. Uit het oogpunt van kostenverhaal bestaat daarom geen reden tot het vaststellen van een exploitatieplan. Uitgaande van grondprijzen voor percelen industriegrond in de directe omgeving, het feit dat in dit geval sprake is van een laatste uitbreidingsmogelijkheid, de relatieve schaarste binnen onze gemeente en de recent gepeilde belangstelling bij de eigen ondernemers is de haalbaarheid van een economisch aanvaardbare grondprijs voldoende aannemelijk. Dit blijkt ook uit de vastgestelde grondexploitatie. De grondexploitatie heeft een positief resultaat waarmee de economische uitvoerbaarheid is aangetoond.
Voorts is nagegaan of de noodzaak bestaat om overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wro een exploitatieplan vast te stellen voor de verhaalsmogelijkheid van plankosten in relatie tot de mogelijke, planologische uitbreidingsmogelijkheden op het bestaande gedeelte van het industrieterrein.
In artikel 6.12, eerste lid Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In beginsel is dat het geval voor de mogelijkheid dat bestaande bedrijfsgebouwen met een verdieping van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte wordt uitgebreid. Deze uitbreidingsmogelijkheid is voorts gekoppeld aan een wijzigingsbevoegdheid. Bij de toepassing hiervan wordt het aspect kostenverhaal door middel van een anterieure overeenkomst nader afgeregeld.
In het tweede lid, onder a van artikel 6.12 Wro is verder bepaald, dat de gemeenteraad bij het vaststellingbesluit van een bestemmingsplan kan bepalen, dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld, indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met voornoemde wijzigingsbevoegdheid bij een uitbreiding op het bestaande industrieterein is dat het geval. De slotconclusie is derhalve dat een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen in lijn is met de wettelijke afwijkingsbevoegdheid op dit punt.
Als gevolg van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient overleg plaats te vinden met (overheids)instanties die mogelijk een belang hebben in of bij het plangebied. De gemeente heeft deze instanties het voorontwerp-bestemmingsplan verstrekt met het verzoek inhoudelijk te reageren op hetgeen hierin staat vermeld. In totaal hebben 10 instanties gereageerd.
Daarnaast heeft het voorontwerp-bestemmingsplan vanaf 11 juni 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging konden inspraakreacties worden ingediend. In totaal zijn 7 inspraakreacties ontvangen. Alle reacties zijn in hoofdstuk 7 samengevat en van commentaar voorzien.
Voorts heeft het ontwerp-bestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende dze termijn kan een ieder zowel schriftelijk als mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp-bestemmingsplan naar voren brengen. In totaal zijn er 5 zienswijzen naar voren gebracht. Alle zienswijzen zijn in hoofdstuk 8 in de 'Nota van zienswijzen' samengevat en beoordeeld.
