| Plan: | Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bp3eOntslweg-vg01 |
Al sinds 2004 is de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam in beeld. De Derde ontsluitingsweg betreft een nieuwe weg tussen de Dijkgraaf Poschlaan (gemeentelijke weg) en de N244/N247 (provinciale wegen). In de periode 2006-2011 is er reeds gewerkt aan de voorbereidingen van de Derde ontsluitingsweg. Om financiële redenen is de planontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg stilgezet. Begin 2016 heeft de gemeente Edam-Volendam vastgesteld dat er nader onderzoek moest komen naar de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft de gemeente besloten dat er een bestemmingsplan ten behoeve van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam moet worden opgesteld.
Van het plan voor de Derde ontsluitingsweg is een ontwerp gemaakt. Het ontwerp van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Plan/Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
In 2016 heeft de gemeente een nut- en noodzaak onderzoek laten uitvoeren naar de Derde ontsluitingsweg. In dit onderzoek is aangetoond dat in de huidige en toekomstige situatie (2030) de capaciteit van de wegen binnen Edam-Volendam onvoldoende toereikend is voor de hoeveelheid verkeer en er hierdoor onaanvaardbare knelpunten ontstaan. Een nieuwe ontsluitingsweg is nodig voor het oplossen van de verkeersknelpunten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie (2030).
Aan het bestemmingsplan is een vrijwillige milieueffectrapportage (m.e.r.) verbonden, en het milieueffectrapport (MER) is formeel in procedure gebracht (de m.e.r.-procedure). Meer informatie over de m.e.r.-procedure staat in paragraaf 1.4.2. Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan en het bijbehorend MER hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. De wijzigingen in het onderhavige bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staan aangegeven in de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" dat als bijlage 19 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Voorgeschiedenis
De gemeenteraad van Edam-Volendam heeft al bij besluit van 11 november 2004 vastgesteld dat er een onderzoek moest komen naar een nieuwe ontsluitingsweg tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247. De ontsluiting van de gemeente Edam-Volendam op het provinciaal wegennetwerk (N247 en N244) verloopt via twee ontsluitingswegen: de Zeddeweg aan de zuidkant van Volendam en de Singelweg in Edam.
In 2006/2007 is ook met het oog op de realisatie van de woonwijk De Broeckgouw (toen nog Zuidpolder-Oost) de verkeersproductie onderzocht op de gevolgen voor (de afwikkeling op) het bestaande wegennet. Er is onderzocht of de bestaande wegen waarop de toekomstige wijkontsluitingswegen uitkomen, voldoende capaciteit hebben om het verkeer van het plangebied op een verkeersveilige manier te kunnen verwerken. In opdracht van de gemeente is toen door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd. Voor het gehele gemeentelijke grondgebied is een verkeersmodel opgesteld. Dit verkeersmodel bood/biedt de mogelijkheid om de verkeerssituatie in Edam-Volendam met en zonder realisatie van de woonwijk gedetailleerd te kunnen beoordelen. Daarbij is ook het effect van verschillende maatregelen ter bevordering van de veiligheid van fietsverkeer beoordeeld. Op basis van toenmalige telcijfers is een prognosesituatie tot 2020 in kaart gebracht. Daarbij zijn voorziene ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in Edam-Volendam en de regio meegenomen. Basis voor het model vormt het verkeersprognosemodel NRM Randstad 2.1 (waarbij dus de regio is meegenomen). In het toenmalige onderzoek was de conclusie dat de (interne) hoofdstructuur van Edam-Volendam logisch en robuust in elkaar zit en in het algemeen voldoende capaciteit had voor de berekende intensiteiten. Wel waren er een aantal aanpassingen aan de bestaande wegenstructuur nodig om de verkeersintensiteiten van en naar de woonwijk De Broeckgouw op een veilige en vlotte manier af te wikkelen, niet alleen voor gemotoriseerd verkeer, maar ook voor fietsverkeer (vrijliggende fietspaden e.d.). Uit het onderzoek kwam naar voren dat tot 2020 kon worden volstaan met aanpassingen aan bestaande wegen, doch dat na 2020 er een robuustere oplossing moest komen voor het gehele wegennet in de vorm van een Derde ontsluitingsweg (met het oog op verkeers- en leefbaarheidsproblemen). De gemeente is daarom voornemens een Derde ontsluitingsweg te realiseren tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de kruising N244/N247.
In de periode 2006-2011 heeft de gemeente al gewerkt aan de voorbereidingen van de Derde ontsluiting. De Derde ontsluiting is als ruimtelijke ontwikkeling opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie (2009). Destijds was er dus nog geen directe noodzaak. Bovendien waren er nog geen financiële middelen voorhanden voor de aanleg van de weg. De voorbereidingen zijn dan ook in 2011 tijdelijk gestaakt.
Inmiddels nadert de voltooiing van de realisatie van Broeckgouw, zijn er verschillende maatregelen op het hoofdwegennet van Edam en Volendam genomen en is er ook meer bekend over de toekomstverwachting op sociaal-economisch en infrastructureel gebied van Edam-Volendam en de omgeving. Dit heeft de gemeenteraad van Edam-Volendam ertoe gebracht te besluiten tot de heropstart van de onderzoeken voor de Derde ontsluitingsweg.
De begrenzing van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op de afbeeldingen 1.2A, 1.2B en 1.2C. De omgeving van het plangebied is weergegeven op de afbeeldingen 2.1A en 2.1B.
Het plangebied ligt westelijk tussen Edam en Volendam in. Het plangebied ligt ten oosten van de provinciale wegen N247 en N244. Een klein deel van de N247 ligt in het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied gaat de Dijkgraaf Poschlaan door het plangebied; een deel van deze gemeentelijke weg wordt aangepast in het kader van dit plan.
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarisch gebied of weilanden. De agrarische percelen zijn veelal omsloten door watergangen/sloten.
Afbeelding 1.2A: Begrenzing onderhavig plangebied - Luchtfoto
Afbeelding 1.2B: Begrenzing onderhavig plangebied - BGT-kaart
Afbeelding 1.2C: Begrenzing onderhavig plangebied - Plankaart/Verbeelding
Binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn de volgende vigerende beheersverordeningen en bestemmingsplannen aan de orde:
De volgende bestemmingsplannen grenzen aan het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam:
Voor het gebied waarvoor het onderhavige plan is opgesteld, ofwel het bestemmingsplangebied Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam, geldt geen voorbereidingsbesluit.
Vanwege het feit dat het realiseren van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan c.q. de vigerende beheersverordening, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". De bestemmingsplanprocedure ziet er als volgt uit.
Tijdens het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan, is het plan voor de Derde ontsluitingsweg besproken en afgestemd met de provincie Noord-Holland en de waterbeheerder.
De start van de bestemmingsplanprocedure betrof de bekendmaking van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Deze vooraankondiging is gelijktijdig met de kennisgeving van de voorbereiding van het "Milieueffectrapport Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" op 4 september 2017 in de StadsKrant, op 5 september 2017 in de Staatscourant, en op 6 september 2017 in het nieuwsblad Nieuw-Volendam (NIVO) en op de gemeentelijke website, gepubliceerd. De vooraankondiging en kennisgeving met bijlagen hebben met ingang van 7 september 2017 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Vervolgens is op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) de procedure voortgezet.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente(raad) indienen. Tevens kan een zienswijze inzake het milieueffectrapport (MER) worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden - indien mogelijk - verwerkt in het (vast te stellen) bestemmingsplan en in het MER.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn vijf zienswijzen met betrekking tot het (ontwerp)bestemmingsplan ingediend, en er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijzen over het bestemmingsplan en het MER, wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage en kunnen diegenen, die een zienswijze hebben ingediend, en belanghebbende zijn, een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.
Tegen het MER kan geen beroep worden ingesteld, maar het MER kan worden betrokken op/in een beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft als doel het milieu een volwaardige plaats te geven in de bestuurlijke besluitvorming. De procedure voor een m.e.r. is voorgeschreven in de Wet milieubeheer.
In 2006 is de gemeente gestart met de m.e.r.-procedure. In dat jaar heeft de Startnotitie ter inzage gelegen en heeft de Commissie voor de m.e.r. een richtlijnenadvies gegeven. Dit was nog onder de oude wet- en regelgeving (inzake de m.e.r.).
In verband met wijzigingen ten opzichte van de Startnotitie is in september 2017 wederom de voorbereiding van een milieueffectrapport bekend gemaakt en heeft het voornemen ter inzage gelegen.
Hoewel de wegaanleg niet onder de m.e.r.-plicht valt, wil de gemeente vrijwillig een m.e.r.-procedure doorlopen. De m.e.r.-procedure is een hulpmiddel bij de besluitvorming van het bevoegd gezag over de vaststelling van het bestemmingsplan, dat daarna in de mogelijke aanleg van de weg voorziet. Tevens is de m.e.r. een hulpmiddel om, vóór de vaststelling, wijzigingen in het bestemmingsplan, die voorzien in de uitvoering van (nadere) maatregelen, door te voeren.
Omdat er vrijwillig c.q. op voorhand voor is gekozen om een milieueffectrapport (MER) te maken, en een m.e.r.-procedure te voeren, is er geen sprake van een beoordeling of voor het bestemmingsplan een MER zou moeten worden gemaakt. Van een 'aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling' of een 'm.e.r.-beoordelingsbeslissing' is dan ook geen sprake.
In 2016 heeft de gemeenteraad budget vrijgegeven voor de voorbeidingen van de Derde ontsluitingsweg, waaronder het MER, het bestemmingsplan en de onderzoeken. Begin 2017 is een concept-MER aan de gemeenteraad voorgelegd. Het voorgaande kan worden opgevat als 'het besluit tot het maken van een milieueffectrapport'. De gemeenteraad heeft in 2016 en 2017 in feite besloten dat er een MER moest worden gemaakt voor het bestemmingsplan de Derde ontsluitingsweg.
Voor meer informatie over de m.e.r.-procedure en het MER wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan en naar het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" van bureau Tauw.
Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
De Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" en op de bestemmingsplanprocedure. De vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan betreft een besluit als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, onder a van de Crisis- en herstelwet (Chw), omdat in Bijlage I, artikel 3, lid 3.4 van de Chw het volgende staat: "ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (...) ten behoeve van de aanleg of wijziging van wegen". Dit bestemmingsplan gaat over de aanleg van een nieuwe weg en valt daarmee onder de werking van (de hiervoor genoemde Bijlage I, artikel 3, lid 3.4 van) de Crisis- en herstelwet (Chw).
Een voordeel van een bestemmingsplan dat onder de regels van de Crisis- en herstelwet (Chw) valt, is dat de (beroeps-)procedures korter zijn onder vigeur van de Chw. Zo duurt de beroepsprocedure voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van de Chw korter dan de normale termijn van een jaar, namelijk maximaal een half jaar.
Indien door een plan met een nieuwe weg er bij (bestaande) geluidsgevoelige functies, in de omgeving van de weg, sprake is van een geluidsbelasting op de gevel boven de initiële toegestane geluidsbelasting, dan zijn (indien mogelijk) hogere (grens)waarden benodigd. Deze hogere (grens)waarden ten aanzien van de toegestane geluidsbelasting zijn ontheffingen die op grond van de Wet geluidhinder kunnen worden verleend door het bevoegd gezag, in dit geval door de burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam. Zie voor meer informatie paragraaf 5.4 van dit bestemmingsplan. De hogere (grens)waarde procedure is geregeld in hoofdstuk VIIIa 'Hogere waarde en onderzoeksbepalingen' van de Wet geluidhinder.
De hogere (grens)waarden zijn nodig ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 110c van de Wet geluidhinder is de zienswijzenprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing. Daarmee wordt de hogere (grens)waarde procedure gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure, waardoor het ontwerpbesluit hogere (grens)waarden en het ontwerpbestemmingsplan tegelijk ter inzage worden gelegd. Op grond van artikel 145 van de Wet geluidhinder vangt de beroepstermijn van het besluit hogere (grens)waarden gelijktijdig aan met de beroepstermijn van het bestemmingsplan.
Het 'ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam' heeft van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de Reactienota en het besluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam wordt verwezen naar de bijlagen 21 en 22 van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt westelijk tussen Edam en Volendam in, en ligt ten oosten van de provinciale wegen N247 en N244. Het plangebied van de Derde ontsluitingsweg bevindt zich nabij de huidige wegenstructuur van Edam-Volendam. Het grondgebied van het onderhavige plangebied heeft vooral een agrarische functie. De weilanden in het plangebied zijn voor een deel aangewezen als leefgebied voor weidevogels.
De omgeving van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op de afbeeldingen 2.1A, 2.1B en 2.1C.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich woonwijken, agrarische gronden, ecologisch gebied, watergangen, wegen en een polderdijk.
Afbeelding 2.1A: Luchtfoto omgeving onderhavig plangebied
Afbeelding 2.1B: Topografische kaart omgeving onderhavig plangebied (OpenStreetMap)
Afbeelding 2.1C: Huidige situatie onderhavig plangebied
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden dan wel weilanden. Het agrarisch grondgebied kent relatief smalle stukken grond met daartussen sloten, met een verschillende ligging/structuur in het westelijke en oostelijke deel van het plangebied.
Aan de westrand van het plangebied ligt de provinciale weg N247; deze weg ligt langs het plangebied en voor een klein deel in het plangebied. Ten westen van het plangebied liggen agrarische gronden, de wegen N247 en N244, en de Purmerringvaart (westelijk langs de N247). Tevens liggen ten westen van het plangebied de polder De Purmer en de Purmerdijk (liggend rondom de polder). De N247, ook wel de Monnickendammerjaagweg, ligt aan de Purmerdijk. De N247 ligt ter plaatse van het plangebied hoger, vanwege de brug in de N244 over de Purmerringvaart.
Aan de oostrand van het plangebied ligt de weg Dijkgraaf Poschlaan; deze weg sluit aan op het plangebied en ligt voor een klein deel in het plangebied. De Dijkgraaf Poschlaan verbindt de westelijke woonwijken van Edam en Volendam met elkaar. Ten oosten van het plangebied ligt een ecologisch natuurpark.
Aan zowel de zuidoostrand, de noordoostrand als de noordwestrand van het plangebied ligt een watergang. De watergangen vormen een scheiding tussen de woonwijken en het agrarisch gebied.
Vanuit het plangebied gaat de Dijkgraaf Poschlaan in noordwestelijke richting, naar Edam, over in de Singelweg, die aansluit op de N247. Tevens gaat de Dijkgraaf Poschlaan vanuit het plangebied in zuidoostelijke richting, naar Volendam, over in de Jupiterlaan, richting de Julianaweg. Deze verbindingen vormen één van de belangrijkste ontsluitingswegen van Edam en Volendam.
Dwars door het plangebied loopt het pad Blokgouw. De Blokgouw ligt tussen de N247 (noordzijde plangebied) en de westelijke woonwijk van Volendam (zuidzijde plangebied). Vanaf de N247 gaat de Blokgouw over in een agrarisch pad dat tevens dienst doet als fiets- en wandelpad tussen Edam en Volendam. In de bocht van de Blokgouw sluit het pad van de Hendric Dirckszstraat (van/naar Edam) aan op de Blokgouw.
In het westen van het plangebied bevinden zich, naast onder meer weilanden, tevens twee woningen, een bedrijfspand en een agrarisch bedrijf met vier gebouwen. De twee woningen liggen aan de rand van het plangebied, langs de N247, op circa 380 meter van elkaar. De woningen hebben elk een aansluiting op de N247. De noordelijk gelegen woning (Monnickendammerjaagweg 9) bevindt zich naast het bedrijfspand, zonder afscheiding, maar kadastraal gezien op een ander perceel. Langs de woning en het bedrijfspand ligt de doodlopende weg Blokgouw, die de panden ontsluit op de N247. De Blokgouw gaat over in een agrarisch pad en fietspad. De zuidelijk gelegen woning (Monnickendammerjaagweg 7) betreft een bedrijfswoning en heeft samen met het agrarisch bedrijf een aansluiting op de N247.
Het onderhavige plangebied kent in de huidige situatie de volgende functies:
Eén woning, namelijk de bedrijfswoning op het adres Monnickendammerjaagweg 7, ligt in het zuidwesten van het plangebied.
De andere woning, op het adres Monnickendammerjaagweg 9, ligt in het noordwesten van het plangebied. Deze woning ligt naast een bedrijfspand. Het bedrijfspand, met een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf, bevindt zich op het adres Monnickendammerjaagweg 10.
Het agrarisch bedrijf op de locatie Monnickendammerjaagweg 7 ligt op circa 350 meter van de dichtsbijzijnde woonwijk in Volendam.
Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied ligt in het buitengebied tussen Edam en Volendam, en ten oosten van de Purmer. Van oorsprong is dit gebied een voor bewoning ongeschikt veenmoeras. Vanaf de Romeinse Tijd wordt het veengebied ontwaterd door veenriviertjes en vindt lokaal bewoning plaats op het veen langs deze riviertjes. De Purmer ontstaat voor het jaar 1000 en tussen 1000 en 1250 ontstaat Edam rondom de dam in de IJe, die de Purmer met de Zuiderzee verbindt. Volendam ontstaat nadat de IJe in 1357 aan de Zuiderzeekant van de Eye wordt afgedamd. De Purmer is tussen 1618 en 1622 drooggemalen.
Na de ontginning in de Middeleeuwen werd het veengebied voornamelijk gebruikt als weidegebied. Op een kaarten van circa 1620, staan aan de binnenzijde van de Purmerboezem, iets ten westen van het plangebied, drie poldermolens. Verder lijkt er in de omgeving van het plangebied tot halverwege de twintigste eeuw geen bebouwing aanwezig te zijn. De genoemde windmolens zijn in de twintigste eeuw verdwenen. In de 19e eeuw is er in de omgeving van het plangebied weinig veranderd, maar is wel de Blokgouw verandert van een watergang in een weg. Rond 1955 is er nog steeds niets veranderd in de omgeving van het plangebied. In de jaren 1970 beginnen Edam en Volendam zich uit te breiden in de richting van het plangebied. In de jaren 1990 wordt de N244 aangelegd en krijgen het plangebied en omgeving hun huidige vorm.
Historische elementen
Er is in het plangebied geen sprake geweest van historische bebouwing. Wel lopen er door/nabij het plangebied historische infrastructurele elementen: de Purmerdijk, de Blokgouw en de IJe.
Archeologie
Het plangebied ligt niet in een (beschermd) archeologisch monument en evenmin zijn er archeologische vondsten gedaan in het plangebied. Binnen 500 meter van het plangebied ligt één archeologisch monument van hoge archeologische waarde. Het betreft de historische binnenstad van Edam (AMK-nummer 14649). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.
De archeologische verwachting voor het gebied beperkt zich voornamelijk tot sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze sporen van landgebruik worden verwacht in de top van het veen en in de afdekkende kleilaag en worden voornamelijk verwacht in de vorm van ploegsporen en slootvullingen. Ook kan in het toemaakdek, dat in delen van het plangebied aanwezig is, stadsafval (aardewerk etc.) worden aangetroffen. Dit materiaal is van elders aangevoerd en duidt niet op bewoning ter plaatse. In het grootste deel van het plangebied is de verwachting voor sporen van landgebruik middelhoog.
De Derde ontsluitingsweg ligt in het verlengde van de N244, midden in de polder de Lange Weeren tussen de bebouwingsgrenzen van Edam en Volendam. De weg sluit aan de oostkant aan op de Dijkgraaf Poschlaan. Aan de westkant sluit de weg aan op het kruispunt N244/N247. De nieuwe weg kent een lengte van ongeveer 1 kilometer. Het ontwerp van de Derde ontsluitingsweg is weergegeven op afbeelding 3.1A. De twee dwarsprofielen van het ontwerp van de weg zijn weergegeven op de afbeeldingen 3.1B en 3.1C.
In eerste instantie is voor de aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan uitgegaan van een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten. In 2019, bij een nadere analyse van enkele kruispunten (en oplossingen) op de Dijkgraaf Poschlaan, is een rotonde op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan naar voren gekomen als een reële andere optie voor dit kruispunt. Het ontwerp van het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan als VRI-kruispunt en als rotonde-kruispunt is weergegeven op respectievelijk afbeelding 3.1D en afbeelding 3.1E.
Afbeelding 3.1A: Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1B: Dwarsprofiel oost Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1C: Dwarsprofiel west Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1D: Ontwerp kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan, met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten, met bijbehorende wegvakindeling
Afbeelding 3.1E: Ontwerp kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan, met rotonde
In het plan voor de Derde ontsluitingsweg, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, is de nieuwe gewenste woonwijk De Lange Weeren niet aangesloten op de Derde ontsluitingsweg.
Het uitgangspunt voor de toekomst is dat De Lange Weeren primair wordt aangesloten op de Derde ontsluitingsweg en secundair op de Zeddeweg. De verbindingsweg van de Lange Weeren naar de Derde ontsluitingsweg en de aansluiting zelf maken geen onderdeel uit van het onderhavige plan. De aansluiting op De Lange Weeren zal in een eigen nieuw bestemmingsplan tot uiting moeten komen.
De aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan wordt gerealiseerd met een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten of met een rotonde.
De kruising N244/N247 is hoog gelegen waardoor de Derde ontsluitingsweg ter plaatse wordt verhoogd (circa 5,5 meter boven maaiveldniveau). De rest van de weg komt (grotendeels) op maaiveldniveau te liggen. Het pad de Blokgouw wordt doorsneden door de Derde ontsluitingsweg. Er komt een oversteekplaats op de nieuwe weg ter plaatse van de Blokgouw. Alleen landbouwverkeer en langzaam verkeer mag de Derde ontsluitingsweg ter plaatse kruisen.
Tussen het kruispunt N244/N247 en de Dijkgraaf Poschlaan wordt direct langs de nieuwe weg in een vrijliggend fietspad voorzien. Dit nieuwe fietspad ligt aan de zuidzijde van de nieuwe weg. Halverwege de nieuwe fietsverbinding kruist deze het pad de Blokgouw, en het nieuwe fietspad vormt daamee tevens een verbinding met de Blokgouw. Het nieuwe fietspad/-traject verbindt, bij de westelijke woonwijk van Volendam, de stedelijke kernen op een aanvullende en veilige manier met het fietspad langs de N247. Het bestaande pad de Blokgouw fungeert nog steeds als landbouwpad voor de aanliggende percelen. Het westelijke deel van de nieuwe fietsverbinding fungeert ook als landbouwpad.
Onder de N247 is bij het kruispunt N244/N247 een fietstunnel gerealiseerd. Hiermee wordt ook, via het nieuwe fietspad, (het fietspad langs de Dijkgraaf Poschlaan in) Volendam verbonden met het fietspad langs de N247. Tevens vindt er met het nieuwe fietspad en de fietstunnel een verbinding plaats met de fietsverbinding langs de N244.
De fietsstructuren van Edam en Volendam zullen op het fietspad langs de nieuwe ontsluitingsweg worden aangesloten. Het nieuwe fietspad sluit tevens aan op de Blokgouw in de richting van Volendam en nabij de straat Tjalk.
Langs het oostelijke deel van het tracé van de nieuwe weg worden aan weerszijden dijkjes gerealiseerd. Het nieuwe vrijliggende fietspad langs de zuidzijde van de weg ligt binnen de dijkjes. Langs het zuidwestelijke deel van de nieuwe weg wordt in verband met een (te verleggen) peilscheiding ook een dijkje gerealiseerd, ten zuiden van de nieuwe watergang langs de weg.
Maatregelen in samenhang met de Derde ontsluitingsweg
Naast het realiseren van een Derde ontsluitingsweg worden er op/bij andere wegen verkeerskundige voorzieningen getroffen.
Bij de kruising van de Dijkgraaf Poschlaan met de Zuidpolderlaan (in Edam) worden extra opstelvakken toegevoegd of wordt een rotonde gerealiseerd. Daarbij wordt de rijbaan van de Zuidpolderlaan iets verbreed in zuidelijke richting. Deze maatregel kan op grond van het vigerende bestemmingsplan "Edam-Zuid" niet volledig worden gerealiseerd, en dus maakt het te wijzigen kruispunt gedeeltelijk deel uit van het onderhavige bestemmingsplan.
Op de Dijkgraaf Poschlaan zullen verkeerskundige voorzieningen worden getroffen, zoals het aanpassen van het kruispunt met de Christiaan van Abkoudestraat. Tevens zullen er verkeersvoorzieningen op de Christiaan van Abkoudestraat worden gerealiseerd.
Naast de nieuwe weg in het onderhavige bestemmingsplan, worden ook bestaande wegen (en fietspaden) aangepast. De nieuwe ontsluitingsweg en de wegaanpassing maken onderdeel uit van het project "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". Het nieuwe wegtracé tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247, en (een aanpassing van) een deel van de Dijkgraaf Poschlaan, maken deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Om in samenhang hiermee de verkeersknelpunten volledig op te lossen, worden buiten het plangebied aanvullende maatregelen getroffen.
De bestaande agrarische structuur in het plangebied gaat vanwege het plan veranderen. De functie van de bestaande agrarisch gronden zal deels veranderen. De agrarische percelen worden doorkruist door de Derde ontsluitingsweg. Een deel van de weilanden in het plangebied zullen verdwijnen. Hier komen de rijbaan van de nieuwe weg, een grondlichaam, nieuwe dijkjes, nieuwe watergangen, nieuwe groenstructuren en een nieuw fietspad te liggen. De resterende weilanden blijven bestaan ten behoeve van groen, agrarische functies en/of weidevogelleefgebied. De nieuw gevormde weilanden (in het oosten van het plangebied) kunnen tevens dienst doen als waterbergingsgebied. Voorts zal langs het tracé van de nieuwe weg worden voorzien in voldoende waterbergingscapaciteit.
In het noordwesten van het plangebied vinden er (ten noorden van de nieuwe weg) geen wijzigingen in de ruimtelijke structuur plaats. In het westelijke deel van het plangebied is ter plaatse van de nieuwe weg sprake van een verandering in de verkavelingsstructuur, waarbij de in lengterichting noord-zuid gelegen weilanden zullen worden doorbroken. De verkavelingsstructuur in het oostelijke deel van het plangebied, hoewel in aanwezigheid van de nieuwe weg, blijft in feite bestaan.
De structuur van de watergangen/sloten in het plangebied blijft grotendeels bestaan, al worden een deel van de waterstructuren wel opgebroken. Daar waar de bestaande watergangen worden onderbroken door de Derde ontsluitingsweg, zullen nieuwe watergangen worden aangelegd, waardoor een nieuwe gelijkwaardig goed functionerende waterstructuur ontstaat. Hiertoe worden onder andere enkele duikers onder en bij de weg aangelegd. Per saldo zullen er meer watergangen en meer oppervlaktewater in het plangebied aanwezig zijn. Daarmee is de waterstructuur in de toekomstige situatie groter en robuuster.
Aan de westrand van het plangebied blijft de ruimtelijke structuur gelijkwaardig, in die zin dat de wegenstructuur wat hoger ligt dan het naastliggende maaiveld. De Derde ontsluitingsweg sluit aan op de verhoogd gelegen N247 en het kruispunt N244/N247. In het westelijke deel van het plangebied zal de Derde ontsluitingsweg een hoogteverloop kennen. Het hoogteverschil van de weg betreft circa 5,5 meter, vanaf de N247 over circa een kwart van het wegtracé. Op het grond-/dijklichaam bij het kruispunt N244/N247 is ruimte gereserveerd voor wegvakken die aan de N247 worden toegevoegd, vanwege de Derde ontsluitingsweg. Mogelijk zal het dijklichaam moeten worden verbreed. Aansluitend op de oostzijde van het grondlichaam van de N247 zal, bij het kruispunt, een grondlichaam/verhoging worden aangelegd om daarop de Derde ontsluitingsweg te realiseren. Dit krijgt evenals het bestaande grondlichaam een relatief steil talud.
Langs de zuidzijde van het nieuwe grondlichaam wordt een breed (fiets)pad aangelegd die met een tunnel onder de N247 aansluit op het bestaande fietspad langs de N247. Dit pad ontsluit tevens de agrarische percelen ten zuiden van de nieuwe weg. Langs de nieuwe verhoging/weg worden aan weerszijden watergangen gerealiseerd. Langs het zuidwestelijke deel van de nieuwe weg wordt in verband met een (te verleggen) peilscheiding een dijkje gerealiseerd, ten zuiden van de nieuwe watergang.
Aan de oostrand van het plangebied blijft de ruimtelijke structuur gelijkwaardig. Wel wordt de Dijkgraaf Poschlaan opnieuw ingericht en wordt een kruispunt of rotonde aan die weg toegevoegd, namelijk de aansluiting met Derde ontsluitingsweg. Langs het oostelijke deel van het tracé van de nieuwe weg worden aan weerszijden dijkjes gerealiseerd. In de oostelijke helft van het plangebied zal als gevolg van de nieuwe weg het oppervlak aan weilanden afnemen. De nieuw gevormde weilanden zullen dienst doen als maatregelengebied, in die zin dat er begroeiing wordt ingepast in de vorm van een coulissenlandschap om het zicht op de weg gedeeltelijk af te schermen. Er zal lage beplanting worden gebruikt die kenmerkend is voor dit gebied dan wel deze streek, waaronder meidoornstruiken met kragen, en incidenteel bijvoorbeeld knotwilgen langs de waterkant.
De watergangen aan de zuidoostrand en noordoostrand van het plangebied blijven volledig intact. De watergang langs de Dijkgraaf Poschlaan (westzijde) zal worden onderbroken; hiervoor komt een duiker in de plaats zodat de waterstructuur aanwezig blijft.
Het pad Blokgouw dwars door het plangebied blijft aanwezig, maar wordt doorkruist door de nieuwe weg. Bij de doorkruising komt een oversteekplaats. Het zuidelijke deel van het pad Blokgouw zal aansluiten op het nieuwe (fiets)pad langs de Derde ontsluitingsweg. De padenstructuur verbindt Edam en Volendam met het fietspad langs de N247.
Ter plaatse van de in het noordwesten van plangebied gelegen woning en bedrijfspand verandert de ruimtelijke structuur niet. Ook ter plaatse van de bedrijfswoning en het argrarisch bedrijf, gelegen in het zuidwesten van plangebied, verandert de ruimtelijke structuur niet. Tussen de voorgenoemde woningen komt de nieuwe weg te liggen. De minimale afstand tussen de nieuwe weg en de woningen bedraagt 130 meter. De twee woningen aan de rand van het plangebied, langs de Purmerdijk/N247, zijn in het bestemmingsplan opgenomen. De aansluitingen van de woningen op de N247 blijven aanwezig.
