direct naar inhoud van Regels
Plan: Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bp3eOntslweg-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" met identificatienummer NL.IMRO.0385.bp3eOntslweg-vg01 van de gemeente Edam-Volendam.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 de verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

het verlenen van diensten of het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden, waaronder mede begrepen consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten en daaronder niet begrepen prostitutiebedrijf.

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

de uitoefening van een (vrij) beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, waaronder niet begrepen de uitoefening van een horecabedrijf en detailhandel, prostitutiebedrijf of consumentenverzorgende bedrijfsactiviteiten.

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het houden en/of fokken van vee, en dat is gericht op uitsluitend veehouderij- en weidebedrijven bestaande uit melkvee-, zoogvee- en schapenhouderijen en op een paardenhouderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', niet zijnde een paardenfokkerij.

1.10 agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf:

een niet industrieel bedrijf dat is gericht op het produceren, verwerken en/of leveren van dierengoederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven alsmede een transportbedrijf voor fouragematerialen en andere goederen.

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.

1.12 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende (dan wel te verwachten) zichtbare en/of onzichtbare sporen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.14 balkon:

open uitbouw met balustrade aan een verdieping van een gebouw.

1.15 basin:

een mestbak of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingspercentage:

een in de regels of in een aanduiding op de verbeelding aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.18 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, welke ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfsmatig:

in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding.

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of meer personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer en toezicht.

1.22 bestaand:
  • a. ten aanzien van bouwwerken:
    • 1. een bouwwerk, dat ten tijde van de eerste dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of in uitvoering is;
    • 2. een bouwwerk, dat na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  • b. ten aanzien van gebruik, het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime.
1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.26 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, en behorende bij een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals schuurtjes, tuinhuisjes, garages, etc.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, niet zijnde een kelder of souterrain.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 carport:

een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.

1.35 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:

het bedrijfsmatig verrichten van diensten gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting; dienstverlening onderscheidt zich van kantoorfunctie door het overwegend openbare karakter - de dienst wordt ter plaatse aangeboden - zoals: kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken, fysiotherapiepraktijken, e.d.

1.39 differentiatielijn:

aanduiding welke het verschil aangeeft tussen de binnen een bestemming geldende bouw- en/of gebruiksregels.

1.40 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.41 eerste verdieping:

tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, boven de eerste bouwlaag.

1.42 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en (voorzover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is) de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.43 erker:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.44 evenementen:

periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten, kermissen, circussen en andere vertoningen.

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken.

1.47 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden geheel of nagenoeg geheel noodzakelijk is voor het functioneren van het agrarisch bedrijf, niet zijnde een paardenhouderij of paardenfokkerij.

1.48 gevellijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de voorgevelzijde van een gebouw aanduidt.

1.49 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 horeca(bedrijf):

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt voor consumptie ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.51 huishouden:

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.

1.52 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het houden van dieren, waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing, en waarbij het biologisch houden van dieren, (melk)rundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.53 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.54 kap:

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de plankaart een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.

1.55 kelder:

een bouwlaag onder een gebouw, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.

1.56 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.57 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een viaduct, een aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.58 kruin:

de bovenkant van het wegbaangedeelte dat is ingenomen door rijbanen, veiligheidsstroken en bermen.

1.59 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of geomorfologisch en/of ecologisch opzicht.

1.60 maaiveld:

de hoogte of bovenkant van het land of terrein, of de hoogte van het bouwperceel ter plaatse, dan wel de hoogte van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse na het verlenen van een omgevingsvergunning, of de hoogte van de grond die een (bouwwerk ten behoeve) bij het wegverkeer gebruikelijke voorziening omgeeft, of ter plaatse van een weg de hoogte van de grond direct naast de rijbaan.

1.61 manege:

bedrijfsmatige paardenhouderij gericht op recreatieve activiteiten die uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse rijdisciplines aan derden waarbij gebruik wordt gemaakt van paarden (daaronder begrepen pony's) die eigendom zijn van het bedrijf of van derden, al dan niet combinatie met huisvesting aan paarden.

1.62 mestplaat:

een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest dan wel veevoeder, buiten een gebouw.

