direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dril 4-6 Volendam
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer K. Causevic heeft een verzoek ingediend tot wijziging van de bestemming van het perceel Dril 4 en 6 te Volendam van “Wonen” naar de bestemming “Centrum” in verband met de door hem gewenste realisering van een bouwplan voor de nieuwbouw van een winkel met twee bovenwoningen.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Volendam, zie navolgende afbeelding, en omvat de adressen Dril 2 en 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0001.jpg"

Dril 4-6

1.3 Onderliggend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het recente bestemmingsplan “Europaplein/Zeestraat e.o.”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Edam-Volendam op 28 november 2013. Dit wijzigingsplan vervangt voornoemd bestemmingsplan, v.w.b. Dril 4-6.

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd; na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan ruimtelijk relevant beleid van de diverse overheden. In hoofdstuk 4 volgt een toets aan milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de financieel-economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 de wijze van bestemmen.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Het plan

Het plan bestaat eruit na sloop van het bestaande pand een samengesteld nieuw pand te realiseren, bestaande uit een bouwlaag met kap. Hoewel no. 4 en 6 onderling verbonden zijn, gaat het qua uiterlijk om twee afzonderlijke panden. Op de begane grond komt detailhandel en daarboven zal worden gewoond (twee bovenwoningen). Zie navolgende afbeeldingen voor de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0003.jpg"

2.2 Toets aan bestemmingsplan

Het plan is in strijd met het bestemmingsplan Europaplein/Zeestraat e.o. (hierna: het “moederplan”). Ter plaatse is echter een wijzigingszone opgenomen. Het gaat om het wijzigingsgebied 3, welke is bedoeld om in het kernwinkelgebied panden waar nu gewoond wordt om te zetten naar de bestemming Centrum, zodat er bijvoorbeeld een winkel of een dienstverlenende instelling kan komen. Functioneel gezien past dit binnen het huidige beeld in dit gebied, waar reeds vele winkels e.d. voorkomen. De regels van artikel 4 (Centrum) worden onverkort van toepassing verklaard en voor de maatvoering dient de maatvoering zoals opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan te worden aangehouden. Tevens dient voldaan te worden aan de parkeernormen van de Parkeernota Edam-Volendam (2010) en de Nota parkeerfonds Edam – Volendam (2011). Dat kan inhouden dat, wanneer op of onder eigen terrein niet voldaan kan worden aan de extra parkeervraag die ontstaat als gevolg van de nieuwe functie, een afdracht in het parkeerfonds geëist kan worden.

Het plan komt in aanmerking voor de wijzigingsbevoegdheid “wetgevingszone - wijzigingsgebied 3”. De bestemming “Centrum” past op deze plek binnen de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan om de centrumfunctie te versterken in het kernwinkelgebied waarbij als mogelijkheid geldt om in het kernwinkelgebied panden waar nu gewoond wordt om te kunnen zetten naar de bestemming “Centrum, ten behoeve van bijvoorbeeld een winkel of een functie voor dienstverlening. De bestemming “Centrum” past functioneel gezien binnen het huidige beeld van dit gebied, waar reeds vele winkels e.d. voorkomen.

Aangezien op eigen terrein van Dril 4-6 niet voldaan kan worden aan de extra parkeervraag die ontstaat als gevolg van de nieuwe functie, is een afdracht in het parkeerfonds geëist middels een gesloten grondexploitatieovereenkomst op 22 maart 2014.

De voor dit perceel in het moederplan opgenomen maximale goot- en bouwhoogte worden gerespecteerd (een kleine overschrijding van de maximale bouwhoogte daargelaten, deze kan via binnenplanse afwijking worden toegestaan). Het hoofdgebouw komt deels buiten het bouwvlak te liggen. De wijzigingsbevoegdheid voorziet er echter in dat het bouwvlak mag worden vergroot.

 

De planwijziging is ruimtelijk inpasbaar en planologisch aanvaardbaar en er worden geen belangen van ruimtelijke ordening worden geschaad. Er bestaan eveneens geen stedenbouwkundige en planologische bezwaren om het bouwvlak te vergroten. Aan de achterzijde verbetert de situatie zelfs aanzienlijk. De achterkant van het terrein grenst namelijk ook aan een openbare weg. De huidige situatie doet rommelig aan en werkt verstorend in het straat- en bebouwingsbeeld, zie navolgende foto's. Met het nieuwbouwplan wordt een fraaie achterzijde gerealiseerd. Als gevolg van de wijziging worden de waarde van het attentiegebied alsook waarden en functies van nabijgelegen gronden en percelen niet onevenredig aangetast. Dit blijkt uit het bouwplan. Er wordt gebouwd in een voor Volendam cultuurhistorisch typische stijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0004.jpg"

Dril 4-6

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0005.jpg"

Achterzijde

Hoofdstuk 3 Toets aan beleid

3.1 Inleiding

Aan ieder bestemmingsplan (lees: wijzigingsplan) ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag ten aanzien van de inrichting van de omgeving. Deze uitgangspunten vinden hun grondslag in algemeen gemeentelijk beleid. Ook is er beleid op deelaspecten ten aanzien van bijv. wonen, detailhandel, groen, welzijn etc. dat voor een ruimtelijk plan als het bestemmingsplan van belang is. Dit gemeentelijk beleid ten aanzien van de inrichting van het gemeentelijk gebied, heeft gestalte gekregen mede op grond van ruimtelijk beleid van hogere overheden, zoals het rijk en de provincie. Provinciaal en gemeentelijk beleid zijn ieder op hun beurt weer een vertaling van de meer abstracte regie op nationaal niveau, het rijksbeleid. Rijks, provinciaal en regionaal ruimtelijk beleid worden hierna kort uiteengezet. Het gemeentelijk beleid, dat de achterliggende gedachte van het bestemmingsplan vormt, komt daarna aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen, onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig'. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Van deze drie doelen benoemt het rijk 13 nationale belangen. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Beoordeling en conclusie: voor het plangebied in Volendam is met name de hoofddoelstelling “waarborgen van een leefbare en veilige woonomgeving” en het nationaal belang nummer 10 van toepassing: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Dit plan versterkt de cultuurhistorische kwaliteiten (zie hoofdstuk 2).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening (Barro/Bro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Het 1e deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. Per 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd en is de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Met de uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.

De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. E.e.a. betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ('Nut en noodzaak”).

Beoordeling en conclusie: met betrekking tot de Ladder voor Duurzame Verstedelijking zijn nut en noodzaak van de ontwikkeling aangetoond in de paragrafen 4.2.1, 3.3.3 en 3.5.3.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010. De eerste herziening is op 23 mei 2011 vastgesteld door P.S.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.

De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Van belang voor dit plangebied is vooral het belang duurzaam ruimtegebruik.

Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. De Provincie Noord-Holland wil steden en dorpen optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied.

Beoordeling en conclusie: het plangebied valt binnen Bestaand Bebouwd gebied.

Het belang duurzaam ruimtegebruik is relevant voor het nieuwe wijzigingsplan. De spaarzame ruimte in het dorpshart van Volendam wordt met dit plan optimaal benut door het realiseren van een gebouw waarin zowel detailhandel als wonen mogelijk is. Daarmee levert het een bijdrage aan het belang van duurzaam ruimtegebruik uit de provinciale structuurvisie.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie Noord-Holland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PVRS) is vastgesteld op 3 februari 2014. De nieuwe verordening is een technische wijziging, om alle voorgaande wijzigingen in één nieuw overkoepelend document te vangen. Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Verordening uit 2010 en alle daarop volgende wijzigingen, bevat de verordening nauwelijks.

De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheerverordeningen moet voldoen. Het gaat hierbij vooral om de doorwerking van het in de provinciale structuurvisie vastgelegde beleid. De provinciale ruimtelijke verordening is daarvoor bij uitstek het aangewezen instrument om die doorwerking te realiseren via algemene regels omtrent de inhoud voor o.a. bestemmingsplannen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zijn algemene regels gesteld die zich specifiek richten op de provincie ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze manier komen rijksregels "getrapt" in bestemmingsplannen terecht. Voor bestemmingsplannen die in Bestaand Bebouwd Gebied vallen en waarmee geen provinciaal belang is gemoeid, stelt de PVRS met uitzondering van de hierna genoemde bepaling, geen regels. In het kader van de 1e herziening is in de PVRS een bepaling toegevoegd, te weten artikel 33.

Lid 1 van artikel 33 bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparingen, inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen dient te voldoen.