Het onderhavige plangebied kent in de toekomstige situatie de volgende functies:
De huidige woningen Monnickendammerjaagweg 7 en Monnickendammerjaagweg 9 behouden in het onderhavige bestemmingsplan hun functie. De woning op het adres Monnickendammerjaagweg 7 kent in het oude bestemmingsplan c.q. de vigerende beheersverordening nog niet een woonbestemming, maar krijgt wel een woonfunctie in de vorm van een functieaanduiding 'bedrijfswoning' in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' in het onderhavige/nieuwe bestemmingsplan. De woonbestemming voor de woning op het adres Monnickendammerjaagweg 9 blijft in het onderhavige bestemmingsplan aanwezig. De bedrijven op de adressen Monnickendammerjaagweg 7 en 10 behouden in het onderhavige bestemmingsplan hun functie met een passende bedrijfsbestemming. De woonbestemming en bedrijfsbestemmingen staan nader beschreven in hoofdstuk 7 van dit bestemmingsplan.
De bestemmingen behorende bij de functies zijn weergegeven op afbeelding 3.3, zijnde plankaart/verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. (De Verbeelding van het bestemmingsplan is separaat digitaal te raadplegen).
De bestemmingen staan beschreven in hoofdstuk 7 'Juridische planbeschrijving en regeling'.
Afbeelding 3.3: Plankaart/Bestemmingen onderhavig bestemmingsplan
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Dit is het integrale kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau in Nederland. De SVIR heeft een groot aantal Rijksnota's vervangen, zoals bijvoorbeeld de Nota Mobiliteit. Uit de SVIR blijkt dat het Rijk de uitvoering van en de verantwoording voor de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk bij de provincies en bij de gemeenten wil leggen.
De SVIR is conform de huidige Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit. Conform het systeem van de Wro heeft de SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Inhoud van de SVIR
De opbouw van de SVIR is als volgt. Hoofdstuk 2 schetst de ontwikkelingen en ambities van het Rijk voor 2040. Hoofdstuk 3 vertaalt die ambities in rijksdoelen en rijksbeleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028. De rijksdoelen en nationale belangen zijn in hoofdstuk 4 van de SVIR gebiedsgericht vertaald naar nationale opgaven per MIRT-regio (MIRT = Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Tevens geeft dit hoofdstuk 4 een beeld van de integrale, nationale opgaven in de Noordzee en langs de kust. In hoofdstuk 5 wordt de verantwoording en monitoring behandeld. De structuurvisie wordt afgesloten met een realisatieparagraaf.
Ten aanzien van mobiliteit blijft het beleid uit de Nota Mobiliteit deels van toepassing, al dan niet in aangepaste vorm.
Bereikbaarheid en mobiliteit
Paragraaf 3.2 van de SVIR gaat over het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid. In het mobiliteitssysteem van Nederland zet het Rijk de gebruiker centraal. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem. Robuustheid en samenhang, met inzet van alle beschikbare modaliteiten, zijn noodzakelijk om een goede bereikbaarheid te kunnen garanderen. Het regionale en nationale mobiliteitssysteem hangen nauw met elkaar samen. Een goede aansluiting tussen de verschillende systemen is van belang. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor een robuust en samenhangend regionaal mobiliteitssysteem, waarin langzaam en recreatief verkeer een volwaardige plaats hebben.
Om de kwaliteit van de bereikbaarheid voor de gebruiker te kunnen beoordelen is een bereikbaarheidsindicator ontwikkeld. De indicator wordt gebruikt naast de beleidsdoelen in de Nota Mobiliteit zoals deze voor bereikbaarheid vóór de SVIR door het Rijk per modaliteit zijn gehanteerd. In bijlage 6 van de SVIR staan de essentiële onderdelen van het beleid uit de Nota Mobiliteit (NoMo) deel IV, die (gewijzigd) van kracht blijven (zoals verkeersveiligheid). Deze passages zijn waar nodig aangepast aan actuele ontwikkelingen.
| De Derde ontsluitingsweg zorgt voor een robuust mobiliteitsysteem, en sluit aan op een kruispunt van twee provinciale wegen. De nieuwe weg bevordert daarmee de bereikbaarheid van Edam en Volendam. Bij de realisatie van de weg worden voor het langzaam verkeer paden en voorzieningen gerealiseerd. |
Openbaar vervoer (Bijlage 6 SVIR)
Decentrale overheden dragen zorg voor een betrouwbaar, vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig regionaal openbaar vervoer dat past bij hun specifieke regionale situatie. In de PVVP's (Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan) en RVVP's (Regionaal Verkeer en Vervoer Plan) evenals in het gemeentelijke beleid, zoals onder andere vastgelegd in GVVP's (Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan), wordt aangegeven welke doelstellingen worden nagestreefd.
| De realisatie van de Derde ontsluitingsweg is opgenomen in het GVVP c.q. het Verkeersplan van de gemeente Edam-Volendam. De nieuwe weg bevordert ook de doorstroming van openbaar vervoer en biedt de mogelijkheid voor een nieuwe/aangepaste openbaar vervoer route. |
Transport van gevaarlijke stoffen (Bijlage 6 SVIR)
Het Rijk zorgt voor de vaststelling van een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende maximale gebruiksruimtes en veiligheidszones. Daarmee worden de transportstromen van gevaarlijke stoffen beheerst en gebundeld. De maximale consequenties voor de ruimtelijke planvorming en hulpverlening als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn daarmee duurzaam vastgelegd, waardoor voor de lange termijn zekerheid en duidelijkheid wordt gecreëerd. Het Rijk zal de daartoe benodigde instrumenten ontwikkelen om te waarborgen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gebruiksruimte blijft en dat de veiligheidszones doorwerken in de ruimtelijke planvorming.
| De Derde ontsluitingsweg sluit aan op de N244 en N247. Deze provinciale wegen maken geen onderdeel uit van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook voor 'niet basisnet wegen' geldt dat er regelgeving van toepassing is. In paragraaf 4.9 van dit bestemmingsplan is aangetoond dat de Derde ontsluitingsweg voldoet aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ofwel inzake externe veiligheid). |
Natuur
Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang, namelijk de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Inmiddels is de EHS vervangen door het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (en bijvoorbeeld weidevogelleefgebieden).
| De EHS in de SVIR bevindt zich ter plaatse van het onderhavige plangebied. De EHS is aangepast door de provincie en inmiddels niet meer in het plangebied aanwezig. De EHS betreft nu het NNN. In het plangebied is geen sprake van het NNN, maar wel van weidevogelleefgebied. Ten aanzien van het weidevogelleefgebied in het plangebied is gehandeld conform het 'nee, tenzij' principe, waarbij er compensatie plaatsvindt. |
| Conclusie: Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR. |
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast.
| Het Barro kent geen regelingen dan wel belangen die betrekking hebben op het onderhavige plangebied. Het Natuurnetwerk Nederland bevindt zich niet in (de directe omgeving van) het plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige plan. |
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
De omgevingsvisie bevat kaarten waaraan beleid is verbonden. Een aantal van deze beleidskaarten gelden voor het gehele grondgebied van de provincie.
| Een aantal van de kaarten verbonden aan de Omgevingsvisie NH2050 zijn relevant ten aanzien van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Een algemene beleidskaart die relevant is voor het onderhavige bestemmingsplan is 'Nieuwe ontwikkelingen natuurinclusief'. Bij het plan Derde ontsluitingsweg wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten omdat het NNN niet wordt aangetast en omdat er een nieuw landschap wordt gecreëerd en er bijvoorbeeld ecologische verbindingen worden gerealiseerd. In het oostelijk deel van het plangebied wordt ruimte geboden aan (nieuwe) natuur. In de provinciale Omgevingsvisie is het onderhavige plangebied opgenomen in het 'Landschap als onderdeel van het metropolitaan systeem'. Door de integrale aanpak bij de Derde ontsluitingsweg met landschapsontwikkeling en -bescherming wordt aangesloten op de beleidsuitgangspunten voor het metropolitane landschap. Het onderhavige plangebied ligt in het gebied van de beleidskaart 'Landgebruik en waterpeil in balans (veenweide)'. Bij het plan Derde ontsluitingsweg wordt een robuuste waterstructuur gerealiseerd. Het waterpeil wordt niet aangetast. |
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is een aantal keren gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
Op 7 juni 2019 is de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking getreden, onder de naam "Provinciale Ruimtelijke Verordening juni 2019". Op 27 mei 2019 zijn wijzigingen van de PRV door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. Op 3 september 2019 is door Gedeputeerde Staten het besluit genomen tot wijziging van de kaart (bijlage 4 PRV) met de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De meest recente geconsolideerde Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 17 september 2019 in werking getreden.
In de PRV staan de regels van de provincie Noord-Holland met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke plannen. Tevens heeft de provincie in de PRV in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid. Daarnaast zijn in de PRV regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De PRV geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
In Hoofdstuk 5 'De Groene Ruimte' van de PRV komt de bescherming van weidevogels aan de orde, namelijk in 'Artikel 25 Weidevogelleefgebieden'. In artikel 25 van de PRV staat het volgende voorgeschreven:
In Hoofdstuk 4 'Regels voor het landelijk gebied' van de PRV zijn regels voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen, waaronder 'Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied'. In artikel 15 van de PRV staat het volgende voorgeschreven:
| Het onderhavige bestemmingsplan(gebied) ligt voor een deel in het als weidevogelleefgebied aangewezen gebied in de PRV. Vanwege de Derde ontsluitingsweg verdwijnt een deel van dit aangewezen weidevogelleefgebied. Er wordt echter financiële compensatie toegepast conform de nadere regels voor compensatie in de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. De compensatie van het aangetaste weidevogelleefgebied vindt plaats in de vorm van een financiële bijdrage van de gemeente aan de provincie, waarmee de provincie het beheren en creëren van andere leefgebieden voor weidevogels kan bekostigen. In het onderhavige bestemmingsplan is een aanduiding voor het resterende weidevogelleefgebied in het plangebied opgenomen. Het onderhavige plangebied bevindt zich in het ensemble 'Waterland' van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie. Ter plaatse van het plangebied is sprake van 'waterrijk veenpolderlandschap' (als landschappelijke karakteristiek). Het veenpolderlandschap heeft een open karakter, met incidenteel een onderbreking in de vorm van een klein lint of erf. De beleving van een doorlopende ruimte overheerst. Deze karakteristiek wordt door het onderhavige plan niet aangetast. Het plangebied is geen gebied waarvoor ambities, ontwikkelprincipes en kansen van toepassing zijn, behalve openheid van het landschap. De kernwaarden van ensembles en provinciale structuren zijn niet in het geding. Er wordt bij het onderhavige plan voldaan aan artikel 15 van de PRV. Gezien het voorgaande geeft artikel 25 van de PRV geen belemmering voor het onderhavige plan. De artikelen 5a (Nieuwe stedelijke ontwikkeling) en 5c (Kleinschalige ontwikkeling), genoemd in artikel 25, van de PRV, zijn niet op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing. |
De Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland geeft aan hoe gecompenseerd moet worden als er aantasting is van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ecologische verbindingszones (evz) of weidevogelleefgebieden. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven wanneer ingrepen in de EHS, evz en weidevogelleefgebied toegestaan zijn en dat ingrepen gecompenseerd moeten worden. De uitvoeringsregeling is dus een uitwerking van de PRV. De (wijziging van de) Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland is op 12 maart 2019 door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vastgesteld, en is op 20 maart 2019 in werking getreden.
In artikel 1 van de Uitvoeringsregeling staat het volgende (voor)geschreven:
| Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling in een weidevogelleefgebied als bedoeld in artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Er zal daarom een compensatie van de schade aan een weidevogelleefgebied, als bedoeld in de artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland moeten plaatsvinden. Compensatie is mogelijk door een financiële bijdrage (die zal worden gebruikt voor natuur) of door het creëren van nieuw weidevogelleefgebied. De benodigde compensatie is weergegeven en beschreven in de notitie "Compensatie weidevogelleefgebied" (d.d. 24 juli 2018)(Kenmerk N001-1226747WLI-V01) van bureau Tauw, die is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Er zal in elk geval worden voldaan aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. Het is niet mogelijk om een fysieke maatregel ter compensatie van de schade aan een weidevogelleefgebied, als bedoeld in lid 1 (of lid 2) van artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland, te realiseren in het onderhavige bestemmingsplan (of anderszins planologisch te regelen). Dit is aangegeven door de provincie Noord-Holland. Er zal daarom financiële compensatie worden toegepast. De financiële compensatie/bijdrage betreft een wijziging ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan. Financiële compensatie is mogelijk omdat de verkleining van het weidevogelleefgebied ruim minder is dan 5 hectare, namelijk circa 2,5 hectare. Met de financiële bijdrage van de gemeente aan de provincie als compensatie voldoet het onderhavige plan aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. De getekende compensatieovereenkomst met betrekking tot de financiële compensatie van het weidevogelleefgebied is als bijlage 20 bij dit bestemmingsplan opgenomen. |
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto is "Vitaal met karakter". In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
| In de regiovisie is de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam benoemd. De weg is één van de plannen binnen de regio om de bereikbaarheid te verbeteren. |
De nieuwe gemeente Edam-Volendam bestaat sinds 1 januari 2016, en is een fusie tussen de voormalige gemeenten Edam-Volendam en Zeevang.
De Structuurvisie van de gemeente Edam-Volendam is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2009. In de Structuurvisie Edam-Volendam is aangegeven dat de gemeente werk maakt van de aanpak van de gemeentelijke verkeersknelpunten. Verder is aangegeven dat de gemeente streeft naar uitbreiding van het stedelijk hoofdwegennet via een extra hoofdontsluiting in het verlengde van de N244, de Derde ontsluitingsweg. Dit is met name ter ontlasting van het bestaande stedelijke hoofdwegennet en verbetering van de leefbaarheid.
Wat betreft langzaam verkeer, streeft de gemeente naar verbetering van de fietsvoorzieningen langs de Singelweg (fysieke scheiding) en langs de Julianaweg (verbreding fietsstroken). Verder zijn maatregelen in beeld ter verbetering van de oversteekbaarheid van de Singelweg, de Julianaweg en de Kathammerzeedijk.
| Het onderhavige plan Derde ontsluitingsweg past binnen het beleid in de gemeentelijke structuurvisie. |
Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Edam-Volendam is vastgelegd in het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023 is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2018.
Ten aanzien van de infrastructuur is, in Hoofdstuk 3 'Trends en ontwikkelingen' van het Verkeersplan, het volgende geschreven.
De externe bereikbaarheid van de gemeente loopt via de provinciale weg N247. De gemeente is grotendeels afhankelijk van de doorstroming op deze N247. Een andere mogelijkheid is om via de N244 en de A7 te rijden. De recente uitbreiding van de N244 geeft een betere bereikbaarheid van de gemeente Edam-Volendam. De aanwezige (hoofd)infrastructuur binnen Edam en Volendam geeft voldoende ontsluiting. Doch de hoofdwegenstructuur van Edam en Volendam loopt tegen haar grenzen aan. Het verkeer is flink gegroeid. Voor de toekomst wordt een toename van de intensiteiten verwacht. Het bestaande wegennet kan niet veel extra verkeer meer verwerken. Daardoor ontstaan problemen met de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Al bij de besluitvorming voor de wijk Broeckgouw in 2007 is geconstateerd dat op termijn (2020) een structurele opwaardering van het wegennet nodig is.
De gemeente Edam-Volendam kiest voor de realisatie van een nieuwe verbinding tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N247: de zogenaamde Derde Ontsluiting als structurele oplossing voor de geconstateerde verkeersproblemen. Met de aanleg van deze nieuwe verbinding kunnen de bestaande ontsluitingswegen Singelweg en Julianaweg worden ontlast, waardoor op en langs deze routes de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid kan verbeteren.
Zonder aanvullende maatregelen, zoals de Derde Ontsluitingsweg, ontstaan grote afwikkelings- en veiligheidsproblemen op de ontsluitingswegen van de gemeente. De kruispunten op de Julianaweg, de Singelweg en de N247 hebben onvoldoende capaciteit om het verkeersaanbod soepel te kunnen verwerken. In het bijzonder de Julianaweg en de Singelweg bieden bovendien onvoldoende veiligheid voor fietsverkeer. Het is noodzakelijk om, gezien de ontwikkeling van de verkeersintensiteiten in de toekomst, structurele aanpassingen te doen aan het wegennet. De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast.
Wel blijft een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd: bij de aantakking van de Derde Ontsluiting op de Dijkgraaf Poschlaan en op de N247 bij de Singelweg en de Zeddeweg. Daarom is het verstandig niet alleen de Derde Ontsluiting aan te leggen, maar ook aanvullende maatregelen te treffen op het bestaande wegennet. Met speciale aandacht voor veilig fietsverkeer.
De Derde ontsluitingsweg is opgenomen onder de lopende projecten van de gemeente Edam-Volendam en maakt geen onderdeel uit van de uitvoeringsagenda van het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het project Derde ontsluitingsweg is niet opgenomen in de paragraaf 'Financiën en Planning' van het Verkeersplan.
| Het onderhavige plan Derde ontsluitingsweg is benoemd als een benodigde ontwikkeling en een project in het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het project Derde ontsluitingsweg is weliswaar niet opgenomen in de uitvoeringsagenda en financiën van het Verkeersplan, maar binnen de gemeente is afzonderlijk budget gereserveerd voor de realisatie van de Derde ontsluitingsweg. |
Het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 Gemeente Edam-Volendam is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2017. Het Omgevingsbeleidsplan is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Bouwbeleidsplan 2012-2016 uit Edam-Volendam en het Integraal Handhavingsbeleid gemeente Zeevang 2013-2017.
Het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Het Omgevingsbeleidsplan bevat het beleid omtrent de taken van de (nieuwe) gemeente Edam-Volendam met betrekking tot het omgevingsrecht. Tevens omvat het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 (in deel I) het gemeentelijke (hoofd)beleid op het gebied van:
| De Derde ontsluitingsweg is benoemd in het gemeentelijke Omgevingsbeleidsplan, en wordt gezien als een plan dat de luchtkwaliteit kan verbeteren en de geluidhinder kan verminderen, door de verandering van de verkeersstromen en verkeersintensiteit op de andere wegen. De leefbaarheid wordt door de nieuwe weg verbeterd. |
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een Beleidsnota Archeologie opgesteld, die op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een archeologische beleidskaart, die per gebied aangeeft welke archeologische criteria van kracht zijn.
| Op de archeologische beleidskaart vallen de agrarische gebieden onder categorie 3 (ontgonnen veenweidegebied). Ter plaatse van het onderhavige plangebied is, op de beleidskaart, sprake van categorie 3. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 die dieper reiken dan 40 centimeter er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de weg geen archeologische waarden te verwachten of in het geding zijn. De beleidsregel is derhalve voor een deel van het plangebied opgenomen en is uitgewerkt in artikel 16 van de regels van dit bestemmingsplan, en is niet van toepassing op het gebied van de Derde ontsluitingsweg en daarmee de bestemming 'Verkeer'. |
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke aspecten en omgevingsfactoren en randvoorwaarden inzichtelijk gemaakt. Tevens worden eventuele knelpunten en oplossingen voor het voetlicht gebracht. Waar nodig vindt er een vertaling plaats naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
Een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor het milieu, de natuur, de waterhuishouding en de externe veiligheid. Een goede ruimtelijke ordening vereist daarom dat er aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan te onderzoeken welke waarden er bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Op grond van de artikelen 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de nut en noodzaak van het onderhavige plan. Daarna komen achtereenvolgens de volgende omgevingsaspecten aan de orde: verkeer, geluid(hinder), luchtkwaliteit, bodem, water, ecologie en natuur (flora & fauna), externe veiligheid, en cultuurhistorie en archeologie. Het onderdeel milieueffectrapportage (m.e.r.) komt in hoofdstuk 6 aan bod.
De 'nut en noodzaak' van het onderhavige bestemmingsplan hangt zeer sterk samen met het omgevingsaspect verkeer. Het aspect verkeer komt in de volgende paragraaf aan bod.
In deze paragraaf wordt in algemene zin ingegaan op de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam en van de aanvullende maatregelen. Naast de nieuwe weg in het onderhavige bestemmingsplan, worden ook bestaande wegen (en fietspaden) aangepast. De nieuwe ontsluitingsweg en de wegaanpassingen maken onderdeel van het plan en project "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". Het nieuwe wegtracé tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247, en een deel van de Dijkgraaf Poschlaan, maken deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Om, in samenhang hiermee, de verkeersknelpunten volledig op te lossen, worden buiten het plangebied ook aanvullende maatregelen getroffen.
Om de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam aan te tonen is in 2015/2016 door het bureau Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek verricht. Dit betreft het rapport "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" (d.d. 2 november 2016); dat is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. In het rapport van Goudappel Coffeng staan de volgende conclusies:
Noodzaak: "De noodzaak om voor de toekomstige ontsluiting van Edam-Volendam aanpassingen te doen aan de verkeersstructuur, was al vastgelegd in het verkeersonderzoek Broeckgouw en is met dit onderzoek nogmaals bevestigd. Op het bestaande wegennet ontstaan veel en ernstige knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en afwikkeling als geen maatregelen worden getroffen. Deze conclusie geldt voor de situatie zonder Lange Weeren en verandert niet met Lange Weeren."
Nut: "De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast. Er blijft echter wel een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd. Bovendien is het verstandig bij aanleg van de Derde Ontsluiting ook een deel van de Dijkgraaf Poschlaan mee te nemen omdat die zwaarder wordt belast en aanpassing behoeft."
Uit de voorgaande conclusies van het verkeersonderzoek blijkt dat de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam groot is.
In 2007 is door het verkeersbureau Goudappel Coffeng onderzoek gedaan naar de ontsluiting van de nieuwbouwwijk Broeckgouw. Hieruit kwam naar voren dat de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg op dat moment niet nodig was om het verkeer van de Broeckgouw te kunnen verwerken. Uit het onderzoek bleek verder dat na 2016 wel maatregelen aan het wegennet nodig zijn om de toekomstige groei van gemotoriseerd verkeer te kunnen verwerken. In het verkeersonderzoek van 2007 werd het volgende geconcludeerd: handhaven van de situatie met minimale aanpassingen is bij de op dit moment te voorziene ontwikkelingen tot 2020 mogelijk, maar wordt als eindbeeld voor de wegenstructuur van Edam-Volendam niet aanbevolen. Het onderzoek lag aan de basis van het besluit van de gemeenteraad om de bouw van Broeckgouw mogelijk te maken en om vooralsnog geen nieuwe ontsluiting van Edam-Volendam aan te leggen.
In 2015/2016 is verkeersonderzoek verricht in het kader van de Derde ontsluitingsweg van Edam-Volendam. Bij het verkeersonderzoek is de verkeersafwikkeling op kruispunten doorgerekend. Het eerste deel van het verkeersonderzoek is neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" (d.d. 2 november 2016), van Goudappel Coffeng. Bij het verkeersonderzoek is ook een aanvullend c.q. achtergrond-rapport opgesteld, in het kader van het MER, namelijk het document "MER Derde Ontsluiting Edam-Volendam, Achtergrondrapport verkeer, definitief" (d.d. 7 mei 2019). Het verkeersonderzoek nut en noodzaak is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan, en het achtergrondrapport verkeer zit als bijlage bij het MER (bijlage 1 van dit bestemmingsplan).
In eerste instantie is voor de aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan uitgegaan van een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten. In 2019, bij een nadere analyse van enkele kruispunten (en oplossingen) op de Dijkgraaf Poschlaan, is een rotonde op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan naar voren gekomen als een reële andere optie voor dit kruispunt. De studie naar de kruispuntmogelijkheden van Goudappel Coffeng in de notitie "Combinatievarianten kruispunten Dijkgraaf Poschlaan - Overzicht van mogelijkheden verkeersafwikkeling" (d.d. 17 juni 2019) is als bijlage 13 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng dient tevens als basis voor het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Onder meer in het kader van het milieueffectrapport (MER) is een alternatief voor de Derde ontsluitingsweg onderzocht; dit wordt het Nulplus-alternatief genoemd. Het Nulplus-alternatief gaat uit van maatregelen voor de bestaande wegenstructuur en kruispunten, op een dusdanige wijze dat een Derde ontsluitingsweg mogelijk niet nodig zou zijn. Het alternatief Derde ontsluitingsweg en het Nulplus-alternatief zijn op meerdere verkeersaspecten met elkaar vergeleken. Beide alternatieven zijn tevens vergeleken met de referentiesituatie.
In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI.
In deze paragraaf 5.3 van het bestemmingsplan worden de resultaten van het "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" en van het MER-verkeersonderzoek, van Goudappel Coffeng, beschreven. Bij de verkeersanalyse is informatie uit het MER (achtergrondrapport verkeer) betrokken. In paragraaf 5.2 zijn reeds de conclusies van het verkeersonderzoek benoemd.
Het kruispunt N244/N247 is aangepast door de provincie Noord-Holland, in het kader van de verbreding van de N244, en is onderdeel van de referentiesituatie. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk De Lange Weeren, en de eventuele ontsluiting van De Lange Weeren op de Zeddeweg, is als uitgangspunt voor de verkeersberekening voor de referentiesituatie 2030 gehanteerd.
Uit het "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" blijkt dat de verkeersafwikkeling op een aantal kruispunten in Edam en Volendam niet op orde is. Een aantal bestaande kruispunten zitten op de grens van een acceptabele verkeersafwikkeling. De volgende kruispunten vormen een knelpunt in de verkeersafwikkeling in Edam en Volendam.
De geprognosticeerde verkeersintensiteiten in de referentiesituatie (en de plansituatie) zijn weergegeven in tabel 5.3.
Naast het plan met de Derde ontsluitingsweg is er ook een alternatief onderzocht waarbij de capaciteit van de huidige verkeersstructuur wordt vergroot. In het MER en het bijbehorend achtergrondrapport verkeer is dit het Nulplus-alternatief genoemd. De Derde ontsluitingsweg is in het kader van het MER ook te beschouwen als een alternatief. Met dit bestemmingsplan is de Derde ontsluitingsweg het voorkeursalternatief geworden.
Langs de Derde ontsluitingsweg wordt een vrijliggend fietspad aangelegd.
Evenals bij de referentiesituatie zit bij de plansituatie het effect van de toekomstige woonwijk De Lange Weeren bij de verkeersgegevens inbegrepen.
De verkeersintensiteiten in de nulplus-situatie zijn identiek aan die voor de referentiesituatie. Het nulplus-alternatief is immers het pakket dat dient om de intensiteiten uit de referentiesituatie veilig en vlot af te wikkelen. In de praktijk kan een tweede-orde-effect optreden, waarbij de maatregelen uit het nulplus-pakket ertoe leiden dat de verkeersstromen wijzigen, doordat het gemotoriseerde verkeer op bepaalde wegvakken of kruispunten beter kan doorstromen. Verwacht mag worden dat dit effect hier beperkt is, doordat de maatregelen op alle beschikbare routes worden getroffen.
Tabel 5.3: Verkeersintensiteiten wegen Edam-Volendam bij verschillende onderzochte situaties
| Straat | Referentiesituatie = Autonome situatie |
Plansituatie = Derde ontsluitingsweg |
Alternatief Nulplus |
| Singelweg | 18.400 | 10.000 | 18.400 |
| Dijkgraaf Poschlaan (west) | 17.200 | 9.400 | 17.200 |
| Dijkgraaf Poschlaan (oost) | 13.300 | 19.200 | 13.300 |
| Jupiterlaan (west) | 9.400 | 13.600 | 9.400 |
| Jupiterlaan (oost) | 6.400 | 9.800 | 6.400 |
| Dijkgraaf de Ruiterlaan west) | 6.900 | 7.100 | 6.900 |
| Julianaweg (zuid) | 14.600 | 10.600 | 14.600 |
| Zeddeweg | 17.600 | 11.100 | 17.600 |
| Derde ontsluitingsweg | 15.100 |
In tabel 5.3 zijn de intensiteiten van enkele relevante wegvakken weergegeven. Bij de plansituatie ofwel de Derde ontsluitingsweg is er sprake van afnames en toenames van verkeersintensiteiten. Met de Derde ontsluitingsweg is er uiteraard sprake van een verplaatsing van het deel van het verkeer op de Zeddeweg naar de nieuwe weg. Voor het Nulplus-alternatief zijn (per definitie) dezelfde intensiteiten aangehouden als voor de referentiesituatie. De groei van het autoverkeer wordt daarmee dus opgevangen op het bestaande wegennet.
Een lagere intensiteit heeft positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, doorstroming en leefbaarheid op en langs de weg. Te zien is, dat de Derde ontsluitingsweg ertoe leidt dat het op routes ten noorden van de nieuwe weg rustiger wordt. Op de wegen ten zuiden van de Derde ontsluitingsweg is sprake van een toename van verkeer. De toenames enerzijds zijn minder groot dan de afnames anderzijds.
In het verkeersonderzoek en het MER is weergegeven in hoeverre de kruispunten met de maatregelen in beide pakketten voldoen om het geprognosticeerde verkeersaanbod te kunnen verwerken, waarbij de referentiesituatie, (het alternatief) de Derde ontsluitingsweg en het Nulplus-alternatief worden vergeleken. De Derde ontsluitingsweg en het Nulplus-alternatief kennen een afname van vier kruispunten met een problematische verkeersafwikkeling. De Derde ontsluitingsweg ontlast bovendien in sterke mate het knelpunt Julianaweg - Populierenlaan - Zeestraat.
In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. De verliestijden voor alle verkeersdeelnemers zijn korter bij een rotonde, terwijl een VRI meer flexibiliteit biedt om hogere intensiteiten dan de prognose op te vangen.
Robuustheid
Vanuit robuustheid van de alternatieven is er tevens gekeken naar het effect dan wel probleemoplossend vermogen van de alternatieven wanneer er 20% meer verkeer onstaat in 2030 dan waar het verkeersmodel van uit gaat. De Derde ontsluitingsweg kan het extra verkeer beter opvangen dan het Nulplus-alternatief. Het aantal knelpunten op kruispunten neemt toe bij het Nulplus-alternatief.
Met het Nulplus-alternatief is er sprake van een niet robuuste wegenstructuur, en is er het risico op een vastlopend verkeerssysteem. Met het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er wel sprake van een robuuste wegenstructuur.
In het kader van de robuustheid, wordt bij aanleg van de Derde ontsluitingsweg, een aanpassing gerealiseerd op het kruispunt Dijkgraaf Poschlaan - Christiaan van Abkoudestraat en optimalisaties gerealiseerd op/bij de Dijkgraaf Poschlaan-oost.