Gemeente Zeevang Postbus 1 1474 ZG Oosthuizen |
Gemeente Purmerend Postbus 15 1440 AA Purmerend |
Gemeente Waterland Postbus 1000 1140 BA Monnickendam |
Provincie Noord-Holland Postbus 3007 2001 DA Haarlem |
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Postbus 250 1700 AG Heerhugowaard |
Cultuurcompagnie Noord-Holland Postbus 3043 1801 GA Alkmaar |
Veilighiedsregio Zaanstreek-Waterland Postbus 150 1500 ED Zaandam |
Stadsregio Amsterdam Postbus 626 1000 AP Amsterdam |
N.V. PWN Waterleidingsbedrijf Noord-Holland Postbus 2113 1990 AC Velserbroek |
KPN B.V. Postbus 30000 2500 GA Den Haag |
N.V. Nederlandse Gasunie Postbus 19 9700 MA Groningen |
Liander Postbus 50 6920 AB Duiven |
Ondernemersvereniging Edam Postbus 120 1135 ZK Edam |
Kamer van Koophandel Noordwest-Holland Postbus 68 1800 AB Alkmaar |
MKB Noordwest-Holland De Ruijterkade 5 1013 AA Amsterdam |
Industrie- en Bedrijvengroep Edam-Volendam Postbus 138 1135 ZK Edam |
Opmerking
Beoordeling
2. Cultuurcompagnie Noord-Holland
Opmerking
Beoordeling
3. Gemeente Waterland
Opmerking
Beoordeling
4. Regionale Brandweer Zaanstreek-Waterland
Opmerking
Beoordeling
5. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Opmerking
Beoordeling
6. Kamer van koophandel Noordwest-Holland
Opmerking
Beoordeling
7. Provincie Noord-Holland
Opmerking
Beoordeling
8. Stadsregio Amsterdam
Opmerking
Beoordeling
9. Gemeente Purmerend
Opmerking
Beoordeling
10. Industrie- en Bedrijvengroep Edam-Volendam
Opmerking
Beoordeling
Inspraakreactie 1
Korte samenvatting
Inspreker geeft aan dat de voorgenomen peilverhoging en verbreding van de scheidingssloot aan de noordzijde ingrijpende gevolgen zal hebben voor zijn agrarische perceel. Hij verwacht zowel een "vernatting" met als gevolg een verminderde draagkracht als wel een afkalving van zijn landerijen.
Commentaar gemeente
Bovenstaande kanttekeningen zijn onderwerp van nader overleg tussen de indiener en de gemeente. Ten aanzien van deze aspecten is de inzet van de gemeente erop gericht om samen met de indiener tot een aanvaardbare oplossing te komen.
Inspraakreactie 2
Korte samenvatting
Inspreker verwijst naar het gestelde in het besprekingsverslag van een overleg dat op 19 juni 2013 heeft plaatsgevonden. In dit verband wordt herhaald dat de afsluiting van de Nijverheidstraat voor betrokkenen onbespreekbaar is.
Commentaar gemeente
Deze opmerkingen hebben ertoe geleid dat de voorgestelde verkeersmaatregelen op het punt van de verbetering van de interne ontsluiting zijn aangepast. Deze aanpassingen hebben onder meer betrekking op het afzien van de afsluiting van de Nijverheidstraat en het handhaven van de bestaande situatie met betrekking tot het eenrichtingsverkeer. Voor een meer compleet overzicht van de verschillende verkeersmaatregelen en aanpassingen die worden voorgesteld, wordt kortheidshalve verder verwezen naar de (aangepaste) toelichting van onderhavig bestemmingsplan.
Inspraakreactie 3
Korte samenvatting
Inspreker is van oordeel dat de voorgestelde verkeersmaatregel om voortaan de Ambachtstraat de ingang voor het bestaande industrieterrein te laten zijn, sterke negatieve effecten zal hebben op zijn bedrijfsvoering. Naast een verzoek om nader overleg over de mogelijke, toekomstige verkeersmaatregelen, wordt voorgesteld de maatregel van het eenrichtingsverkeer te situeren voorbij de kruising Ambachtstraat-Oosthuizerweg en de Nijverheidstraat niet af te sluiten.
Commentaar gemeente
Deze opmerkingen hebben ertoe geleid dat de voorgestelde verkeersmaatregelen op het punt van de verbetering van de interne ontsluiting zijn aangepast. Deze aanpassingen hebben onder meer betrekking op het afzien van de afsluiting van de Nijverheidstraat en het handhaven van de bestaande situatie met betrekking tot het eenrichtingsverkeer. Voor een meer compleet overzicht van de verschillende verkeersmaatregelen en aanpassingen die worden voorgesteld, wordt kortheidshalve verder verwezen naar de (aangepaste) toelichting van het bestemmingsplan.