Anders dan hiervoor genoemd, zijn er verder geen provinciale belangen uit de PVRS in het geding. Het wijzigingsplan zal voorts in overeenstemming zijn met de PVRS.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan voldoet aan de PVRS.

3.3.3 Detailhandel- en leisurebeleid Noord-Holland (2009)/ Economische Agenda 2012-2015

In de visie Detailhandel- en leisurebeleid Noord-Holland worden aanbevelingen gedaan over de gewenste toekomstige detailhandel en de leisure structuur van de provincie. De visie staat positief tegenover nieuwe ontwikkelingen en impulsen onder de voorwaarde dat het kwaliteitsniveau verbetert, de regionale structuur niet ontwricht raakt en het onderscheidend vermogen van de kernen versterkt. De Economische Agenda 2012-2015 van de provincie Noord-Holland borduurt o.a. met betrekking tot het onderdeel detailhandel daar op voort. In de Agenda wordt aangegeven dat met name afstemming op bovenlokaal niveau steeds belangrijker wordt door een groter bereik en invloed van detailhandelontwikkelingen. In Noord-Holland vindt de regionale afstemming plaats op het niveau van de regio's die ook op andere gebieden nauw met elkaar samenwerken. Afstemming vindt plaats in een zogenaamde Regionale Adviescommissie Detailhandel. Voor dit gebied is dat de Regionale Commissie Winkelplanning (RCW, ingesteld voor/door de Stadsregio Amsterdam). De toevoeging/uitbreiding van detailhandel binnen het centrum van Volendam is primair gericht op de lokale markt.

In de Stadregio is afgesproken dat er een meldingsplicht verplicht wordt gesteld bij toevoeging van grootschalige detailhandelsplannen (>5000 m2 wo in bestaand winkelgebied) met een regionale uitstraling. Dit om te voorkomen dat onder- of overbewinkeling ontstaat en om een goede regionale balans te bewaren. Namens de ISW regio heeft de gemeente Purmerend zitting in de Regionale Commissie Winkelplanning. In het kader van het moederplan is gesproken met de gemeente Purmerend over de ontwikkelingen binnen het Dorpshart van Volendam. Gezien de lokale gerichtheid van de upgrading van het dorpshart heeft de gemeente Purmerend aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze ontwikkelingen.

De ontwikkeling sluit voorts aan bij de in de Economische Agenda beschreven ambitie voor de komende periode: “We werken toe naar een Noord-Hollandse detailhandelsstructuur die zich kenmerkt door vitaliteit, dynamiek, concurrentiekracht, kwaliteit en onderscheidende vermogen en een stimulerend en gezond vestigingsklimaat; vanuit onze regisserende en kaderstellende rol en de beschikbare financiële mogelijkheden”.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk maakt die het kwaliteitsniveau verbetert en een bijdrage levert aan het voorzieningenniveau door het toevoegen van ca. 110 m2 winkelruimte.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is Vitaal met karakter. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaaleconomische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.

Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaaleconomische ontwikkelingen, duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. In de regiovisie zijn geen nieuwe initiatieven beschreven, die een nadere uitwerking vragen voor het plangebied in Volendam. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen uitgangspunt.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan borgt het authentieke karakter en maakt nieuwe ontwikkelingen alleen mogelijk indien dit niet ten koste van het authentieke karakter. In dit geval zal het authentieke karakter, de (karakteristieke) samenhang binnen het centrum en de leefbaarheid worden vergroot. Hiermee kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de Regiovisie Waterland 2040.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Edam - Volendam (2009)

Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040).

Voor het plangebied zijn met namen de volgende twee speerpunten van belang:

  • De relatie tussen Dijk en Europaplein verbeteren;
  • De functie als lokaal verzorgend centrum, streekcentrum en centrum met een hoge toeristische attractiewaarde verder uitbouwen.

Daartoe worden in de structuurvisie enkele concrete aanbevelingen gedaan:

Het versterken van de centrumfunctie door uitbreiding van het aanbod aan voorzieningen;

  • De relaties tussen de deelgebieden verbeteren;
  • Het Europaplein herinrichten met een beëindiging van de parkeerfunctie.

In algemene zin gelden nog de volgende geformuleerde speerpunten van beleid:

Voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;

  • De ontwikkeling van een aantal zogenaamde inbreidingslocaties;
  • Een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
  • De aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
  • Een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
  • Een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
  • Een kader voor kostenverhaal.

Tenslotte geeft deze gemeentelijke Structuurvisie input voor de actualiseringoperatie van de bestemmingsplannen. Een groot deel van het plangebied is via de structuurvisie gekenschetst als 'cultuurhistorisch waardevol stads- en dorpsgebied'.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan maakt de aanbevelingen uit de structuurvisie mogelijk door ruimte te bieden aan extra centrumvoorzieningen.

3.5.2 Detailhandelsstructuurvisie Edam - Volendam (2007)

In de detailhandelsstructuurvisie uit 2007 worden enkele maatregelen voorgesteld voor een sterkere detailhandelsstructuur voor de gemeente. Het centrum van Volendam speelt daarin als hoofdwinkelgebied een belangrijke rol. Voor het plangebied worden de volgende enkele maatregelen voorgesteld die het centrum kwantitatief en kwalitatief sterker moeten maken:

  • Het aanbod aan voorzieningen op het gebied van recreatief winkelen en dagelijkse artikelen dient toe te nemen;
  • Verbetering van de relaties tussen de deelgebieden zodat een meer aaneengesloten gebied met een duidelijke routing ontstaat;
  • Het Europaplein gaat het hart van het winkelgebied vormen;
  • De Julianaweg leent zich voor doelgericht bezoek van zelfstandige voorzieningen.

Conclusie: het wijzigingsplan maakt de aanbevelingen uit de detailhandelsstructuurvisie mogelijk door ruimte te bieden aan extra centrumvoorzieningen.

3.5.3 Inventarisatie Marktruimte Detailhandel centrum Volendam (2011)

In 2011 is de marktruimte voor detailhandel in het centrum van Volendam (opnieuw) onderzocht. Allereerst wordt een aantal ruimtelijke knelpunten omschreven:

  • Parkeren en bereikbaarheid: de bereikbaarheid van het Havenhof is goed door een directe verbinding met de Julianaweg als voornaamste aanrijroute. De parkeerdruk in het centrum is hoog tot zeer hoog (tellingen parkeernota). De relatie tussen garage (betaald) en straat/plein (blauwe zone) is niet ideaal. Daarnaast is er voor verkeer maar één bronpunt, namelijk het Europaplein en omgeving. Het centrum wordt daardoor slechts van één kant gevoed;
  • Trekkerbeeld: de trekkers en subtrekkers zijn voor een groot deel geconcentreerd in en rond het Havenhof. De ligging van de trekkers in een introvert overdekt winkelcentrum beperkt de kracht van de trekkers nog eens extra. Voorts ontbreekt een aantal winkels in Volendam die de functie van subtrekker kunnen vervullen;
  • Versnipperde structuur: het centrum heeft meerdere deelgebieden. De samenhang tussen de Haven, de Zeestraat, Havenhof en overige winkelstraten is niet sterk. De uitstraling van de winkelplinten van de winkels aan de voornaamste winkelstraat (Zeestraat) is beperkt. Voorts is nog een behoorlijk deel van de winkels aan de Julianaweg gelegen, dat weinig samenhang vertoont met de rest van het centrum. Om de versnippering binnen het centrum te onderstrepen: Langs de Haven, de Zeestraat en het Havenhof ( min of meer de hoofdstraten in het centrum) is slechts de helft van het gehele winkelmetrage in het centrum gelegen;
  • Routing: door de matige samenhang tussen deelgebieden is de routing voor bezoekers van het centrum niet bepaald sterk. Vooral in een winkelgebied waarin veel incidentele bezoekers komen, is een logische routing met duidelijke zicht- en looplijnen een voordeel;
  • Commerciële kwaliteit: in het deelgebied Europaplein en omgeving is de commerciële kwaliteit vrij matig en niet ingericht op verblijf. Het Plein voegt momenteel niks toe aan het winkelklimaat. Ook de Zeestraat heeft weinig verblijfswaarde. De wervingskracht vanaf de Haven richting Zeestraat ontbreekt verder en het Havenhof is sterk naar binnen gekeerd.

De matige staat van de winkelstructuur in het centrum van Volendam vraagt om een krachtige integrale vernieuwingsslag. De ruimte voor uitbreiding is binnen de lokale markt aanwezig. Daarnaast kan voordeel worden getrokken uit het toeristisch (aantrekkings) potentieel. Deze detailhandelsfuncties zouden dus moeten worden gecombineerd met overige bezoekmotieven op het vlak van horeca, ambulante handel, dienstverlening, zorg en sociaal-culturele functies.