Langzaam verkeer
In het verkeersonderzoek is weergegeven in hoeverre de wegvakken zijn toegerust om het langzaam verkeer (fietsers) veilig te kunnen afwikkelen, gegeven de geprognosticeerde verkeersintensiteiten en de voorgenomen maatregelen. De referentiesituatie en de beide alternatieven zijn in het MER(-verkeersonderzoek) met elkaar vergeleken. In het MER-verkeersonderzoek (rapport d.d. 7 mei 2019, bijlage MER) is voor zowel het alternatief Derde ontsluitingsweg als het Nulplus-alternatief rekening gehouden met een aangepaste vormgeving van enkele wegvakken.
Waar in de referentiesituatie zes wegvakken voorkomen met een probleemsituatie voor het langzaam verkeer, is er in het Nulplus-alternatief nog één wegvak (Burgemeester van Baarstraat) en zijn er in het alternatief Derde ontsluitingsweg nog twee wegvakken (Populierenlaan en Julianaweg-zuid) die een probleemsituatie voor het langzaam verkeer kennen. Bij de knelpunten die in de beide alternatieven nog over zijn, gaat het om beperkte knelpunten. De knelpunten vanwege te hoge intensiteiten van het gemotoriseerde verkeer, zonder afdoende fietsvoorzieningen, worden dus in beide alternatieven grotendeels opgelost; in het Nulplus-alternatief door aanleg van nieuwe fietsvoorzieningen, in het alternatief de Derde ontsluitingsweg door ontlasting van het bestaande wegennet. De Derde ontsluitingsweg is echter robuuster, omdat er (aanvullend op de ontlasting) nog de mogelijkheid is om nieuwe fietsvoorzieningen bij bestaande wegen te realiseren.
Openbaar vervoer
Met de Derde ontsluitingsweg worden de twee bestaande toegangswegen via de Singelweg - Dijkgraaf Poschlaan en Zeddeweg - Kathammerzeedijk - Julianaweg ontlast. Hierdoor kan de bus beter doorstromen. Daar staat een verslechtering op de Populierenlaan en de Dijkgraaf Poschlaan-oost tegenover. Door de te treffen maatregelen als onderdeel van het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er op de kruispunten geen sprake van een verslechterde verkeersafwikkeling.
De verbetering van de verkeersafwikkeling op de twee toegangswegen weegt, gezien de lengte en het gebruik door bussen, ruimschoots op tegen de verslechtering op de Populierenlaan en de Dijkgraaf Poschlaan-oost.
In het Nulplus-alternatief verandert de doorstroming van de bus slechts beperkt, en dus in mindere mate als bij het alternatief de Derde ontsluitingsweg.
In het alternatief de Derde ontsluitingsweg worden de wegvakken en kruispunten met de meeste ongevallen (Singelweg - Dijkgraaf Poschlaan, Kathammerzeedijk - Julianaweg) ontlast. De nieuwe Derde ontsluitingsweg zal het verkeersaanbod op een verkeersveilige wijze kunnen afwikkelen.
In het Nulplus-alternatief worden de wegvakken met de meeste ongevallen (Singelweg - Dijkgraaf Poschlaan, Kathammerzeedijk - Julianaweg) voorzien van vrijliggende fietspaden. Dat is gunstig voor de verkeersveiligheid op deze wegen. Doch ongevallen van gemotoriseerd verkeer onderling en ongevallen op kruispunten worden met de aanleg van fietspaden echter niet of in mindere mate aangepakt.
De Derde ontsluitingsweg draagt in hogere mate dan wel in bredere zin bij aan een verbetering van de verkeersveiligheid op de wegen en kruispunten in Edam en Volendam, dan het alternatief zonder de nieuwe weg (Nulplus-alternatief).
De verkeersveiligheid van de Derde ontsluitingsweg zou verder kunnen worden verbeterd door aanvullende maatregelen, zoals door het aanleggen van fietspaden (bij drukke wegvakken).
De aanleg van de Derde ontsluitingsweg, en de maatregelen op de Dijkgraaf Poschlaan, hebben geen significante invloed op de mate waarin woningen, functies en landbouwpercelen bereikbaar zijn.
Voor de Derde ontsluitingsweg moet bij de uitwerking rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van doorsneden landbouwpercelen. De percelen ten noorden van de nieuwe weg zijn bereikbaar via de huidige structuur en het pad de Blokgouw. De percelen ten zuiden van de nieuwe weg worden met een nieuw pad langs de nieuwe weg bereikbaar gehouden. Tevens zal de nieuwe weg oversteekbaar zijn voor landbouwverkeer (en langzaam verkeer), ter hoogte van het pad de Blokgouw.
Voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten geldt dat deze in beide alternatieven profiteren van de verbetering in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de referentiesituatie. Bij aanleg van de Derde ontsluitingsweg is er daadwerkelijk sprake van een nieuwe route, wat extra en snellere mogelijkheden biedt bij calamiteiten die de afwikkeling op de andere hoofdroutes beïnvloeden.
Mogelijke overlast van directe lichtinval voor de omwonenden in Edam en Volendam als gevolg van de Derde ontsluitingsweg, is niet te verwachten vanwege de zeer beperkte lichtsterkte.
De lichtwaas van de weg is zeer beperkt aanwezig doordat de woningen van Edam en Volendam voor het grootste deel op behoorlijke afstand liggen ten opzichte van de weg.
Verblinding door straatverlichting is niet aan de orde, omdat hierbij het ontwerp al rekening mee is gehouden. Verblinding door autolampen is zeer beperkt mogelijk, omdat de woningen op relatief grote afstand van de weg liggen en omdat er dijkjes langs het wegtracé worden gerealiseerd.
Bij de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er geen toename van lichthinder op/voor omwonenden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze conclusie volgt uit het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Ten aanzien van de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam geeft het verkeersonderzoek de volgende conclusies:
Noodzaak: "De noodzaak om voor de toekomstige ontsluiting van Edam-Volendam aanpassingen te doen aan de verkeersstructuur, was al vastgelegd in het verkeersonderzoek Broeckgouw en is met dit onderzoek nogmaals bevestigd. Op het bestaande wegennet ontstaan veel en ernstige knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en afwikkeling als geen maatregelen worden getroffen. Deze conclusie geldt voor de situatie zonder Lange Weeren en verandert niet met Lange Weeren."
Nut: "De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast. Er blijft echter wel een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd. Bovendien is het verstandig bij aanleg van de Derde Ontsluiting ook een deel van de Dijkgraaf Poschlaan mee te nemen omdat die zwaarder wordt belast en aanpassing behoeft."
Het alternatief de Derde ontsluitingsweg heeft onder meer een positief effect op de verlaging van de verkeersintensiteiten, de doorstroming van het openbaar vervoer en de robuustheid van het wegennetwerk. Het Nulplus-alternatief geeft op deze aspecten niet significant een verbetering ten opzichte van de referentiesituatie. Dat betekent dat bestaande en toekomstige knelpunten op dit onderdeel zonder de Derde ontsluitingsweg blijven bestaan of niet afdoende worden opgelost.
Ook op de aspecten verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid is de Derde ontsluitingsweg meer een verbetering ten opzichte van de referentiesituatie dan het Nulplus-alternatief.
Bij 20% meer verkeer kan de Derde ontsluitingsweg het extra verkeer veel beter opvangen dan het Nulplus-alternatief, omdat het aantal knelpunten op kruispunten toeneemt bij het Nulplus-alternatief. De Derde ontsluitingsweg heeft een groter probleemoplossend vermogen en is dus robuuster, ook voor de lange termijn.
Met de Derde ontsluitingsweg zijn er meer mogelijkheden om in de toekomst het verkeersnetwerk nog verkeersveiliger te maken en de verkeersstromen vanwege nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen te kunnen verwerken.
Met het Nulplus-alternatief is er sprake van een niet robuuste wegenstructuur, en is er het risico op een vastlopend verkeerssysteem. Met het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er wel sprake van een robuuste wegenstructuur.
De Derde ontsluitingsweg zorgt voor een betere verkeerssituatie, in de zin van een betere en meer robuuste verkeersdoorstroming en een betere verkeersveiligheid. De nieuwe weg geeft een sterkere verbetering dan een alternatief met enkel maatregelen op het bestaande wegennet. De Derde ontsluitingsweg is een sterke en noodzakelijke verbetering van de verkeerssituatie en -knelpunten in de bestaande situatie en autonome situatie dan wel de referentiesituatie.
De gemeente Edam-Volendam is voornemens de infrastructuur van Edam-Volendam te wijzigen, hoofdzakelijk door de aanleg van een nieuwe weg. Bij de aanleg van de Derde ontsluitingsweg moeten ook enkele bestaande wegen worden aangepast/gereconstructureerd.
Aan de volgende wegen worden wijzigingen aangebracht:
Volgens de Wet geluidhinder dienen de nieuw aan te leggen weg en de wijzigingen aan de wegen te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder.
In het kader van de nieuwe weg en de wegaanpassingen is akoestisch onderzoek verricht door het bureau Goudappel Coffeng. Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Een doel van het akoestisch onderzoek is te bepalen of sprake is van 'reconstructie' zoals omschreven in de Wet geluidhinder. Indien sprake is van reconstructie dan wordt onderzocht welke geluidbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden. Indien de maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op bezwaren dan wordt aangegeven voor welke geluidgevoelige objecten een hogere waarde dient te worden vastgesteld.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor de emissie van diverse geluidsbronnen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg of spoorweg, of rondom een industrieterrein, waarbinnen de geluidsnormen van Wgh van toepassing zijn.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op bestaande (en nieuwe) geluidsgevoelige objecten ten gevolge van een nieuwe weg en de wijziging van een weg.
Op grond van afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wgh moet onderzoek worden verricht naar de nieuwe weg(vakken) en de te wijzigen weg(vakken). Ten aanzien van de bestaande wegen moet de geluidsbelasting vóór de wijziging van de wegen en de toekomstige geluidsbelasting na wijziging van deze wegen worden onderzocht.
Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 stelt de regels voor het bepalen van de geluidsbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidsbelasting is het zogenoemde maatgevende jaar. In beginsel is dit het tiende jaar na realisatie van een weg of de wijziging aan een weg. De toekomstige geluidsbelasting is bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen. Ten aanzien van de wijzigingen aan de bestaande wegen dient ook de heersende geluidsbelasting te worden bepaald. Dit is één jaar vóór de wijziging van de weg.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige objecten binnen de geluidszone van de wegen. Binnen deze zones wordt de geluidsbelasting getoetst aan de grenswaarden. De grenswaarden zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh).
De wet- en regelgeving kent een systeem van twee grenswaarden, waarbij sprake is van een principegrenswaarde (die bij voorkeur als de lagere grenswaarde wordt aangehouden) en een plafond c.q. een voorwaardelijke grenswaarde. De grenswaarde waar in principe aan dient te worden voldaan betreft de (voorheen genoemde) voorkeursgrenswaarde, de in beginsel ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Het geluidsniveau dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan deze toelaatbare geluidsbelasting. De 'in principe' ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting verschilt per geluidsbron. Indien deze wordt overschreden, kan een hoger geluidsniveau worden toegestaan, de zogenaamde hogere waarde. Hieraan is een maximum verbonden. De hogere waarde mag alleen worden vastgesteld indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is om bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen te nemen om het geluidsniveau terug of onder de voorkeursgrenswaarde te brengen. De maximale hogere waarde verschilt per geluidsbron, per gevoelige bestemming, en in het geval van wegverkeerslawaai per situatie. Eerder verleende hogere waarden dienen bij de toetsing aan de wettelijke normering in acht te worden genomen.
Wegverkeerslawaai
In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht genomen moeten worden. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vindt per weg plaats. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer moet op de gevels van woningen in de geluidszone van een weg voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Deze bedraagt in principe 48 dB. De hogere waarde van de toelaatbare geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai verschilt per situatie. Hierbij worden bestaande- of nieuwbouw en binnenstedelijke of buitenstedelijke situaties onderscheiden. De maximale grens-/ontheffingswaarden (hogere waarde) voor de verschillende situaties zijn weergegeven in tabel 5.4A. De voorkeursgrenswaarde is in alle gevallen 48 dB.
Tabel 5.4A Maximale grens-/ontheffingswaarden geluidsbelasting weg op woningen
| Binnenstedelijk | Buitenstedelijk | |
| Nieuwe weg, nieuwe woning | 58 dB | 53 dB |
| Nieuwe weg, bestaande woning | 63 dB | 58 dB |
| Weg in reconstructie, bestaande woning | 68 dB | 68 dB |
| Bestaande weg, nieuwe woning | 63 dB | 53 dB |
De maximale grenswaarden voor de geluidsbelasting vanwege een te wijzigen weg zijn gecompliceerder, en hangen af van de huidige geluidsbelasting (c.q. de heersende waarde) en de eerdere verleende hogere waarden. Van belang is de toename van de geluidsbelasting, die maximaal 5 dB mag zijn om een hogere waarde vast te stellen. Daarnaast is bepalend of de te reconstrueren weg in buitenstedelijk of stedelijk gebied ligt.
Correctie volgens artikel 110g Wet geluidhinder (Wgh)
Op de berekende waarden van het wegverkeerslawaai mag voor toetsing een correctie worden toegepast conform artikel 110g van de Wet geluidhinder (Wgh). Deze aftrek is afhankelijk van de maximaal toegestane snelheid. Vanaf de 70 km/uur bedraagt deze correctie veelal 2 dB. Beneden de 70 km/uur bedraagt deze correctie 5 dB. De correctie houdt verband met de verwachting dat voertuigmotoren in de toekomst stiller zullen worden.
Wegverkeerslawaai 30 km/uur wegen
De werkingssfeer van de Wet geluidhinder (Wgh) is niet van toepassing voor 30 km/uur wegen. Deze hebben van rechtswege geen geluidszone en hierbij is wettelijke toetsing aan de normering dan ook niet aan de orde. Uit jurisprudentie is echter gebleken dat onderzoek naar 30 km/uur wegen ondanks het ontbreken van normering toch van belang is. Aangetoond moet worden dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Reconstructie van een weg
In artikel 1 van de Wgh is de volgende definitie van een reconstructie van een weg opgenomen:
“een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.”
Er is sprake van 'reconstructie' als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:
Om 'reconstructie' te kunnen bepalen moet dus eerst voor elke geluidgevoelig object de geldende 'grenswaarde' worden bepaald. Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie met tenminste (afgerond) 2 dB wordt overschreden.
In artikel 1b, lid 5 van de Wgh staat dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is als de wijziging van de weg bestaat uit:
Grenswaarde, en overschrijding
Om de grenswaarde ten aanzien van een reconstructie te kunnen bepalen, zijn allereerst in het verleden vastgestelde hogere waarde (voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting) van belang. Als geen sprake is van een eerder vastgestelde hogere waarde, is de grenswaarde gelijk aan de heersende geluidbelasting (dat is de geluidbelasting één jaar voor de wijziging van de weg). Hierbij geldt conform de Wet geluidhinder dat een geluidbelasting van 48 dB of lager altijd is toegestaan.
Als echter in het verleden voor de te wijzigen weg al eens een hogere waarde is vastgesteld die lager is dan de geluidbelasting in het jaar voor wijziging, dan geldt deze hogere waarde als grenswaarde (artikel 99 Wgh). Zodoende is de geldende grenswaarde de laagste waarde van:
Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie, het tiende jaar na openstelling van de weg, en zonder geluidmaatregelen, met 2 dB (onafgerond 1,50 dB) of meer overschreden wordt.
Indien er sprake is van een overschrijding met 2 dB, dan is er sprake van een 'reconstructie (van de weg)' in de zin van de Wet geluidhinder. In dat geval is een 'hogere waarde' benodigd.
In beginsel is de ten hoogste toelaatbare overschrijding van de grenswaarde als gevolg van 'reconstructie van de weg' 5 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting mag echter niet worden overschreden.
De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen die kunnen worden vastgesteld, zijn mede afhankelijk of eerder de Wet geluidhinder van toepassing is geweest en of sprake is van stedelijk of buitenstedelijk gebied.
Of er sprake is van 'reconstructie' in de zin van de Wet geluidhinder wordt per geluidgevoelig object bepaald. Het kan dus zo zijn dat voor het ene object wel sprake is van reconstructie en voor het andere object niet.
Maatregelen
Indien er sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder moet worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijding van de grenswaarde ongedaan te maken. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidsbelasting zoveel mogelijk terug te brengen tot de grenswaarde. Daarbij wordt eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidschermen of -wallen). Hierbij is niet alleen van belang of het technisch mogelijk is om dergelijke maatregelen te treffen, ook het kostenaspect is van belang. Naast het kostenaspect kunnen ten slotte nog bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard bestaan tegen het realiseren van bepaalde geluidmaatregelen.
Uitstraling van de effecten
In artikel 99, lid 2 Wgh is omschreven dat indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of wegdelen, ook inzicht dient te worden gegeven in de effecten op die andere wegen. Op de geluidbelastingen vanwege het extra verkeer van het plan op de andere wegen zijn de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Er bestaat echter geen formele plicht op grond van de Wgh om maatregelen te treffen vanwege de geluidtoename van die andere weg(delen). Wel moeten de resultaten van het onderzoek worden meegewogen in de besluitvorming.
Geluidgevoelige bestemmingen
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat de geluidbelasting dient te worden getoetst ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, scholen, gezondheidsgebouwen en kinderdagverblijven. Kantoren, hotels en horecabedrijven zijn volgens de wet niet geluidgevoelig. De toetsing aan geluidgevoelige bestemmingen vindt plaats op de meest geluidbelaste gevel per verdieping.
Gecumuleerde geluidsbelasting
Voordat een hogere waarde wordt vastgesteld, moet het gecumuleerde geluidsniveau ten gevolge van alle relevante geluidsbronnen inzichtelijk worden gemaakt. Een geluidsbron is relevant indien de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van deze bron wordt overschreden. De berekeningswijze voor het gecumuleerde geluidsniveau is wettelijk vastgelegd. Bij de berekening van het gecumuleerde geluidsniveau mag voor het aandeel wegverkeerslawaai geen 'aftrek artikel 110g Wgh' worden toegepast. Er bestaat geen wettelijke normering voor het gecumuleerde geluidsniveau.
De plannen omvatten de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg en de aanpassing van een aantal bestaande wegen om de Derde ontsluitingsweg mogelijk te maken. Voor de nieuwe ontsluitingsweg is een ontwerp gemaakt. Op afbeelding 5.4A is (de ligging van) de nieuwe weg weergegeven.
Afbeelding 5.4A: Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Om de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de bestaande wegen mogelijk te maken, dient een aantal bestaande wegen aangepast te worden. Het gaat aan de westzijde om de aansluiting op de bestaande (kruising van de) N247 en N244. Op het kruispunt is reeds ruimte gereserveerd voor de wegvakken ten behoeve van de aansluiting op de Derde ontsluitingsweg.
Aan de oostzijde van het plan dient de Dijkgraaf Poschlaan aangepast te worden om de nieuwe ontsluitingsweg aan te sluiten op de bestaande weg. Daarnaast dienen de kruispunten ter hoogte van de Zuidpolderlaan en de Christiaan van Abkoudestraat te worden aangepast, waarbij nog niet duidelijk is hoe en in hoeverre de kruispunten worden aangepast.
In het akoestisch onderzoek hoeft enkel te worden gekeken naar bestaande woningen, omdat het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe woningen bevat en er geen projecteerde nieuwe woningen in de (directe) omgeving van het bestemmingsplangebied aanwezig zijn.
In het rapport van het geluidsonderzoek is de geluidszone van de nieuwe weg weergegeven (in figuur 2.3). Voor het wegdeel buiten de bebouwde kom is uitgegaan van een geluidszone van 250 meter en voor het wegdeel binnen de bebouwde kom van 200 meter. De zonebreedte van 250 meter buiten de bebouwde kom is met een derde van de zonebreedte doorgetrokken ter hoogte van de beoogde komgrens. Voor het gehele tracé van de Derde ontsluitingsweg geldt een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur.
De volgende wegen worden aangepast in verband met de nieuwe weg:
In het geluidsrapport is per weg ingegaan op de beschouwde geluidszone en is deze weergegeven.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Verkeersgegevens
De in de milieuonderzoeken gehanteerde verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Edam-Volendam. De verkeersverdelingen zijn eveneens ontleend aan dit verkeersmodel.
Voor de berekeningen is uitgegaan van de volgende onderzoeksjaren:
Het prognosejaar van het verkeersmodel betreft het jaar 2030. Deze situatie is als uitgangspunt gehanteerd voor het onderzoeksjaar 2030. Een overzicht van de gehanteerde verkeersgegevens is opgenomen in bijlage 1 van het onderzoeksrapport. Ook is in die bijlage de gehanteerde verkeersverdeling opgenomen; het gaat hierbij om de verdeling van het verkeer over het etmaal en de verkeerssamenstelling.
Gevolgen elders
Ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg kan er langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. Van een relevante toename elders is sprake wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB (1,5 dB) of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen. Van een dergelijke toename is sprake wanneer de verkeersintensiteit toeneemt met 40% of meer (bij een gelijkblijvende verkeersverdeling). Het onderzoek naar gevolgen elders is wettelijk gezien niet meer dan een constatering van de toe- en afnamen van de geluidsbelasting. Er is namelijk geen verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel gewenst af te wegen of voor deze situaties maatregelen mogelijk zijn. Dit is ter afweging aan het bevoegd gezag.
Binnenwaarde
In het geval van ontheffing ofwel hogere waarden wordt gekeken naar de eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van geluidsgevoelige bestemmingen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat in verblijfsruimten van woningen voldaan moet worden aan een maximale binnenwaarde van 33 dB. Hierbij dient te worden gerekend met de geluidsbelastingen van alle bronnen gezamenlijk, de gecumuleerde geluidsbelasting.
Eerder vastgestelde hogere grenswaarden en saneringswoningen
Voor zover bekend zijn er langs de beschouwde wegen geen hogere grenswaarden vastgesteld.
In deze paragraaf zijn de resultaten beschreven van het akoestisch onderzoek. Daarbij is onderscheid gemaakt in de geluidseffecten van de Derde ontsluitingsweg en de wegen die fysiek aangepast dienen te worden om de ontsluiting mogelijk te maken of vanwege aanvullende verkeersmaatregelen. Daar waar sprake is van grenswaarde overschrijdingen is nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het toepassen van geluidsreducerende maatregelen.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Nieuwe (Derde) ontsluitingsweg
Een overzicht van de geluidsbelastingen ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg is weergegeven op afbeelding 5.4B en in tabel B3.1 van bijlage 3 van het rapport van Goudappel Coffeng. Het betreft de situatie zonder geluidsreducerende maatregelen.
Afbeelding 5.4B: Geluidsbelasting Derde ontsluitingsweg, situatie zonder maatregelen; overzicht van de woningen waar sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB
In totaal is voor 9 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. Voor deze 9 woningen is een geluidsbelasting berekend van 49 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee met 1 dB overschreden. De maximale grens-/ontheffingswaarde van 58 dB voor buitenstedelijke situaties en 63 dB voor binnenstedelijke situaties wordt in geen geval overschreden. Omdat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is onderzoek naar de toepassing van de geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Aanpassingen van bestaande wegen
Hierna is per wegbron inzichtelijk gemaakt wat de consequenties zijn van de voorgenomen wijzigingen aan de weg. Daarbij is de huidige situatie (voor reconstructie) vergeleken met de geluidssituatie 10 jaar na reconstructie.
N247 en N244
De geluidsbelastingen ten gevolge van de N247 zijn weergegeven in tabel B4.1 van bijlage 4 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de N247 is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. De maximaal berekende geluidstoename bedraagt 1 dB. Deze geluidstoename wordt met name veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen in de plansituatie. Er is geen sprake van een juridische reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
De geluidsbelastingen ten gevolge van de N244 zijn weergegeven in tabel B5.1 van bijlage 5 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de N244 is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
Dijkgraaf Poschlaan
De berekende geluidsbelastingen ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan zijn weergegeven in tabel B6.1 van bijlage 6 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten zuiden van de Derde ontsluitingsweg is voor een aantal woningen langs Dijkgraaf Poschlaan een geluidstoename berekend van 2 tot 3 dB. De betreffende locaties zijn weergegeven op afbeelding 5.4C. Voor geen van de woningen wordt de maximale grens-/ontheffingswaarde overschreden.
Afbeelding 5.4C: Woningen waarvoor ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, situatie zonder maatregelen
De geluidstoenames langs de Dijkgraaf Poschlaan worden met name veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie. De verkeerstoename wordt enerzijds veroorzaakt door een gewijzigde routekeuze van het verkeer als gevolg van de nieuwe Derde ontsluitingsweg en anderzijds door de extra ontwikkelingen die in Volendam beoogd zijn zoals nieuwe woningbouwlocaties.
Omdat sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder is een onderzoek naar de mogelijke toepassing van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Zuidpolderlaan
De geluidsbelastingen ten gevolge van de Zuidpolderlaan zijn weergegeven in tabel B7.1 van bijlage 7 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de Zuidpolderlaan is voor een aantal woningen rond het aan te passen kruispunt sprake van een geluidstoename van 2 dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Een overzicht van de betreffende woningen is weergegeven op afbeelding 5.4D. De geluidstoename wordt veroorzaakt door een combinatie van een toename van de verkeersintensiteiten en een gewijzigde inrichting van de weg.
Afbeelding 5.4D: Woningen waarvoor ten gevolge van de Zuidpolderbaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, situatie zonder maatregelen
Omdat sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder is een onderzoek naar de mogelijke toepassing van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Christiaan van Abkoudestraat en Bootslot
De geluidsbelastingen ten gevolge van de Christiaan van Abkoudestraat en Bootslot zijn weergegeven in tabel B8.1 van bijlage 8 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van deze wegen is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
Gevolgen elders
Voor de voorliggende situatie is onderzocht wat het effect is van de Derde ontsluitingsweg op de wegen in de omgeving. Dit ten gevolge van de gewijzigde verkeersstromen. Daarbij is de vergelijking gemaakt met de toekomstige situatie zonder de nieuwe ontsluitingsweg.
Bij een verkeerstoename van circa 40 % is er sprake van een geluidstoename van 2 dB (1,5 dB) of meer. Een geluidstoename van 2 dB of meer is voor het menselijk oor waarneembaar.
Langs de route Dijkgraaf Poschlaan – Jupiterlaan, ten zuiden van de nieuwe ontsluitingsweg, is een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten als gevolg van de gewijzigde verkeersstromen. Als gevolg van de Derde ontsluitingsweg zijn op de andere wegen geen geluidstoenames te verwachten van 2 dB (1,5 dB) of meer. Ten noorden van de nieuwe ontsluitingsweg is juist een afname van de geluidsbelasting te verwachten.
In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) is ingegaan op de mogelijkheden om de geluidsbelastingen te reduceren op locaties waar geluidstoenames te verwachten zijn.
De prioriteit die de Wet geluidhinder geeft aan geluidsreducerende oplossingen, is als volgt:
Hierna is voor de verschillende situaties ingegaan op de mogelijke geluidsreducerende maatregelen en het effect daarvan.
Maatregelen Derde ontsluitingsweg
Langs de nieuwe ontsluitingsweg is voor een aantal woningen in de eerste lijn een geluidsbelasting berekend die 1 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Van een overschrijding van de maximale grens/-ontheffingswaarde is geen sprake.
Bronmaatregelen
Door middel van het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 dB. De maximaal berekende geluidsbelasting voor de omliggende woningen komt daarmee op 46 dB te liggen. Daarbij is uitgegaan van geluidsreducerend asfalt op de nieuwe ontsluitingsweg, met uitzondering van de kruispuntvlakken.
Na toepassing van geluidsreducerend asfalt is ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg voor geen enkele woning nog sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Een overzicht van de geluidsbelastingen met toepassing van de geluidsreducerende asfaltverharding is weergegeven in tabel B9.1 van bijlage 9 van het rapport van Goudappel Coffeng.
Overdrachtsmaatregelen
Voor de woningen langs de Derde ontsluitingsweg is na toepassing van geluidsreducerend asfalt geen sprake meer van geluidsbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het is wettelijk gezien dan ook niet noodzakelijk om aanvullende geluidsreducerende maatregelen te treffen.
Maatregelen Dijkgraaf Poschlaan
Ten gevolge van het verkeer op de Dijkgraaf Poschlaan is voor een aantal woningen een geluidstoename van 2 dB of meer berekend.
Bronmaatregelen
Door bronmaatregelen toe te passen in de vorm van geluidsreducerend asfalt kan voor een deel van de woningen de geluidsbelastingen worden gereduceerd tot de heersende geluidsbelastingen.
Wanneer in de situatie zonder maatregelen een geluidstoename van 2 dB of meer berekend is, dient de geluidsbelasting te worden gereduceerd tot de heersende geluidsbelasting. Indien dat niet mogelijk is zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk of dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Geluidsreducerend asfalt is niet op het gehele traject van de Dijkgraaf Poschlaan mogelijk. Op kruispunten is geluidsreducerend asfalt onvoldoende slijtvast.
In bijlage 10 van het rapport van Goudappel Coffeng is een overzicht opgenomen van de geluidsbelastingen met toepassing van geluidsreducerend asfalt op delen van de Dijkgraaf Poschlaan. Daarbij is uitgegaan van een asfaltverharding met een geluidsreducerende werking van 3 dB. Met de toepassing van geluidsreducerend asfalt is niet voor alle woningen een reductie van de geluidsbelasting mogelijk tot de heersende geluidsbelasting.
Op afbeelding 5.4E is weergegeven voor welke woningen langs de Dijkgraaf Poschlaan, ten zuiden van de Derde ontsluitingsweg, nog sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder na toepassing van maatregelen.
Afbeelding 5.4E: Woningen waarvoor ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, met toepassing van geluidsreducerende asfaltverharding
Overdrachtsmaatregelen
Omdat bronmaatregelen niet overal toepasbaar zijn kan de geluidstoename niet voor alle woningen dusdanig worden gereduceerd dat de geluidssituatie gelijk is aan de huidige situatie. Door de toepassing van geluidsschermen of geluidswallen is de geluidsbelasting verder te reduceren. Geluidsafschermende maatregelen langs de Dijkgraaf Poschlaan worden in beginsel niet reëel geacht vanuit stedebouwkundig oogpunt. In hoeverre overdrachtsmaatregelen mogelijk en wenselijk zijn dient nader onderzocht te worden bij de nadere uitwerking. Mocht het niet mogelijk of doelmatig zijn om dergelijke afschermende maatregelen toe te passen, dan dienen voor de betreffende woningen waarvoor nog sprake is van een toename van de geluidsbelasting, hogere grenswaarden te worden aangevraagd.