1.63 (mest)silo:

een bouwwerk voor het opslaan van agrarische producten, voor het opslaan van mest dan wel voor het opslaan van veevoeder.

1.64 natuurwaarden:

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.

1.65 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.66 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut dan wel algemene nutsdoeleinden, zoals afvalverzamelpunten, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, gasreduceerstations, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan).

1.67 ondergeschikte detailhandel:

een detailhandel-activiteit in een gebouw dat geen (planologische) hoofdbestemming detailhandel heeft, en die qua aard en omvang ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.68 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden.

1.69 overkluizing:

een overkluizing is een civieltechnisch kunstwerk dat een weg, een plein of een waterloop (al dan niet kruiselings) overwelft.

1.70 paardenfokkerij:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken van paarden (daaronder begrepen pony's), de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij met daaraan ondergeschikt het trainen en africhten van ter plaatse gefokte paarden.

1.71 paardenhouderij:

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden (daaronder begrepen pony's) van derden, waaronder tevens wordt begrepen de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden.

1.72 paardrijbak:

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden (daaronder begrepen pony's) of het uitoefenen van de paardensport.

1.73 paddock:

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden (daaronder begrepen pony's) meestal als uitloop van een stal.

1.74 peil:
  • a. voor bouwwerken die aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor bouwwerken op een talud naast de weg: de hoogte van de kruin van de weg minus het verschil in aanvangshoogte;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • d. voor gebouwen die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • e. indien wordt gebouwd in, op of aan een dijk of waterkering, of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 meter:
    • 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 meter achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
  • f. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.75 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.76 prostitutiebedrijf:

een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend.

1.77 recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.78 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een escortservice, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.79 sleufsilo:

een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest dan wel veevoeder, buiten een gebouw.

1.80 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het peil is gelegen, en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 tot 1,50 meter boven het peil is gelegen.

1.81 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen (chalet), dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.82 straatmeubilair:

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloemen- en plantenbakken, abri's, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering, brievenbussen, (afval)bakken, rijwielstandaards en andere hiermee gelijk te stellen voorzieningen. Tevens de op of bij de weg behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, telefooncellen, abri's, vlaggenmasten, draagconstructies voor reclame, en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken en voorzieningen.

1.83 verdieping:

de bouwlagen boven de bouwlaag op de begane grond.

1.84 voorerf:

erf aan de voorkant en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.85 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van het gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

1.86 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn waarachter/waarin één of meer gevels van een gebouw worden geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede bereikbaarheid over water, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratie voorzieningen, gemalen, inlaten, kademuren, bruggen/brugconstructies en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.88 woning:

een gebouw of een gedeelte daarvan, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.89 woonboot:

elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of - te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting - uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.

1.90 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

1.91 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, waaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken, de tot de wegen behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheid.

1.92 zijdelingse (bouw)perceelgrens:

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

1.93 zolder:

een gedeelte van een gebouw waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 meter, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een bouwwerk tot aan de zijdelingse perceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen/zonnecollectoren, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de horizontale diepte van een gebouw:

de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van een gebouw.

2.6 de verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, verticaal gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.

2.7 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.13 peil:
  • a. voor bouwwerken die aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor bouwwerken op een talud naast de weg: de hoogte van de kruin van de weg minus het verschil in aanvangshoogte;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • d. voor gebouwen die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • e. indien wordt gebouwd in, op of aan een dijk of waterkering, of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 meter:
    • 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 meter achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
  • f. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het waterpeil.
2.14 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing van ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van een bouwwerk worden wolfseinden buiten beschouwing gelaten.