 

Om het centrum van Volendam te ontwikkelen tot een krachtig winkelgebied verdienen de volgende aspecten prioriteit:

1. Versterking supermarktstructuur

Voor een centrumgebied als dat van Volendam vormt de boodschappenfunctie een belangrijke basis. Dit type centrum is in basis te klein om echt uitgebreid recreatief te winkelen. Aankopen en bezoekmotieven liggen doorgaans in het verlengde van de dagelijkse of wekelijkse boodschappen. Om die reden is het van belang dat de boodschappenfunctie van het centrum voldoende aantrekkelijk is. Een modern en goed uitgerust supermarktaanbod vormt samen met een compleet vers- en overig convenience aanbod daarvan de pijlers. In de maximum variant blijft circa 770 m² vwo /900 m² bvo aan ruimte in de dagelijkse sector over als uitbreiding. Op grond hiervan zit het aantal supermarkten in feite aan het maximum dat mogelijk is. Dit moet echter geen reden zijn om vernieuwing een halt toe te roepen en initiatieven aan de kant te schuiven. Vernieuwing kan ook leiden tot wenselijke sanering. Het verdient aanbeveling kritisch om te gaan met de planvorming en hierin een duidelijke lijn te volgen.

Gelet op de bepalende rol binnen de dagelijkse aankopen, moet bij de uitbreiding en verbreding van het supermarktaanbod het primaat liggen bij het centrum van Volendam. Planvorming in de dagelijkse sector komt in eerste instantie ten goede aan completering en schaalvergroting van de dagelijkse sector in het centrumgebied. De realisatie van ten minste één moderne service-supermarkt als trekker is van groot belang, namelijk de huidige Deen supermarkt. Inspelend op het realiseren van de ambitie biedt het centrum bij voorkeur twee supermarkten aan, waarbij de tweede supermarkt een prijs- agressief marktsegment biedt. Dit segment is sterk ondervertegenwoordigd, terwijl de service supermarkten oververtegenwoordigd zijn. Een brede segmentering in supermarktaanbod, van service tot discount, spreekt een breed publiek aan en weet veel consumenten aan zich te binden. Overige initiatieven binnen de dagelijkse sector zijn bij voorkeur versterkend voor de bestaande centrumstructuur en verrijkend ten opzichte van het bestaande aanbod (nieuwe formules en segmenten). Gelet op de toekomstige spreiding van de supermarkten is er geen reden voor een verdere spreiding. Initiatieven zijn bij voorkeur gericht op versterking van de bestaande dagelijkse clusters (centra en wijkcentra).

2. Completering koopfunctie

Naast de boodschappenfunctie onderscheidt het centrum zich als hoofdwinkelgebied door de aanvullende niet-dagelijkse winkelfunctie. Hierin concurreert het centrum vooral op bovenlokale schaal. Dat wil niet zeggen dat Volendam zich moet willen meten met Purmerend of Hoorn, maar het kan wel een deel van huidige afvloeiing richting deze steden naar zich toe te trekken. Uit het onderzoek blijkt dat in de niet-dagelijkse sector een ruimte aanwezig is van 3.000 – 4.100 m² wvo / 3.800 – 5.100 m² bvo in 2020. Een aantrekkelijk centrum is in belangrijke mate gebaat bij een zo compleet en divers mogelijk non-food aanbod (recreatief, vrije tijd en overig). Andersom gedijen de meeste ondernemers in deze branches ook het best in een geconcentreerd centrummilieu, waarin ze optimaal van elkaars aanwezigheid kunnen profiteren. Om de koopfunctie van het centrum de gewenste versterking te geven, wordt geadviseerd om in het centrum voldoende massa en trekkracht te ontwikkelen. Alleen dan zal het centrum haar positie ten opzichte van de regio weten te verbeteren.

3. Concentratie in plaats van versnippering

Ook bij de versterking van de aanvullende koopfunctie wordt geadviseerd om het belang van het centrum zwaar te laten wegen. Het centrum moet kansen bieden voor clustering en completering van de non-food. Binnen de Volendamse structuur zien we dat een aantal branches die normaliter sterk geclusterd zijn in het centrum, behoorlijk versnipperd zijn en verder versnipperd dreigen te raken. Door uitbreiding of verplaatsing van dit aanbod naar het centrum, neemt het centrum aan concurrentiekracht toe. Een substantiële versterking van het centrum kan op andere plekken tot verandering van het profiel leiden, bijvoorbeeld in de wijkcentra. Van belang daarbij is dat de wijk-winkelcentra ook tot een concentratie van het aanbod komen, waarbij leegkomende panden opnieuw worden gevuld of worden herbestemd.

Voorts wordt aanbevolen in te zetten op het lokaal aanbod als het versterken van de modische sector en vrijetijdssector(hobby, sport, media, en dergelijke). Ook wordt aangegeven dat toevoeging van daghoreca (winkelgerelateerde horeca) in het deelgebied Europaplein en omgeving een kans is.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan maakt de aanbevelingen uit de inventarisatie mogelijk door ruimte te bieden aan extra detailhandelsvoorzieningen.

3.5.4 Beeldkwaliteitsplan Oud Volendam (2008)

De gemeenteraad heeft op het raadplein van 25 september 2008 ingestemd met het definitieve concept Beeldkwaliteitsplan Oud Volendam (versie 2, d.d. 19 augustus 2008) en het daarbij behorende Schetsboek. In dit beeldkwaliteitsplan worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de uitstraling en het karakter van de bebouwing. Voor het plangebied zijn met name de volgende aanbevelingen van belang:

  • Het individuele pand vormt het uitgangspunt voor het bebouwingskarakter;
  • Noord- en zuidwand Europaplein herontwikkelen met centrumvoorzieningen en plein herinrichten met aandacht voor verblijfskwaliteit;

Het gewenste bebouwingsbeeld in het deelgebied heeft onder meer de volgende kenmerken:

  • Samenhangend beeld met wisselende breedten (tot 10m) en wisselende daken;
  • Verticale gevelgeleding;
  • Maximale nokhoogte 11 meter, maximale goothoogte 5,5 meter;
  • Wisselende goot- en nokhoogte.

Beoordeling en conclusie: het wijzigingsplan neemt de aanbevelingen uit het beeldkwaliteitsplan zo veel mogelijk over in de formulering van de regels.

3.5.5 Welstandsnota (2004, 2013)

Het welstandsbeleid van de gemeente Edam-Volendam is neergelegd in de Welstandsnota, die bij besluit van 25 maart 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In april 2013 is deze welstandsnota geactualiseerd. Bij deze actualisatie is de systematiek en terminologie van de nota aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is de begrenzing van de welstandsgebieden in overeenstemming gebracht met de begrenzing van de gebieden in de bestemmingsplannen. In de geactualiseerde welstandsnota is het plangebied opgenomen onder het deelgebied historische kern.

Datgene wat op grond van een wijzigingsplan mogelijk is of wordt toegestaan, kan niet door welstandscriteria worden tegen gehouden. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. Voor zover er bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen in het bestemmingsplan en daarvoor de vergunningplicht geldt, is een toets aan het welstandsbeleid noodzakelijk. Vanuit welstandsbeleid is er in voorliggend bestemmingsplan een beperkte regeling opgenomen voor balkons, loggia's en dakkapellen. De nadere detaillering van de uitwerking van deze bouwmogelijkheid heeft zijn beslag gekregen in de nieuwe welstandsnota.

Voor het bouwplan heeft de welstandscommissie een positief advies gegeven, zodat geconcludeerd mag worden dat het initiatief in overeenstemming is met de welstandsnota.

3.5.6 Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 (2011)

Bij raadsbesluit van 24 november 2011 is de 'Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010' vastgesteld. Onderhavige erfgoedverordening regelt de status van gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan. Naast een vergunning-procedure ingevolge de Wabo voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Dit cultuurgoed krijgt via een dubbelbestemming 'Waarde - Edams - Volendams Erfgoed' (WR-EV) een vaste positie binnen het bestemmingsplan. Hierdoor worden de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuur, historie en landschap integraal bewaakt. Het nieuwe aan dit planologische erfgoedregime is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is vanwege duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening.