Maatregelen Zuidpolderlaan
Ten gevolge van het verkeer op de Zuidpolderlaan is, ter hoogte van de aansluiting op de Dijkgraaf Poschlaan, voor 6 woningen een geluidstoename berekend van 2 dB. Het toepassen van geluidsreducerend asfalt is op deze locatie niet mogelijk in verband met de te beperkte slijtvastheid.
Door het toepassen van geluidsschermen of geluidswallen is de geluidstoename weg te nemen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn dergelijke geluidsafschermende maatregelen langs de Dijkgraaf Poschlaan en de Zuidpolderlaan niet reëel.
Het is dan ook reëel om voor de betreffende woningen een hogere grenswaarde aan te vragen en te verlenen.
Maatregelen gevolgen elders
Langs de route Dijkgraaf Poschlaan - Jupiterlaan is een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten als gevolg van de gewijzigde verkeersstromen. Door middel van het toepassen van bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt kan deze geluidstoename grotendeels worden gecompenseerd. Dit met uitzondering van de locaties waar toepassing van geluidsreducerend asfalt technisch gezien niet mogelijk is. Er is wettelijk gezien geen verplichting voor het treffen van maatregelen langs wegen buiten het plangebied. Wel dient een afweging gemaakt te worden door het bevoegd gezag in hoeverre geluidstoenames acceptabel kunnen worden geacht. Het aanvragen van hogere grenswaarden is in voorliggende situatie, buiten het reconstructiegebied, niet mogelijk.
Voor een aantal locaties is het met reëel inpasbare maatregelen naar verwachting niet mogelijk om aan de grenswaarden te voldoen. Voor deze woningen is het reëel om hogere grenswaarden aan te vragen.
Een overzicht van de benodigde hogere waarden is weergegeven in tabel 4.3 van het rapport van Goudappel Coffeng, waarbij de hogere waarde per woning is aangegeven. Voor de hogere waarden is rekening gehouden met de toepassing van geluidsreducerend asfalt op de Derde ontsluitingsweg en de Dijkgraaf Poschlaan. In totaal dienen voor 22 woningen hogere waarden te worden aangevraagd en verleend. Het gaat om 6 woningen en hogere waarden met betrekking tot de Zuidpolderlaan en om 16 woningen en hogere waarden met betrekking tot de Dijkgraaf Poschlaan. In tabel 5.4B is een algemeen overzicht van de hogere (grens)waarden gegeven.
Wanneer hogere grenswaarden worden vastgesteld dient voor alle woningen voldaan te worden aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit. De isolatiewaarde van de bestaande woningen dient daarbij onderzocht te worden. Hiervoor dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting zoals deze is opgenomen in bijlage 11 van het rapport van Goudappel Coffeng.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng, met daarin de hogere waarden, is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Tabel 5.4B: Hogere waarden in verband met reconstructiesituaties bij de Zuidpolderlaan en Dijkgraaf Poschlaan, in relatie tot de realisatie van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
| Geluidsbron | Plaats | Benodigde hogere grenswaarden (dB), met/na toepassing 3 dB geluidsreducerend asfalt |
| Zuidpolderlaan | Edam | 50, 50, 51, 51, 58, 58 |
| Dijkgraaf Poschlaan | Volendam | 50, 50, 51, 52, 53, 56, 56, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 59 |
De adressen van de hogere waarden betreffen niet de weg van/met de geluidsbron.
Het 'ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam' heeft van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid zijn twee zienswijzen ingediend. Het besluit hogere grenswaarden geluid en het bestemmingsplan zijn niet aangepast naar aanleiding van deze zienswijzen. Voor de Reactienota en het besluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam wordt verwezen naar de bijlagen 21 en 22 van dit bestemmingsplan.
De geluidsbelasting vanwege de Derde ontsluitingsweg voldoet, met de toepassing van geluidsreducerend asfalt, bij alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde.
De geluidsbelastingtoenames vanwege de gewijzigde verkeersstromen en wegindelingen op de Dijkgraaf Poschlaan en de Zuidpolderbaan voldoet, ook met de toepassing van geluidsreducerend asfalt, niet bij alle woningen aan de grenswaarden. Er wordt wel voldaan aan de maximale grens-/ontheffingswaarde. Er dienen voor de betreffende woningen hogere waarden te worden aangevraagd en door burgemeester en wethouders te worden verleend. Het is reëel om hogere waarden te verlenen.
Met de toepassing van maatregelen, namelijk geluidsreducerend asfalt en eventuele isolatieverbeteringen van woningen, zal sprake zijn van aanvaardbare geluidsbelastingen.
Het aspect geluid vormt, na verlening van hogere (grens)waarden voor een aantal geluidsbelastingen, geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Het belangrijkste wettelijke kader is de Wet luchtkwaliteit (Wlk) die is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). Daarnaast zijn enkele Algemene Maatregelen van Bestuur van belang, namelijk het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Als nationaal beleid is enkele jaren geleden het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet en vastgelegd. Dit programma is opgesteld om (in de toekomst) aan de normen van de Europese Unie met betrekking tot luchtkwaliteit te kunnen voldoen en om in de tussentijd wel projecten te kunnen realiseren. Met het NSL wordt de luchtkwaliteit gemonitord en wordt er voor gezorgd dat de luchtkwaliteit niet substantieel verslechtert als gevolg van een ruimtelijke- en/of infrastructurele ontwikkeling. Het NSL is op 6 december 2016 voor een tweede maal verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (in naar verwachting 2021). De Wet luchtkwaliteit vormt het kader voor het NSL.
Het onderhavige plan is niet opgenomen in het NSL; het nemen van maatregelen is niet van toepassing.
Een plan of project (zoals het onderhavige plan) zal moeten voldoen aan één of meerdere van de andere luchtkwaliteitseisen die zijn vastgesteld bij de invoering van het NSL en in de Wet luchtkwaliteit (wijziging van de Wet milieubeheer) zijn opgenomen. De luchtkwaliteitseisen staan in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Eén luchtkwaliteitseis is het voldoen aan grenswaarden, aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.5A Grenswaarden stoffenconcentraties, Wlk (Titel 5.2 Wm, Bijlage II)
| Concentraties (µg/m3) | |||
| Jaargemiddelde | Anders | Opmerking | |
| NO2 | 40 | Uurgemiddelde: 200 |
De uurgemiddeldewaarde mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden. |
| PM10 | 40 | Daggemiddelde: 50 |
De daggemiddeldewaarde mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. |
| PM2,5 | 25 | n.v.t. | |
Met de Wet luchtkwaliteit is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die in betekende mate (IBM) of niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM-projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer)
Uit het bepaalde in de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) volgt, dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in principe onderzoek moet worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor wat betreft deze nieuwe ontwikkelingen kan onderscheid worden gemaakt in:
In de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer, Bijlage II) zijn normen (grenswaarden en plandrempels) vastgesteld voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijnstof, PM10 en PM2,5), lood (Pb), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), en ozon (O3) in de lucht.
Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt, dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan.
In Nederland zijn in relatie tot wegverkeer de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). De concentraties van deze twee stoffen liggen in Nederland over het algemeen dichtbij of boven de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer (Wm). Overschrijdingen van de andere stoffen uit de Wet milieubeheer (Wm) komen in Nederland slechts in exceptionele gevallen voor. In de Nederlandse situatie leveren dus alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen. De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit bij planvorming in acht genomen moet worden genomen is geregeld in de artikelen 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Besluit niet in betekenende mate [NIBM] bijdragen, en Regeling NIBM bijdragen
In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden. Projecten, die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit, vallen onder de definitie van 'niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit' en hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” zijn categorieën projecten opgenomen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. De regeling vereist ook een plan met maatregelen om een goede luchtkwaliteit te bewerkstelligen in geval van overschrijding.
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een luchtkwaliteitsonderzoek verricht, door het bureau Goudappel Coffeng. Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan 3e ontsluiting" (d.d. 24 april 2019) is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
In het kader van het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn berekeningen uitgevoerd voor het aspect luchtkwaliteit. Daarbij is voor de maatgevende locaties reeds een toetsing uitgevoerd aan de normen/grenswaarden van de Wet milieubeheer. Deze locaties waarvoor de concentraties zijn berekend zijn weergegeven op afbeelding 5.5. In het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan 3e ontsluiting" zijn in hoofdstuk 5 de maatgevende concentraties weergegeven voor de nieuwe ontsluitingsweg en de aansluitende wegen.
Afbeelding 5.5: Locaties berekende concentraties
Stikstofdioxide (NO2)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 40 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 20,6 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5B. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5B Berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2)
| berekende concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | berekende concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | |
| 1 N247 | 24,7 | 23,0 |
| 2 N247 | 23,1 | 22,3 |
| 3 N244 | 25,2 | 25,2 |
| 4 Dijkgraaf Poschlaan | 19,9 | 19,7 |
| 5 Dijkgraaf Poschlaan | 20,4 | 22,4 |
| 6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 20,6 |
Fijnstof (PM10)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 40 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 18,0 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5C. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5C Berekende jaargemiddelde concentraties fijnstof (PM10)
| concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) |
concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) |
|
| 1 N247 | 17,7 | 17,5 |
| 2 N247 | 17,5 | 17,4 |
| 3 N244 | 17,8 | 17,8 |
| 4 Dijkgraaf Poschlaan | 17,9 | 17,8 |
| 5 Dijkgraaf Poschlaan | 18,1 | 18,4 |
| 6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 18,0 |
Fijnstof (PM2,5)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 25 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 10,4 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5D. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5D Berekende jaargemiddelde concentraties fijnstof (PM2,5)
| berekende concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | berekende concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | |
| 1 N247 | 10,3 | 10,2 |
| 2 N247 | 10,2 | 10,2 |
| 3 N244 | 10,3 | 10,3 |
| 4 Dijkgraaf Poschlaan | 10,4 | 10,4 |
| 5 Dijkgraaf Poschlaan | 10,5 | 10,6 |
| 6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 10,4 |
De berekende luchtconcentraties liggen ruim onder de grenswaarden. Tevens zijn de veranderingen in de concentraties als gevolg van de Derde ontsluitingsweg beperkt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn er een verkennend bodemonderzoek en een verkennend waterbodemonderzoek verricht.
Ten aanzien van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit en bodemgesteldheid binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het plan op een (vanuit milieuoogpunt) zorgvuldige manier dient te worden uitgevoerd. Ook is hierbij van belang om aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft eventuele kosten in verband met de bodemkwaliteit en bodemgesteldheid, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Wet bodembescherming biedt het kader voor de benodigde kwaliteit en het gebruik van grond en bodem.
Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven – aanvullend bodemonderzoek te laten verrichten in het kader van de voorbereiding van een project. Zo nodig moet er een saneringsplan worden opgesteld.
Informatie over de bodemkwaliteit kan tevens worden gehaald uit bodemkwaliteitskaarten. Een bodemkwaliteitskaart wordt vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Bij de bodemkwaliteitskaart staan verplichtingen inzake het gebruiken en verplaatsen van grond.
In het plangebied komen geen aardkundig waardevolle gebieden of elementen voor. Het plangebied en de nabije omgeving liggen niet in een bodembeschermingsgebied of een grondwaterbeschermingsgebied. In dat kader zijn er dan ook geen beperkingen voor het (plan)gebied.
Huidige (onder)grond
In het onderhavige plangebied komen hoofdzakelijk veengronden voor. Enkel aan de oostrand van het plangebied is sprake van kleigrond. In de omgeving, ten westen van de Purmerdijk en voor een klein deel langs de Dijkgraaf Poschlaan, komen ook kleigronden voor. In het plangebied wordt het areaal voornamelijk gebruikt als agrarische gronden. Deze gronden zijn in gebruik als weidegrond.
De maaiveldhoogte in het grootste deel van het plangebied ligt rond de 1,2 meter onder NAP. Het maaiveld ligt op circa 1,0 à 1,3 meter onder NAP in het lage deel van het gebied waar de nieuwe weg is gepland. Aan de westrand van het plangebied ligt het maaiveld ruim hoger, in verband met de Purmerdijk die op het hoogste punt circa 5,5 meter hoger ligt dan het naastgelegen maaiveld. Hier bevindt zich ook klei.
Bodemdaling
Het plangebied bestaat voornamelijk uit veen. Veengronden zijn gevoelig voor klink en oxidatie. Hierdoor is het gebied zettingsgevoelig. In het gebied treedt autonome bodemdaling op. Dit proces van maaivelddaling kan oplopen tot een daling van 3 mm per jaar. Om de inklinking en oxidatie van de veenbodem te beperken moet de grondwaterstand hoog gehouden worden. Door de bodemdaling wordt de drooglegging voor bebouwing en agrarisch gebruik steeds minder en moet het (grondwater)peil mee dalen met de bodemdaling.
(Informatie uit het MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam).
Geohydrologie
De geohydrologische situatie ter plaatse van de Derde ontsluitingsweg is gerelateerd aan de grondwaterstand, veengronden (inklinking/zetting) en bodemdaling. In de notitie "Watertoets - Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 25 april 2019)(Kenmerk R004-1226747ABE-V06) van het bureau Tauw is de geohydrologische situatie ten aanzien van de (aanleg van de) Derde ontsluitingsweg beschreven. Het aspect geohydrologie komt in paragraaf 5.7.2.1 nader aan bod, onder de kop Bodem (als onderdeel van de Watertoets).
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een verkennend bodemonderzoek verricht, door het bureau Tauw. Het rapport "Verkennend bodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R002-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
Verricht onderzoek bodemkwaliteit
Vooronderzoek
Voorafgaand aan het onderzoek is een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd.
Verdachte locaties
Onderdeel van het vooronderzoek is een inventarisatie van verdachte locaties (voormalige of huidige bedrijfsactiviteiten, dempingen, tanks, incidenten et cetera). Er zijn geen verdachte locaties aangetoond op de plek van de onderzoekslocatie. De locatie is niet verdacht.
Asbestverdachtheid van de bodem
Er zijn een aantal dammetjes op de locatie aanwezig, welke zijn onderzocht tijdens het waterbodemonderzoek, aangezien dammen formeel tot de waterbodem behoren. Dit waterbodemonderzoek (zie paragraaf 5.6.4) heeft tegelijkertijd met het bodemonderzoek plaatsgevonden. Ter plaatse van een dam is er asbest aangetoond. De verspreiding van de aanwezigheid is nader onderzocht en het asbest bevindt zich alleen op de dam en niet op of in de omliggende bodem eromheen.
Op basis van historische gegevens is er geen reden om aan te nemen dat de locatie asbestverdacht is.
Veldonderzoek en Resultaten
Onderzoeksstrategie
De onderzoeksstrategie voor een onverdachte lijnvormige locatie (ONV-L) uit de NEN 5740 is gehanteerd.
Zintuiglijke waarnemingen en veldmetingen
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Er is asbestverdacht (ongedefinieerd puin) materiaal waargenomen ter plaatse van boring 6. Naar aanleiding daarvan zijn aanvullend twee boringen (boring 61 en 62) geplaatst ter controle omvang van de aanwezigheid van puin ter plaatse. In beide boringen is tevens ongedefinieerd puin in vergelijkbare concentraties aangetroffen. Van het aangetroffen puin materiaal (geen bodem) is vervolgens een materiaal (verzamel)monster genomen. Dit monster is ingezet voor kwalitatieve analyse op asbesthoudendheid conform NEN 5896. Er heeft geen visuele inspectie van het maaiveld conform protocol 2018 plaatsgevonden.
De gemeten waarden voor de pH en geleidbaarheid zijn als normaal te beschouwen. Conform protocol zijn eveneens de NTU-waarden (troebelheid) bepaald. Bij peilbuis 9 is een verhoogde NTU-waarde (>10) waargenomen. Deze heeft geen negatieve invloed op de analyseresultaten in het grondwater aangezien de rapportagegrenzen niet verhoogd zijn.
Resultaten grond en grondwater
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ten hoogste licht verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde bevat van kwik en lood. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de bovengrond in het oostelijke gedeelte (boring 11-22) in de klasse 'Wonen' valt. Het overige gedeelte van het onderzoeksgebied valt in de klasse 'Altijd Toepasbaar'.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de in het verzamel monster van het aangetroffen puin geen asbest zit. Ondanks dit resultaat blijft vanwege de indicatieve monsternamemethode de bodem ter plaatse waar het puin voorkomt asbestverdacht en dient aanvullend onderzocht te worden.
Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater licht verhoogde concentraties van barium, kwik, nikkel en naftaleen bevat ten opzichte van de streefwaarde.
Conclusies en aanbevelingen vanuit verricht verkennend onderzoek bodemkwaliteit
Uit het verkennend bodemonderzoek in een lijn van de Monnickendammerjaagweg 9 naar de Dijkgraaf Poschlaan te Edam-Volendam kan het volgende worden geconcludeerd:
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om ter plaatse van boring 6 (het gebied tussen boring 5 en 7) een aanvullend verkennend bodemonderzoek uit te voeren naar het voorkomen van asbest conform NEN 5707/5897.
Het onderzoeksrapport herschrijven ten aanzien van gewijzigde veiligheidsklassen:
De veiligheidsklassen in dit rapport zijn gebaseerd op de CROW publicatie 132 vierde druk uit december 2008. Sinds 26 juni 2017 is de nieuwe CROW publicatie 400 gereed. In deze nieuwe publicatie worden de veiligheidsklassen op een andere wijze bepaald. Dit kan invloed hebben op de veiligheidsmaatregelen en het werken met verontreinigde grond. Bij de uitgave van de nieuwe publicatie geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2019 waarin de huidige publicatie nog geldig is.
Conclusie
De bodemkwaliteit is ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam geschikt voor de toekomstige functie, waarbij de locatie ter plaatse van boring 6 nog wel een aandachtspunt is. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan, indien ter plaatse van boring 6 geen asbest voorkomt of passende maatregelen voor het verwijderen van asbest worden genomen.
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een verkennend waterbodemonderzoek verricht, door het bureau Tauw. Het rapport "Verkennend waterbodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R003-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) is opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in vijf watergangen en bij vijf aanwezige dammen in het plangebied.
De aanleiding voor de uitvoering van het onderzoek is de voorgenomen demping van watergangen in verband de aanleg van de nieuwe weg. Om civieltechnische redenen dient de aanwezige baggerspecie te worden verwijderd. Ter plaatse van de dammen zullen er diverse werkzaamheden plaatsvinden, waarbij veiligheid van belang is. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de kwaliteit en kwantiteit van de baggerspecie en het bepalen van de kwaliteit van de waterbodem inclusief de aanwezige dammen.
Inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit is nodig om de verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende waterbodem vast te stellen, in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Verder moet het waterbodemonderzoek input leveren voor de andere watergerelateerde wettelijke en procedurele zaken, zoals de lozingsaspecten bij het ontgraven van waterbodem (Besluit lozen buiten inrichtingen) en het gebruikmaken of wijzigen van het waterstaatswerk (zorgplicht Waterwet).
Verricht onderzoek waterbodemkwaliteit
Vooronderzoek
Voorafgaande aan de uitvoering van een verkennend waterbodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd.
Lokale omstandigheden zoals waterlopen, drainagesystemen, (lekke) rioleringen en dergelijke kunnen de regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater beïnvloeden. Op basis van de geohydrologische gegevens blijkt dat het onderzoek zich beperkt tot de deklaag.
Op basis van de historische gegevens is er geen reden om aan te nemen dat de watergangen asbestverdacht zijn. Uitzondering hierop zijn de aanwezige dammen. Dammen zijn vaak opgebouwd uit klei met puin. Dit toegepaste materiaal zou vrijgekomen kunnen zijn bij sloop en zou daarom mogelijk asbesthoudend kunnen zijn. Op historische kaarten is te zien dat de dammen omstreeks 1949 zijn aangelegd. In deze periode is er veel asbest toegepast. Onbekend is uit wat voor materiaal de dammen bestaan. Dit maakt de dammen asbestverdacht indien er ongedefinieerd puin wordt aangetroffen.
Uit het vooronderzoek blijkt dat, om invulling te geven aan de doelstelling van het uit te voeren waterbodemonderzoek, een lichte onderzoeksinspanning op basis van het vooronderzoek niet gerechtvaardigd is. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een normale onderzoeksinspanning.
Tevens dienen er vijf dammen ter plaatse van de watergangen aanvullend onderzocht te worden op de aanwezigheid van asbest indien er puin in de dam wordt aangetroffen tijdens het veldwerk.
Veldonderzoek en Resultaten
Verkennend waterbodemonderzoek
Het opgeboorde materiaal is tijdens het veldwerk visueel beoordeeld op textuur, kleur en bijzonderheden die kunnen duiden op verontreinigingen. Tevens is visueel aandacht besteed aan de eventuele aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging.
In totaal is 199,40 m3/m baggerspecie aanwezig.
Verkennend (water)bodemonderzoek naar asbest in dammen
Dammen worden formeel gezien als een waterstaatswerk en dienen derhalve conform relevante waterbodem onderzoeksnormen te worden onderzocht.
Tevens is indicatief de milieuhygiënische kwaliteit van het dammateriaal bepaald in verband met het bepalen van de veiligheidsklasse voor de uitvoering van de werkzaamheden en de mogelijkheden bij eventuele afvoer.
De dammen zijn tijdens de locatie-inspectie door middel van boringen (diameter 12 cm) onderzocht op het voorkomen van puin. Indien er geen puin aanwezig is, wordt de dam als niet asbestverdacht aangemerkt en is de bovengrond geanalyseerd op een standaard stoffenpakket grond. Indien er wel puin is aangetroffen zijn er vervolgens drie asbestgaten per dam gegraven. Ter plaatse van de asbestverdachte dammen (dam 3, 4 en 5) is een verkennend (water)bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd.
Afbeelding 5.6: Onderzochte dammen, ter plaatse van gebied Derde ontsluitingsweg
Tijdens de veldwerkzaamheden is visueel geen asbest aangetroffen. Er zijn enkele waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een eventuele verontreiniging van de bodem. Ter plaatse van dammen 3, 4 en 5 is een puinlaag met ongedefinieerd puin aangetroffen.
Ter plaatse van dam 1 en dam 2 is geen puin aangetroffen in de bodem en is derhalve conform plan ook niet geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van dam 4 en 5 is geen asbest aangetoond. Ter plaatse van dam 3 wordt de toetsingswaarde voor asbest (fors) overschreden. Daarnaast is middels de SEM analyse aangetoond dat er sprake is van een overschrijding van de risiconorm (> 10 mg/kg.ds) voor het voorkomen van respirabele vezels in het aanwezige puin. Dit betekent dat er sprake is van actuele (humane) risico’s op de locatie. Of het asbest zich heeft verspreid in de watergang, ondergrond en de omliggende percelen is onderzocht met een aanvullend waterbodemonderzoek naar asbest.
Voor de resultaten met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het puin in de dammen wordt verwezen naar het onderzoeksrapport "Verkennend waterbodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R003-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) van Tauw.
Aanvullend (water)bodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3
In het aanvullend (water)bodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3 is er gekeken naar de toplaag van de dam, de onderliggende veenlaag en naar de naastgelegen waterbodem. De toplaag (5 cm) van het puin is (nogmaals) onderzocht op gehalte respirabele asbestvezels om te bepalen of er sprake is van potentiele blootstellingsrisico’s (bijvoorbeeld bij betreden van de dam). Tijdens het veldwerk is ook asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen.
In de bovenlaag van het puin is een asbestgehalte boven de toetsingswaarde aangetoond. Uit de SEM analyse blijkt dat er in de toplaag geen overschrijding is van de risiconorm (< 10 mg/kg.ds); er is dan geen sprake van een formeel blootstellingsrisco’s bij het betreden van de dam, maar er is wel sprake van een risico als de bodem geroerd wordt. In het slib is asbest aangetoond onder de toetsingswaarde. In de onderliggende laag van veen en de grond buiten de dam is geen asbest aangetoond.
Tijdens de werkzaamheden (grondroeren) in dam 3 zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig en is veiligheidsklasse 3T van toepassing.
Conclusies en aanbevelingen vanuit verricht verkennend onderzoek waterbodemkwaliteit
Conclusies watergangen
Uit het verkennend waterbodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusies dammen
Uit het verkennend waterbodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Uit het aanvullend waterbodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3 kan het volgende worden geconcludeerd:
Aanbevelingen
De waterbodemkwaliteit van de watergangen ter plaatse van de Derde ontsluitingsweg vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Ervan uitgaande dat er wordt gewerkt conform de vereiste veiligheidsklassen en -maatregelen, vormt de (water)bodemkwaliteit van de dammen geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor de Derde ontsluitingsweg.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de waterhuishouding in kaart moet worden gebracht voor ruimtelijke plannen. Daarom dient een watertoets te worden verricht. Bij de beoordeling van de watertoets door de verantwoordelijke instantie, het Waterschap c.q. het Hoogheemraadschap, wordt rekening gehouden met juridische kaders en beleidskaders. Bij een watertoets worden meerdere beleidskaders in acht genomen. Hierna worden de juridische kaders en beleidskaders met betrekking tot water(huishouding) beschreven.
Juridische kaders
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (van kracht vanaf 22 december 2000) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (waaronder het herstel van verbindingen tussen infiltratie- en kwelgebieden). De KRW verwoordt het streven om emissie naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterwet
De acht voormalige bestaande wetten op watergebied, waaronder de Wet gemeentelijke watertaken, zijn vervangen door de Waterwet. Deze Waterwet is inclusief de invoeringsregeling en de invoeringswet op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet stelt een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De belangrijkste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name in het ruimtelijke domein.
Verschillende vergunningenstelsels zijn met de invoering van de Waterwet gebundeld tot een watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Hierin zijn de vergunningenstelsels uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de verordeningen (de Keur) van de waterschappen samengevoegd.
Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap.
Besluit lozen buiten inrichtingen (2011)
De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Besluit lozen buiten inrichtingen' is op 16 maart 2011 vastgesteld. Deze AMvB omvat algemene regels voor lozen anders dan vanuit een inrichting. Voor de afwatering van wegen dient te worden voldaan aan de zorgplicht opgenomen in het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Dit omvat de volgende voorkeursvolgorde: 1. Infiltreren in de wegberm, 2. Lozen op oppervlaktewater middels voorziening, 3. Lozen op riool.
Beleidskaders
Rijk
Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBW actueel) en Bestuursakkoord Water
In 2003 is door het Rijk, de provincies, de waterschappen (Unie van Waterschappen) en de gemeenten (VNG) het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend in navolging van het advies Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het doel van het NBW is om rekening houdend met klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking, het watersysteem in 2015 op orde te hebben en voor de toekomst op orde te houden. In 2008 werd het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geactualiseerd.
In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) het Bestuursakkoord Water ondertekend. Doel van het Bestuursakkoord Water is te blijven zorgen voor veiligheid tegen overstromingen, goede kwaliteit van water en voldoende zoet water. Het NBW en het Bestuursakkoord Waterketen hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het eerste Nationaal Waterplan vastgesteld door het Rijk. Het Nationaal Waterplan verving de vierde Nota Waterhuishouding. In het Nationaal Waterplan 2009-2015 wordt beschreven welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Op 14 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de periode 2016-2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Er zijn twee drietrapsstrategieën vastgelegd in het Nationaal Waterplan:
Provincie Noord-Holland
Watervisie 2021, met het Uitvoeringsprogramma 2016-2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie 2021 vervangt het Waterplan 2010-2015. De Watervisie biedt een doorkijk voor het provinciale regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. Het toekomstige waterbeleid wordt gekenmerkt door het integrale karakter; de Watervisie maakt meer dan voorheen onderdeel uit van het (strategisch) omgevingsbeleid.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Deltavisie
Met een Deltavisie voor Hollands Noorderkwartier wil het hoogheemraadschap een strategie voor de toekomst ontwikkelen die het gebied van de provincie Noord-Holland boven het Noordzeekanaal bestand maakt tegen de klimaatveranderingen. We ervaren op dit moment de eerste effecten daarvan. HHNK richt zich daarbij vooral op de binnenkant van de 'badkuip' die Noord-Holland is.
In deze visie gaat het vooral om het verkleinen van de kans op rampen en overlast (preventie), adaptatie (aanpassing), mitigatie (verzachting) en compensatie (aanvulling) en uiteindelijk ook om acceptatie: Het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering en het gebruik maken van kansen die zich voordoen. Het gaat bij de ontwikkeling van deze visie dus niet om de aanpak bij de bron. Daaraan werkt HHNK vanuit het eigen milieubeleid.
De klimaatverandering heeft effect op alle taken van het hoogheemraadschap. Van veiligheid tegen overstromingen tot waterafvoer, -aanvoer en -kwaliteit. Deze visie is de basis voor een klimaatstrategie voor het waterbeheer in Noord-Holland noord. Daarmee wil het hoogheemraadschap samen met de gemeente(n) blijven zorgen voor de randvoorwaarden die wonen en werken onder zeeniveau mogelijk maken.
Waterprogramma 2016-2021 (Waterbeheerplan 5 Hollands Noorderkwartier)
Het hoogheemraadschaap ziet het als diens taak om de komende jaren het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. In het Waterprogramma 2016-2021 werkt het HHNK deze thema's nader uit. In het Waterprogramma bouwt het HHNK voort op de eigen Deltavisie (2012), waarbij de landelijke Deltabeslissingen worden verankerd.
Waterveiligheid
Voor Waterveiligheid volgt HHNK de benadering van meerlaagsveiligheid, opgenomen in het Nationaal Waterplan. Sterke waterkeringen blijven bepalend voor de waterveiligheid. Het nieuwe landelijke veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. De kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen bepalen het gewenste veiligheidsniveau. HHNK gaat daarom over naar een andere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer. HHNK past beheer, onderhoud en vergunningverlening aan, onderzoekt de functie van regionale en overige waterkeringen bij de waterveiligheid en HHNK steunt innovatieve oplossingen. Intussen gaat HHNK door met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Ook continueert HHNK diens programma om de boezemkades te versterken.
Wateroverlast
Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt HHNK een basisniveau voor de preventie en maakt gezamenlijk werk van gevolgbeperking. HHNK vergroot en verbetert de flexibele besturing van het systeem en spreekt een schaderegeling af. Waar mogelijk neemt HHNK het groot onderhoud van stedelijk water over van gemeenten. HHNK versterkt diens adviesrol in de ruimtelijke ordening, om verbeteringen in ons watersysteem te kunnen koppelen aan ruimtelijke ontwikkelingen. HHNK rondt het programma Wateropgave af, waardoor het risico op wateroverlast beperkt wordt.