2.15 meetverschillen:

bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde een intensieve veehouderij;
  • b. een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimten in de woning voor een niet-agrarisch aan-huis-verbonden beroep of een bed & breakfast, waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een woning in gebruik mag worden genomen;
  • d. duurzaam agrarisch grondgebruik en het weiden van vee;
  • e. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • f. paden en wegen;
  • g. erven;
  • h. terreinen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. mestplaten, sleufsilo's, (mest)silo's en basins;
  • m. paardrijbak en paddock;
  • n. bouwwerken en andere werken;

met daaraan ondergeschikt:

  • o. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • p. recreatief medegebruik;
  • q. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen;
  • t. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. bedrijfsgebouwen dienen achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op/in het achtererfgebied mag, voor zover gelegen binnen 10 meter afstand van een gebouw, maximaal 2 meter bedragen, en de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen, tenzij het omheiningen, erfafscheidingen en terreinafscheidingen in de vorm van draadomheiningen en draadafscheidingen betreft, waarbij de hoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten, niet zijnde lichtmasten, mag maximaal 5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van silo's en basins mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van mestplaten en sleufsilo's mag maximaal 1,50 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • h. er mogen geen lichtmasten worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel (waaronder autohandel);
  • c. het gebruik van gronden voor een manege en/of paardenfokkerij;
  • d. het gebruik van gronden voor een paardenhouderij, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van akkerbouw, glastuinbouw, intensieve veehouderij, bollenteelt en/of bosbouw;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie of een, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid van de beoefening of het laten beoefenen van de paardensport.

3.3.2 Parkeren

Parkeren in verband met de bestemming dient op eigen terrein plaats te vinden.

Bij nieuw- of verbouw dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals benoemd in artikel 20 Algemene gebruiksregels, lid 20.2.

3.3.3 Aan-huis-verbonden bedrijf, aan-huis-verbonden beroep, en bed & breakfast

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf is niet toegestaan;
  • b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. het vloeroppervlak voor aan-huis-verbonden beroepen in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken dan wel bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
    • 2. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 3. detailhandelactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het beroep gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
    • 4. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de bedrijfswoning of in een bijbehorend bouwwerk dan wel bijgebouw uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de bedrijfswoning is;
    • 5. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
  • c. de uitoefening van een 'bed & breakfast' is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bedrijfswoning dient in overwegende mate haar woonfunctie te behouden;
    • 2. het gebruik van 'bed & breakfast' is uitsluitend in de bedrijfswoning toegestaan, en is dus niet in een bijgebouw toegestaan;
    • 3. het gebruik van 'bed & breakfast' dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is en geen personeel in dienst heeft;
    • 4. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
    • 5. maximaal 45% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag ten behoeve van een 'bed & breakfast' in gebruik zijn;
    • 6. 'bed & breakfast' mag aan maximaal 10 personen worden aangeboden;
    • 7. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonende en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
    • 8. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning, en het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid niet is toegestaan;
    • 9. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 voor:

  • a. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. het vloeroppervlak van aan-huis-verbonden bedrijven in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken dan wel bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m²;
    • 2. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
    • 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 4. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 5. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het bedrijf gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden bedrijf;
    • 6. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de bedrijfswoning of in een bijbehorend bouwwerk dan wel bijgebouw uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de bedrijfswoning is en geen personeel in dienst heeft;
    • 7. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 8. bedrijfsactiviteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) of andere milieuwetgeving zijn niet toegestaan;
    • 9. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
    • 10. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
  • b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep tot een maximale vloeroppervlak van 35 m², met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
    • 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 4. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
    • 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de hoofdbeoefenaar die de activiteit in de bedrijfswoning of in een bijbehorend bouwwerk dan wel bijgebouw uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de bedrijfswoning is;
    • 6. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 7. het gebruik dient vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar te zijn;
    • 8. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
    • 9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. duurzaam agrarisch grondgebruik en het weiden van vee;
  • c. het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  • e. weidevogelleefgebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelleefgebied';
  • f. groenelementen in de vorm van lage beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting';
  • g. watergangen en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. paden;
  • i. groenvoorzieningen, anders dan bedoeld onder f;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • m. recreatief medegebruik;
  • n. ontsluiting van de afzonderlijke percelen.

met de daarbij behorende:

  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.