Mede hierdoor wordt er als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening, Monumentwet c.q. de daarvan afgeleide regeling en de Woningwet en Wabo, zodat een dekkend, meer integraal regime ontstaat. Daarnaast wordt het vergunningsvrij bouwen binnen het cultureel erfgoed beperkt, doordat in de begripsbepalingen van genoemde erfgoedverordening en bestemmingsplan de reikwijdte van het begrip 'gemeentelijke monument' is uitgebreid. Het voordeel van een dergelijk systeem is, dat door de koppeling van het bestemmingsplan aan de Erfgoedverordening een integrale bescherming mogelijk is in plaats van de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak (in plaats van een gebiedsgerichte benadering).

In de Erfgoedverordening zijn gradaties in beschermingsniveau opgenomen.

Zo worden de verschillende beschermingsgradaties onderscheiden:

  • karakteristiek waardevol bouwwerk;
  • beeldbepalend bouwwerk;
  • stolp;
  • waardevol cultuurhistorisch element;
  • cultuurhistorisch attentiegebied.

Het gemeentelijke Monumentenbeleid van Edam-Volendam wordt daarmee beheerst door:

  • de Monumentennota met een gemeentelijke Cultuurwaardenkaart;
  • de eerder genoemde Erfgoedverordening;
  • de uitwerking in het bestemmingsplan.
3.5.7 Nota bestemmingsregeling Horeca-activiteiten 2011 (2011)

De 'Nota bestemmingsregeling Horeca-activiteiten 2011' is besproken in de raad van 26 mei 2011 en daarna als beleidsdocument vastgesteld en na bekendmaking in werking getreden. Deze notitie bevat beleidsregels voor hoe de komende jaren, in planologisch-juridische zin, met de verschillende horeca-activiteiten wordt omgegaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de specifieke, primaire horeca en anderzijds de zogenaamde 'ondersteunende horeca' bij onder andere detailhandel en andere bestemmingen. Vanwege de wens het woon- en leefklimaat ter plaatse van de horecabedrijven optimaal te beschermen, wordt het aantal en de aard van de gevestigde horecabedrijven vastgelegd en worden bestaande bedrijven zoveel mogelijk bestemd conform het bestaande gebruik. Een uitbreiding van het aantal primaire horecabedrijven is niet wenselijk. Lichte horeca wordt hiervan uitgesloten conform de “inventarisatie markruimte horeca” (zie paragraaf 3.5.3).

Ondersteunende horeca valt onder de desbetreffende functie waaraan zij ondergeschikt is.

Beoordeling en conclusie: in dit wijzigingsplan is uitsluitend aan de detailhandel ondersteunende horeca toegestaan.

3.5.8 Terrassenbeleid (2012)

Het Terrassenbeleid is in 2012 vastgesteld. Hierin zijn in aanvulling op de algemeen plaatselijke verordening (APV) bepalingen met betrekking tot horecaterrassen opgenomen. Dat wil zeggen dat de gemeente het verzoek om een terrasvergunning afweegt en daarbij overwegingen maakt ten aanzien van veiligheid en openbare orde. Op grond van het moederplan zijn terrassen alleen toegestaan daar waar aangeduid. In dit wijzigingsplan worden geen terrassen mogelijk gemaakt.

3.5.9 Parkeernota Edam-Volendam (2010)

In een technische rapportage zijn de elementen parkeeronderzoek en parkeerbalans uitgewerkt. Het plangebied maakt in deze rapportage onderdeel uit van Oude Kom Volendam. De parkeerdruk in dit gebied is vrij hoog en op zaterdagmiddag meer dan 85%. Vooral op zaterdag hebben veel straten een hoge parkeerdruk met een bezettingsgraad van meer dan 85% en in een aantal straten zelfs meer dan 100%.

De komende jaren is een grote groei te verwachten in het autobezit in de Oude Kom van Volendam. Door de verjonging van de bewoners in het centrum zal het autobezit toenemen. De verwachte autonome groei zal de komende jaren 8% zijn, waarmee het autobezit per huishouden op gelijk niveau komt te liggen met andere wijken in Volendam. Daarna zal het autobezit stabiliseren rond 0,8 auto per huishouden. Dit leidt in de toekomst tot een parkeervraag die de grens van de acceptabele parkeersituatie overschrijdt. Op zaterdag zal het parkeerdruk in het centrum en in de schil 93% zijn. Op donderdagmiddag, de rustigste dag van de week, zal de parkeerdruk in het centrum al oplopen naar 80%. Er is dan een tekort aan parkeerplaatsen in en rondom het centrum. Zie voor de toets navolgende paragraaf.

3.5.10 Nota parkeerfonds Edam - Volendam (2011)

Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam - Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag. Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren. Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een dergelijke initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.

De hoogte van de bijdragen zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de daarbij gekozen uitgangspunten. De opzet van de in de nota Parkeerfonds te onderscheiden situaties leiden tot aan de gemeente te betalen bijdragen; deze zijn in een tabel opgesomd. Zo geldt voor een ondergrondse parkeergarage een bedrag van € 22.000,- per parkeerplaats.

Parkeernormen worden per geval bepaald; de initiatiefnemer dient in principe daarin op basis van de Bouwverordening te voorzien en de kosten voor zijn rekening te nemen. In artikel 2.5.30, lid 4 onder b, van de bouwverordening staat dat: “Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden”. Deze wordt gerelateerd aan de extra parkeerbehoefte die de in het plan vervatte vergunning genereert.

Beoordeling en conclusie: de Nota parkeerfonds en de parkeernota (zie vorige paragraaf) zijn relevant voor plangebied omdat er een hoge parkeerdruk heerst en de ontwikkeling tot een extra parkeervraag leidt. Deze parkeervraag kan ter plaatse niet op of onder eigen terrein worden opgelost; de ruimte is hiervoor te beperkt. Er wordt derhalve een claim gelegd op de openbare ruimte. Er dient derhalve een afdracht aan de nota parkeerfonds worden gedaan, waarmee de gemeente kosten van nieuw aan te leggen openbare parkeervoorzieningen kan bekostigen.

Hoofdstuk 4 Toets aan milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieu-aspecten

4.1.1 Besluit m.e.r

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een plan onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Getoetst moet worden op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de mogelijke gevolgen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk en het plan kan worden vastgesteld;
  • 2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.

Beoordeling

Binnen het wijzigingsplan is de mogelijkheid opgenomen om met een wijzigingsbevoegdheid woningen en commerciële functies te bouwen. Dit zijn activiteiten die zijn genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (2.000 woningen of meer/ oppervlakte groter dan 100 ha) en de ligging van het plan in het centrumgebied, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het wijzigingsplan in de navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

M.e.r.-plicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Beoordeling

De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten vindt plaats in paragraaf 4.3.3. De conclusie daaruit is, dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Conclusie: Gelet op de geringe omvang van de theoretisch mogelijke toename aan stedelijke functies, ruim onder de drempelwaarde, en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het wijzigingsplan in voldoende mate afgewogen (zie verder dit hoofdstuk). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot hinderaspecten zoals geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient anders gezegd gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • Zijn er bestaande hindergevende functies in de omgeving die mogelijk leiden tot hinder voor de nieuwe (hindergevoelige) functie(s) binnen het plan?
  • Worden in dit plan (al dan niet via wijziging) nieuwe hindergevende functies gerealiseerd die mogelijk leiden tot hinder voor nieuwe of bestaande hindergevoelige functies in de omgeving of binnen het plan?

De functie wonen is ter plaatse reeds aanwezig. Er kan daarom van worden uitgegaan dat deze functie ter plaatse een woon- en leefklimaat aanwezig is. De detailhandel is een nieuwe functie, maar niet milieugevoelig. Van detailhandel gaat verder maar beperkt overlast uit. Daarbij zij opgemerkt dat het plangebied is te typeren als een gebied met functiemenging: naast woningen zijn tal van andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig.

In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. In dergelijke gebieden kan gebruikt gemaakt worden van de VNG lijst voor 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Categorie A geeft de lijst van inrichtingen met een zeer geringe milieu-overlast, categorie B inrichtingen kennen een iets hogere milieubelasting maar zijn nog steeds acceptabel in een gebied met functiemenging. Detailhandel valt hierbij onder categorie A en mag dus aanpandig aan woningen aanwezig zijn.

Conclusie: het wijzigingsplan is haalbaar wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (de Wgh). De Wgh is bedoeld voor nieuwe situaties (het projecteren van nieuwe geluidgevoelige functies of het verrichten van fysieke aanpassingen aan een weg). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de maximale waarde, dan wel een nader bepaalde hogere waarde. Het opnemen van geluidzones langs wegen en spoor in een bestemmingsplan is niet wettelijk verplicht. De Wgh bepaalt immers reeds de geluidzone. Geluidszones rond een bedrijventerrein moeten wel in een bestemmingsplan opgenomen worden als gebiedsaanduiding (art. 40 Wgh).