Watertekort
Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed de klimaatverandering. HHNK zorgt daarom voor een duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur. HHNK gaat dat doen door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water. In de planperiode stelt HHNK een programma op voor het uitwerken van de voorgenomen strategie.
Schoon en gezond water
Voor schoon en gezond water zet HHNK lopende uitvoeringsprogramma's en beheersactiviteiten voort. In overleg met diens partners heeft HHNK maatregelen bepaald voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarvoor HHNK een resultaatverplichting is aangegaan. Het programma 2e Fase KRW-doelen vervangt het huidige KRW-programma, omdat dit een ruimere doelstelling heeft gekregen. HHNK werkt nu ook aan de opgaven die worden bepaald door belangen en eisen van de omgeving.
HHNK werkt nauw samen met de gemeenten in diens gebied en met PWN aan een doelmatig en duurzaam afvalwaterketenbeheer. HHNK zet stevig in op innovaties die hieraan bijdragen, op effectgericht werken en op bronaanpak.
Crisisbeheersing
Als het toch dreigt fout te gaan moet HHNK klaar staan. Daarom zorgt HHNK er samen met diens partners voor dat HHNK daadkrachtig kan handelen bij een (dreigende) crisis. Daarnaast werkt HHNK watergerelateerde risico's uit in risicoprofielen, benoemt HHNK zogenoemde hotspots en neemt die op in de Waterrisicokaart. HHNK bepaalt het vereiste kwaliteitsniveau van de crisisbeheersingsorganisatie op grond van het maatschappelijk aanvaardbare schadeprofiel. Ook levert HHNK een actieve bijdrage aan het Coördinatieplan overstromingen van de veiligheidsregio's.
De Keur, en Beleidsregels
De Keur is een eigen verordening van het Hoogheemraadschap die van oudsher zo heet. De Keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend. Het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft de nu vigerende Keur vastgesteld: de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016, met de Algemene regels. De Beleidsregels keurontheffing zijn vastgesteld in 2007.
Daarnaast zijn er de Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging'.
Gemeente Edam-Volendam
Het waterbeleid van de gemeente is opgenomen in het Waterplan Edam-Volendam, van 22 juni 2007. De gemeente heeft tevens met het HHNK daartoe een convenant gesloten.
Het waterbeleid van de gemeente Edam-Volendam is opgenomen in het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 Gemeente Edam-Volendam. Hierin is ten aanzien van water de volgende visie opgenomen:
De kwaliteit en kwantiteit van het water, de verbinding van het watersysteem met andere systemen en de veiligheid dienen op orde te zijn. Met dit op het oog wordt een integraal waterbeleid gevoerd, waarin het Waterplan, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en het baggerplan met elkaar verbonden zijn.
Voor riolering is het vigerende beleidskader het Gemeentelijk Rioleringsplan Edam-Volendam 2018-2023 van toepassing.
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een watertoets verricht, door het bureau Tauw. De notitie "Watertoets - Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 25 april 2019)(Kenmerk R004-1226747ABE-V06) is opgenomen als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het is niet de bedoeling dat met de watertoets nieuw beleid wordt gemaakt. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten oppervlaktewater, grondwater, wateroverlast veroorzaakt door neerslag of grondwater, waterkwaliteit, verzilting en verdroging, riolering en waterkeringen. De watertoets is een proces op zich en vervangt geen vergunning-, privaatrechtelijke en andere procedures. Deze worden indien nodig dus apart gevolgd.
De onderhavige watertoets is voorgelegd aan en afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Algemene kaders
In het Nationaal Waterplan zijn twee drietrapsstrategieën vastgelegd:
Deze beleidsstrategieën zijn ook van belang voor het onderhavige plan(gebied).
De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.
Tevens van belang voor de Derde ontsluitingsweg is de wijze van omgaan met afstromend wegwater zoals beschreven in het Besluit lozen buiten inrichting (2011). Voor de afwatering van wegen dient te worden voldaan aan de zorgplicht uit het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Dit omvat de volgende voorkeursvolgorde:
Bodem
Bodemopbouw
In het plangebied bestaat de deklaag uit een gemengde laag klei en veen (0 tot 3 m –mv), klei (3 tot 15 m –mv) en zand (15 tot 17,5 m –mv). Deze laag is consistent aanwezig binnen het plangebied. Onder de deklaag ligt een watervoerende deklaag van gemiddeld circa 13 meter dik gevolgd door de eerste scheidende laag bestaande uit klei.
Door het bureau Tauw zijn binnen het plangebied 20 boringen geplaatst tot 1,25 m –mv. (Zie het rapport "Verkennend bodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R002-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017)). Uit de boringen blijkt dat de bovenste halve meter overwegend uit klei bestaat, met daaronder tot ten minste 1,25 m -mv veen (maximale onderzoeksdiepte boringen 1,25 m –mv). De deklaag bestaat overwegend uit klei, de ondergrond overwegend uit zand. Er zijn enkele scheidende lagen te zien, maar deze scheiden niet volledig het ene watervoerende pakket met het andere watervoerende pakket. Er kan geconcludeerd worden dat de doorlatendheid en infiltratiecapaciteit van de bodem overwegend slecht is dankzij slechtdoorlatende klei- en veenlagen in de deklaag.
Opbarsting
Bij niet volledige afgraving van de deklaag is in de tijdelijke (bouw)situatie kans op opbarsting van de bodem van de ontgraving. Opbarsting is het omhoog komen van de bodem door opwaartse druk van het watervoerend pakket. In de definitieve situatie is dit niet meer aan de orde, aangezien de ontgraving wordt aangevuld met cunetzand en de weg zelf. Toekomstige wegsloten kunnen mogelijk opbarsten bij het aanbrengen van het verhoogde weglichaam.
De gemeente Edam-Volendam houdt in het vervolg rekening met opbarsting. Daarbij kan gedacht worden aan voorbelasting. Welk type voorbelasting er wordt gehanteerd is op dit moment nog niet bepaald.
Hoogteligging
De hoogte van het maaiveld in het plangebied is volgens het Algemeen Hoogtebestand Nederland 2 (bron: AHN.nl) circa NAP -1,2 m. Het maaiveldverloop is, met uitzondering van het westelijke deel van het plangebied, grotendeels vlak met een plaatselijk verschil van circa een halve meter. Aan de westzijde van het plangebied loopt het maaiveld op naar circa NAP -0,9 m.
De hoogteligging van de toekomstige weg en het fietspad betreft respectievelijk NAP -0,35 m tot NAP -0,50 m (bij het algemene lager gelegen tracédeel).
Op grond van artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de Keur van HHNK (2016) is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszones of profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie of functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, of werken te behouden. Hieronder is ook begrepen het verwijderen, aanbrengen en behouden van een beschoeiing.
Het tracé van de Derde ontsluitingsweg doorkruist (de kernzone van) een waterkering (een waterstaatswerk), namelijk aan de westzijde van het onderhavige plangebied. De kernzone van de waterkering (ID: GZN-I-001996) welke door het tracé van de Derde ontsluitingsweg wordt doorkruist is weergegeven op afbeelding 5.7A. De doorkruising en te verrichten handelingen betekenen dat een watervergunning nodig is voor het realiseren van de aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de N244/N247.
Omdat de nieuwe ontsluitingsweg wordt opgehoogd, wordt mogelijk op een bepaald vlak een bijdrage geleverd aan de meerlaagsveiligheid lagen 2 en 3. Hierbij gaat het om maatregelen die de rampenbeheersing rond een overstroming kunnen verbeteren. De nieuwe weg kan dan wellicht bijvoorbeeld dienst doen als (extra brede) evacuatieweg.
| Het ontwerp van de weg is vanuit het aspect waterkeringen met het HHNK bekeken. De nieuwe aansluiting komt wel binnen de kernzone van de regionale waterkering, echter is de kering op deze locatie al dusdanig overgedimensioneerd (hoogte en breedte) dat er vanuit waterveiligheid door HHNK geen aanvullende randvoorwaarden zijn gesteld. |
Afbeelding 5.7A: Waterstaatswerk en beschermingszone A regionale waterkering HHNK ter plaatse van westelijk deel Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
In en rondom het plangebied liggen verscheidene primaire, secundaire en overige watergangen. De watergangen zijn weergegeven op afbeelding 5.7B.
Met de aanleg van de Derde ontsluitingsweg worden geen aanpassingen gedaan aan de primaire watergang "Purmerringvaart". Wel worden met de weg enkele tertiaire/overige watergangen doorkruist.
Afbeelding 5.7B: Watergangen (bestaand oppervlaktewater) in en bij plangebied Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Het plangebied ligt in twee peilgebieden, te weten peilgebied 5782-1 met een dynamisch peil van NAP -1,90 m (onderbemaling)(bij aansluiting N247) en het peilgebied 5761-1 met een dynamisch seizoengebonden zomerpeil van NAP -1,45 m en een winterpeil van NAP -1,48 m.
Uitgangspunt vanuit het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor het tracé is om de nieuwe ontsluitingsweg in zijn geheel binnen het peilgebied Zuidpolder met het peil NAP -1,45/-1,48 m te leggen. Nabij de aansluiting op de N247 raakt een klein deel van het tracé het onderbemalen peilgebied Blokgouw met een dynamisch peil van NAP -1,90 m. De peilscheiding voor dit peilgebied zal naar het zuiden worden verlegd middels een walletje (c.q. peilscheidingsdam) om het aangrenzend gebied niet onder te laten lopen door het aangrenzende peilgebied van NAP -1,45 m in de nieuwe waterloop.
De wateraanvoer in het peilgebied Zuidpolder naar de woningen langs de Monnickendammerjaagweg / N247 (aan de zuidzijde van de nieuwe ontsluitingsweg) wordt geborgd.
Duikers
De nieuwe weg mag geen barrière vormen in het huidige watersysteem. Door wegsloten te realiseren en duikerverbindingen parallel aan en onder de nieuwe weg aan te brengen, blijft de aan- en afvoer van water geborgd. Bij de dimensionering is rekening gehouden met de juiste afvoercoëfficiënt en dat de berging plaatsvindt in het betreffende of afwaterende peilvak. De afwatering van het gebied vindt plaats richting het zuidoosten, ofwel richting de Dijkgraaf Poschlaan. In het ontwerp is - in afstemming met HHNK - rekening gehouden met duikers met een diameter van 800 mm. Ter hoogte van het bestaande pad Blokgouw worden twee duikers (beide ø800) parallel aan de nieuwe weg ingepast en geen duiker haaks onder de weg door.
De bestaande watergang parallel aan de Dijkgraaf Poschlaan zal voor een deel worden gedempt als gevolg van de nieuwe wegaansluiting. Hiervoor is een nieuwe duikerverbinding ingepast. Dit betreft een (standaard)vaarduiker van 2,5 m x 1,25 m (bxh) diameter. Deze vaarduiker vormt een belangrijke afvoerverbinding voor de ten noorden van de nieuwe ontsluitingsweg gelegen watergangen. In hoogte (drooglegging) past deze duiker onder de weg.
Dempen watergangen, en compensatie met watergangen
De compensatie van gedempt oppervlaktewater en van toename van verharding, dient in principe binnen het plangebied plaats te vinden. Dempingen dienen 1-op-1 te worden gecompenseerd en de toename van verharding (met versneld afstromend water) dient tegen een compensatie van 15% van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd. In totaal is er als gevolg van de ontwikkeling sprake van een toename aan verharding van 15.487 m2. In totaal wordt er 3.568 m2 aan watergangen gedempt. Dit resulteert in een wateropgave van 5.891 m2.
Compensatie wordt gerealiseerd met de bermsloten langs de nieuwe weg. Aan de wateropgave wordt ruimschoots voldaan door het ingepaste water.
In bijlage 1 van de notitie "Watertoets - Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 25 april 2019)(Kenmerk R004-1226747ABE-V06) is een tekening opgenomen waarmee inzicht wordt gegeven in de te dempen watergangen en aan te leggen watergangen.
Tabel 5.7: Watercompensatie bij/vanwege Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
| Watercompensatie o.b.v. ontwerp d.d. 15 februari 2019 | Hoeveelheid |
| Toename verhard oppervlak (rijbanen, fietspad, kruising) | 15.487 m2 |
| Te dempen watergangen (parallel aan de N247, (kavel)sloten) | 3.568 m2 |
| Benodigde watercompensatie verharding | 2.323 m2 |
| Wateropgave (incl. dempen=graven) | 5.891 m2 |
| Ingepast water | 11.755 m2 |
Voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam wordt een minimale ontwateringsdiepte van 0,8 meter gehanteerd. Onder de ontwateringsdiepte van de weg wordt verstaan: de afstand tussen het wegdek en de freatische grondwaterstand. Om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren voor een duurzaam watersysteem wordt bij het ontwerp van de weg rekening gehouden met dat de weg 1,1 meter boven het polderpeil (zomerpeil) wordt opgehoogd.
Het fietspad ligt iets lager, de ontwateringsdiepte hiervan betreft 0,8 meter, rekening houdend met de capillaire werking van het grondwater. Daarmee voldoet het fietspad ook aan de ontwateringseis, maar bij een hoge grondwaterstand (zie tabel 4.2 en 4.3) is de ontwateringsdiepte hiervan beperkt. Echter wordt hier een voorziening (lijngoot) getroffen die zal zorgen voor voldoende afvoer van het hemelwater.
Aanvullend op de watertoets wordt een bodemonderzoek uitgevoerd waar in detail plaatselijke grondwaterstanden en infiltratiecapaciteiten worden bepaald.
Voor de toetsing van de ontwateringsdiepte van de aan te leggen weg is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van belang. De hoogste GHG van het freatisch grondwater ligt op circa NAP -1,20 m. De ontwateringsdiepte komt daarmee op 0,85 meter. Er vindt opbolling plaats in de freatische lijn, en de ontwateringsdiepte van 0,85 meter is leidend. Bij deze grondwaterstand en de aanleghoogte van het wegdek wordt voldaan aan de minimale ontwateringsdiepte van 0,8 meter.
Grondwateroverlast
Kleilagen in de ondergrond kunnen de mogelijkheid om hemelwater te infiltreren sterk negatief beïnvloeden. In het ontwerp is rekening gehouden met een bermvoorziening. Hemelwater van (toekomstig) verhard oppervlak wordt afgevoerd via een lijngoot waarna afstroming plaatsvindt op het omliggende oppervlaktewater.
Grondwaterkwaliteit
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of nabij een drinkwaterwinning. De functies die in het plangebied worden beoogd, hebben geen negatieve invloed op de grondwaterkwaliteit. Het vuil (PAK's, rubber, e.d.) blijft achter in de toplaag van de berm en heeft geen negatieve invloed op de kwaliteit van het grondwater.
Door ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak met circa 15.487 m2 toe. Uitgangspunt is dat er in elk geval 15% compensatie in de vorm van wateroppervlak zal moeten komen, wat uitkomt op circa 2.323 m2 oppervlaktewater. Compensatie van toename verharding is afhankelijk van onder andere de toelaatbare peilstijging en afvoercapaciteit. Tevens dient er vervangende waterberging te worden gerealiseerd voor de te dempen watergangen met een oppervlakte van circa 3.568 m2.
Waterberging dient plaats te vinden in hetzelfde peilvak als waar er gecompenseerd dient te worden. De watercompensatie wordt gerealiseerd door de aanleg van bermsloten aan weerszijden van de nieuwe weg. Als uitgangspunt wordt daarvoor de trits vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.
Er zal circa 11.755 m2 oppervlaktewater in de vorm van bermsloten worden gerealiseerd, waarmee er ruim voldoende (vervangende) waterberging wordt gerealiseerd.
Afvoer hemelwater
In het ontwerp van de weg is rekening gehouden met een bermvoorziening. Hemelwater van (toekomstig) verhard oppervlak wordt vastgehouden in de bermen van 2,5 meter breed. Vervolgens wordt het overtollige hemelwater geborgen middels de lijnafwatering. Vanuit onderhoud is voor lijnafwatering/lijngoten gekozen, in plaats van een drainkoffer. Waarna het hemelwater wordt afgevoerd (PVC ø200 mm) via inspectieputten (aanwezig om 10-20 m) naar het oppervlaktewater.
Voor zowel de lijngoot als het deel wat op maaiveld in geval van een T=100 bui kan worden geborgen, is een relatief simpele waterbalans berekening gemaakt. Mits het hemelwater tijdelijk wordt geborgen op maaiveldniveau dan kan een extreme bui worden geborgen. Voor de westelijke variant in het principeprofiel betekent dit acceptatie van hemelwater op het fietspad; de gemeente Edam-Volendam stemt hiermee in.
Ten aanzien van de afvalwaterketen dient water van het nieuw verhard oppervlak van de weg via berm(infiltratie) richting het watersysteem te worden afgevoerd. Uitgangspunt is dat er geen afvloeiend water van het (toekomstig) verhard oppervlak wordt geloosd op de gemeentelijke riolering.
Nabij de N247 kruist de nieuwe weg twee aan elkaar parallel liggende afvalwaterpersleidingen van respectievelijk het hoogheemraadschap en gemeente Edam-Volendam. Bij de verdere uitwerking dient bekeken te worden of er nog lokaal maatregelen noodzakelijk zijn ten aanzien van het kruisen van de rioolpersleidingen. De exacte hoogteligging van de leidingen is vooralsnog onbekend.
Ter voorkoming van verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit zal het hemelwater vanaf de weg zoveel mogelijk oppervlakkig afstromen naar de berm. De verontreinigingen blijven hierdoor voor het grootste deel achter in het asfalt en in de toplaag van de berm. (De bermen zijn aan beide zijden van de weg 2,5 meter breed).
Hiernaast zal een deel van het vuil (PAK’s, rubberdelen) achterblijven in de lijnafwatering zonder dat dit kan infiltreren. Middels inspectieputten om de 10 tot 20 meter, kunnen de lijnafwateringen/lijngoten in alle richtingen worden gereinigd.
Vanuit het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is het wenselijk dat 'snipper-blauw' (vijvers met stilstaand water, geïsoleerde slootjes) zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het voorkomen van geïsoleerd en stilstaand water wordt onder andere gedaan door de aanleg van duikers, zodat het water verbonden blijft/wordt met bestaande watergangen.
De functies die in het plangebied worden beoogd, hebben geen negatieve invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit en de grondwaterkwaliteit.
Benodigde watervergunningen worden niet met deze waterparagraaf of het onderhavige bestemmingsplan geregeld en zullen via de daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
Voor een aantal zaken dient een aanvraag watervergunning te worden ingediend bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, via het Omgevingsloket online. De volgende onderdelen van het project Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (en bij uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan) dienen voorafgaand aan de realisatie door een watervergunning vergund te worden:
De watertoets is voorgelegd aan, en afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het HHNK heeft positief geadviseerd ten aanzien van de laatste versie van de watertoets.
Voor de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg is de watertoets uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure. De gemeente Edam-Volendam heeft een positief wateradvies nodig van Hoogheemraadschap Hollandsnoorderkwartier. Bij het proces van de watertoets hebben meerdere vooroverleggen plaatsgevonden.
Het ontwerpbestemmingsplan, met daarin de Waterparagraaf/watertoets is op 21 juni 2019 naar het HHNK toegezonden. Het HHNK heeft op 10 juli 2019 een aantal opmerkingen gegeven met betrekking tot de Toelichting, paragraaf 5.7 'Water(paragraaf)', van het bestemmingsplan. De opmerkingen van HHNK op de Waterparagraaf zijn, voor zover relevant, verwerkt.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van het freatisch grondwater ligt op circa NAP -1,2 m. Bij deze grondwaterstanden en de betreffende aanleghoogte van het wegdek wordt voldaan aan de minimale ontwateringsdiepte van 0,8 meter.
In totaal is er als gevolg van de ontwikkeling sprake van een toename aan verharding van 15.487 m2. In totaal wordt er 3.568 m2 aan watergangen gedempt, en is er een wateropgave van 5.891 m2.
Compensatie voor de toename aan verharding en het dempen van watergangen wordt gerealiseerd door de aanleg van bermsloten langs de weg. Tevens wordt er binnen de landschappelijke inpassing nieuw water gecreëerd. Aan de wateropgave wordt ruim voldaan door het ingepaste water (11.755 m2).
Ter voorkoming van verslechtering van oppervlaktewaterkwaliteit zal hemelwater vanaf de nieuwe weg waar dit kan worden vastgehouden en infiltreren in de berm. Hemelwater van (toekomstig) verhard oppervlak wordt vastgehouden in de bermen van 2,5 meter breed. Vervolgens wordt het overtollige hemelwater geborgen in de lijnafwatering.
De waterhuishouding vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones (“Natura 2000” gebieden) aangewezen. De door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden zijn eerst aangemeld bij de Europese Unie.
Gebiedsbescherming was in het Nederlands recht geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet natuurbescherming in de plaats gekomen. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen.
De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij het NNN zijn ook de door het Rijk aangewezen, en door de Europese Unie geconfirmeerde, Natura 2000-gebieden van groot belang.
De bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten in hun natuurlijke leefgebied was geregeld in de Flora- en faunawet (Ffw). Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet natuurbescherming in de plaats gekomen. Het uitgangspunt van de oude en nieuwe wet is “nee, tenzij”. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (“nee”) kan onder voorwaarden (“tenzij”) worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling.
| De bescherming van de soorten was in de Flora- en faunawet verdeeld in vijf beschermingsniveaus: - licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet); - middelmatig beschermde soorten (tabel 2 van de Flora- en faunawet); - zwaar beschermde soorten (tabel 3 van de Flora- en faunawet); - vogels; - vogels waarvan de nesten het hele jaar zijn beschermd. |
Wet natuurbescherming
De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet zijn per 1 januari 2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming. Naast een wijziging van het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies betekent dit ook een meer rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast worden uitgebreidere lijsten met beschermde soorten gehanteerd. Meer dan in de Flora- en faunawet moet in de nieuwe natuurwet inzicht worden gegeven in het voorkomen en de verspreiding van beschermde soorten op populatieniveau, zodat de effecten van voorgenomen ontwikkelingen en activiteiten kunnen worden getoetst aan de (gunstige) staat van instandhouding van de betreffende soorten. Afhankelijk van het beschermingsniveau van de soort moet de gunstige staat van instandhouding (GSvI) worden getoetst op lokaal, regionaal of landelijk niveau.
De nieuwe Wet natuurbescherming heeft geen invloed op de geldigheid van de lopende aanvragen van ontheffing, of op reeds verleende ontheffingen, op grond van de Flora- en faunawet.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt onderscheid gemaakt tussen:
Voor alle soorten, dus ook voor de niet beschermde soorten, geldt de zorgplicht.
De provincies kunnen ten aanzien van verboden handelingen ontheffing verlenen en bij verordening vrijstellingen geven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien voort uit de Europese richtlijnen (evenals de verboden handelingen).
De verbodsbepalingen die gelden voor de overige soorten hebben betrekking op de soorten opgenomen in de Bijlage van de Wet natuurbescherming, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, onder Onderdeel A en Onderdeel B.
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er ecologisch onderzoek verricht, door en/of in opdracht van het bureau Tauw. Het ecologisch onderzoek heeft in meerdere perioden plaatsgevonden, en is onder meer uitgevoerd in het kader van het milieueffectrapport (MER). In 2019 is er een geactualiseerd ecologisch onderzoek verricht, dat na het MER is afgerond. Voorafgaand aan de voltooiing van het ecologisch onderzoek van 2019 is er een veldonderzoek naar de terreinomstandigheden gedaan.
De onderzoeksresultaten van het ecologisch onderzoek van vóór 2019 zijn in het MER opgenomen. Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is opgenomen als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. De notitie "Nader onderzoek beschermde diersoorten derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 22 juni 2017)(Kenmerk N003-1226747ERT-kmi-V01-NL) is opgenomen als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. De notitie "Nader onderzoek ecologie Edam-Volendam - Soortgericht onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming" (d.d. 5 november 2019)(Kenmerk R004-1226747JJA-V04-srb-NL) is opgenomen als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan.
De onderzoeksresultaten van de ecologisch onderzoeken van 2019 en daarvóór zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
In verband met het plan voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er in april 2019 en in oktober/november 2019 een stikstofdepositie berekening gemaakt, door het bureau Goudappel Coffeng. De stikstofdepositie berekening van april 2019 is opgenomen als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De rapportage van de stikstofdepositie berekening van oktober/november 2019 is opgenomen als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan. In het nieuwe stikstofonderzoek is gerekend met een nieuwe versie van AERIUS Calculator en is naast de gebruiksfase ook de stikstofdepositie vanwege de realisatiefase berekend.
Terreinomstandigheden
Ten behoeve van het actualiseren van het ecologisch onderzoek is in 2019 een veldonderzoek naar de terreinomstandigheden gedaan. De notitie "Onderzoek terreinomstandigheden Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 3 april 2019)(N004-1226747KHB-V01) is opgenomen als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan. Deze notitie beschrijft de huidige terreinomstandigheden en vergelijkt deze met de terreinomstandigheden zoals in beeld gebracht in het nader onderzoek van Tauw uit 2016 (N003-1226747ERT-kmi-V01-NL), en geeft een onderbouwing dat de resultaten uit het verlopen ecologisch onderzoek uit 2016 (weergegeven in de notitie van 2017) nog representatief zijn.
Aan de hand van luchtfoto's en de foto's van de terreininspecties kan worden geconcludeerd dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen binnen de grenzen van het plangebied hebben plaatsgevonden sinds 2016. De habitatkenmerken van het plangebied zijn in de afgelopen jaren onveranderd gebleven. De maaiveldhoogte en het grondwaterpeil in het plangebied is in de afgelopen jaren eveneens onveranderd gebleven. Dit geldt eveneens voor het type grasland- en oevervegetatie. Ook is de aanwezigheid van opgaande beplanting niet veranderd.
Natura 2000
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 1,5 kilometer afstand liggen de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden "Polder Zeevang" en "Markermeer & IJmeer".
Het Natura 2000-gebied "Markermeer & IJmeer" is aangewezen vanwege zijn waarde voor een groot aantal niet-broedvogels. Ook gelden er voor dit gebied instandhoudingsdoelen voor twee broedvogels - de visdief en de aalscholver -, voor twee habitatsoorten - de rivierdonderpad en de meervleermuis -, en voor één habitattype, de kranswierwateren. Aangezien het habitattype ligt in een afgesloten zeearm, is het niet stikstofgevoelig. De meest nabijgelegen stikstofgevoelige delen van Natura 2000 liggen in de gebieden "Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske" en "Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder", die op meer dan 7 kilometer afstand liggen.
Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling en werkzaamheden, zal het onderhavige plan geen relevante invloed hebben op de gebieden dan wel het aanwezige habitat. Door de tussenliggende bebouwing zal geen sprake zijn van geluidhinder. Op basis van de stikstofdepositie berekeningen in het kader van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam, blijkt dat de nieuwe weg niet tot negatieve gevolgen met betrekking tot stikstofdepositie leidt. Een nadere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
Stikstofdepositie
De gevolgen van het onderhavige plan op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige gebieden zijn tweemaal doorgerekend met AERIUS Calculator. Het resultaat van de berekeningen is dat er geen significante toename van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige gebieden plaatsvindt, als gevolg van het plan.
De eerste stikstofdepositie berekening met bijbehorende notitie "Toelichting resultaten stikstofdepositie 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam" (april 2019) is opgenomen als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De rapportage van de nieuwe stikstofdepositie berekeningen "3e Ontsluitingsweg Edam-Volendam - Onderzoek stikstofdepositie" (november 2019) is opgenomen als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan.
Met de stikstofdepositie berekeningen is voor het onderhavige plan aangetoond dat de stikstofdepositie effecten op stikstofgevoelige gebieden, vanwege de Derde ontsluitingsweg, zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase, nihil zijn. Zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase zijn geen toenames van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan Derde ontsluitingsweg.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt op ongeveer 1 kilometer van begrensd NNN-gebied. De voor stikstof gevoelige delen van het Natuurnetwerk Nederland in Noord-Holland liggen alle op ruime afstand (tenminste 20 kilometer) van het plangebied. Binnen het plangebied, en ten zuidwesten van het plangebied, is sprake van weidevogelleefgebied. Direct ten westen van het plangebied is, langs de Purmerdijk, sprake van een aangewezen Natuurverbinding, maar deze maakt geen onderdeel uit van NNN.
Gezien de afstand tot het NNN en de voorgenomen ontwikkeling en werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de waarden en kenmerken van het NNN. De Natuurverbinding wordt met het onderhavige plan niet aangetast. Een nadere toetsing aan het NNN-beleid is niet nodig.
Weidevogelleefgebied
Het westelijke deel van het plangebied is door provincie Noord-Holland aangewezen als weidevogelleefgebied. Met de realisatie van de Derde ontsluitingsweg verdwijnt een deel van dit bestaande weidevogelleefgebied. Voor het weidevogelleefgebied gelden regels die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland (zie paragraaf 4.2.3). Op basis van de provinciale regels moet er compensatie voor het verlies aan weidevogelleefgebied plaatsvinden. De afname van (bestaand) weidevogelleefgebied en de mate waarin compensatie benodigd is, is weergegeven in de notitie "Compensatie weidevogelleefgebied" (d.d. 24 juli 2018)(Kenmerk N001-1226747WLI-V01) van bureau Tauw, die is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Compensatie is mogelijk door een financiële bijdrage (die zal worden gebruikt voor natuurbeheer) of door het creëren van nieuw weidevogelleefgebied.
De afname van het areaal (bestaand) weidevogelleefgebied betreft circa 2,5 hectare. In verband met de verkleining van het weidevogelleefgebied (van minder dan 5 hectare) wordt er financiële compensatie toegepast. Het resterende weidevogelleefgebied in het plangebied is met een aanduiding op de plankaart/verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Er zal, ten aanzien van het weidevogelleefgebied, bij het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam middels de financiële compensatie worden voldaan aan de regels van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland (en daarmee aan de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening).
Ecologisch onderzoek 2015 en 2016 (notitie 2017)
Op basis van literatuuronderzoek is bepaald welke (strikt) beschermde soorten ook op dit moment kunnen voorkomen in (de omgeving van) het plangebied. De focus lag hierbij op de (strikt) beschermde flora, rugstreeppad, vleermuizen, vogels met beschermde vaste verblijfplaatsen en aquatische fauna.
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat nader onderzoek nodig is naar de volgende (strikt) beschermde soorten:
Nader onderzoek naar deze soorten is uitgevoerd om te kunnen bepalen of:
Het nader onderzoek heeft in 2015 en 2016 plaatsgevonden. De terreinomstandigheden zijn sindsdien niet veranderd.