Inspraakreactie 4
Korte samenvatting
Inspreker beschrijft in zijn reactie verschillende situaties die betrekking hebben op mogelijke negatieve effecten voor het doorgaande landbouwverkeer als gevolg van de voorgestelde verkeersmaatregelen. In de reactie wordt verzocht meer nadrukkelijk rekening te houden met de belangen van dit doorgaande landbouwverkeer en mogelijke negatieve gevolgen van eventuele verkeersmaatregelen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
Commentaar gemeente
Deze opmerkingen hebben ertoe geleid dat de voorgestelde verkeersmaatregelen op het punt van de verbetering van de interne ontsluiting zijn aangepast. Deze aanpassingen hebben onder meer betrekking op het afzien van de afsluiting van de Nijverheidstraat en het handhaven van de bestaande situatie met betrekking tot het eenrichtingsverkeer. Voor een meer compleet overzicht van de verschillende verkeersmaatregelen en aanpassingen die worden voorgesteld, wordt kortheidshalve verder verwezen naar de (aangepaste) toelichting van het bestemmingsplan.
Inspraakreactie 5
Korte samenvatting
Inspreker stelt dat het huidige industrieterrein bezien vanuit de polders Zeevang en de Purmer reeds het aangezicht van Edam ernstig verstoort. De voorgenomen uitbreiding zal die situatie verslechteren.
Voorts verwacht men dat door de uitbreiding in samenhang met het nieuwe bedrijventerrein Baanstee-Noord beide terreinen als het ware versmelten, waardoor de beleving van de historische stad tussen beide polders nog verder wordt aangetast.
Ook wordt opgemerkt dat bij de herziening meer zou moeten worden ingezet op een verbetering van het aangezicht van het gehele terrein door de uitbreiding van groen. Ook wordt voorgesteld maatregelen op te nemen, waarmee de randen van het industrieterrein worden verfraaid.
Waar het gaat om de mogelijkheid silo's tot 20 meter hoogte te bouwen ziet men graag een beperking ten aanzien van het maximale aantal en de omvang van dergelijke bouwwerken.Tot slot worden twijfels geplaatst bij de nut en noodzaak van de voorgenomen uitbreiding.
Commentaar gemeente
De gemeente is van oordeel dat de voorgenomen uitbreiding naar verhouding tot de omvang van het bestaande terrein beperkt van omvang is. Het standpunt dat daarmee het zicht op het beschermde stadsgezicht van Edam (verder) verslechterd, wordt daarom niet onderschreven. De voorstelling van zaken dat beide bedrijventerreinen zogezegd met elkaar "versmelten" acht de gemeente onjuist en doet geen recht aan de feitelijke afstand die blijft bestaan tussen beide terreinen.
Een verbetering van het aanzicht van het terrein heeft voor de gemeente niet de urgentie die de vereniging daaraan wenst toe te kennen. Uiteraard zijn dergelijke verbeteringen mogelijk wenselijk, maar niet zodanig urgent dat na afwegingen van alle in het geding zijnde belangen, de exploitatie van de voorgenomen uitbreiding daarmee op voorhand zou moeten worden belast.
Aan de suggestie tot een beperking van het aantal silo's kan niet worden tegemoet gekomen, gelet op het feit dat deze bouwmogelijkheden reeds zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Naar het nut en de noodzaak van de voorgenomen uitbreiding heeft, zoals ook uit de toelichting blijkt, onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek wijst uit dat over een langere periode en binnen de randvoorwaarden van het gemeentelijk economische beleid, een behoefte bestaat aan industriegrond, die de voorgenomen uitbreiding van de 5,6 ha netto overstijgt. Dit impliceert dat de extra vraag en/of de bedrijven die niet (meer) passen binnen het gemeentelijke uitgiftebeleid, worden doorverwezen naar het regionale bedrijventerrein in de gemeente Purmerend.
Inspraakreactie 6
Korte samenvatting
Inspreker stelt dat de voorgenomen uitbreiding een (verdere) onaanvaardbare aantasting van de natuur- en ecologische waarden tot gevolg zal hebben. Ook vanuit de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de directe omgeving is de uitbreiding van het industrieterrein ongewenst. Ook wordt gewezen op mogelijke milieuschade als gevolg van de toename van verkeer en fijn stof. Het aspect van de waterberging kan door een open verbinding met de polder Zeevang tot milieuschade leiden.