Wegverkeer

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegen met 1 of 2 rijstroken een (onderzoeks)zone van 200 meter. Voor wegen bestaande uit 3 of meer rijstroken is de onderzoekszone 350 meter. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur zijn volgens de Wet geluidhinder niet onderzoeksplichtig. Dit alles maakt dat het plangebied binnen de geluidzones van enkele wegen ligt. Dit wijzigingsplan maakt echter geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk (in de nieuwe situatie komen er 2 woningen, deze zijn in de bestaande situatie al aanwezig en mogen dat ok zijn op basis van het moederplan).

Goede ruimtelijke ordening (huidige situatie)

Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient daarnaast te worden gekeken naar de vraag of ter plaatse in de huidige situatie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De wegen die vanuit geluidhinderaspect van belang zijn, zijn de 50km/h wegen (de Julianaweg en de Zeestraat). Voor het overgrote deel van het plangebied (zijstraten e.d.) geldt een regime van 30km/h. Uit een contourenonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het moederplan blijkt dat in de huidige situatie ter plaatse van het plangebied de de maximale waarde van 63 dB ruimschoots niet wordt overschreden.

Conclusie: het aspect geluid werpt gelet op bovenstaande geen belemmeringen op.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De Europese grenswaarden voor de jaargemiddelden voor NO2 en PM10 zijn gesteld op 40 µg/m3.

Huidige situatie

Er vinden in de huidige situatie geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen plaats. Dit blijkt onder andere uit de luchtkwaliteitsrapportage Onderzoek wegverkeerslawaai en luchtkwaliteitonderzoek Zuidpolder (Goudappel Coffeng, 2007) en Actualisatie luchtkwaliteitsonderzoek Zuidpolder (Goudappel Coffeng, 2007).

Uit de jaarlijkse 'Grootschalige concentratie en depositie kaarten Nederland' (opgesteld door het RIVM) blijkt dat in 2010 de achtergrondconcentratie in de gemeente Edam-Volendam varieerde. Van 10 tot 20 µg/m3 van N02 en die van PM10 van 20 tot 24 µg/m3. Voor de jaren tot en met 2030 wordt een daling van de concentratie van de beide stoffen geprognotiseerd.

De weg in het plangebied met de grootste verkeersintensiteit is de Julianaweg. Op het meest belaste punt - globaal ter hoogte van de Edammerweg - was in 2010 de concentratie NO2 33,9 µg/m3 en van PM10 20,9 µg/m3, met 18 keer een overschrijding van het 24 uur gemiddelde. Voor 2020 is de verwachting dat de concentratie van zowel NO2 als PM10 afneemt naar 27,4 respectievelijk 18,9 µg/m3.

Ontwikkeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt (voor beide stoffen geldt deze grens). Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Deze functies zijn altijd NIBM. Het gaat dan bijvoorbeeld om 1.500 woningen of 10.000 m2 bvo kantoren bij één ontsluitingsweg.

Beoordeling of programma in dit wijzigingsplan NIBM is

Voor de 110 m2 detailhandel die wordt toegevoegd (de woningen zijn reeds aanwezig) met dit wijzigingsplan kan worden uitgegaan van het type binnenstad/hoofdwinkelcentrum 20.000-30.000 inwoners, zeer sterk stedelijk, centrum. Volgens de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 317, 2012) dient te worden uitgegaan van minimaal 23 en maximaal 32,2 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Het aandeel vrachtwagens is 2%, een ruime inschatting, daar de bevoorrading twee keer per dag zal plaatsvinden.

Uitgegaan wordt van een aantal verkeersbewegingen dat het midden houdt tussen het minimum en het maximum, te weten 27,6 per 100 m2 bvo. In het kader van het Ontwikkelingsplan wordt het dorpshart voor de lokale inwoners ruimtelijk aantrekkelijk gemaakt, waarbij de fiets en de voetganger centraal komen te staan. Het is dus niet redelijk uit te gaan van de maximale richtlijn, omdat een aanzienlijk deel van het publiek met de fiets of lopend zal komen.

Er zijn derhalve oftewel ca. 30 extra verkeersbewegingen (motorvoertuigen per etmaal) te verwachten. Dit aantal is zodanig, dat geconcludeerd kan worden dat het plan NIBM is: volgens de rekentool NIBM van het Ministerie zal namelijk door de verkeerstoename zowel de bijdrage NO2 als PM10 onder de NIBM grens van 1,2 µg/m3 blijven (zie navolgende tabel). Omdat bovendien voor het jaar 2012 de achtergrondconcentratie ruimschoots onder de in de Wet verankerde grenswaarde (zie boven) ligt, zal van een overschrijding van de grenswaarden geen sprake zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0006.jpg"

Conclusie

Het wijzigingsplan is gelet op bovenstaande uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.

4.1.5 Bodemgeschiktheid

Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij iedere nieuwbouwactiviteit of bestemmingswijziging dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek voor vaststelling van het wijzigingsplan in beeld te zijn gebracht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op een schone bodem te worden gerealiseerd.

De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemmingen voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip “actief bodembeheer”. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Edam-Volendam beschikt over een goedgekeurde bodemkwaliteitskaart (vastgesteld 2012).

 

De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig uit representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente en van aanvullend bodemonderzoek. In totaal is er gebruik gemaakt van de analyse van 220 monsters van de bovengrond en 206 van de ondergrond om de kaart op te stellen. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van verdachte locaties, verontreinigde locaties of gesaneerde locaties. In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die zijn opgenomen op de lijst van spoedlocaties van de provincie Noord-Holland (www.noord-holland.nl). Dat betekent dat er binnen het te bestemmen gebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend zijn, die vanwege hun urgentie in verband met humane en-/of verspreidingsrisico's met spoed gesaneerd dienen te worden.

In het kader van het plan wordt verkennend bodemonderzoek verricht. Voor het plangebied geldt dat de huidige bodemkwaliteit waarschijnlijk geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft bovendien een situatie waar de woonfunctie al aanwezig is.

Conclusie

Gelet hierop is de verwachting dat de bodem de uitvoering niet in de weg zal staan. Eventuele matige verontreinigingen zullen te zijner tijd eenvoudig kunnen worden ingepakt en afgevoerd worden volgens de geldende regelgeving.

4.1.6 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit EV Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm tot gevolg heeft.

Beoordeling plan

Op basis van de 'Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen' (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2003) en het rapport Screening groepsrisico wegen met vervoer gevaarlijke stoffen Gebied Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (Prevent, 2013) kan gesteld worden dat de planlocatie zich niet bevindt binnen het plaatsgebonden risicogebied of invloedsgebied van een transportroute.

Volgens de provinciale risicokaart zijn er geen hoge druk gasleidingen binnen het plangebied noch bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van een hoge druk gasleiding.

Met behulp van de risicokaart van de provincie Noord-Holland en reeds verrichte onderzoeken is voorts onderzocht welke Bevi-inrichtingen, route vervoer gevaarlijke stoffen of buisleidingen relevant zijn. De conclusie luidt dat deze in de omgeving van het plangebied niet aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde inrichtingen vormt een LPG tankstation aan de Julianaweg 1. Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt +/-560 m (in dit geval valt dit samen met de 100% letaliteitscontour) en reikt daarmee niet tot het plangebied. Ook de PR 10-6 contouren van reservoir, vulpunt en afleverzuil reiken niet tot het plangebied. Een zelfde situatie gaat op voor het LPG tankstation Gulf Volendam aan de C. van Abkoudestraat 2a die op een nog ruimere afstand is gelegen. Daarmee vormen de tankstations geen relevant risico voor het plangebied.

Conclusie: het aspect externe veiligheid werpt geen belemmeringen op voor het wijzigingsplan.

4.2 Omgevingsaspecten

4.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit het doorlopen en motiveren van de volgende stappen:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; deze regionale behoefte dient zowel kwalitatief als kwantitatief te worden geduid;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onderhavig plangebied voorziet in leniging van een regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.3 en 3.5.3) en is binnenstedelijk gelegen. Daarmee is de Ladder voor duurzame verstedelijking (stap 1 en 2) doorlopen.