4.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. omheiningen, erfafscheidingen en terreinafscheidingen mogen uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en draadafscheidingen worden opgericht, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 1,50 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor een paardrijbak;
  • b. het gebruik van gronden voor een manege, paddock, paardenhouderij en/of paardenfokkerij;
  • c. het gebruik van gronden voor mestplaten, sleufsilo's, (mest)silo's en basins;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van akkerbouw, glastuinbouw, intensieve veehouderij, bollenteelt en/of bosbouw;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie of een, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid van de beoefening of het laten beoefenen van de paardensport.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren (een en ander met uitzondering van normale onderhoudswerkzaamheden):

  • a. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren en scheuren van grasland, met uitzondering van, onverminderd het bepaalde onder a, de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting';
  • d. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen en het aanleggen van reservoirs, met uitzondering van, onverminderd het bepaalde onder a, de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting';
  • e. het aanleggen van verhardingen;
  • f. het aanleggen van dammen/dambruggen met duikers en/of daarbij behorende nieuwe inritten, en het verwijderen van bestaande dammen en of (dam)bruggen;
  • g. werken of werkzaamheden, die direct gericht zijn op het storten, deponeren of op een andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmateriaal;
  • h. het aanleggen van kaden en nieuwe dijken;
  • i. werken of werkzaamheden welke wijzigingen van de waterhuishouding of de waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van erfafscheidingen met een maximale hoogte van 0,75 meter;
  • k. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  • l. het aanbrengen van beplantingen, met uitzondering van lage beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting';
  • m. het bebossen van gronden;
  • n. het verwijderen van rietkragen en andere wallekantbeplantingen.

4.4.2 Toegestane werken en werkzaamheden

Het in lid 4.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. waarmee al is of mag worden begonnen op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

4.4.3 Afwegingskader

De in lid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de landschappelijke waarde en natuurwaarde;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale en/of externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de archeologische waarden.

Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf;
  • b. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf;

met de daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. erven, terreinen en tuinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag;
  • j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. andere werken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op/in het achtererfgebied mag maximaal 2 meter bedragen, en de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van silo's mag maximaal 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel (waaronder autohandel);
  • c. het gebruik van gronden voor een paardrijbak;
  • d. het gebruik van gronden voor een manege, paddock, paardenhouderij en/of paardenfokkerij;
  • e. het gebruik van gronden voor mestplaten, mestsilo's en mestbakken.

5.3.2 Parkeren

Parkeren in verband met de bestemming dient op eigen terrein plaats te vinden.

Bij nieuw- of verbouw dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals benoemd in artikel 20 Algemene gebruiksregels, lid 20.2.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zendmast;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. ondergrondse en bovengrondse leidingen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. pv-panelen (zonnepanelen).

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 6.1.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 6 meter bedragen.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. een zendmast mag uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. de bouwhoogte van een zendmast mag maximaal 36 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voetpaden en fietspaden;
  • e. straatmeubilair;
  • f. nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. kunstobjecten;
  • j. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 7.1.

7.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport en spelactiviteiten;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. paden;
  • e. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 8.1.

8.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en bijbehorende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. paden, verhardingen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Tuin' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 9.1.

9.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. overkappingen dienen ten minste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte van overkappingen mag maximaal 20 m2 bedragen.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met dien verstande dat er wordt voldaan aan de gegeven dwarsprofielen, ter plaatse van de aanduidingen 'dwarsprofiel - 1' en 'dwarsprofiel - 2', opgenomen in de bijlagen van deze regels;
  • b. voetpaden en fietspaden;
  • c. fietstunnels;
  • d. bermen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting, taluds, vluchtstroken, opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitvoegstroken, verkeersregelinstallaties, bushaltes en dergelijke;
  • h. grondlichamen en dijklichamen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  • k. straatmeubilair;
  • l. kunstobjecten;
  • m. kunstwerken;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. geluidwerende voorzieningen;
  • p. pv-panelen (zonnepanelen) in het wegdek;

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 10.1.

10.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een fietstunnel mag maximaal 6 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 8 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstwerken mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Bij de inrichting en het gebruik van de gronden, ter plaatse van de dwarsprofielen 'dwarsprofiel - 1' en 'dwarsprofiel - 2', dient te worden voldaan aan dwarsprofiel 1 en dwarsprofiel 2 opgenomen in de bijlagen van deze regels.