Binnen het plangebied en onderzoeksgebied zijn diverse beschermde soorten te verwachten. Binnen het plangebied zijn de volgende biotopen aanwezig:
Buiten het plangebied, maar binnen het onderzoeksgebied van het MER, zijn de volgende biotopen aanwezig:
De biotopen zijn mogelijk leefgebied van de volgende zwaarder beschermde groepen:
De genoemde soorten kunnen worden verwacht op basis van regionale verspreiding en het type leefgebied. De aanwezigheid van nesten van typische bosvogels zoals boomvalk, havik, ransuil, sperwer en wespendief is uitgesloten door het ontbreken van geschikte biotoop.
Planten
Op 8 juli 2015 is het plangebied met een veldbezoek onderzocht op het voorkomen van beschermde flora. De inventarisatie is uitgevoerd door gedurende een dag het gehele plangebied lopend te doorkruisen en te onderzoeken op het voorkomen van soorten. Hierbij zijn geen beschermde soorten aangetroffen. De aanwezigheid van beschermde flora binnen het plangebied wordt ook niet verwacht, vanwege de bemesting, het verlaagd grondwaterpeil en de hoge maaifrequentie.
Vissen
Op 14 juli 2015 is het plangebied van de Derde ontsluitingsweg onderzocht op de aanwezigheid van beschermde vissoorten. De watergangen zijn met behulp van elektrovisapparatuur afgevist. Door gebruik te maken van deze elektrovisapparatuur, met een zeer zwakke gelijkstroom, worden zoveel mogelijk van de aanwezige (strikt) beschermde vissen opgevist.
Een steekproefsgewijze bemonstering op locaties met geschikte habitat in de meest kansrijke periode (april t/m oktober) is voldoende om de aanwezigheid van kleine modderkruiper en bittervoorn aan te tonen. Eén veldbezoek is dan ook voldoende om de aan- of afwezigheid van de vissoorten met voldoende zekerheid in beeld te brengen. Dit is conform soortenstandaards van kleine modderkruiper en bittervoorn (RVO, 2014). Sinds 1 januari 2017 zijn de kleine modderkruiper en bittervoorn geen beschermde soorten meer.
Er werden geen beschermde vissoorten aangetroffen. Overige vissoorten die werden aangetroffen zijn: kleine modderkruiper, bittervoorn, aal, blankvoorn, baars, brasem, ruisvoorn, snoek en zeelt.
Amfibieën: rugstreeppad
Op 27 mei 2015, 6 juli 2015 en 11 augustus 2015 is veldonderzoek naar amfibieën uitgevoerd. Dit onderzoek is later gestart dan gebruikelijk vanwege het frisse voorjaar. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door:
Tijdens het onderzoek werden de gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker waargenomen.
Er zijn geen rugstreeppadden waargenomen. Wel kan de soort het plangebied eenvoudig koloniseren, zeker bij braakliggend bouwterrein. Daarom zijn er preventieve maatregelen ten aanzien van de rugstreeppad in beeld gebracht, ook in het kader van de zorgplicht. Het plangebied dan wel werkgebied dient te worden afgerasterd en er dient buiten de kwetsbare perioden te worden gewerkt.
Ongewervelden: platte schijfhoren (slak)
Het plangebied is onderzocht op het voorkomen van de platte schijfhoren. Het veldbezoek vond plaats op 8 juli 2015. Bij het onderzoek is het plangebied is geïnventariseerd op potentieel geschikte biotopen voor de platte schijfhoren en is er steekproefsgewijs bemonsterd met de nadruk op potentieel geschikte biotopen.
Enkele sloten zijn in potentie geschikt. maar daar werden echter geen platte schijfhorens aangetroffen. De meeste sloten waren ongeschikt als leefgebied voor deze soort, vanwege het ontbreken van ondergedoken watervegetatie en/of te veel slib.
De aanwezigheid van de platte schijfhoren is uitgesloten. Vanwege de leefwijze van deze soort, wordt kolonisatie op korte termijn niet verwacht.
Vleermuizen
Soorten die kunnen worden verwacht zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis. Het plangebied is onderzocht op de functie voor vleermuizen. De veldbezoeken vonden plaats op 6 juli 2015 en 11 augustus 2015.
De inventarisatie naar vleermuizen richtte zich voornamelijk op het lokaliseren van foerageergebieden en vliegroutes die een essentieel onderdeel uitmaken van het leefgebied van vleermuizen. Onderzoek naar zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen van vleermuizen was niet noodzakelijk omdat er in het plangebied geen geschikte verblijfplaatsen aanwezig zijn.
Uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied van de Derde ontsluitingsweg slechts incidenteel door vleermuizen (gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger) wordt gebruikt om te foerageren. Hier zijn geen potentiële verblijfplaatsen of belangrijke vliegroutes waargenomen.
Ook in de bomen langs de Dijkgraaf Poschlaan zijn geen geschikte holtes waargenomen voor vleermuisverblijfplaatsen. De bomenrijen binnen het plangebied langs de Dijkgraaf Poschlaan (tussen Edam en Volendam), en ten noorden van het plangebied langs de Singelweg, zijn naar verwachting van belang voor vleermuizen als vliegroute.
Vogels
Jaarrond beschermde broedvogelnesten
Het plangebied, dan wel het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd, is op 27 mei 2015 onderzocht op de aanwezigheid van (potentiële) jaarrond beschermde vogelnesten. Dergelijke vogelnesten zijn niet aangetroffen binnen het (plan)gebied van de Derde ontsluitingsweg, ook niet in de bomen langs de Dijkgraaf Poschlaan. De (eventuele) aanwezigheid van vogelnesten in gebouwen is voor het onderhavige plan niet van belang.
Het plangebied, dan wel het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd, heeft naar verwachting ook beperkte waarde als foerageergebied voor vogels met een jaarrond beschermd nest, zoals roofvogels en uilen. Er is ruimschoots vergelijkbaar foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied (vooral ten zuidwesten van het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd).
Desondanks is er onderzoek uitgevoerd naar de functie van het plangebied (dan wel een groot deel van het plangebied) voor de steenuil. Het onderzoek naar steenuil heeft plaatsgevonden op twee avonden (op 25 februari en 22 maart 2016). Het doel hiervan was om na te gaan of de steenuil voorkomt in het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd. De steenuil is bij het onderzoek niet waargenomen.
Overige broedvogelnesten
De bomen langs de Dijkgraaf Poschlaan zijn geschikt voor algemeen voorkomende vogels (zoals de merel) om in te broeden. Ook de weilanden, en de watergangen en de oevers daarvan, binnen het plangebied van de Derde ontsluitingsweg zijn geschikt voor vogels om te nestelen. Het gaat hier veelal om weide- en watervogels. Deze nesten zijn tijdens de broedperiode beschermd.
Ecologisch onderzoek 2019
Tauw heeft in 2015 en 2016 nader onderzoek uitgevoerd naar rietorchis, vleermuizen, steenuil, rugstreeppad, kleine modderkruiper, bittervoorn en platte schijfhoren (zie notitie Tauw, juni 2017). Met uitzondering van de rietorchis zijn er bij dit onderzoek geen beschermde functies van beschermde soorten aangetroffen. Met ingang van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn rietorchis, kleine modderkruiper en bittervoorn niet meer beschermd. In 2019 heeft Tauw onderzocht of het plangebied wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie in 2016 (zie notitie Tauw, april 2019). Hierbij is geconcludeerd dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen binnen de grenzen van het plangebied hebben plaats gevonden sinds 2016. De habitatkenmerken, maaiveldhoogte, grondwaterpeil, opgaande beplanting en dergelijke zijn onveranderd. Daarom is het niet te verwachten dat er wezenlijke wijzigingen hebben plaatsgevonden in soortensamenstelling ten opzichte van de onderzoeken in 2015 en 2016. Zekerheidshalve heeft Tauw in 2019 een actualiserend onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de situatie met betrekking tot beschermde soorten gewijzigd is ten opzichte van het onderzoek in 2015 en 2016.
In de notitie "Nader onderzoek ecologie Edam-Volendam - Soortgericht onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming" (d.d. 5 november 2019)(Kenmerk R004-1226747JJA-V04-srb-NL) is verslag gedaan van het actualiserende nader ecologisch onderzoek. Deze notitie is opgenomen als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan.
Op afbeelding 5.8A is het onderzoeksgebied van het nader ecologisch onderzoek 2019 weergegeven. De data en kenmerken van de veldbezoeken staan weergegeven op afbeelding 5.8B.
Afbeelding 5.8A: Onderzoeksgebied nadere ecologisch onderzoek 2019, en foerageergebied en vliegroutes vleermuizen in de omgeving van het plangebied
Afbeelding 5.8B: Veldbezoeken nadere ecologisch onderzoek 2019
Steenuil
Het onderzoek van steenuilen richtte zich op het waarnemen van een volwassen individu of paar in broedbiotoop, nesten, territoriumroep van een mannetje en op ander gedrag dat een territorium of nest indiceert. Voorafgaand aan het eerste bezoek is het plangebied en de directe omgeving onderzocht op kansrijke plaatsen voor steenuil. Omdat er geen geschikte verblijfplaatsen in of direct naast het tracé van de nieuwe weg aanwezig zijn, richtte het onderzoek zich voornamelijk op de functie van rust- en foerageergebied. Het ecologisch onderzoek is uitgevoerd door vier gerichte bezoeken. Het onderzoek vond 's avonds plaats, vanaf zonsondergang tot en met twee uur daarna, bij de juiste weersomstandigheden (droog, weinig wind).
Een aantal boerderijen buiten het plangebied, langs de N247, lijken vanaf de buitenkant enigszins geschikt als nestlocatie. Het plangebied kan dienen als foerageergebied wanneer een nestlocatie in de omgeving aanwezig is. Er zijn geen steenuilen waargenomen bij de veldbezoeken. Er zijn bij een schuur aan de noordwestzijde, poepsporen en oude (kleine) braakballen aangetroffen die hoogstwaarschijnlijk van torenvalk zijn. Deze schuur is ongeschikt als nestlocatie voor steenuil.
Er zijn geen foeragerende steenuilen aangetroffen tijdens de veldbezoeken. Ook zijn geen nestlocaties van steenuil aangetroffen in het onderzoeksgebied. De Derde ontsluitingsweg heeft daarom geen negatieve effecten op steenuilen.
Rugstreeppad
Het onderzoek naar rugstreeppad is uitgevoerd door op drie geschikte avonden te luisteren naar kooractiviteit. Daarnaast is gezocht naar adulten en larven in de watergangen.
Er zijn geen roepende rugstreeppadden aangetroffen. Ook zijn er geen larven van rugstreeppad aangetroffen in de watergangen. De Derde ontsluitingsweg heeft daarom geen negatieve effecten op rugstreeppadden.
Platte schijfhoren
Het onderzoek naar platte schijfhoren is uitgevoerd door in kansrijke watergangen (veel watervegetatie). Schijfhorens zijn hierna geïdentificeerd op soort. Voor de exemplaren waar in het veld niet direct een soort kon worden bepaald is vervolgens een binoculair gebruikt.
Er zijn geen platte schijfhorens aangetroffen. Wel zijn er honderden gewone en draaikolkschijfhorens aangetroffen.
Platte schijfhoren is niet aanwezig in de watergangen. De Derde ontsluitingsweg heeft daarom geen negatieve effecten op platte schijfhorens.
Vleermuizen
Het vleermuizenonderzoek is uitgevoerd conform het Vleermuizenprotocol 2017 van het Netwerk Groene Bureaus (NGB, 2017). Dit is gedaan met behulp van een batdetector (type: Petterson D240X). Een batdetector is een apparaat dat ultrasone geluiden, die een vleermuis maakt, omzet in voor de mens hoorbare tikkende geluiden. Aan de hand van het ritme en de frequentie kan worden bepaald om welke vleermuissoort het gaat. Voor het determineren van soorten wordt daarnaast gebruik gemaakt van opnameapparatuur en het programma Batsounds.
Om foerageergebieden en vliegroutes in kaart te brengen hebben één (eerste bezoek) respectievelijk twee (tweede bezoek) ervaren ecologen door de deelgebieden gelopen en gepost. Bij het rondlopen is gekeken naar vleermuisactiviteit en vleermuisgedrag tijdens deze activiteit.
In totaal zijn twee veldbezoeken uitgevoerd in mei en augustus 2019. Meerdere bezoeken zijn nodig, omdat vleermuizen gebruik maken van een netwerk van verblijfplaatsen met bijbehorende foerageergebieden en vliegroutes tussen deze plekken. Omdat op locatie waar de weg komt geen potentiële verblijfplaatsen aanwezig kunnen zijn, lag de focus van het onderzoek op (essentiële) foerageergebieden en vliegroutes. Door de bezoeken te spreiden wordt een beter beeld verkregen van de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied en hiermee van de betekenis van het plangebied voor vleermuizen. Op afbeelding 5.8B zijn de data en weersomstandigheden van beide veldbezoeken weergegeven.
Het veldwerk is sterk weersafhankelijk en is alleen bij gunstige weersomstandigheden uitgevoerd. Dit houdt voor vleermuizen in dat er geen of weinig neerslag is en niet te veel wind.
Resultaten en effectbepaling
Er zijn bij beide bezoeken diverse foeragerende en langsvliegende vleermuizen waargenomen. Waargenomen vleermuizen betreffen gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen, meervleermuis en watervleermuizen.
In het deel van het plangebied waar de weg komt zijn alleen sporadisch foeragerende en langsvliegende vleermuizen waargenomen, zonder duidelijke vliegroute.
Er werd buiten het traject waar de weg komt met name gefoerageerd in het zuidoosten, tegen de bebouwde kom van Volendam aan door gewone dwergvleermuizen (zeven exemplaren). Hier werd ook kortdurend gefoerageerd en door dit deel gevlogen door enkele exemplaren van de soorten ruige dwergvleermuizen, laatvliegers, meervleermuizen en watervleermuizen. Ook langs de noordoostzijde, tegen de bebouwde kom van Edam aan, werd gefoerageerd door gewone dwergvleermuizen. Hier bevindt zich waarschijnlijk een verblijfplaats in één van de woningen aan de Jacob Tonissenstraat. In de omgeving van de plas met bijbehorende oevers ten noordoosten van de Dijkgraaf Poschlaan, ten oosten van het plangebied (in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied), werd gefoerageerd door twee gewone dwergvleermuizen.
Samenvattend zijn er geen essentiële functies van vleermuizen aanwezig op de locatie waar de weg komt. Tegen de bebouwde kommen van Volendam en Edam en ten oosten van het tracé zijn wel diverse foeragerende en langsvliegende vleermuizen waargenomen. Deze delen (zie afbeelding 5.8A) zijn naar verwachting wel van belang voor verschillende soorten vleermuizen. Het is daarom van belang om verstoring van vleermuizen, in de aanleg- en gebruiksfase, te voorkomen. In dat kader wordt een inrichtingsplan opgesteld. Dit plan is ook nodig om aan de Wet natuurbescherming te voldoen. Het inrichtingsplan wordt samen met belanghebbenden opgesteld en is er op gericht lichtverstrooiing vanuit de nieuwe weg naar de foerageergebieden en vliegroutes te voorkomen. Het voorkomen van lichtverstrooiing wordt gedaan door zo min mogelijk te verlichten (middels aangepaste armaturen), grondwallen rondom de nieuwe weg aan te leggen en nieuwe beplanting te planten die als lichtbreker dient. In samenspraak met buurtbewoners worden voorgenoemde maatregelen momenteel in het concept-inrichtingsplan verwerkt. Het inrichtingsplan wordt in de volgende fase nog nader uitgewerkt. Het uiteindelijke inrichtingsplan zal door een ter zake kundige ecoloog worden getoetst en vrijgegeven.
Conclusie ecologisch onderzoek 2019
Er zijn geen steenuilen, rugstreeppadden of platte schijfhorens aanwezig in het plangebied en de directe omgeving. Negatieve effecten op deze soorten zijn daarom uitgesloten.
Er zijn geen essentiële functies van vleermuizen aanwezig op locatie van het toekomstige wegtracé. Wel zijn er gebiedsdelen, in de directe omgeving van het plangebied, die belangrijk zijn voor vleermuizen. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen wordt momenteel een inrichtingsplan opgesteld met daarin diverse maatregelen. Dit inrichtingsplan wordt in de volgende fase nader uitgewerkt en zal uiteindelijk door een ecoloog worden getoetst en vrijgegeven.
Weidevogelleefgebied
Het westelijke deel van het plangebied is door provincie Noord-Holland aangewezen als weidevogelleefgebied. Met de realisatie van de Derde ontsluitingsweg verdwijnt een deel van dit bestaande weidevogelleefgebied. Er zal compensatie voor het verlies aan weidevogelleefgebied plaatsvinden. De afname van (bestaand) weidevogelleefgebied en de mate waarin compensatie benodigd is, is weergegeven in de notitie "Compensatie weidevogelleefgebied" (d.d. 24 juli 2018)(Kenmerk N001-1226747WLI-V01), die is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Compensatie is mogelijk door een financiële bijdrage (die zal worden gebruikt voor natuurbeheer) of door het creëren van nieuw weidevogelleefgebied. De afname van het areaal (bestaand) weidevogelleefgebied betreft circa 2,5 hectare. In verband met de verkleining van het weidevogelleefgebied (van minder dan 5 hectare) wordt er financiële compensatie toegepast.
Door de beoogde ontwikkeling en realisatie van de Derde ontsluitingsweg treden (mogelijk) de volgende verstorende factoren dan wel effecten en verstoringen op:
Tijdelijke effecten en verstoring:
Permanente effecten en verstoring:
Soort specifieke effecten:
Op basis van de ecologisch onderzoeken wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een essentiële functie van het plangebied voor de aanwezige soorten, behoudens weidevogels. Gezien de niet essentiële functie van het plangebied voor de betreffende soorten, is er geen sprake van essentiële verstoringen en geen sprake van een belangrijke afname van leefgebied. De tijdelijke en permanente verstoringen zijn, indien toepassing wordt gegeven aan de zorgplicht en de benodigde maatregelen, aanvaardbaar. De beperkte afname van het weidevogelleefgebied kan financieel worden gecompenseerd, zoals aangegeven door de provincie.
Het uitgangspunt van zowel de voormalige Flora- en faunawet als de Wet natuurbescherming is dat geen schade aan soorten mag worden toegedaan, tenzij dit nadrukkelijk is toegestaan (het nee, tenzij principe). Centraal staat hierbij de zorgplicht, dat inhoudt dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Tijdens de werkzaamheden dient hierbij rekening te worden gehouden. Dit betekent dat in het kader van de zorgplicht een aantal aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, zowel voor beschermde soorten als voor onbeschermde soorten. Deze maatregelen dienen eventueel in een ecologisch werkprotocol te worden samengevat.
Ten aanzien van de aanwezige diersoorten, onder meer die in paragraaf 5.8.2.3 zijn benoemd, worden als gevolg van de werkzaamheden geen negatieve gevolgen verwacht, maar de soorten kunnen als gevolg van de werkzaamheden wel tijdelijk worden verstoord. Tijdens de werkzaamheden dient met alle soorten rekening te worden gehouden.
Elementen zorgplicht
In het kader van de zorgplicht zijn onder andere de volgende maatregelen noodzakelijk:
Maatregelen
In het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" zijn de (mitigerende) maatregelen, per soort en/of per effect, benoemd. Ook is in het MER aangegeven of er een ontheffing nodig is ten aanzien van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is een globale indicatie van te treffen maatregelen gegeven waarmee overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Deze maatregelen dienen, in het geval van een benodigde ontheffing, nader te worden uitgewerkt in een Projectplan c.q. activiteitenplan. De uitwerking van de maatregelen is afhankelijk van de nadere uitwerking van het plan. Door deze maatregelen te treffen is het aannemelijk dat een eventuele ontheffing kan worden verkregen.
Met de preventieve maatregelen is er naar verwachting geen Wnb-ontheffing benodigd.
In het geval dat een ontheffing niet nodig is vanuit de Wet natuurbescherming, geldt nog wel de zorgplicht. Op basis hiervan moet zo worden gehandeld, dat schade aan in het wild levende dieren en planten zo veel mogelijk wordt voorkomen of te niet wordt gedaan (artikel 1.11 Wnb).
De volgende mitigerende en preventieve maatregelen (in verband met de zorgplicht) zijn opgenomen in het MER:
Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Weidevogelleefgebied
De afname van het areaal (bestaand) weidevogelleefgebied betreft circa 2,5 hectare. In verband met de verkleining van het weidevogelleefgebied (van minder dan 5 hectare) wordt er financiële compensatie toegepast.
Gezien de niet essentiële functie van het plangebied voor de aanwezige soorten behoudens weidevogels en gezien de compensatie van weidevogelleefgebied, is er geen sprake van essentiële verstoringen en geen sprake van een belangrijke afname van leefgebied. De tijdelijke en permanente verstoringen van soorten zijn met de toepassing van de zorgplicht en de benodigde maatregelen aanvaardbaar. De beperkte afname van het weidevogelleefgebied wordt financieel gecompenseerd.
Het aspect ecologie vormt, met de toepassing van maatregelen en financiële compensatie, geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
Externe veiligheid gaat over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Om het transport van gevaarlijke stoffen te reguleren is het Basisnet opgezet en vastgesteld.
Het beleid en de regels voor inrichtingen (bedrijven) zijn afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het beleid en de regels voor transportmodaliteiten staan beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet (Rbn). Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Externe veiligheidsrisico's worden in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is. Het groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient bij een plan waarbij woningen dan wel (beperkt) kwetsbare objecten binnen een afstand van 200 meter de transportroute zijn gelegen het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico te worden beschouwd. Voor basisnet routes geeft de Regeling basisnet de transporthoeveelheden waarmee rekening moet worden gehouden en de plaatsgebonden risico contour.
De regelgeving ten aanzien van de aanleg en wijzigingen van landelijke wegen is vastgelegd in het basisnet en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten (hierna: Beleidsregels). De minister heeft bij publicatie andere overheden (zoals gemeentes) verzocht deze ook in vergelijkbare situaties toe te passen. Gemeentelijke wegen kunnen namelijk ook een bron zijn voor externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen. De bepaling van invloed van gemeentelijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen op ruimtelijke ontwikkelingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende rekenmethodiek Handleiding Risicoberekeningen Transportroutes (HART).
In het kader van de nieuwe Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam en het transport van gevaarlijke stoffen, is een externe veiligheid onderzoek verricht door het bureau Tauw. De notitie "Beoordeling externe veiligheid derde ontsluitingsweg Edam - Volendam" (d.d. 26 februari 2019)(Kenmerk N004-1226747XRE-V02-aqb-NL) is opgenomen als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan.
Uitgangspunten
Bij de beoordeling van de externe veiligheid situatie met betrekking tot het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De globale ligging van de nieuwe weg op de risicokaart is weergegeven op afbeelding 5.9.
Afbeelding 5.9: Risicokaart overzicht omgeving nieuwe weg, met LPG-tankstations. Paars: Te realiseren weg, rode stippellijn: buisleiding, geel: LPG-tankstation, rood: gasontvangststation, doorzichtig rood: 1 % effectafstand installatie (brand) (= invloedsgebied). Afbeelding uit notitie "Beoordeling externe veiligheid derde ontsluitingsweg Edam - Volendam" (Tauw).
Bepaling aantal gevaarlijke stoffen
Voor de schatting van het aantal transporten van gevaarlijke transporten zijn twee mogelijkheden:
Voor de digitale tellingen is een verzameling te vinden op de website van Rijkswaterstaat. Voor de omliggende wegen (N244 en N247) zijn echter nog nooit tellingen uitgevoerd. Hierdoor is het niet mogelijk deze input te gebruiken voor de toetsing aan de vuistregels.
De tweede optie is het schatten van het aantal transporten op basis van aanwezige risicovolle inrichtingen. Daartoe is uitgezocht welke gevaarlijke bedrijven aanwezig zijn in de directe omgeving van de nieuwe ontsluitingsweg. Op basis van de activiteiten die deze bedrijven verrichten is een inschatting gemaakt van het aantal te verwachten transporten op jaarbasis.
In de nabijheid van de nieuwe transportroute zijn zeven bedrijven met gevaarlijke stoffen aanwezig, waarvan vier bedrijven met een ammoniak koelinstallatie, twee LPG-tankstations en een gasontvangststation.
Voor bedrijven met een ammoniak koelinstallatie geldt dat er in de basis geen verlading plaatsvindt, omdat het een gesloten systeem is. De bijdrage aan transport van gevaarlijke stoffen voor deze bedrijven is verwaarloosbaar. Daarnaast valt ammoniak onder de stofcategorie GT3, waardoor de aanname (geen GT4/GT5 transport) nog steeds van toepassing is. Dit geldt ook voor een gasontvangststation, waarbij het om transport door buisleidingen gaat. Dit heeft geen invloed op het aantal transportbewegingen van gevaarlijke stoffen. Tot slot zijn er twee LPG-tankstations aanwezig, beide met een doorzet van 500-1000 m3, en met transport van gevaarlijke stoffen in de stofcategorie GF3 (brandbare gassen). Op basis van een standaard tankwagen levert een maximale doorzet van 1000 m3 per tankstation 70 transporten op per jaar. Voor het zuidelijke LPG-tankstation is het onwaarschijnlijk dat de transporten via de nieuwe route zullen rijden, maar als worst-case uitgangspunten worden deze toch meegenomen voor de beoordeling.
Het aantal transporten dat gebruikt zal worden voor de beoordeling bedraagt dus 140 GF3 per jaar.
Beoordeling plaatsgebonden risico
Omdat het maximale aantal verwachte GF3 transporten kleiner is dan 500 geldt dat er geen sprake is van een PR 10-6-contour (zie vuistregel 2 HART, paragraaf 1.2.3.1). Dit betekent automatisch dat er zich geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen bevinden binnen de PR 10-6-contour, en dat er geen belemmering is met betrekking tot het plaatsgebonden risico.
Hiermee wordt voldaan aan artikel 11 en 12 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.
Beoordeling groepsrisico
Bij de beoordeling van het groepsrisico wordt gekeken naar de oriëntatiewaarden. Er wordt getoets of er vanwege het transport van gevaarlijke stoffen sprake is van een risico dat uitkomt op 10% van de oriëntatiewaarde.
Voor de bepaling of er een significante stijging van het groepsrisico is (vanwege de omwonenden) wordt getoetst aan de vuistregels uit de Handleiding Risicoberekeningen Transportroutes (HART). Voor GF3 zijn drempelwaarden waarbij sprake is van een overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde, opgenomen in de HART. De drempelwaarde (in stoffenhoeveelheid) is afhankelijk van de afstand van de woningen/bebouwing tot as van de weg en van de personendichtheid bij de woningen/bebouwing.
Ten aanzien van de Derde ontsluitingsweg is het aantal GF3 transporten op maximaal 140 per jaar geschat en bedraagt de afstand tot het dichtstbij gelegen woongebied meer dan 100 meter. De dichtheid van het woongebied bedraagt op basis van de Handreiking verantwoording groepsrisico worst-case 70 personen/hectare (drukke woonwijk).
Een personendichtheid van 70 personen/hectare op een afstand van 100 meter van de weg, levert een drempelwaarde van 2.780 GF3 transporten op. Dit is aanzienlijk meer dan de 140 verwachte transporten per jaar. Hiermee kan gesteld worden dat het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft, en derhalve geen berekening van het groepsrisico uitgevoerd hoeft te worden.
Tevens is een verantwoording van het groepsrisico, op basis van artikel 7 en 8 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten, niet nodig.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Er is in het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam een archeologisch bureauonderzoek verricht, door het bureau Transect. Het bijbehorende rapport "Edam, derde ontsluitingsweg, Gemeente Edam-Volendam (NH), Archeologisch bureauonderzoek" (Transect-rapport 1045)(d.d. 2 november 2016) is opgenomen als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is middels de Wet op de archeologische monumentenzorg, en de wijziging van de Monumentenwet daarmee, in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De doelstelling van deze wet, alsmede de Monumentenwet, is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, waardoor aantasting van het bodemarchief wordt voorkomen. Inmiddels is, per 1 juli 2016, de Monumentenwet (1988) vervangen door de Erfgoedwet.
Verder wordt met de genoemde aanpassing van de Monumentenwet dan wel de Erfgoedwet bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planontwikkeling rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders zelf archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De genoemde Wet op de archeologische monumentenzorg (onderdeel van de Monumentenwet) legt de zorgplicht voor het archeologische erfgoed bij de gemeenten. De wet bepaalt, dat archeologie binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving, inmiddels de Erfgoedwet, is als volgt:
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie veel beleidsruimte om belangenafwegingen te maken.
Gemeentelijk beleid
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een Beleidsnota Archeologie opgesteld, die op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een archeologische beleidskaart, die per gebied aangeeft welke archeologische criteria van kracht zijn.
| Op de archeologische beleidskaart vallen de agrarische gebieden onder categorie 3 (ontgonnen veenweidegebied). Ter plaatse van het onderhavige plangebied is, op de beleidskaart, sprake van categorie 3. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 die dieper reiken dan 40 centimeter er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de weg geen archeologische waarden te verwachten of in het geding zijn. De beleidsregel is derhalve voor een deel van het bestemmingsplangebied opgenomen en is uitgewerkt in artikel 16 van de regels van dit bestemmingsplan, en is niet van toepassing op het gebied van de Derde ontsluitingsweg en daarmee de bestemming 'Verkeer'. |
Op een kaart uit circa 1860 (figuur 3 van het bureauonderzoek) is te zien dat er sinds de 17e eeuw weinig is veranderd in het gebied. Wel is de Blokgouw nu als weg en niet als watergang weergegeven. Rond 1955 (figuur 4 van het bureauonderzoek) is er nog steeds niets veranderd. In de 19e eeuw is er weinig veranderd. In de jaren 1970 beginnen Edam en Volendam zich uit te breiden in de richting van het plangebied. In de jaren 1990 wordt de N244 aangelegd en krijgen onderdelen van het plangebied en de omgeving hun huidige vorm (figuur 5 van het bureauonderzoek).
Op basis van het geraadpleegde historisch kaartmateriaal kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied (dan wel het tracé van de Derde ontsluitingsweg) geen sprake is geweest van historische bebouwing. Wel lopen er door en nabij het plangebied wat historische infrastructurele elementen: de Purmerdijk (ten westen van het plangebied), de Blokgouw (dwars door het plangebied) en de IJe met aanpalende dijk (ten noordoosten van het plangebied). Bij de aanleg van de bestaande wegen in het plangebied heeft mogelijk het nodige grondverzet plaatsgevonden, al dan niet in combinatie met ophoging van delen van het terrein. Dit is met name het geval ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan en ook bij de aansluiting van de N244 op de N247. Hier is in ieder geval een flink pakket grond (tot 4 meter +NAP) opgebracht. Verder zijn er geen aanwijzingen voor grootschalige bodemverstoringen binnen het plangebied.