4.2.2 Verkeer en parkeren

De parkeervraag als gevolg van dit plan kan ter plaatse niet op of onder eigen terrein worden opgelost; de ruimte is hiervoor te beperkt. Er wordt derhalve een claim gelegd op de openbare ruimte. Er dient derhalve een afdracht aan de nota parkeerfonds worden gedaan, waarmee de gemeente kosten van nieuw aan te leggen openbare parkeervoorzieningen kan bekostigen. De extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met het initiatief zijn zodanig gering (zie paragraaf 4.1.4) dat geconcludeerd wordt dat de bestaande infrastructuur dit eenvoudig kan verwerken.

4.2.3 Flora en Fauna

Soortenbescherming

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen (Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern). De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten (de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten, de Nuttige dierenwet 1914 en het soortenbeschermingsonderdeel van de Natuurbeschermingswet) en vormt samen met de Natuurbeschermingswet 1998 het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het “nee, tenzij”-principe.

De Flora- en Faunawet gaat over soortenbescherming en bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen “licht” en “zwaar” beschermde soorten.

Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • b. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • c. er geen alternatief is.

Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, waaronder het wijzigingsplan, moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg staat, dan wel dat een ontheffing benodigd is.

Flora en fauna

In het plangebied zijn, gelet op het stenige, stedelijke en dichtbebouwde karakter geen beschermde flora en fauna aanwezig. Deze wordt hier ook niet verwacht.

Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de Natuurbeschermingswet 1998 worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De EHS is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient bij de planologische afweging te worden meegenomen.

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen worden in het kader van Natura 2000. Deze gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn ook de reeds bestaande Natuurmonumenten opgenomen. Er geldt een verbod om handelingen of projecten te realiseren of te verrichten die, gelet op instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van deze richtlijngebieden kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten die in dit gebied leven.

Allereerst is het echter van belang te beoordelen of er, met inachtneming van de activiteiten die in het op te stellen wijzigingsplan mogelijk zijn, Natura 2000-gebieden gelegen zijn in het invloedsgebied van het bestemmingsplangebied. Het invloedsgebied kan worden omschreven als het gebied waar nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden tot mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de desbetreffende Natura 2000-gebieden. Dit is van belang, omdat er bij Natura 2000-gebieden sprake is van externe werking.

Ligging nabij Natura 2000-gebied “Markermeer & IJmeer”

Hoewel het plangebied niet in een Natura 2000-gebied ligt, ligt het wel nabij een natura 2000-gebied, te weten “Markermeer & IJmeer”, dat wil zeggen op een afstand van circa 250 meter ten opzichte van het plangebied. Ruimtelijke ingrepen die plaatsvinden nabij een beschermd natuurgebied kunnen wel degelijk invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffend Natura 2000-gebied. Dit wordt zoals aangegeven de externe werking van de Nb-wet genoemd. Er moet daarom bezien worden of, als gevolg van de geplande ruimtelijke ingrepen, significante (negatieve) effecten uitgesloten kunnen worden.

Markermeer & IJmeer

Uit de effectenindicator van EL&I blijkt dat de mogelijk aanwezige soorten in Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer voor meerdere storingsfactoren gevoelig zijn. Aan de hand van de storingsfactoren zoals genoemd door het ministerie van EL&I wordt duidelijk gemaakt welke effecten op kunnen treden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0007.jpg"

Alle verstoringindicatoren van EL&I voor aangewezen habitats en soorten

Per onderzoeksfactor is in het kader van het moederplan reeds onderzocht of er effecten zijn1. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage bij dat bestemmingsplan.

De eindconclusie luidt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer als gevolg van de ontwikkelingen die vervat zijn in het moederplan kunnen worden uitgesloten. Hier is rekening gehouden met de maximale mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt. De ontwikkelingen die mogelijk zijn na toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn dus meegenomen. Onderhavige ontwikkeling is daarmee dus reeds beoordeeld.

Andere Natura 2000-gebieden, zoals onder andere de Polder Zeevang, liggen op veel grotere afstanden en worden van het plangebied geheel gescheiden door stedelijke bebouwing. Ook hier is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt tenslotte niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde als EHS aangewezen gebied ligt op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied. Het gaat ook hier om het Markermeer, een bestaand EHS gebied. Andere gronden die zijn aangewezen als EHS zijn het Fort Edam en het Heitje van Katham. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein bestaand stedelijk gebied en tussen het plangebied en de EHS-gebieden bebouwing en wegen aanwezig zijn, zijn geen negatieve effecten te verwachten op de EHS.

Conclusie: het wijzigingsplan is haalbaar wat betreft het aspect ecologie.

4.2.4 Water (watertoets)

Inleiding

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem en het beleid daaromtrent. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.

Europese kaderrichtlijn

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet ervoor zorgen, dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 (uitstel mogelijk tot 2027) op orde is. De KRW heeft als doelstelling landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Door de KRW heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het 'stand-still' principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Nationaal Bestuursakkoord Water (2003)

In dit akkoord tussen kabinet, provincies, waterschappen en gemeenten zijn taakstellende afspraken gemaakt over doelen en maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding in 2015 op orde te hebben en te houden. Hierbij wordt rekening gehouden met klimaatsverandering, bodemdaling, zeespiegelstijging en verstedelijking, inclusief de financiële dekking. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Ten aanzien van waterberging geldt opnieuw het voornoemde principe eerst vasthouden, dan bergen, dan afvoeren, waarbij uitgangspunt is dat wateroverlast mag niet afgewenteld worden op de omgeving.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2010 – 2015 (2010)

In dit provinciaal Waterplan is het Europese en Nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven beheren in de periode 2010 – 2015 en daarna. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.

Regionaal Beleid (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)

Waterbeheersplan 4, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (2010)

In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd.

Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:

  • 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwantiteit.

Watercompensatie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In het WBP4 is vastgelegd dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bij ruimtelijke ontwikkelingen adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van het verhard oppervlak en gedempte watergangen zal worden gecompenseerd. Daarnaast is in de vastgestelde Keur van het hoogheemraadschap het volgende artikel opgenomen:

4.2. Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:

  • 1. door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond;
  • 2. door realisatie van verscheiden min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m2 of meer;
  • 3. door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
  • 4. door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m2, indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Edam-Volendam

Het waterplan Edam-Volendam is gezamenlijk door de gemeente Edam - Volendam en de rechtsvoorganger van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Waterschap De Waterlanden) opgesteld. In december 2002 is het plan bestuurlijk vastgesteld en met een samenwerkingsovereenkomst bekrachtigd. Sindsdien zijn beide partijen bezig met de uitvoering van het plan.

Het doel van het plan is te komen tot randvoorwaarden voor een aantrekkelijk, veilig en gezond watersysteem. Thema's in het plan zijn dan ook veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit, duurzaamheid, beleving, recreatie, etc.

Deze thema's zijn uitgewerkt in uitvoeringsprogramma's met maatregelen en afspraken die binnen een afgesproken periode uitgevoerd moeten worden. Door afspraken te maken komen deze thema's het best tot hun recht. Belangrijk nevendoel is de doelstelling zoveel mogelijk te bereiken tegen de laagst maatschappelijke kosten.

Waterberging en hemelwater

Vanwege een beperkt oppervlak aan open water en de toename van de bebouwing in Volendam is het risico op wateroverlast toegenomen. Het plangebied behoort tot het oude hoog gelegen deel van Volendam met weinig open water. Hemelwater dat niet kan worden afgevoerd, wordt geborgen in het lager gelegen Boelenspark.

In het Waterplan Edam-Volendam is een aantal maatregelen opgenomen ter bestrijding van wateroverlast. Een groot deel van deze maatregelen is uitgevoerd. De maatregelen vallen buiten het plangebied van dit wijzigingsplan of hebben geen invloed op de ruimtelijke ordening ter plaatse.

Riolering

De wegen in het plangebied hebben een gescheiden rioolsysteem. Bij nieuwbouw wordt er naar gestreefd om hemelwaterafvoeren aan te sluiten op een gescheiden

rioolstelsel, teneinde de hemelwater- en afvalwaterstromen verder te scheiden. Het hemelwaterrioolstelsel heeft hiervoor voldoende capaciteit. Het afvalwaterriool in het plangebied is een vrij-verval systeem, dat wil zeggen dat er geen rioolpersleidingen doorheen lopen. Binnen dit wijzigingsplan vindt aanpassing van de riolering plaats op het moment dat enkele ingrepen in de openbare ruimte aan de orde zijn. De aanpassingen zullen ook weer als gescheiden stelsel worden ontworpen en aansluiten op het bestaande systeem.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit hebben de gemeente Edam-Volendam en HHNK in 2008 een afvalwaterakkoord gesloten.