Artikel 11 Verkeer - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en paden ten behoeve van landbouwverkeer, langzaam verkeer en nood- en hulpdiensten;
  • b. voetpaden en fietspaden;
  • c. bermen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. kunstwerken;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - 2' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 11.1.

11.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstwerken mag maximaal 6 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterlopen en waterpartijen;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterbeheer en waterberging;
  • d. oevers en kaden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. paden;
  • g. kunstwerken;
  • h. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 12.1.

12.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de lengte van de steigers vanaf de wal in het water mag maximaal 2 meter bedragen;
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig wordt in elk geval gerekend het gebruik van gronden en wateren ten behoeve van ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsschepen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. een bed & breakfast;
  • c. tuinen en erven;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 13.1.

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  • e. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. overkappingen dienen ten minste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte van overkappingen mag maximaal 20 m2 bedragen.

13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

13.3.2 Parkeren

Parkeren in verband met de bestemming dient op eigen terrein plaats te vinden.

Bij nieuw- of verbouw dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals benoemd in artikel 20 Algemene gebruiksregels, lid 20.2.

13.3.3 Aan-huis-verbonden bedrijf, aan-huis-verbonden beroep, en bed & breakfast

Voor de in lid 13.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  • a. de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf is niet toegestaan;
  • b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. het vloeroppervlak voor aan-huis-verbonden beroepen in de woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 m2;
    • 2. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 3. detailhandelactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het beroep gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
    • 4. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is;
    • 5. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
  • c. de uitoefening van een 'bed & breakfast' is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de woning dient in overwegende mate haar woonfunctie te behouden;
    • 2. het gebruik van 'bed & breakfast' is uitsluitend in het hoofdgebouw toegestaan;
    • 3. het gebruik van 'bed & breakfast' dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is en geen personeel in dienst heeft;
    • 4. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
    • 5. maximaal 45% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw mag ten behoeve van een 'bed & breakfast' in gebruik zijn;
    • 6. 'bed & breakfast' mag aan maximaal 10 personen worden aangeboden;
    • 7. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonende en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
    • 8. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning, en het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid niet is toegestaan;
    • 9. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.3.3 voor:

  • a. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. het vloeroppervlak van aan-huis-verbonden bedrijven in de woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 m²;
    • 2. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
    • 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 4. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 5. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het bedrijf gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden bedrijf;
    • 6. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is en geen personeel in dienst heeft;
    • 7. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 8. bedrijfsactiviteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) of andere milieuwetgeving zijn niet toegestaan;
    • 9. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
    • 10. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
  • b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep tot een maximale vloeroppervlak van 35 m², met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
    • 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
    • 4. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
    • 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de hoofdbeoefenaar die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is;
    • 6. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 7. het gebruik dient vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar te zijn;
    • 8. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
    • 9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (instandhouding en bescherming van) de in de grond aanwezige ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen), met de daarbij behorende belemmeringenstroken, en het beheer en onderhoud van de leidingen, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 14.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd indien het belang van de aanwezige leiding door het bouwen niet wezenlijk wordt geschaad, met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, en met dien verstande dat geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.3 Bouwen ten behoeve van de dubbelbestemming

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 14.1 bedoelde dubbelbestemming geldt het volgende:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met dien verstande dat voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

14.2.4 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen

Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en), ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 14.1, geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover:

  • a. het doelmatig functioneren van de gastransportleiding niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant;
  • c. wordt voldaan aan de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van de andere bestemming(en).

14.2.5 Onderzoeksplicht

Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning dient advies te worden ingewonnen bij de betrokken beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2 indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • c. het aanleggen, graven, vergraven, verruimen en/of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en straatmeubilair.

14.5.2 Toegestane werken en werkzaamheden

Het in lid 14.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding(strook) of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en);
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

14.5.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening

De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot het wezenlijk schaden van het belang van de aanwezige leiding, en
  • b. vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant, omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (instandhouding en bescherming van) de in de grond aanwezige ondergrondse rioolpersleidingen c.q. afvalwaterpersleidingen, en het beheer en onderhoud van de leidingen, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  • in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
  • in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
  • in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 15.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd indien het belang van de aanwezige leiding door het bouwen niet wezenlijk wordt geschaad, met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

15.2.2 Gebouwen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

15.2.3 Bouwen ten behoeve van de dubbelbestemming

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 15.1 bedoelde dubbelbestemming geldt het volgende:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

15.2.4 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen

Voor het bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en), ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 15.1, geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover:

  • a. het doelmatig functioneren van de rioolpersleiding niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de riool-/afvalwaterpersleiding en de beheerder van de waterkering (indien een waterkering aanwezig is);
  • c. wordt voldaan aan de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van de andere bestemming(en).