Het plangebied ligt niet in een (beschermd) archeologisch monument en evenmin zijn er archeologische vondsten gedaan in het plangebied. Binnen 500 meter van het plangebied ligt één archeologisch monument van hoge archeologische waarde. Het betreft de historische binnenstad van Edam (AMK-nummer 14649). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de relevantie van dit AMK-terrein beperkt. Binnen 500 meter van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.
De archeologische verwachting voor het gebied beperkt zich voornamelijk tot sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze sporen van landgebruik worden verwacht in de top van het veen en in de afdekkende kleilaag en worden voornamelijk verwacht in de vorm van ploegsporen en slootvullingen. Ook kan in het toemaakdek dat in delen van het plangebied aanwezig is, stadsafval (aardewerk etc.) worden aangetroffen. Dit materiaal is van elders aangevoerd en duidt niet op bewoning ter plaatse. In het grootste deel van het plangebied is de verwachting voor sporen van landgebruik middelhoog. Alleen in het oostelijke deel van het plangebied, ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan is de (archeologische) verwachting laag volgens de gemeentelijke beleidskaart.
De archeologische verwachting voor de westelijke rand van het plangebied, ten westen van de weg N244 en dus net buiten het plangebied, is volgens de gemeentelijke beleidskaart hoog. Deze hoge verwachting betreft de Purmerdijk uit de 17e eeuw. De dijk zou met name inzicht kunnen verschaffen in de opbouw van dergelijke dijken. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de dijk bij de aanleg van de N244 is vergraven.
Het plangebied ligt grotendeels in een veenontginningsvlakte. Dit gebied heeft een lage tot middelhoge verwachting voor sporen van landgebruik (ploegsporen, slootvullingen) uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze resten worden vanaf het maaiveld verwacht. Bij de aanleg van de Derde ontsluitingsweg worden deze waarden mogelijk bedreigd: enerzijds door ontgraving anderzijds door verdrukking en deformatie.
De Purmerdijk ten westen van het plangebied heeft in principe een hoge archeologische en cultuurhistorische waarde, omdat onderzoek naar deze dijk inzicht kan verschaffen in de opbouw en constructie van dergelijke dijklichamen. Echter zullen er ter plaatse van het dijklichaam geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden.
Door de voorgenomen werkzaamheden worden mogelijk sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bedreigd. De archeologische waarde van deze resten is tamelijk beperkt, voornamelijk omdat het laatmiddeleeuwse cultuurlandschap in grote delen van Waterland nog aanwezig is. Verder onderzoek naar deze resten is volgens het bureau Transect dan ook niet nodig.
Volgens het bureau Transect kan, ten aanzien van de archeologische waarden, het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd vrij worden gegeven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Het archeologisch bureauonderzoek (d.d. 2 november 2016) is opgenomen als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan.
Er is in het plangebied geen sprake (geweest) van historische bebouwing. Er hoeven vanwege het plan geen objecten met historische waarde te worden verwijderd. Het historisch infrastructurele element de Blokgouw, liggend in/door het plangebied, wordt door het plan niet in betekende mate aangetast. Het pad Blokgouw wordt weliswaar doorsneden door de nieuwe weg, maar de route over dit pad wordt middels een oversteek in stand gelaten.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie zijn geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
In het kader van de planvorming voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is aan de hand van de Wet milieubeheer (Wm) een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd en door Tauw B.V. een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
In paragraaf 1.4.2 van deze Toelichting is reeds toegelicht waarom een milieueffectrapportage is uitgevoerd en de m.e.r.-procedure van toepassing is.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) met bijbehorend milieueffectrapport (MER) dient overeenkomstig de Wet milieubeheer te worden gekoppeld aan het (ontwerp-)besluit/plan waar het bij hoort, in dit geval het ontwerp-besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Met het MER kan vervolgens een besluit over het bestemmingsplan worden genomen waarbij de milieugevolgen volwaardig zijn meegewogen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het MER met het ontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. Het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is uitgebracht op 9 september 2019. De Commissie m.e.r. is van mening dat het MER voldoende informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", waarin het milieubelang volwaardig meegewogen wordt.
Het Toetsingsadvies MER "Aanleg derde ontsluitingsweg gemeente Edam-Volendam - Toetsingsadvies over het milieueffectrapport" (d.d. 9 september 2019)(projectnummer 3413) is als bijlage 16 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Bij de planvorming en bij het uitwerken van het ontwerp dient met de uitkomsten van de milieueffectrapportage rekening te worden gehouden. Binnen de ruimtelijke ordening wordt rekening gehouden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Eén van de instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan het milieubelang binnen de besluitvorming van ruimtelijke ingrepen is het instrument 'milieueffectrapportage', kortweg m.e.r. Bij de m.e.r. (de procedure) wordt onderzoek verricht naar, dan wel inzicht gegeven in, de (milieu)effecten van het plan/project/besluit en diens alternatieven. Daarbij wordt een milieueffectrapport (MER) opgesteld, met daarin onder meer de resultaten van het milieuonderzoek. Het milieuonderzoek en het milieueffectrapport (als onderdelen van de milieueffectrapportage) brengen de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Zo kan het bevoegd gezag dat het besluit neemt de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken.
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de resultaten van de milieueffectrapportage. Het MER (het rapport) is bij het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd in het kader van de terinzagelegging op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het milieueffectrapport (MER) Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam bestaat uit twee delen, een deel A en een deel B. Het algemene deel is deel A, en bevat alle relevante informatie die in het kader van de m.e.r.-procedure nodig is voor een vanuit milieuoogpunt goed onderbouwd besluit. Deel B van het MER gaat gedetailleerd in op het uitgevoerde milieuonderzoek.
Deel B van het MER beschrijft de effecten van de alternatieven per milieuaspect. Per milieuaspect is in beeld gebracht wat de huidige situatie en autonome ontwikkeling (dan wel de referentiesituatie) is, welk beoordelingskader is gehanteerd, welke effecten optreden bij de alternatieven en een overzicht van mitigerende- en compenserende maatregelen.
Er is door de gemeente Edam-Volendam gekozen om voor het plan/project Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren. In 2006 is de gemeente gestart met de m.e.r.-procedure. In dat jaar heeft de Startnotitie ter inzage gelegen en heeft de Commissie voor de m.e.r. een richtlijnenadvies gegeven. Dit was nog onder de oude wet- en regelgeving (inzake de m.e.r.).
In verband met wijzigingen ten opzichte van de Startnotitie is in het najaar 2017 wederom de voorbereiding van een milieueffectrapport bekend gemaakt en heeft het voornemen ter inzage gelegen.
Het plan/project de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam valt niet onder een categorie van activiteiten in (de Bijlage van) het Besluit milieueffectrapportage. Om die reden er is geen juridische noodzaak om een m.e.r.-procedure te doorlopen, een milieueffectrapport (MER) op te stellen of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te maken. Er is voor onderhavig plan sprake van een vrijwillige m.e.r.-procedure. Aangezien een m.e.r.-procedure in gang is gezet gelden wel de formele stappen, zoals neergelegd in de Wet milieubeheer, voor het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Dit betekent onder meer dat het MER aan de Commissie voor de m.e.r. wordt voorgelegd voor een toetsingsadvies; dit gebeurt bij het in procedure brengen van het ontwerp-bestemmingsplan. Het advies van de Commissie m.e.r. wordt meegewogen in het besluit over het bestemmingsplan, en kan tot (kleine) wijzigingen in het bestemmingsplan leiden.
Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het Toetsingsadvies MER "Aanleg derde ontsluitingsweg gemeente Edam-Volendam - Toetsingsadvies over het milieueffectrapport" (d.d. 9 september 2019)(projectnummer 3413) is als bijlage 16 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijze over het MER (en de zienswijzen over het bestemmingsplan), wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan. De zienswijze over het MER gaf geen aanleiding om het MER en/of het bestemmingsplan aan te passen, behoudens het verwerken van de resultaten van het geactualiseerd ecologisch onderzoek in het bestemmingsplan.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het MER met het ontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. Het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is uitgebracht op 9 september 2019. De Commissie m.e.r. is van mening dat het MER voldoende informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", waarin het milieubelang volwaardig meegewogen wordt.
Het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage gaf geen aanleiding om het MER aan te passen. De twee aanbevelingen van de Commissie m.e.r. om het ecologisch veldonderzoek en stikstofdepositie-onderzoek (c.q. de AERIUS-berekening) te actualiseren zijn uitgevoerd, en de onderzoeksresultaten zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. Ten aanzien van de aanbeveling om de verkeersveiligheid van de kruising van het pad Blokgouw en de Derde ontsluitingsweg in acht te nemen, wordt opgemerkt dat er in het wegontwerp en het bestemmingsplan (in de bestemming 'Verkeer') reeds rekening is gehouden met het op een verkeersveilige manier oversteken van de nieuwe weg ter plaatse van de Blokgouw. De gemeente zal na realisatie de kruising monitoren en indien nodig aanvullende maatregelen nemen. De drie aandachtspunten van de Commissie m.e.r. zijn dus in acht genomen.
Voor de gemeentelijke reactie op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. wordt tevens verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Achtergrond milieueffectrapport (MER)
In 2006 en 2007 is reeds gewerkt aan een MER voor de Derde ontsluitingsweg. In 2016 is besloten een nieuw MER op te stellen. In 2016 heeft de gemeente opnieuw een nut- en noodzaak onderzoek uitgevoerd naar de Derde ontsluitingsweg. In dit verkeersonderzoek is aangetoond dat in de huidige en toekomstige situatie (2030) de capaciteit van de wegen binnen Edam-Volendam niet toereikend is voor de hoeveelheid verkeer en dat onaanvaardbare knelpunten ontstaan. Hoewel een nieuwe ontsluitingsweg een oplossing biedt voor de verkeersknelpunten in de huidige en toekomstige situatie (2030), zijn voor het oplossen van die knelpunten ook aanvullende maatregelen op het bestaande wegennet noodzakelijk. Naast een nieuwe ontsluitingsweg is in het MER daarnaast ook onderzocht of alleen kan worden volstaan met aanpassingen aan het bestaande wegennet, het zogenaamde nulplus-alternatief.
Hoewel het opstellen van een MER voor de aanleg van deze Derde ontsluitingsweg niet onder de milieueffectrapportage (m.e.r.) (beoordelings)-plicht valt, doorloopt de gemeente vrijwillig een m.e.r.-procedure. De m.e.r.-procedure biedt de mogelijkheid om vroegtijdig in het planproces zorgvuldige keuzes te maken in gevoelige milieu-gerelateerde vraagstukken zoals landschappelijke inpassing, lokale geluidsbelasting en luchtkwaliteit.
Probleemanalyse
De hoofdwegenstructuur van Edam-Volendam loopt tegen haar grenzen aan. De verkeersaantallen zijn tot op heden flink gegroeid. Het bestaande wegennet kan niet veel extra verkeer meer verwerken. Daardoor ontstaan problemen met de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.
De wegvakken zelf hebben voldoende capaciteit om de hoeveelheid verkeer in de huidige situatie en de toename van het verkeer in 2030 op te vangen. De afwikkelingsknelpunten ontstaan, zoals gebruikelijk op het wegennet binnen de bebouwde kom, op de kruispunten. Wel leidt de stijging van de intensiteiten op de wegvakken tot veiligheidsknelpunten voor het fietsverkeer (de fietsvoorzieningen voldoen niet bij de verwachte intensiteiten van het autoverkeer) en tot oversteekproblemen.
De toename van verkeer leidt er ook toe dat het op de kruispunten drukker wordt. Op de volgende kruispunten ontstaan in 2030 knelpunten:
De kruispunten op de Julianaweg, de Singelweg en de N247 hebben onvoldoende capaciteit om het verkeersaanbod in de toekomst goed te kunnen verwerken. De Julianaweg en de Singelweg bieden bovendien onvoldoende veiligheid voor fietsverkeer.
In de referentiesituatie (2030) wordt het op veel wegvakken drukker, waardoor de veiligheid voor de wegvakken met fietsstroken afneemt en waardoor de oversteekbaarheid afneemt. Dit is met name bij de volgende wegvakken een probleem:
De toename van de drukte heeft ook gevolgen voor het openbaar vervoer. Lijnbussen ondervinden in de referentiesituatie daarom ook meer vertragingen door afwikkelingsproblemen van het gemotoriseerde verkeer.
Doelstelling
De gemeente wil met de Derde ontsluitingsweg een robuuste verkeersstructuur voor de kernen Edam en Volendam realiseren, om daarmee knelpunten op het gebied van verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid op te lossen en te voorkomen.
Onderzochte alternatieven en referentiesituatie
In het MER zijn de effecten van de Derde ontsluitingsweg (in twee alternatieven) en het Nulplus-alternatief onderzocht en vergeleken met de referentiesituatie.
Van de Derde ontsluitingsweg zijn twee situaties onderzocht, namelijk de weg met ligging op maaiveldniveau (alternatief 1a) en een halfverdiepte ligging van de weg (alternatief 1b). Het nulplus-alternatief betreft enkel maatregelen aan het bestaand wegennet zonder de toevoeging van een Derde ontsluitingsweg.
Het alternatief van de Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau (alternatief 1a) is als voorkeursalternatief in dit bestemmingsplan opgenomen.
| In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. De verliestijden voor alle verkeersdeelnemers zijn korter bij een rotonde, terwijl een VRI meer flexibiliteit biedt om hogere intensiteiten dan de prognose op te vangen. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI. |
De referentiesituatie is de situatie in 2030, waarbij de voorgestelde maatregelen om de verkeerssituatie en leefbaarheid binnen de gemeente Edam-Volendam te verbeteren niet worden genomen, maar de overige vastgestelde ontwikkelingen wel worden gerealiseerd. Belangrijke autonome ontwikkelingen betreffen de woningbouwontwikkelingen Broeckgouw en Lange Weeren en de verdubbeling van de N244.
Afbeelding 6.3A: MER Alternatief 1: Derde ontsluitingsweg
Afbeelding 6.3B: MER Alternatief 2: Nulplus-alternatief
Effecten van de alternatieven
In het MER zijn, op basis van een waarderingsschaal, scores aan de effecten van de alternatieven gegeven. Met de waarderingssystematiek zijn de verschillende kwalitatieve en kwantitatieve effecten van de alternatieven beoordeeld, en (op een kwalitatieve wijze) te vergelijken.
De effecten van de alternatieven Derde ontsluitingsweg en het nulplus-alternatief verschillen voor de meeste onderzochte aspecten, maar niet of nauwelijks voor de aspecten externe veiligheid, licht en archeologie.
De Derde ontsluitingsweg scoort ten opzichte van het nulplus-alternatief gunstiger op de aspecten verkeer, luchtkwaliteit en sociale aspecten. Het nulplus-alternatief scoort daarentegen gunstiger op de aspecten geluid, natuur, landschap, cultuurhistorie, water en bodem. Bij de Derde ontsluitingsweg is sprake verlies van weidevogelleefgebied en verstoring van weidevogels.
Een verdiepte ligging van de Derde ontsluitingsweg leidt tot een beperkt minder ongunstige score op de aspecten geluid en landschap ten opzichte van een Derde ontsluitingsweg op maaiveld. Het verdiept aanleggen scoort daarentegen minder gunstig op het aspect grondwater ten opzichte van de weg op maaiveld.
Hierna zijn de effecten samengevat.
Verkeer en vervoer
De Derde ontsluitingsweg leidt tot een verlaging van de verkeersintensiteiten op de hoofdroutes binnen Edam-Volendam in 2030 (het referentiejaar). Specifiek op de wegen Singelweg, Jupiterlaan, Dijkgraaf de Ruiterlaan en Julianaweg nemen de intensiteiten in totaal (gecombineerd) met 19% af. Een lagere intensiteit heeft positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, doorstroming en leefbaarheid op en langs de weg. Bij het nulplus-alternatief blijven de intensiteiten op de hoofdroutes gelijk aan de referentiesituatie. De autonome groei van het autoverkeer wordt daarmee dus opgevangen op het bestaande wegennet.
Alle onderzochte alternatieven leiden tot verbetering van de afwikkeling op de kruispunten binnen Edam-Volendam. Bij de Derde ontsluitingsweg komt dat met name doordat het minder druk wordt op de kruispunten waar zich problemen voordoen. In het nulplus-alternatief wijzigen de intensiteiten niet, maar worden de kruispunten aangepakt waardoor de afwikkeling van het verkeer verbetert. Daarmee lossen alle alternatieven de knelpunten grotendeels op. In het nulplus-alternatief resteren echter drie knelpunten, namelijk op de kruispunten Julianaweg - Populierenlaan - Zeestraat, N247 - Singelweg en N247 - Zeddeweg.
In het alternatief Derde ontsluitingsweg resteren twee knelpunten op de kruispunten N247 - Singelweg en N247 - Zeddeweg. Het knelpunt op het kruispunt Julianaweg - Populierenlaan - Zeestraat verbetert wel met de Derde ontsluitingsweg.
Vanuit robuustheid van de alternatieven is er tevens gekeken naar het effect / probleemoplossend vermogen van de alternatieven bij een verkeerstoename of verkeersafname van 20% ten opzichte van de uitgangspunten in het verkeersmodel voor het referentiejaar 2030. Daarbij blijkt dat het alternatief Derde ontsluitingsweg het extra verkeer beter kan opvangen dan het nulplus-alternatief; het aantal knelpunten op kruispunten neemt toe bij het nulplus-alternatief. Bij een verkeersafname van 20% ten opzichte van de uitgangspunten voor het referentiejaar blijkt dat een aantal maatregelen (Singelweg - Dijkgraaf Poschlaan-west (fietspad) en de rotonde Kathammerzeedijk - Heideweg (turborotonde)) niet noodzakelijk zijn. De gevolgen van een niet robuuste wegenstructuur zijn echter groter bij een grotere toename dan bij een kleinere toename van de verkeersintensiteiten. Met andere woorden: een vastlopend verkeerssysteem is problematischer dan aanpassingen aan een kruispunt die nog niet strikt noodzakelijk blijken te zijn.
Geluid
De Derde ontsluitingsweg leidt door een afname van de verkeersaantallen tot een waarneembare afname van de geluidsbelasting langs de bestaande twee ontsluitingswegen van Edam-Volendam. Het verkeer op de nieuwe weg leidt echter wel tot een waarneembare toename van de geluidsbelasting bij de woningen in delen van de wijken Edam-West en Blokgouw die zijn gelegen aan de noord- en zuidkant van de Derde ontsluitingsweg. Ook langs de Dijkgraaf Poschlaan is met de Derde ontsluitingsweg een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten doordat meer verkeer gebruik maakt van deze routes. Langs de Julianaweg zijn met de Derde ontsluitingsweg geen waarneembare veranderingen/afnames in de geluidsbelasting te verwachten. (Waarneembare veranderingen in de geluidsbelasting betreffen veranderingen van meer dan 1,5 dB).
Het verdiept aanleggen van de Derde ontsluitingsweg leidt tot beperkt lagere waarneembare geluidstoenames op de aangrenzende woningen.
Globaal gezien is het aantal woningen met een waarneembare geluidstoename bij de Derde ontsluitingsweg (op maaiveld en verdiept) groter dan in de referentiesituatie. Het nulplus-alternatief leidt niet tot andere intensiteiten op de wegen ten opzichte van de referentiesituatie, waardoor het aantal woningen met een waarneembare geluidstoename niet hoger is dan in de referentiesituatie.
Luchtkwaliteit
Het alternatief Derde ontsluitingsweg leidt ten opzichte van de referentiesituatie tot meer woningen waar sprake is van afname van stikstofdioxide dan in het nulplus-alternatief. Het verdiept aanleggen van de weg biedt geen meerwaarde en leidt tot hetzelfde effect als de weg op maaiveld. Bij het nulplus-alternatief blijft de luchtkwaliteit gelijk aan de referentiesituatie, omdat de verkeersintensiteiten niet wijzigen.
Natuur
Het nulplus-alternatief heeft geen effecten op natuur. De Derde ontsluitingsweg heeft negatieve effecten op soorten en weidevogelleefgebied. De Derde ontsluitingsweg scoort vooral slecht op het onderdeel oppervlakteverlies en versnippering en verstoring van weidevogelleefgebied. Verder is versnippering van leefgebied van soorten, en verstoring van beschermde soorten, als gevolg van de nieuwe weg, een negatief effect. Ter compensatie van oppervlakteverlies, verstoring en versnippering van het weidevogelleefgebied dient de gemeente bij het alternatief Derde ontsluitingsweg nieuw leefgebied te creëren dan wel financieel te compenseren.
Landschap en cultuurhistorie
De Derde ontsluitingsweg scoort op het aspect landschap en cultuurhistorie negatief. Dit wordt met name veroorzaakt door de doorsnijding van het historische open landschap en de (visuele) barrièrewerking. Het gedeeltelijk verdiept aanleggen van de weg beperkt de negatieve effecten op de beleving van landschap, doordat de weg voor een deel minder zichtbaar is vanuit de omgeving en er minder sprake is van een visuele barrière. Door landschappelijke inpassing kunnen de effecten worden verzacht. Het nulplus-alternatief scoort negatief op het criterium beleving van het landschap. Dit komt doordat met name bij de Julianaweg bomen worden gekapt om het gewenste wegprofiel mogelijk te maken.
Bodem
De Derde ontsluitingsweg heeft een beperkt negatief effect op de bodemkwaliteit vanwege emissies van het autoverkeer. Verder heeft de Derde ontsluitingsweg een negatief effect op de draagkracht van de bodem, omdat het plangebied in een zettingsgevoelig gebied (veenbodemgebied) ligt. Bij de realisatie van de weg kan het effect met de benodigde technische maatregelen beperkt blijven. Het nulplus-alternatief heeft geen relevante effecten op het aspect bodem. Er vinden bij het nulplus-alternatief slechts beperkte graafwerkzaamheden plaats en er is geen sprake van een verandering in de drukbelasting.
Grondwater
Het nulplus-alternatief heeft geen (relevante) effecten op het grondwater. De Derde ontsluitingsweg leidt wel tot een licht negatief effect op grondwaterstromingen en -standen, kwel en infiltratie en grondwaterkwaliteit. Er is geen duidelijk onderscheid tussen het verdiept of op maaiveld aanleggen van de weg voor het aspect grondwater.
Oppervlaktewater
Het nulplus-alternatief heeft geen (relevante) effecten op het oppervlaktewater. De Derde ontsluitingsweg leidt wel tot een licht negatief effect op waterlopen en watersysteem en de oppervlaktewaterkwaliteit. Er is geen onderscheid tussen het verdiept of op maaiveld aanleggen van de weg voor het aspect oppervlaktewater.
Mede op basis van het MER is een voorkeursalternatief gekozen. Het voorkeursalternatief betreft alternatief 1a Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau. De gemeente treft diverse maatregelen om de in het MER aangegeven negatieve effecten van dit alternatief te beperken.
De Derde ontsluitingsweg, als voorkeursalternatief, is opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" ofwel wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
| In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. De verliestijden voor alle verkeersdeelnemers zijn korter bij een rotonde, terwijl een VRI meer flexibiliteit biedt om hogere intensiteiten dan de prognose op te vangen. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI. |
De voorkeur voor de Derde ontsluitingsweg is ontstaan op basis van de sterkere verbetering van de bereikbaarheid, verkeersafwikkeling en leefbaarheid door de Derde ontsluitingsweg ten opzichte van het Nulplus-alternatief.
Het is mogelijk om het verwachte verkeersaanbod met het Nulplus-alternatief over het wegennet van Edam-Volendam af te wikkelen. Met aanpassingen aan kruispunten, fietsvoorzieningen en wegvakken ontstaat hierbij ook een technisch acceptabele verkeerssituatie. De oplossing die op die manier ontstaat is echter niet gewenst en robuust. De doorgaande wegen door de kernen krijgen meer verkeersruimte (ten koste van bijvoorbeeld bomen en parkeerruimte) en krijgen meer gemotoriseerd verkeer te verwerken, met alle gevolgen voor de leefbaarheid. Ook blijft het verkeerssysteem van Edam-Volendam, voor auto en openbaar vervoer, op die manier kwetsbaar voor verstoringen en opvang van pieken in het verkeersaanbod bij bijvoorbeeld wegwerkzaamheden of calamiteiten.
Kortom, de bestaande knelpunten worden in het Nulplus-alternatief niet of niet geheel opgelost of zelfs versterkt door toename van verkeersintensiteiten. Bij het Nulplus-alternatief moet de ruimtelijke structuur bij de Julianaweg, in een beperkt beschikbare ruimte, worden aangepast. Dat is niet wenselijk, zeker als de verkeersrobuustheid daarbij niet zeker is.
De Derde ontsluitingsweg, in combinatie met verkeersmaatregelen op de Dijkgraaf Poschlaan (als onderdeel van het alternatief Derde ontsluitingsweg), biedt een robuuste oplossing voor de verkeersgroei/-druk en verkeersknelpunten ofwel voor het verwerken van het verkeersaanbod.
Met de Derde ontsluitingsweg worden Edam en Volendam voorzien van een extra centraal gelegen ontsluitingsweg, waardoor het verkeer zich beter kan verdelen over het verkeersnetwerk van Edam-Volendam. De extra weg voor Edam-Volendam zorgt er voor dat er verkeersruimte is voor binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook zorgt de extra weg ervoor dat er meer calamiteitenroutes zijn. Tevens worden door de Derde ontsluitingsweg bijvoorbeeld de Singelweg en Julianaweg ontlast; dit komt de bereikbaarheid van de centra van respectievelijk Edam en Volendam ten goede. Daarnaast komt de betere verdeling van het verkeer, bij het alternatief de Derde ontsluitingsweg, over het algemeen de leefbaarheid ten goede.
Bij (20%) meer verkeer kan de Derde ontsluitingsweg het extra verkeer veel beter opvangen dan het Nulplus-alternatief, omdat het aantal knelpunten op kruispunten toeneemt bij het Nulplus-alternatief. De Derde ontsluitingsweg heeft een groter probleemoplossend vermogen en is dus robuuster, ook voor de lange termijn.
Met de Derde ontsluitingsweg zijn er meer mogelijkheden om in de toekomst het verkeersnetwerk nog verkeersveiliger te maken en de verkeersstromen vanwege nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen te kunnen verwerken.
Met het Nulplus-alternatief is er sprake van een niet robuuste wegenstructuur, en is er het risico op een vastlopend verkeerssysteem. Met het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er wel sprake van een robuuste wegenstructuur.
Het alternatief de Derde ontsluitingsweg zorgt voor een betere oplossing voor de verkeersproblematiek, en is robuuster en toekomstgerichter. Tevens biedt het alternatief de Derde ontsluitingsweg meer mogelijkheden ten aanzien van (een nadere) verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid, en ten aanzien van nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen. Derhalve is de Derde ontsluitingsweg het voorkeursalternatief.
Maatregelen
Bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg worden een aantal (aanvullende) maatregelen doorgevoerd. Een aantal van de voorgestelde maatregelen in het MER zijn al opgenomen in de planvorming of het ontwerp van de weg.
Gedurende het opstellen van het MER en het uitvoeren van de onderzoeken, werd duidelijk dat het alternatief de Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau de voorkeur heeft boven het Nulplus-alternatief. Voor beide alternatieven zijn in het MER maatregelen geformuleerd. In dit bestemmingsplan worden de toegepaste en toe te passen maatregelen voor bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg beschouwd.
De Derde ontsluitingsweg op zich is ook te beschouwen als een maatregel, en er kan dan ook worden gesproken van aanvullende maatregelen en van mitigerende maatregelen in verband met de effecten van(wege) de weg. Bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg worden een aantal (aanvullende) maatregelen doorgevoerd. Een aantal van de voorgestelde maatregelen in het MER zijn al opgenomen in de planvorming of het ontwerp van de weg.
Overzicht toegepaste maatregelen MER bij Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Maatregelen onderdeel Verkeer en Vervoer
Ten behoeve van de verkeersveiligheid zullen langs de Populierenlaan en de Julianaweg-zuid fietspaden worden aangelegd. De aanleg van deze fietspaden wordt meegenomen bij de reconstructie van de Julianaweg.
Ten behoeve van de robuustheid van de verkeersstructuur wordt indien nodig langs de Dijkgraaf Poschlaan-oost een vrijliggend fietspad aangelegd, en wordt indien nodig op het kruispunt Dijkgraaf Poschlaan – Bootsloot een met verkeerslichten geregeld kruispunt gerealiseerd (indien de rotonde niet voldoet).
Maatregelen onderdeel Geluid
Om de geluidsbelasting als gevolg van de Derde ontsluitingsweg te beperken, zal er geluidsreducerend asfalt worden toegepast op de nieuwe weg en op een deel van de Dijkgraaf Poschlaan.
Het aanbrengen van de aardenwallen en de (lage) beplanting (in het nieuwe coulissen-landschap) langs het oostelijke deel van de weg, is ook gunstig voor de geluidsbelasting en de eventuele lichthinder.
Maatregelen onderdeel Sociale aspecten
In het kader van het voorkomen en/of verkleinen van barrièrewerking voor langzaam verkeer (tussen Edam en Volendam) wordt het recreatiepad Blokgouw in stand gehouden en wordt een fietspad langs de nieuwe weg gerealiseerd.
Maatregelen onderdeel Natuur
De maatregelen in het kader van de flora en fauna (soorten) staan beschreven in paragraaf 5.8.2.5 van dit bestemmingsplan.
In het kader van de aantasting van het bestaande weidevogelleefgebied door de nieuwe weg, vindt in het plangebied in principe compensatie plaats door het creëren van weidevogelleefgebied in het oostelijke deel van het plangebied. Eventueel kan het verlies aan weidevogelleefgebied financieel worden gecompenseerd.
Maatregelen onderdeel Landschap
Het ontwerp van de landschappelijke inpassing van de Derde ontsluitingsweg is in overleg met omwonenden tot stand gekomen. Langs de nieuwe weg zullen aan weerszijden aardenwallen van circa 1 meter hoog worden aangelegd. Tevens zal langs de weg lage beplanting wordt aangebracht. Bij het nieuwe fietspad langs de weg wordt dynamische verlichting toegepast. Er zal langs het oostelijke deel van de weg deels een coulissen-landschap worden gecreëerd. Met deze (ontwerp)maatregelen is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Maatregelen onderdeel Bodem
Het effect van verwaaiing en afspoeling van vervuilende stoffen vanwege voertuigen, zal worden verminderd door de toepassing van ZOAB. Het ZOAB, als type asfaltverharding, wordt tevens toegepast in het kader van geluidsreductie. Het aanbrengen van beplanting is tevens gunstig om verwaaiing van vervuilende stoffen tegen te gaan. Door de afwatering via de berm komen vervuilende stoffen niet (of in mindere mate) in het oppervlaktewater en grondwater terecht. De berm kan worden gezuiverd.