De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:

  • voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater uit de afvalwaterketen;
  • goede dienstverlening tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • doelmatige en transparante bedrijfsvoering.

Methoden om deze doelen te bereiken zijn o.a. het afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen.

Het water aan de oostzijde van het plangebied vormt een deel van het Markermeer. Op dit water is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van toepassing. Beide kaders scheppen randvoorwaarden voor tal van activiteiten.

Dit wijzigingsplan staat geen ontwikkelingen in of aan de rand van het Markermeer toe die de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.

Huidig watersysteem

Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied van Volendam. Binnen het plangebied komt maar weinig open water voor. Het plangebied ligt in een regionaal watersysteem, welke valt onder de verantwoordelijkheid van HHNK, en in de bemalingseenheid Zuidpolder. Het grootste deel van deze bemalingseenheid heeft een peil van 1.43 m -NAP. Vanuit het Volendammermeer wordt het water naar het 1.43m -NAP peil gepompt, vanwaar het op het Markermeer kan worden uitgeslagen. In droge perioden kan water in omgekeerde richting (vanuit het Markermeer) worden ingelaten.

De hoeveelheid oppervlaktewater neemt niet af als gevolg van dit bestemmingsplan. Het plangebied bestaat overigens in de huidige situatie al grotendeels uit verhard oppervlak. Er vindt een zeer geringe toename in verharding plaats, ruim onder de grens van 800 m2.

Conclusie: de haalbaarheid van het wijzigingsplan op het gebied van water is hiermee aangetoond.

4.2.5 Archeologie

De provincie heeft met het project “CHW” de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland heeft een deel van het plangebied een aanduiding “hoge archeologische waarde” gekregen. Deze kaart werd tot voor kort altijd als onderlegger gebruikt. Echter, deze is niet verder geactualiseerd en als het ware opgegaan in de Leidraad L & C. De kaart geeft wel een goed beeld van te verwachten waarden en is dus relevant voor dit gebied.

Gemeentelijk beleid

Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld. Op de bij deze bij de beleidsnota behorende kaart met de indeling van archeologiegebieden is het centrum van Volendam hoofdzakelijk als “donker blauw” aangeduid (categorie 4). Dat wil zeggen dat voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In het moederplan is een klein deel (met name het Dril) is aangeduid met de kleur “licht groen”(categorie 2). Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Archeologisch bureau-onderzoek

Om meer inzicht te krijgen in de verwachting en het gegeven dat in een deel van het plangebied ontwikkelingen verwacht worden, is in het kader van het moederplan archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd2.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in de prehistorie lag in een getijden- en kweldergebied en vanaf de Bronstijd in een grootschalig veengebied. Het plangebied was daarom vrijwel onbegaanbaar en ongunstig voor menselijke bewoning en activiteiten als landbouw en productie van artefacten tot de ontginning van het gebied in de Late Middeleeuwen.

Volendam ligt in een ontgonnen veenvlakte, wat inhoudt dat het natte, vrijwel onbegaanbare veengebied werd ontwaterd door de aanleg van slootjes. Daarmee werd het veengebied ontgonnen en was het mogelijk in eerste instantie akkerbouw, maar later vrijwel uitsluitend veeteelt op de percelen te bedrijven. De eerste vermelding van Volendam dateert uit 1462, maar is eerder ontstaan als havenplaats van het verder landinwaarts gelegen Edam, waarvoor een nieuwe, directe waterverbinding werd

gegraven. Vermoedelijk dateert de eerste bewoning vanaf de tweede helft van de 14e eeuw, na de aanleg van de dijk met sluis. Resten van bewoning uit deze periode zijn niet meer aanwezig in de dorpskern, die aan de dijk is gelegen. De dijk ligt in het uiterste oosten van het plangebied. De vaart die is aangelegd tussen Edam en Volendam ligt direct ten noorden van het plangebied en is tot op heden aanwezig langs de Edammerweg. Ten noorden van de vaart ligt het voormalige Volendammer meer, dat is drooggelegd en ingepolderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0008.jpg"

Ten zuiden van de vaart was het landschap ingericht als lang gerekte percelen die met de korte zijde aan de vaart liggen en onderling verdeeld waren door slootjes. Alle percelen waren in het begin van de 19e eeuw nog steeds in gebruik als weilanden. Het gebied tussen het Dril en de westelijke vertakking van het Dril was in 1811-32 nog water, dat pas in de 20e eeuw werd gedempt. De bebouwing in het begin van de 19e eeuw beperkte zich tot direct aan de dijk en aan de Meerzijde, ten noordoosten van het plangebied. De bebouwing lag destijds niet in het plangebied, maar direct ten oosten en noorden ervan.

De bebouwing van Volendam breidde zich sterk uit in de 20e eeuw. Langs de dijk zijn nog enkele gebouwen uit de 19e eeuw en eerder aanwezig, maar deze liggen niet binnen het plangebied (www.edugis.nl).

Aan de hand van het bureauonderzoek is geconstateerd dat er mogelijk archeologische resten aanwezig zijn in het uiterste oosten van het plangebied. Hier geldt een hoge verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd, met uitzondering van het deel dat water was in de 19e eeuw. Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage verwachting voor alle perioden. Er wordt geadviseerd om in het plangebied geen vervolgonderzoek uit te laten voeren indien er geen graafwerkzaamheden gepland zijn in het oostelijke deel van het plangebied (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0009.jpg"

Het plangebied (rood omlijnd) met het deel met een hoge verwachting waar bij verstoringen een nader onderzoek wordt geadviseerd (geel omlijnd)

Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarde is voor dit geel gearceerde een zgn. dubbelbestemming toegekend. Het deel met een hoge verwachting is dus kleiner dan uitgedrukt is op gemeentelijk beleidskaart. Echter Dril 4-6 valt buiten dit gebied met een archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Conclusie: het aspect archeologie werpt geen belemmering op voor onderhavig initiatief.

4.2.6 Cultuurhistorie

Planologisch Erfgoedregime, Modernisering monumentenzorg

In november 2009 is de rijksoverheid met de modernisering van de monumentenzorg van start gegaan. Deze beleidsontwikkeling is door de nieuwe regering verder opgepakt en het kabinetstandpunt hieromtrent is verwoord in de kamerbrief van 15 juni 2011 'Kiezen voor karakter, visie erfgoed en ruimte'.

Als gevolg van dit voornemen zal er de komende jaren in de monumentenzorg veel veranderen. In beginsel gaat het daarbij om drie grote veranderingen:

  • 1. cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudiger regels;
  • 3. herbestemmen van monumenten die hun functieverliezen.

De aanleiding voor deze modernisering is dat het huidige instrumentarium (Monumentenwet) stamt uit het begin van de vorige eeuw en inmiddels ontoereikend is. Ook het denken over de omgang met monumenten is de afgelopen decennia sterk veranderd. Kenmerken daarbij zijn van 'object-gericht' naar meer 'gebiedsgericht' en van 'behoud' naar 'behoud door ontwikkeling'.

Bij de implementatie en uitvoering van dit rijksbeleid is een voorname rol weg gelegd voor de gemeenten. De gemeenten zullen deze rol oppakken en zich daarbij moeten bedienen van het instrumentarium, dat daarvoor beschikbaar is. Naast de reguliere verordende bevoegdheid brengt deze beleidsontwikkelingen met zich mee, dat gemeenten andere instrumenten inzetten om enerzijds de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening mee te wegen en anderzijds te kunnen komen tot een gebiedsgerichte aanpak.

Vanwege onder meer deze aspecten wordt er landelijk steeds meer voor gekozen om het bestemmingsplan als ruimtelijk ordeningsinstrument bij uitstek te gebruiken om deze modernisering van de monumentenzorg mede vorm te geven.

Gemeentelijke monumentenbeleid nader beschouwd

Het gemeentelijke monumentenbeleid van de gemeente Edam-Volendam is nog volop in beweging en ontwikkeling. In de gemeente Edam-Volendam zijn door de rijksoverheid 178 rijksmonumenten aangewezen; 3 in Volendam en 175 in Edam.

Mede vanuit deze traditie is het denken over het cultureel erfgoed in de oude kom van Volendam de laatste jaren gewijzigd. Dit vanuit het besef dat men in bepaalde delen van dit gebied van Volendam over -in cultuurhistorisch opzicht- zeer waardevolle objecten beschikt (bouwwerken en gebouwen) of clusters daarvan, al dan niet in combinatie met openbare, publieke buitenruimten (zoals bruggen, straatjes, pleintjes, stegen, trapopgangen, watergangen of combinaties daarvan), die afzonderlijk of juist in hun onderlinge samenhang beschermingswaardig zijn.