15.2.5 Onderzoeksplicht

Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning dient advies te worden ingewonnen bij de betrokken beheerder van de riool-/afvalwaterpersleiding en de beheerder van de waterkering (indien een waterkering aanwezig is).

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, en het rooien van diepwortelende beplantingen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden.

15.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden

Het in lid 15.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in lid 15.2;
  • c. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

15.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening

De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot het wezenlijk schaden van het belang van de aanwezige leiding, en
  • b. vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de riool-/afvalwaterpersleiding en de beheerder van de waterkering (indien een waterkering aanwezig is).

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  • in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
  • in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
  • in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 16.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteit betreft:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder het peil niet wordt vergroot;
  • b. een bouwwerk dat wordt gebouwd met graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan dan 0,40 meter onder peil;
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  • d. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en met graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil, mits:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    • 2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden gebonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.2.2 Bouwverbod

Indien uit het lid 16.2.1 onder d onder 1 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 16.2.1 onder d onder 2 genoemde verplichtingen veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het ophogen en egaliseren van gronden.

16.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden

Het in lid 16.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in lid 16.2;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. gelegen binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

16.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening

De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in lid 16.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een verstoring van één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

16.3.4 Voorwaarden vergunning

Voor zover de in lid 16.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor (de aanleg, het behoud en het herstel van) de waterkering, voor de bescherming van de waterkering en voor de waterbeheersing, en de daarbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten waaronder dijken en kaden, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, één en ander met inachtneming van de Keur van het Hoogheemraadschap.

Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  • in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
  • in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
  • in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 17.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd indien daartegen uit hoofde van de waterstaatsbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder, met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd.

17.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. het doelmatig functioneren van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad;
  • b. voorafgaand heeft overleg plaatsgevonden met de beheerder van de waterkering;
  • c. er dient te worden voldaan aan de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van de andere bestemming(en);
  • d. de bestaande bouwwerken zijn toegestaan op de bestaande locatie met de bestaande oppervlakte, inhoud, en bouwhoogte.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen, met uitzondering van de verharding van de N244, N247 en Derde ontsluitingsweg en de bijbehorende voorzieningen zoals fietspaden en kunstwerken;
  • f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • h. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

17.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden

Het in lid 17.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

17.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening

De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de waterkering;
  • b. er vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Bouwhoogte plaatselijke verhogingen

De bouwhoogte van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, luchtbehandelingkasten, liftkokers, lichtkappen, schotelantennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen bedraagt ten hoogste 2 meter ten opzichte van de voor het betreffende perceel geldende maatvoering.

19.2 Overschrijding bouwgrenzen

De grenzen van het bouwvlak dan wel bestemmingsvlak mogen naar de buitenzijde worden overschreden door:

  • a. plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, mits de bouwgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden;
  • c. kozijnen, mits de bouwgrens met niet meer dan 0,25 meter wordt overschreden.

19.3 Dakkapellen

Dakkapellen mogen uitsluitend op hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. voor dakkapellen in het voor-dakvlak geldt dat:
    • 1. de breedte van de dakkapel ten hoogste 2,4 meter, of in geval de gevelbreedte meer is dan 5,8 meter, ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen;
    • 2. de dakkapel ten minste 0,5 meter uit de zijkant van het dakvlak dient te blijven;
    • 3. maximaal 1 dakkapel per dakvlak, per woning is toegestaan;
  • b. voor dakkapellen in het zij-dakvlak geldt dat:
    • 1. de breedte van 1 of meer dakkapellen ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen;
    • 2. de breedte per dakkapel maximaal 2,4 meter mag bedragen;
    • 3. de dakkapel ten minste 1,2 meter uit zowel de voorkant als de achterkant van het dakvlak dient te blijven;
  • c. voor dakkapellen in het achter-dakvlak geldt dat zij ten minste 0,5 meter uit de zijkant van het dakvlak dient te blijven en dat de breedte ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen.