Tot slot wordt erop gewezen dat vanwege het realiseren van het regionale bedrijventerrein Baanstee-Noord het nut en de noodzaak tot uitbreiding van onderhavig industrieterrein niet is aangetoond. Resumerend wordt geconcludeerd dat van de uitbreiding van het industrieterrein moet worden afgezien.
Commentaar gemeente
De stelling dat de voorgenomen uitbreiding een (verdere) onaanvaardbare aantasting van de natuur- en ecologische waarden tot gevolg zal hebben, wordt onder verwijzing naar § 4.1 en dan meer specifiek naar 4.1.4 en 4.1.5 van de toelichting, weersproken. De gemeente is van oordeel dat de voorgenomen uitbreiding naar verhouding tot de omvang van het bestaande terrein beperkt van omvang is. Het standpunt dat daarmee de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de directe omgeving op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, wordt daarom niet onderschreven.
Waar gesproken wordt over mogelijke milieuschade als gevolg van de toename van verkeer en fijn stof, dan zijn die aspecten nader onderzocht en voldoende aanvaardbaar, zodat van onaanvaardbare milieuschade geen sprake kan zijn. De aard van de bedrijven die volgens de bestemmingsomschrijving, de specifieke gebruiksvoorschriften en de daaraan gerelateerde Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn, sluiten op voorhand zgn. risico-volle bedrijven uit, zodat de mogelijkheid van een onaanvaardbare verontreiniging van het oppervlaktewater verwaarloosbaar is. In dit kader wordt verwezen naar § 4 van de de aanvullende toetsing Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet bestemmingsplan "Industrieterrein Oosthuizerweg" d.d. 25-11-2014 van Arcadis. Dit rapport is als bijlage 27 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.
Naar het nut en de noodzaak van de voorgenomen uitbreiding heeft, zoals ook uit de toelichting blijkt, onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek wijst uit dat over een langere periode en binnen de randvoorwaarden van het gemeentelijk economische beleid, een behoefte bestaat aan industriegrond, die de voorgenomen uitbreiding van de 5,6 ha netto overstijgt. Dit impliceert dat de extra vraag en/of de bedrijven die niet (meer) passen binnen het gemeentelijke uitgiftebeleid, worden doorverwezen naar het regionale bedrijventerrein in de gemeente Purmerend.
Inspraakreactie 7
Korte samenvatting
Inspreker maakt bezwaar tegen het voornemen tot het instellen van het eenrichtingsverkeer op de Oosthuizerweg ter hoogte van de Ambachtstraat, richting zuid-noord. Dit bezwaar houdt met name verband met de grote negatieve financiële gevolgen voor zijn verkooppunt. Inspreker stelt dat er andere, veel minder vergaande alternatieven voorhanden zijn.
Commentaar gemeente
Deze opmerking heeft ertoe geleid dat de voorgestelde verkeersmaatregel is aangepast. De bestaande situatie met betrekking tot het eenrichtingsverkeer zal worden gehandhaafd. Voor een compleet overzicht van de verschillende verkeersmaatregelen en aanpassingen die worden voorgesteld, wordt kortheidshalve verwezen naar de (aangepaste) toelichting van het bestemmingsplan.
Naast bovengenoemde wijzigingen, naar aanleiding van de inspraakreacties, en een aantal tekstuele aanpassingen, naar aanleiding van deze wijzigingen, is in het ontwerp, ten opzichte van het voorontwerp een aantal ambtelijke wijzigingen aangebracht. Hieronder wordt een beknopte samenvatting gegeven van de ambtelijke wijzigingen die zijn aangebracht en welke argumentatie hieraan ten grondslag heeft gelegen.
Toelichting
Regels
Verbeelding
Het ontwerp-bestemmingsplan Industrieterrein Oosthuizerweg heeft vanaf donderdag 4 december 2014 tot en met woensdag 14 januari 2015 voor iedereen ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 5 (schriftelijke) zienswijzen van instanties ingekomen.