Als gevolg hiervan heeft het gemeentelijk beleid zich de laatste paar jaar verder ontwikkeld tot een meer omvattend instrumentarium, waarmee wordt beoogd:

  • een verdergaande bescherming te bieden aan de verschillende cultuurhistorische objecten binnen het plangebied;
  • aansluiting te vinden bij de opgave die voortvloeit uit het rijksbeleid ter zake van de modernisering van de monumentenzorg.

Meer schematisch is het gemeentelijk beleid en daaraan gekoppelde instrumentarium als volgt opgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEOA-vg01_0010.jpg"

De gemeente beschikt over een Monumentenlijst. Daarnaast zijn er andere panden in het gebied van cultuurhistorische waarde, die geen Monument zijn. Deze panden zijn geïnventariseerd en volgens een objectief puntensysteem gewaardeerd. De waardevolle panden volgens dit systeem zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming Waarde- Edams- Volendams erfgoed.

De Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 is de wettelijke basis voor het zgn. Edarns-Volendams Erfgoed. In bedoelde Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 wordt een koppeling gemaakt met het bestemmingsplan. De panden of objecten met de aanduiding 'karakteristiek waardevol bouwwerk', 'beeldbepalend bouwwerk', of 'cultuurhistorisch attentiegebied', worden in deze erfgoedverordening nader gedefinieerd en ingedeeld. Ze zijn aangemerkt als objecten om onder de beschermende werking van de planregels te worden gebracht.

Ter uitvoering van deze systematiek is het bestemmingsplan dus het instrument dat wordt gebruikt om de (gemeentelijke) monumenten en beeldbepalende panden daadwerkelijk te beschermen. Door het opnemen van een 'dubbelbestemmingen' wordt deze bescherming via de planregels nader ingevuld wat qua bouw- en gebruiksmogelijkheden is toegestaan. Voor de bouwwerken die op de verbeelding onder deze dubbelbestemming zijn gebracht is een cultuurhistorisch rapport opgesteld, waarin deze bescherming nader is gerechtvaardigd en gemotiveerd. Binnen die 'dubbelbestemming' is in lijn met de eerder aangehaalde Erfgoedverordening voor dit plangebied een aantal verschillende beschermingsgradaties opgenomen, te weten:

  • karakteristiek waardevol bouwwerk;
  • beeldbepalend bouwwerk;
  • cultuurhistorisch attentiegebied.

Met het begrip 'Planologisch Erfgoedregime' wordt geduid op het instrumentarium, zoals dat is neergelegd in de Erfgoedverordening en de uitwerking daarvan in het onderhavig bestemmingsplan. Zoals hiervoor al is toegelicht, heeft die uitwerking zijn beslag gekregen in de regels door middel van het opnemen van een dubbelbestemming. In de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan is dit nader tot uiting gebracht door specifieke bouwaanduidingen met bijbehorende toevoegingen en een gebiedsaanduiding voor het cultuurhistorisch attentiegebied.

Naast de verschillende bebouwde objecten wordt binnen het plangebied een op zich zelf staand attentiegebied onderscheiden dat een eigen of aparte bescherming behoeft. De exacte begrenzing van dit gebied is terug te vinden in het tweede deelrapport van de cultuurhistorische verkenning met de titel 'Cultuurhistorisch Verkenning "Attentiegebied Oude Kom Volendam". De juridische vertaling is in de verbeelding tot uitdrukking gebracht door hier een gebiedsaanduiding op te nemen.

Voor een nadere onderbouwing dat het verhoogde beschermingsniveau van dit attentiegebied als 'gemeentelijk monument' rechtvaardigt, wordt verwezen naar het rapport Cultureel-historische Verkenning. Dit rapport maakt als bijlage onderdeel uit van de planregels.

Binnen dit attentiegebied vervalt vooralsnog het vergunningsvrij bouwen op grond van de Wabo. In de praktijk houdt dat in, dat, waar voorheen bijvoorbeeld vergunningsvrij een dakkapel of zonnecollectoren of nieuwe deuren en ramen konden worden aangebracht, nu een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Op die manier wordt geregeld dat de kwaliteit en de karakteristiek van dit gebied niet wordt aangetast.

Overige panden

Afgezien van de beschermde panden zijn ook andere panden bepalend voor het straat- en bebouwingsbeeld. Grofweg is dit het gevolg van drie aspecten, die bepalend zijn voor de cultuurhistorische waarde van een gebouw:

  • 1. bouwmassa: hetgeen zich uit in goot- en bouwhoogtes en kapvormen;
  • 2. structuur: hetgeen zich uit in parcellering en voorgevelrooilijnen;
  • 3. detaillering en materiaalgebruik (soort baksteen, dakkapellen, versieringen etc.).

In dit wijzigingsplan zijn daartoe:

  • De huidige goot- en bouwhoogtes nauwkeurig vastgelegd en de woningen dienen verplicht te worden voorzien van een kap (indien er nu een kap op zit);
  • De afzonderlijke eenheden binnen een afzonderlijk bouwvlak gebracht, waarmee de situering en parcellering vastligt (het gaat hier niet alleen om voorgevelrooilijn en de afwisseling tussen individuele gebouwen, maar bijvoorbeeld ook onderscheid tussen hoofdgebouw en erf);
  • Detaillering en materiaalgebruik zijn welstandelijke toetsingscriteria en kunnen via een welstandsnota worden vastgelegd en afgedwongen.

Ten aanzien van de in dit wijzigingsplan vervatte ontwikkelingen zal bij nieuwbouw -bij het toepassen van wijzigingsbevoegdheden- aangesloten dienen te worden bij het plaatselijke cultuurhistorisch karakter. Het Ontwikkelingsplan biedt daartoe al de nodige handvatten. Het gaat vooral om materiaalgebruik en detaillering. Voornoemd plan sluit aan bij het waardevolle karakter en is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van het cultuurhistorisch attentiegebied.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Wettelijk kader

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het nemen van een ruimtelijk besluit, een exploitatieplan te koppelen. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens art. 6.2.1 Bro onder andere verstaan de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen. Er is derhalve sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 Wro) zoals een vooraf afgesloten privaatrechtelijke overeenkomst of indien het stellen van eisen of regels niet noodzakelijk is.

5.1.2 Beoordeling en conclusie

Tussen de gemeente Edam-Volendam en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst ondertekend, waardoor het kostenverhaal is verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. Alle overige kosten (inclusief onderzoeken) voor onder andere het plan worden bekostigd door initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Het bestemmingsplan Europaplein/Zeestraat e.o, waar dit wijzigingsplan op is gebaseerd, is reeds voor overleg ex artikel 3.1.1 Bro verzonden aan de overlegpartners. Uit de resultaten van dat overleg valt op te maken dat Rijksdiensten en de provincie Noord-Holland voor plannen als deze niet voor advies hoeft te worden gevraagd. Het hoogheemraadschap Noord-Hollands Noorderkwartier is hetzelfde oordeel toegedaan, zolang er niet binnen (buiten)beschermingszones van (regionale) waterkeringen wordt gebouwd en de toename verharding onder de 800 m2 blijft. Aan beide voorwaarden wordt voldaan. De resultaten van het vooroverleg i.k.v. Europaplein/Zeestraat e.o. worden daarom hier opnieuw als resultaat opgevoerd.

5.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan 'Dril 4-6 Volendam' heeft met ingang van 30 mei 2014 gedurende zes wegen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken. Van de mogelijk tot het indienen van zienswijzen is geen gebruikgemaakt.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

De bestemming van Dril 4-6 wordt met dit plan gewijzigd van Wonen in Centrum. De wijze van bestemmen komt overeen met het bestemmingsplan Europaplein/Zeestraat e.o., v.w.b. de bestemming Centrum. Het perceel mag zodoende gebruikt worden voor centrumfuncties op de begane grond (detailhandel, cultuur en ontspanning, maar geen horeca anders dan ten behoeve van detailhandel); op de verdiepingen mag worden gewoond. Het bouwvlak is daarbij vergroot maar de goot- en bouwhoogte van het ”moederplan” zijn overgenomen, dit conform de wijzigingsregels. De dubbelbestemming Waarde - Edams-Volendams Erfgoed met de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch attentiegebied' is opnieuw overgenomen met gelijkluidende regeling. Voor een uitleg bij die regeling, zie het moederplan.