Het risico van bodemdaling en bodemdraagkracht gerelateerde effecten wordt beperkt door het uitvoeren van geotechnisch vooronderzoek, en de toepassing van de best passende grondsoort en een goede voorbelasting.
Maatregelen onderdeel Water
In het kader van de toevoeging van verhard oppervlak en de demping van bestaande sloten, worden nieuwe sloten aangelegd. Hiermee wordt ruim voldoen watercompensatie en waterberging gerealiseerd. Langs de gehele nieuwe weg wordt aan weerszijden een stelsel van sloten aangelegd, waarbij de sloten met elkaar verbonden worden met duikers.
Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt afwatering van de weg via een zuiverende berm toegepast, waarbij het water via lijngoten wordt afgevoerd naar de naastliggende sloten. Door de (lijn)afwatering via de berm komen vervuilende stoffen niet (of in mindere mate) in het oppervlaktewater en grondwater terecht. De berm kan worden gezuiverd.
Maatregelen onderdelen Luchtkwaliteit, Externe veiligheid en Archeologie
Geen maatregelen nodig.
Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarin zijn de regels voor een belangrijk deel gestandaardiseerd.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig de SVBP 2012 gedigitaliseerd opgesteld. Het bestemmingsplan wordt elektronisch/digitaal beschikbaar gesteld op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Gezien de duidelijke voorgestane ontwikkeling, de bestaande objecten en de feitelijke aanwezige situatie in de overige delen van het plangebied, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden. Daardoor biedt het bestemmingsplan tevens de nodige rechtszekerheid voor omwonenden/belanghebbenden.
Op de Verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de Verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Opbouw van het bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Toelichting en de Regels. Hierbij geven de Regels de juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer. Hieronder worden deze onderdelen van het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" beschreven.
De Regels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, ondergebracht in vier hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen, en wordt een algemene toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan, die wordt gegeven met de Regels en de Verbeelding tezamen.
Op de Verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Naast deze (enkel-)bestemmingen kan er ook een dubbelbestemming worden gegeven; dit betreft een bestemming die als het ware over de enkelbestemmingen heen zal worden gelegd (vandaar de naam dubbelbestemming).
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen juridische betekenis indien in de Regels aan de desbetreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Het kunnen aanduidingen zijn die nadere aanwijzingen geven over de toegestane functies, over maten of over de soort bebouwing.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen hierbij centraal staan. Dit zijn:
Als een bestemmingsplan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de belangrijkste vereisten volgens de wet.
Via een bestemmingsplan worden bestemmingen aan gronden gegeven waarmee bepaalde functies worden toegestaan. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de bestemming en de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het 'bouwen') en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet (2016), de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Bouwbesluit 2012, de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Edam-Volendam en de gemeentelijke Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.
Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Op de Verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 'enkelbestemmingen' en 'dubbelbestemmingen'.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
Op de Verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals functieaanduidingen en bouwvlakken. Via de bijhorende regels in de Regels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.
Ten aanzien van de Verbeelding is een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend. Het 'gml-bestand' bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen gelden. Een afgeleide van dat gml-bestand is bijvoorbeeld een pdf-bestand of een papieren kaart. Bij twijfel over een pdf-bestand of een papieren versie van de Verbeelding/plankaart geeft de gml de juridische doorslag.
De Toelichting wordt opgesteld op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de Toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere onderbouwing dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en beheergericht voor een ander deel). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek naar de uitvoerbaarheid, voor zover nodig, en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig).
Een Toelichting moet, voor zover een beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
Via de Toelichting wordt inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (namelijk goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid). In de Toelichting staat centraal waarom de functies als opgenomen op de Verbeelding/plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden zoals aangegeven, en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting
Bij de Toelichting zijn Bijlagen opgenomen, zoals bijvoorbeeld onderzoeksrapporten en het MER. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de Toelichting.
Algemene beleidsdocumenten behoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als Bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan.
De Regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
In de hierna volgende paragrafen 7.2, 7.3, 7.4 en 7.5 wordt ingegaan op de inhoud van de Regels, per hoofdstuk, van het onderhavige bestemmingsplan.
De Bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling, voor zover mogelijk en relevant. De bestemmingsregels bevatten voor elke bestemming een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en bevatten indien nodig specifieke gebruiksregels, regels voor het afwijken van de gebruiksregels en regels voor vergunningsplichtige werkzaamheden.
De Algemene regels omvatten nadere regels en mogelijkheden.
Bijlagen bij de Regels
Bij de Regels zijn Bijlagen opgenomen, namelijk twee dwarsprofielen van de Derde ontsluitingsweg. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de Regels.
In Hoofdstuk 1 van de Regels worden begrippen verklaard die worden gebruikt in de Regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Vervolgens is in artikel 2 'Wijze van meten' bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In het Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. De regels in verband met de bestemmingen kennen een enigszins verschillende opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Elk artikel voor de enkelbestemmingen kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn de bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen eventuele specifieke gebruiksregels en eventuele afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot het gebruik. Ook is, indien noodzakelijk, een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
In het plangebied bevindt zich één agrarisch bedrijf, met daarbij een later gebouwde bedrijfswoning, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 7. Hiervoor is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied Edam-Volendam (1994) c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was het agrarisch bedrijf reeds opgenomen, maar de bedrijfswoning niet. De bedrijfswoning is opgenomen in de nieuwe bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met een functieaanduiding. Voor de aanwezige bebouwing zijn passende bouwvlakken en bouwhoogtes opgenomen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in het onderhavige bestemmingsplan.
Het agrarisch bedrijf ter plaatse betreft een veehouderij en een bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering; de planregels zijn hier op toegespitst. In verband met het weidevogelleefgebied in de omgeving is een akkerbouwbedrijf uitgesloten. Aangezien bij het agrarisch bedrijf ook sprake is van een paardenhouderij, is de functieaanduiding 'paardenhouderij' opgenomen op/in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Evenals in andere agrarische gebieden in de gemeente zijn een paardenfokkerij en manege uitgesloten.
Voor de bedrijfswoning zijn gebruiksmogelijkheden toegevoegd, namelijk de in de gemeente gebruikelijke regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bed & breakfast.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde
Het grootste deel van het onderhavige plangebied is een agrarisch gebied en/of betreffen gronden met een agrarische functie. Het gaat hoofdzakelijk om weilanden. Het landschap met de weilanden is kenmerkend, en betreft een zeer open landschap. De agrarische gronden dan wel de weilanden hebben tevens een natuurwaarde. Het weilandengebied betreft namelijk deels een weidevogelleefgebied. Het betreffende agrarisch gebied met weilanden heeft daarmee een tweezijdige functie, namelijk een agrarische functie en een natuurfunctie, waarbij/-mee de karakterisitieken van het landschap van belang zijn. Daarom is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan Buitengebied Edam-Volendam (1994) c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam is reeds een bestemming Agrarisch met waarden opgenomen.
Ter plaatse van de westelijke gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' is sprake van een bestaand aangewezen weidevogelleefgebied. Ten behoeve van het weidevogelleefgebied is op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelleefgebied' geplaatst. De betreffende gronden hebben zowel een agrarische functie als een weidevogelleefgebied functie.
In het oostelijke deel van het plangebied zal er sprake zijn van landschappelijke inpassing (vanwege de Derde ontsluitingsweg) ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde'. Er zullen onder meer beplantingsstructuren/-lijnen worden gecreëerd. Daarbij is het van belang dat er lage beplanting wordt gehanteerd. In verband met het aanbrengen van lage beplanting in het oostelijke deel van het plangebied is op deze bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting' geplaatst in het oostelijke deel van het plangebied.
In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf
In het plangebied bevindt zich een agrarisch gerelateerd bedrijf, namelijk een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf op het adres Monnickendammerjaagweg 10. Hiervoor is de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was reeds de bestemming 'Agrarisch produktie- en toeleveringsbedrijf' opgenomen. De regels voor de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' in het onderhavige bestemmingsplan zijn gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan, en de gebruiksmogelijkheden zijn hetzelfde gebleven. De bouwmogelijkheden voor het hoofdgebouw ofwel het bedrijfsgebouw zijn eveneens hetzelfde gebleven. Ten aanzien van silo's is de maximale bouwhoogte gelijk gesteld aan het hoofdgebouw, namelijk 8 meter, omdat een bouwhoogte van meer dan 8 meter of zelfs de voorgaande 15 meter niet passend is voor de omgeving.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
In het (zuid)oostelijke deel van het plangebied bevindt zich een perceel met een zendmast. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen. Het bestaande bouwwerk is ingekaderd.
Artikel 7 Groen
Binnen het plangebied bevinden zich langs de Dijkgraaf Poschlaan groenstroken. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' opgenomen.
Artikel 8 Sport
Binnen het plangebied bevinden zich twee voetbal-/speelveldjes. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Sport' opgenomen.
Artikel 9 Tuin
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam is de bestemming 'Tuin' opgenomen, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 9, gelegen in het onderhavige plangebied. De tuinbestemming, rondom de woning aldaar, is nog steeds voor een groot deel van toepassing, en derhalve is de bestemming 'Tuin' weer opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan ter plaatse van de feitelijk aanwezige tuin.
Artikel 10 Verkeer
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Het tracé van de Derde ontsluitingsweg en de bij nieuwe weg behorende voorzieningen, zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Tevens is ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan de bestemming 'Verkeer' van toepassing.
Bij de nieuwe weg is de bestemming 'Verkeer' ruim opgezet. Daarmee vallen alle civieltechnische en verkeerskundige voorzieningen in verband met de Derde ontsluitingsweg in deze bestemming. De rijbaan van de nieuwe weg ligt ongeveer in het midden van het deel van het bestemmingsvlak dat betrekking heeft op de nieuwe weg. Aan het realiseren van de nieuwe weg zijn twee dwarsprofielen verbonden, en de dwarsprofielen zijn opgenomen in de regels. Met deze dwarsprofielen is de positie van de weg dan wel de rijbaan gewaarborgd.
De bouwregels van de bestemming 'Verkeer' zijn toegespitst op de te realiseren voorzieningen, waardoor bepaalde bouwhoogtes mogelijk zijn voor bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer en voor lichtmasten.
In de regels is voor de bestemming 'Verkeer' ten aanzien van het gebruik het volgende opgenomen:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Aan de bestemming 'Verkeer' zijn de onderstaande dwarsprofielen verbonden.
Afbeelding 7.3A: Dwarsprofiel oost Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (dwarsprofiel - 1)
Afbeelding 7.3B: Dwarsprofiel west Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (dwarsprofiel - 2)
Artikel 11 Verkeer - 2
In het plangebied bevindt zich een weg en pad dat wordt gebruikt door landbouwverkeer en langzaam verkeer, namelijk het Blokgouw. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - 2' opgenomen.
Artikel 12 Water
In het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied bevinden zich watergangen met een functie voor het nabijgelegen bebouwd gebied (buiten het plangebied). Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' opgenomen.
Artikel 13 Wonen
In het plangebied bevindt zich één woning, niet zijnde een bedrijfswoning, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 9. Hiervoor is de bestemming 'Wonen' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was reeds een woonbestemming opgenomen. De regels voor de bestemming 'Wonen' in het onderhavige bestemmingsplan zijn gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden voor de woning zijn gelijk gebleven en de gebruiksmogelijkheden voor woning zijn uitgebreid met de in de gemeente gebruikelijke regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bed & breakfast.
Artikel 14 Leiding - Gas
Aan de zuidoostrand van het plangebied bevindt zich een ondergrondse hogedruk gasleiding. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van belang en opgenomen in dit bestemmingsplan.
Artikel 15 Leiding - Riool
In het plangebied bevindt zich een ondergrondse rioolpersleiding c.q. afvalwaterpersleiding. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' van belang en opgenomen in dit bestemmingsplan.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3
In het gemeentelijke archeologiebeleid is het plangebied onderdeel van archeologisch waardevol gebied. Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarden is een dubbelbestemming noodzakelijk. Zowel op de Verbeelding als in de Regels is dit tot uitdrukking gebracht. Centraal uitgangspunt daarbij is dat bouwinitiatieven eerst mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet worden teniet gedaan en/of voldoende zeker worden gesteld.
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt een archeologieregime van de derde categorie. Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m² of groter, die dieper reiken dan 40 centimeter, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse van het tracé van de Derde ontsluitingsweg, en dus ter plaatse van de bestemming 'Verkeer', een archeologische dubbelbestemming niet nodig is.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
De gronden die een functie vervullen bij de waterkering hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen, naast de enkelbestemming die is toegekend ingevolge het feitelijk gebruik ervan. Binnen deze dubbelbestemming is de waterkering(beschermingszone) ter plaatse van het plangebied, namelijk aan de westrand, opgenomen. Op en in gronden met deze dubbelbestemming mag niet zondermeer gewerkt en gebouwd worden, behalve wanneer het ten dienste staat van de waterkering. Er mogen geen gebouwen gerealiseerd worden. Wanneer ten behoeve van de enkelbestemming bouwen is toegestaan, zal getoetst moeten worden of er uit een oogpunt van waterkeringsbelangen bezwaren tegen dit bouwen bestaan. De beheerder van de waterkering dient hiertoe om advies te worden gevraagd.
In Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter, de Algemene regels. De Algemene regels gelden voor het gehele plan of nagenoeg het gehele plan.
In de Algemene regels zijn bepalingen gegeven voor een Antidubbeltelregel (artikel 18), voor de Algemene bouwregels (artikel 19), voor de Algemene gebruiksregels (artikel 20), voor de Algemene afwijkingsregels (artikel 21) en voor de Overige regels (artikel 22).
In de Algemene gebruiksregels (artikel 20) staan de algemene regels ten aanzien van strijdig gebruik en de regels met betrekking tot parkeren.
In de Overige regels (artikel 22) omvat lid 1 'Werking wettelijke regelingen' en lid 2 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'.
Het laatste Hoofdstuk 4 van de Regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel (artikel 23) is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken, die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan. mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik van gronden en opstallen is een dergelijke overgangsregeling opgenomen.
Het tweede, tevens het laatste artikel (artikel 24), bevat de slotregel.
Artikel 23 Overgangsrecht
In artikel 23 is het overgangsrecht van het bestemmingsplan geregeld. Dit artikel komt overeen met het bepaalde in paragraaf 3.2 (artikel 3.2.1 tot en met artikel 3.2.3) van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 24 Slotregel
In de slotregel is geregeld, dat de regels van het onderhavige bestemmingsplan moeten worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam".
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het onderhavige plan is niet een plan waarvoor op grond van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro (artikel 6.2.1, lid a Bro) een exploitatieplan opgesteld zou moeten worden.
Gemeentelijke kosten
Bij de realisering van de Derde ontsluitingsweg ontstaan een aantal kosten voor de gemeente Edam-Volendam. Het betreft onder meer de kosten voor grondverwerving en onteigening, de aanleg van de weg, het aanpassen van aanliggende weggedeelten en kruispunten, en de plan- en apparaatskosten die de gemeente maakt.
Dekking gemeentelijke kosten
Ter dekking van de gemeentelijke kosten zijn er voor het project Derde ontsluitingsweg drie financieringsbronnen.
Er is een reservering in de grondexploitatie van het woningbouwplan de Broeckgouw ten behoeve van de aanleg van de Derde ontsluitingsweg, omdat de realisatie van de wijk gezien wordt als één van de belangrijke redenen om de weg aan te leggen. In de begroting is een reservering in de begrotingsjaren 2019, 2020 en 2021 opgenomen voor de aanleg van de weg. Daarnaast heeft de vervoersregio Amsterdam een reservering in hun subsidieprogramma opgenomen als bijdrage aan de weg en met name voor het fietspad langs de toekomstige weg.
Alle gemeentelijke kosten zijn via deze bronnen gedekt, waardoor er voor de gemeente een economisch uitvoerbaar plan is.
Om de Derde ontsluitingsweg te kunnen realiseren dienen er een aantal gronden te worden verworven door de gemeente Edam-Volendam. Deze te verwerven gronden bevinden zich ter plaatse van het westelijke deel van het tracé van de weg. Ook in verband met een te realiseren dijkje, ten behoeve van een (te verleggen) peilscheiding, dient grond te worden verworven, en deze gronden bevinden zich bij het westelijke tracé van de weg. De gronden bij het oostelijke deel van het tracé van de weg zijn reeds in eigendom van de gemeente.
De gronden die moeten worden verworven betreffen agrarische gronden. Op afbeelding 8.4 zijn de te verwerven gronden in verband met de Derde ontsluitingsweg weergegeven (in grijs). De gemeente heeft getracht de betreffende gronden via minnelijke weg te verwerven. Het is (nog) niet gelukt de benodigde gronden te verwerven. Indien de betreffende gronden niet kunnen verworven op het moment van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan, zal over moeten worden gegaan tot onteigening van de gronden.
Afbeelding 8.4: Te verwerven gronden (al dan niet via onteigening) ten behoeve van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Op grond van het onderhavige bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam kunnen de benodigde gronden worden onteigend.
Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan zal de gemeente trachten er minnelijk uit te komen met de grondeigenaren, om zo nog over te kunnen gaan tot (reguliere) grondverwerving. Indien het niet lukt de gronden minnelijk te verwerven, dan zullen na de vaststelling van het bestemmingsplan onteigeningsprocedures worden gestart.
Het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" is economisch uitvoerbaar, omdat er voldoende budget is voor het realiseren van de weg en de grondverwerving in verband met de weg.
Inzake het bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd met de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
De relevante aspecten van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn met de Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) besproken.
Voor de gemeentelijke reactie op de reactie/opmerkingen van het HHNK op de Waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan wordt verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Overleg met Provincie Noord-Holland
De aansluiting van de gemeentelijke Derde ontsluitingsweg op (het kruispunt van) de provinciale wegen N244 en N247 is met de provincie afgestemd. Een aantal keren is (in het kader van het Bro) overleg gevoerd met de provincie vanwege het belang dat de provincie heeft in het plangebied, namelijk in verband met de aansluiting, de strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de compensatie van het weidevogelleefgebied.
De provincie heeft aanvankelijk ingestemd met een voorgenomen fysieke compensatie van het weidevogelleefgebied. Bij mail (d.d. 17 januari 2019) heeft de provincie (aanvankelijk) laten weten akkoord te gaan om de (oostelijke) groene zones aan weerszijden van de Derde ontsluitingsweg, tussen de weg en de bestaande woonbebouwing, in te richten als compensatiegebied voor weidevogels. Daarbij is wel gevraagd om te kijken of de grondwaterstand in het gebied verhoogd kan worden waardoor onder meer de waarde voor vogels verhoogd wordt.
Aan de provincie is (per mail) medegedeeld dat bij inrichting van die groene zones er zorg voor wordt gedragen dat die een goede functie kunnen vervullen als compensatiegebied voor weidevogels, door onder meer de beplanting niet geschikt te maken voor roofvogels. Voorts is medegedeeld dat de grondwaterstand die nu het polderniveau heeft, al dermate hoog is dat de beoogde ontsluitingsweg verhoogd moet worden aangelegd. Verhoging van de grondwaterstand betekent immers ook verdere verhoging van de beoogde weg. Om de impact op het landschap niet verder aan te tasten, mede vanwege de belangen van omwonenden, is aangegeven dat dit geen optie is.
In het ontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid tot eventuele financiële compensatie overigens niet uitgesloten. In het ontwerpbestemmingsplan is dus ruimte gegeven voor beide mogelijkheden.
Met alle belangen van de provincie Noord-Holland was dus in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden. Bij mail van 21 juni 2019 is de bekendmaking (met een digitale link naar het betreffende ontwerpbestemmingsplan) aan de betrokken contactpersonen van de provincie Noord-Holland toegezonden met betrekking tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam (alsmede het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam) op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Gevraagd is of - indien er nog opmerkingen waren ten aanzien van dit ontwerpbestemmingsplan in het kader van dit bedoeld overleg - de gemeente binnen 6 weken een reactie kon vernemen. Ten overvloede is daarnaast een officiële mededeling gedaan via Ro-info van de provincie Noord-Holland.
Bij mail van 21 juni 2019 heeft de provincie in tegenstelling tot haar eerdere mededeling, laten weten toch te opteren voor financiële compensatie in plaats van compensatie in de vorm van fysieke aanpassingen in het veld. De provincie stelt dat er sprake is van een misverstand dat alsnog gecorrigeerd moet worden. Met betrekking tot deze provinciale wijziging van standpunt is op 9 juli 2019 ambtelijk overleg gevoerd. Op een eerste aanzet van de provincie is in het najaar van 2018 opdracht gegeven de verschuldigde compensatie voor de inbreuk op het weidevogelgebied te laten berekenen aan de hand van vooraf met de provincie afgestemde criteria. Dat resulteerde in een berekeningsresultaat van € 46.710,38. De gemeente geeft er daarentegen - aanvankelijk met de provincie - de voorkeur aan niet te compenseren in geld, maar juist in een op weidevogels afgestemde inrichting van de gemeentelijke grondstroken aan weerszijden van de te realiseren Derde ontsluitingsweg. Ook tijdens het (ambtelijk) gevoerde overleg heeft de provincie nogmaals bevestigd toch de voorkeur te geven aan een financiële compensatie. Als onderbouwing heeft de provincie daarvoor aangegeven dat het een praktijkgegeven is dat in de directe nabijheid van verkeerswegen in het algemeen en dus ook in de nabijheid van deze Derde ontsluitingsweg weidevogels geen leefgebied hebben. Zij zoeken daarvoor meer rustige gebieden.
Gelet op de uiteindelijke provinciale voorkeur voor een financiële compensatie, is aangegeven dat het bevoegd gezag dienovereenkomstig zal worden geadviseerd met gebruikmaking van de door de provincie aangeleverde compensatieovereenkomst. Dit is bij brief van 1 augustus 2019 aan de provincie Noord-Holland bevestigd. De getekende compensatieovereenkomst is als bijlage 20 bij de Toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Gezien de wijziging van het type compensatie, is (ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan) de aanduiding weidevogelleefgebied verwijderd voor het oostelijke deel van het plangebied.
De provincie heeft verder geen opmerkingen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan gemaakt.
Overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
De watertoets, opgenomen in dit bestemmingsplan, is voorgelegd aan en afgestemd met het HHNK. Daartoe zijn er ook verschillende overleggen geweest met het HHNK. Tevens heeft het HHNK ingestemd met het plan voor watercompensatie en de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied bij de Derde ontsluitingsweg.
Met alle belangen van het HHNK was dus in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden. Bij mail van 21 juni 2019 is de bekendmaking (met een digitale link naar het betreffende ontwerpbestemmingsplan) aan de betrokken contactpersoon van het HHNK toegezonden met betrekking tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam (alsmede het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam) op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Hoewel een aantal keren overleg is gevoerd (in het kader van artikel 3.1.1 Bro), is gevraagd of er nog aanvullende opmerkingen waren ten aanzien van dit ontwerpbestemmingsplan.
Bij mail van 10 juli 2019 heeft het HHNK gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie HHNK
Ten eerste wordt opgemerkt dat het ontwerp (zoals in het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven) nog verder technisch dient te worden uitgewerkt op het aspect Wateroverlast. Het HHNK wijst erop dat in het nu voorliggende ontwerp met aan weerszijden kades, een beperkte mogelijkheid is voor het afvoeren van regenwater bij piekbuien, waardoor ernstige wateroverlast op de weg kan ontstaan. Hierdoor kan deze weg ondanks de verhoging mogelijk niet meedoen aan de beschreven meerlaagse veiligheid. Geadviseerd wordt in de nadere technische uitwerking de afvoeren van de bermen te ontwerpen naar de waterhoeveelheden bij piekbuien, zodat deze ontsluitingsweg ten alle tijden een bijdrage kan leveren aan de meerlaagse veiligheid. Verder wordt gevraagd de beheerbaarheid van het ontwerp kritisch te bezien.
Het HHNK heeft tevens nog een aantal opmerkingen met betrekking tot de Toelichting, paragraaf 5.7 'Water(paragraaf)', van het bestemmingsplan.
Beantwoording gemeente
In dit stadium is het ontwerp nog globaal van aard met het oog op de ontwikkeling van dit bestemmingsplan. In dit stadium is een nauwkeurige gedetailleerde uitwerking nog niet nodig. Het bestemmingsplan regelt immers de bestemming en niet de concrete uitvoering. In het kader van de uitvoering respectievelijk aanbesteding van de weg zal dit verder worden uitgewerkt en gedetailleerd. Beheersaspecten spelen daarbij uiteraard een grote rol. Het uitgangspunt zal daarbij zijn dat de weg een bijdrage levert aan de meerlaagse veiligheid. Overigens is binnen het globale ontwerp van de weg voldoende ruimte opgenomen voor het onderhoud en beheer van de weg. Daarnaast zal voor de aanleg van de weg en de daarbij behorende werkzaamheden een watervergunning moeten worden aangevraagd bij het HHNK waar deze aspecten tevens een rol spelen.
De opmerkingen van het HHNK op de Waterparagraaf zijn, voor zover relevant, verwerkt in het bestemmingsplan.
Voor de uitgebreide gemeentelijke reactie op de reactie/opmerkingen van het HHNK wordt verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Voor dit bestemmingsplan wordt geen inspraakprocedure op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening gevoerd. Er heeft bij de planvorming van de Derde ontsluitingsweg al ruimschoots inspraak/overleg plaatsgevonden. De wettelijke zienswijzenprocedure op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt voldoende geacht voor dit bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam", omdat er een participatietraject is geweest. Er is in ruime mate overleg met belanghebbenden in de omgeving van de Derde ontsluitingsweg gevoerd, voordat het bestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarbij hebben omwonenden onder meer inspraak gehad op de inrichting van het landschap, de inbedding van de weg, en de ligging en verlichting van het fietspad. Hierna wordt inzicht gegeven in het proces van participatie, inspraak en informatie, van de afgelopen jaren, dat in 2015 (opnieuw) is begonnen.
In juni 2015 is een presentatie geweest van een landschaps-inpassingsplan van de weg op basis van eerdere landschapsanalyses van derden. Deze presentatie is voorbesproken met de belangenvereniging 'Weg met die weg' (Wmdw), en heeft bij een inloopavond plaatsgevonden. Van daaruit is er een 'werkgroep bewoners' opgezet waar de belangenvereniging Wmdw en een bewoner zich bij hebben aangesloten. De belangenvereniging Wmdw vertegenwoordigt een groot deel van de omwonenden. Vervolgens er met de werkgroep bewoners in juni 2015 een schetsavond voor de beoogde landschappelijke inrichting geweest. In oktober 2015 is de opzet en het proces van het nut en noodzaak onderzoek besproken met de werkgroep bewoners. Naar aanleiding van de informatieavond is er een pas op de plaats gemaakt, en is er overgegaan tot het opstellen van een nut en noodzaak onderzoek. In juli 2016 is er in zowel Edam als Volendam een inloopavond georganiseerd, waarbij er een presentatie van het nut en noodzaak onderzoek is geweest. Op de inloopavonden kon ook input worden geleverd op de ontwerpen voor de Derde ontsluitingsweg en het Nulplusalternatief. In februari 2017 zijn met de werkgroep bewoners de voortgang en vervolgstappen besproken. Vervolgens heeft in mei 2017 een ontwerp-atelier met de werkgroep plaatsgevonden, waarbij het ontwerp van de weg en landschappelijke inpassing is behandeld. Na een pauze is er in april 2018 een bespreking geweest met de werkgroep bewoners inzake de voortgang en vervolgstappen. In mei 2018 zijn met de werkgroep het ontwerp, de stand van zaken en de vervolgstappen besproken, en is tevens de komende informatieavond voorbesproken. In juni 2018 heeft er een algemene informatieavond plaatsgevonden, waarbij het landschapsontwerp, de concept-bestemmingsplankaart en de vervolgstappen zijn gepresenteerd. Als vervolg zijn in december 2018 de (weg)profielen aan de werkgroep gepresenteerd. In mei 2019 is er nog een laatste afstemming geweest met de belangenvereniging. Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en het milieueffectrapport is tevens een inloopavond gehouden.
In het kader van het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan in procedure gebracht.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan, en van het milieueffectrapport (MER), is in de Nederlandsche Staatscourant (een digitale uitgave van de rijksoverheid) geplaatst. Tevens is de kennisgeving in de plaatselijke bladen geplaatst. Daarnaast is de kennisgeving geplaatst op de website van de gemeente Edam-Volendam. De kennisgevingis tevens elektronisch toegestuurd aan de wettelijke vooroverlegpartners.
Het ontwerp-bestemmingsplan is vervolgens, op grond van artikel 3.8 Wro, zes weken ter inzage gelegd. Binnen de genoemde termijn is 'een ieder' in de gelegenheid gesteld om een zienswijze met betrekking tot het bestemmingsplan in te dienen. Tevens kon een zienswijze inzake het milieueffectrapport (MER) worden ingediend. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid heeft tegelijkertijd ter inzage gelegen, met de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
De kennisgeving en het ontwerp-bestemmingsplan en het MER zijn ook op digitale wijze gepubliceerd. De kennisgeving is gebeurd op de gemeentelijke website en op de website van de Staatscourant. Het bestemmingsplan en MER zijn geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het bestemmingsplan is volgens artikel 3.8 Wro zes weken ter inzage gelegd voor de zogenoemde zienswijzenprocedure. Tegelijkertijd is het milieueffectrapport (MER), volgens artikel 7.11 Wet milieubeheer, voor zes weken ter inzage gelegd met de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn vijf zienswijzen met betrekking tot het (ontwerp)bestemmingsplan ingediend, en er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend.
Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is het bestemmingsplan (de Verbeelding, de Regels en de Toelichting) aangepast. Voor de beantwoording van de zienswijzen over het bestemmingsplan en het MER, en de aanpassingen in het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijzen, wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan.
De voornaamste planwijzigingen gerelateerd aan de zienswijzen betreffen:
Voor deze en de andere planwijzigingen wordt verwezen naar de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 19 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd (fysiek en digitaal) voor de beroepstermijn. Een belanghebbende die op het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze naar voren heeft gebracht, en andere belanghebbenden die niet eerder een zienswijze hebben ingediend, kunnen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan beroep instellen (volgens artikel 6:13 Awb en artikel 8.1 Awb).
Het onderhavige bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam is op 19 december 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.