Overzicht ingediende zienswijzen
Nr. | Instantie | Ingekomen | Opmerkingen |
1 | Liander | 6 januari 2015 | Ontvankelijk |
2 | Vereniging Oud Edam | 9 januari 2015 | Ontvankelijk |
3 | Stichting Behoud Waterland | 13 januari 2015 | Ontvankelijk |
4 | Stichting Ook Volgens hebben bouwdrift | 13 januari 2015 | Ontvankelijk |
5 | Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier | 13 januari 2015 | Ontvankelijk |
Zienswijze 1
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Beoordeling gemeente
Zienswijze 2
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Beoordeling gemeente
Zienswijze 3
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Beoordeling gemeente
Zienswijze 4
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud Zienswijze
Natuur- en ecologische waarde
Landschappelijke- en cultuurhistorische waarden
Milieu
Beoordeling gemeente
Zienswijze 5
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Beoordeling gemeente
Van 4 december 2014 tot en met 14 januari 2015 heeft het ontwerp-bestemmingsplan voor zienswijzen ter visie gelegen. In deze periode zijn 5 zienswijzen ingediend. Een aantal zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In paragraaf 8.1 onder 'Nota van zienswijzen' zijn de zienswijzen samengevat en beoordeeld.
Naast wijzigingen die zijn aangebracht naar aanleiding van de zienswijzen zijn ook ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. In deze nota van wijzigingen is aangegeven om welke punten het in de planregels en in de verbeelding gaat. Daarnaast is de toelichting tekstueel aangescherpt en met de volgende onderdelen aangevuld:
1. Paragraaf 1.4 leeswijzer is toegevoegd;
2. Paragraaf 4.3.2 is geactualiseerd;
3. Paragraaf 4.3.5 is geactualiseerd;
4. Paragraaf 4.3.7 is geactualiseerd;
5. Paragraaf 4.3.9 is aangevuld met de te nemen maatregelen inzake de stabiliteit van het Zeevangsdijkje;
6. Paragraat 4.3.10 kabels en leidingen is toegevoegd;
7. Paragraaf 5.3 is onder het kopje Leiding - Gas en Leiding - Riool het onderdeel Leiding - Hoogspanningsverbinding toegevoegd;
8. Paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid is aangevuld met de verwijzing naar hoofdstuk 8 zijnde de Nota van zienswijzen;
9. Hoofdstuk 8 Nota van zienswijzen en Nota van wijzingen is toegevoegd aan de toelichting;
10. In bijlage 12 is de waterstand aangepast conform zienswijze 5;
11. Bijlage 13 is geactualiseerd;
12. Bijlage 27 is aangevuld;
13. Bijlage 2 is geactualiseerd in verband met het aanpassen van bovenstaande bijlagen.
Wijzigingen regels
Naar aanleiding van zienswijzen
1. Artikel 7: onder de bestemmingsomschrijving 'Water' is de functie 'nutsvoorzieningen' toegevoegd, conform zienswijze 1;
2. Artikel 9: dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is toegevoegd aan de planregels, conform zienswijze 1.
Ambtshalve wijzigingen
1. Gelet op het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening is onder artikel 17 een voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen.
Wijzigingen verbeelding
Naar aanleiding van zienswijzen
1. Ten behoeve van de aanwezige 50 kV-hoogspanningsverbinding is aan het begin van het Zeevangsdijkje de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' neergelegd, conform zienswijze 1;
2. Ter hoogte van Expeditiestraat 1 is de bestemming 'Groen' ter plaatse van het gasdrukmeet- en regelstation gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein' met de aanduiding 'nutsvoorziening', conform zienswijze 1;
3. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is op de verbeelding gecorrigeerd, conform zienswijze 5;
4. Ter plaatse van de afwaterpersleidingen van het Hoogheemraadschap is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen, conform zienswijze 5.