19.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd, met een verticale diepte van maximaal één bouwlaag, waarvan de verticale diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels.

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het opslaan, stallen en/of deponeren buiten de bouwwerken van een of meer aan hun gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, alsmede het aanleggen, inrichten en gebruiken van opslag- of stortplaatsen daarvoor;
  • c. het opslaan, stallen en/of deponeren buiten de bouwwerken van een of meer aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken machines en/of voer-, vaar- of vliegtuigen, alsmede het opslaan of deponeren van ongerede of onklare machines en/of voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel het aanleggen van opslagplaatsen daarvoor;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen dan wel het gebruiken van gronden voor/als kampeerterreinen, caravanterreinen en/of dagcampings;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen, escortbedrijf en sekswinkel;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel (waaronder autohandel) en horeca;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van smart- en growshops of als groothandel in smart- en growproducten;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt motorbrandstoffen;
  • j. het gebruik van gronden voor evenementen;
  • k. het gebruik van gronden voor windmolens dan wel windturbines;
  • l. het gebruik van gronden voor een paardrijbak en/of paddock, met uitzondering van de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • m. het gebruik van gronden voor een manege en/of paardenfokkerij;
  • n. het gebruik van gronden voor een paardenhouderij, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • o. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie of een, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid van de beoefening of het laten beoefenen van de paardensport;
  • p. het gebruik van gronden en bouwwerken voor slaap- en/of recreatieverblijven, anders dan hetgeen in deze regels is toegestaan ten aanzien van bed & breakfast.

20.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder a indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of er op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

20.3 Laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

20.4 Wijzigingsbevoegdheid parkeren

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid 20.2 te wijzigen, indien:

  • a. de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie wordt geactualiseerd; dan wel
  • b. de gemeenteraad een eigen gemeentelijke parkeernormering vaststelt.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

21.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning, te verlenen door burgemeester en wethouders, kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsplanbepalingen ten behoeve van het toestaan van het aanpassen of uitbreiden van het profiel van wegen of aanpassen van de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit en/of onderhoud daartoe aanleiding geven of indien de toepassing van geluidsreducerende maatregelen, de afwatering, de bodem of grondsituatie, en dergelijke daartoe aanleiding geven, met dien verstande dat aanpassingen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - 2' gerealiseerd worden;
  • c. de bestemmingsplanbepalingen met het oog op het toestaan van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het toestaan van het vergroten van de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter;
  • e. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van het toestaan van het overschrijden van de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. schotelantennes;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 4. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de (verlengde) bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.

21.2 Afwegingskader

De in lid 21.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale en/of externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, tenzij in het plan anders is aangegeven.

22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.2.1 Verboden werken en werkzaamheden:

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren (een en ander met uitzondering van normale onderhoudswerkzaamheden):

  • a. het verlagen van het waterpeil:
  • b. werken of werkzaamheden, die direct gericht zijn op het storten, deponeren of op een andere wijze opslaan van baggerspecie, puin of afvalmateriaal;
  • c. het aanleggen van kaden en nieuwe dijken;
  • d. het aanleggen van stranden;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het zoeken naar en het winnen van diepe delfstoffen;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, met uitzondering van leidingen ten behoeve van regenwaterafvoer.

22.2.2 Toegestane werken en werkzaamheden:

Het in lid 22.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. op de gronden met de bestemming 'Verkeer', voor zover het betreft de werkzaamheden onder a, b en c van lid 22.2.1;
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee al is of mag worden begonnen op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

22.2.3 Afwegingskader:

De in lid 22.2.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de landschappelijke waarde en natuurwaarde;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale en/of externe veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de archeologische waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken
23.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 23.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 23.1.1 met maximaal 10%.

23.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 23.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik
23.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

23.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 23.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

23.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 23.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

23.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 23.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam.