1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500-600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om woningbouw in het gebied ten westen van de nieuwe supermarkt mogelijk te maken.
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een nieuw woongebied in het oosten van het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door de Visweg in het noorden, de nieuwe supermarktlocatie in het oosten en bestaande bebouwing en weilanden in het zuiden en westen. De volgende afbeeldingen tonen de ligging (in geel) van het plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied in Limmen-Zandzoom
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', in rood de begrenzing van het uitwerkingsplan
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken 1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
- woningen;
- aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- wonen en werken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – wonen/werken';
- detailhandel, in de vorm van ten hoogste één supermarkt met een buurtverzorgende functie;
- maatschappelijke voorzieningen;
- ontsluitingswegen;
- tuinen en erven.
Om de bestemming uit te kunnen werken moeten de uitwerkingsregels uit artikel 17 lid 2 van het geldende bestemmingsplan in acht worden genomen.
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal. Voor de gemeente Castricum is de opgave om maximaal 600 woningen te realiseren.
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk in tact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
Op 12 maart 2014 zijn de provincie en de gemeenten de 'Overeenkomst Nieuwe Strandwal' aangegaan waarin nieuwe afspraken over het programma zijn vastgelegd. Het project gaat sindsdien verder onder de naam 'Programma De Nieuwe Strandwal'.
2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat het plangebied is aangewezen als te ontwikkelen woongebied, en dit ook als zodanig is vastgelegd in een bestemmingsplan, is het aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee is een onderbouwing van de behoefte naar de ontwikkeling noodzakelijk.
Om te voldoen aan de ladder (lid 2) moet het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in
toelichting paragraaf 2.2.5 en
toelichting paragraaf 2.2.6 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragraaf, en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie
toelichting paragraaf 2.2.7) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na deze vaststelling zijn er verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. De laatste wijziging is op 12 december 2016 vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied, voor het landelijk gebied, voor de groene ruimte en voor de blauwe ruimte.
Artikel 5a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
2.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020
Op 25 mei 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
- betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
- verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Alkmaar. In
toelichting paragraaf 2.2.5 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan.
2.2.4 Monitor woningbouw 2016
Op 7 maart 2016 is de Monitor Woningbouw 2016 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de regionale actieprogramma's.
In het Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar (zie
toelichting paragraaf 2.2.5) heeft de regio Alkmaar als doelstelling 14.260 woningen tot 2020 opgenomen. De jaarlijkse productie ligt tot op heden lager dan de in de RAP opgenomen doelstelling. De netto groei en het aantal afgegeven omgevingsvergunningen is de laatste jaren stabiel. Een sterke daling van de productie zoals in veel andere regio's is hierdoor niet te verwachten. De actuele verwachting is dat in 2016 de achterstand op de opgave ongeveer 800 woningen bedraagt. De doelstelling in het RAP is beduidend hoger dan de recente provinciale bevolkingsprognose (woningbehoefte van circa 3.500 woningen in de periode 2016-2020). De achterstand is daarmee niet problematisch omdat de daadwerkelijke behoefte lager ligt dan waar, bij het opstellen van het RAP is uitgegaan. Wat betreft de planvoorraad en de betaalbaarheid komt de verhouding in de plannen overeen met de doelstellingen.
2.2.5 Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie, zie
toelichting paragraaf 2.2.6.
Op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is het Regionale Actie Programma (RAP) Regio Alkmaar van toepassing 2016-2020.
Kwantiteit
De regio Alkmaar heeft in zijn totaliteit tot 2020 ongeveer 13.000 - 14.000 woningen in de planning zitten. Om de, door de provincie geprognosticeerde, regionale huishoudensontwikkeling te faciliteren moeten er tot 2020 echter 14.260 woningen in de planning worden opgenomen. In de regio Alkmaar is dus geen sprake van een overplanning, maar zelfs van een klein tekort. Dit vult de regio vooralsnog niet in, omdat het aantal geprognosticeerde onttrekkingen niet op voorhand overal haalbaar wordt geacht.
Kwaliteit
Wat betreft de kwaliteit van de woningen wordt het volgende gesteld:
- de behoefte aan levensloopbestendige woningen (of nultredenwoningen) bedraagt tot 2000 circa 6.600 woningen, zowel in nieuwbouw als in de bestaande voorraad;
- binnen de regio worden afspraken gemaakt met woningcorporaties om te voorzien in de behoefte aan sociale huurwoningen;
- de behoefte aan middeldure huur is en wordt groter dan voorheen. Het aanbod in de middeldure huur wil de regio vergroten.
Volgens het RAP mogen in het gebied Limmen-Zandzoom maximaal 600 woningen worden gebouwd. De uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' stellen dat het totale aantal nieuw te bouwen woningen binnen het bestemmingsplangebied niet meer dan 565 mag bedragen. Aangezien het uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde uitwerkingsregels worden met voorliggend plan de maximale aantallen uit het RAP niet overschreden.
2.2.6 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot €48.000 (grens soc. koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens €681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden. In het woningbouwprogramma binnen het plangebied staan 18 goedkope appartementen (€175.000-€225.000) gepland. Hiermee wordt de doelstelling on 30% sociale woningbouw in nieuwbouw te realiseren binnen het plangebied niet helemaal gehaald. Elders binnen het project Limmen - Zandzoom zal extra sociale woningbouw worden gerealiseerd om de doelstelling van 30% sociale woningbouw binnen het totale project te realiseren.
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio’s concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
2.2.7 Lokale woonvisie Gemeente Castricum 2014-2030
Op 4 september 2014 is de Lokale Woonvisie Gemeente Castricum 2014-2030 'Wonen in de Heerlykhyd tussen Zee en Meer' vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum.
De speerpunten in de lokale woonvisie 2014-2030 zijn:
- Streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van onze huidige en toekomstige inwoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente (doorstroming) en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw.
- Ter bevordering van een evenwichtige bevolkingsopbouw besteden we in ons programma wonen met name aandacht aan bouwen voor jongeren, starters en senioren.
- Voor senioren is het van belang dat de woning levensloopgeschikt is en zij daar kunnen blijven wonen ook als ze zorg behoeven.
- Stabiel houden van het aantal inwoners, zodat ook in de toekomst voldoende draagvlak blijft voor het huidige voorzieningenniveau.
- Om het aantal inwoners stabiel te houden is het, als gevolg van de huishoudensverdunning, noodzakelijk om de woningvoorraad uit te breiden.
- Realiseren van de nieuwbouw hoofdzakelijk binnen de bestaande bebouwing van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.
Voorgaande uitgangspunten resulteren in drie beleidsopgaven, namelijk;
- een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;
- een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;
- aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en wijken.
Het streven van de gemeente Castricum is om het inwonertal (ongeveer 35.000 mensen) stabiel te houden en te komen tot een evenwichtige leeftijdsopbouw van de bevolking. In de periode 2006 tot 2020 wil de gemeente daarvoor 1.400 woningen realiseren en tenminste 450 woningen vanaf 2021. De gemeente zet sterk in op woningbouw binnen de huidige bebouwingsgrenzen van de kernen. Daarnaast wordt de locatie Zandzoom genoemd als een locatie die in ontwikkeling wordt gebracht. Uitgangspunt hierbij is dat met het project Zandzoom ook in de bovenregionale behoefte wordt voorzien.
Wat betreft de woningbouwcategorieën wordt in de lokale woonvisie aangegeven dat minimaal 25% van de woningen in de sociale sector gerealiseerd moet worden. In het plangebied zelf zal geen sociale woningbouw worden gerealiseerd. Elders binnen het project Limmen-Zandzoom zal daarom extra sociale woningbouw worden gerealiseerd om de doelstelling van minimaal 25% sociale woningbouw binnen het totale project te realiseren. In totaal zal er zelfs meer sociale woningbouw gerealiseerd worden in Limmen-Zandzoom, namelijk 30%, zoals is opgenomen in de partiële herziening van het bestemmingsplan Limmen – Zandzoom.
2.2.8 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum is de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
- welstandsvrije gebieden;
- luwe welstandsgebieden;
- reguliere welstandsgebieden;
- bijzondere welstandsgebieden.
De volgende afbeelding toont een fragment van de Niveaukaart uit de welstandsnota.
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013
Het plangebied ligt in een luw welstandsgebied. In het luwe welstandsgebied gelden de volgende gebiedscriteria:
2.3 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een ver uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decennia zal worden ontwikkeld bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologieën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
De volgende afbeeldingen tonen een voorbeeld van de mogelijke invulling van het gebied en een toelichtende plattegrond infrastructuur en groen.
Voorbeeld mogelijke invulling (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
Toelichtende plattegrond infrastructuur en groen (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
2.4 Fase 2c
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van 3 vrijstaande woningen in de vrije sector, 10 middeldure rijwoningen, 19 middeldure appartementen en 18 goedkope appartementen. De volgende afbeelding toont de mogelijke inrichting van het plangebied.
Voorbeeldverkaveling plangebied
Het stedenbouwkundige plan is zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. Aan de noordzijde van het plangebied worden vrijstaande woningen aan de Visweg gerealiseerd die nauw aansluiten bij de reeds aanwezige woningen aan de Visweg. Aan de oostkant van het plangebied wordt een supermarkt gerealiseerd. Middels een 30km weg wordt het plangebied gescheiden met de supermarkt en de woningen zijn zo gesitueerd om zo min mogelijk hinder te ondervinden van de achterkant van de supermarkt. Twee 30 km wegen in noord-zuid richting staan in verbinding met twee groene singels in oost-west richting en ontsluiten zo de woningen in het gebied. Aan de randen van het plangebied ligt langs de Visweg in oost – west richting een brede greppel en aan de westzijde van het plangebied eveneens een greppel in noord – zuid richting. Het woningbouwprogramma van het plangebied heeft een gemêleerd karakter met zowel dure woningen, en betaalbare woningen en appartementen.
Beeldkwaliteit
Het voorontwerp uitwerkingsplan is in de inspraak gebracht. In het kader van de inspraak is ook het kwaliteitsteam om advies gevraagd. Het kwaliteitsteam adviseert de nieuwe bebouwing aan de randen van het plangebied in de bestaande linten nauwkeuriger vorm te geven. Hierbij is een relatie te hanteren tussen de oppervlakte van de kavel en massa van de woning. Voor een zorgvuldige afstemming met de omgeving heeft dit geleid tot de volgende aanpassingen van het plan:
- Beperking goothoogte drie woningen aan de Visweg tot 4,5 m (was onbepaald).
Voor de woningen aan de Visweg geldt de volgende staffel:
- kavels tot 500 m² : inhoud max. 650 m³;
- kavels tussen 500-800 m²: inhoud max 800m³;
- kavels tussen 800-1.000 m² : inhoud max 950 m³.
2.5 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van het plangebied loopt via twee aansluitingen op de Visweg. De Visweg is een weg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Op een dergelijke weg is een gemengde verkeersafwikkeling van gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer mogelijk. De Visweg heeft rechtstreekse aansluiting op de Rijksweg/N203. Binnen het plangebied wordt een erftoegangsweg gerealiseerd die de verkeersontsluiting van het woongebied verzorgd. De wettelijke maximumsnelheid bedraagt 30km/h.
Parkeren
Aan de interne wegenstructuur liggen parkeerkoffers, parkeerstroken en parkeerhavens op particuliere erven. De parkeervoorzieningen worden dusdanig aangelegd, dat parkeren niet te prominent aanwezig zijn in de openbare ruimte. Dat betekent dat parkeervakken waarin haaks wordt geparkeerd langs de straat maximaal 10 parkeerplaatsen breed kunnen zijn. De parkeerkoffers mogen uit maximaal 33 parkeerplaatsen bestaan. Ook mogen niet aan weerszijden van een straat direct tegenover elkaar twee stroken worden gerealiseerd.
Per woning dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Hierbij is onderscheid gemaakt naar type woning. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt:
- 2,0 per dure woning;
- 1,8 per middeldure woning;
- 1,55 per goedkope woning;
- 1,0 per starterswoning;
- 0,5 per zorg- en/of aanleunwoning.
Op basis van voorgaande is in de volgende tabel het aantal parkeerplaatsen dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd moet worden, weergegeven.
| Aantal | Parkeernorm | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Goedkope appartementen | 18 | 1,0 | 18 |
Middeldure appartementen | 19 | 1,55 | 29,45 |
Middeldure rijwoningen | 10 | 1,8 | 18 |
Dure woningen | 3 | 2,0 | 6 |
Totaal | - | - | 71,45 |
Op basis van voorgaande tabel moeten in het plangebied rekenkundig 71,45 parkeerplaatsen aanwezig zijn. In de stedenbouwkundige verkaveling is voorzien in 72 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen voor de te bouwen woningen.
In de regels van het uitwerkingsplan is een minimum aantal parkeerplaatsen opgenomen dat moet worden gerealiseerd per woning.
3 Milieu- en omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling van het fase 2c bevat namelijk 50 woningen (13 grondgebonden woningen en 37 appartementen). Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Op basis van dit onderzoek is, waar nodig op basis van de milieucontour van bedrijven, de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Binnen deze aanduiding is woningbouw uitgesloten, tenzij uit aanvullend (milieu)onderzoek blijkt dat woningbouw mogelijk is.
In het plangebied komt de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet voor. Wel is inmiddels duidelijk dat het bedrijf Zandbergen Transport aan de Rijksweg 107, direct ten zuiden van het plangebied, voorlopig nog niet weg gaat uit het gebied. Een transportbedrijf is volgens de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering een categorie 3.2-bedrijf. Dat wil zeggen dat de aan te houden richtafstand tot milieugevoelige functies minimaal 100 meter is. Een deel van het plangebied valt binnen de contour van 100 meter van het bedrijf. Echter bevindt het bestemmingsvlak 'Wonen' zich minimaal 100 meter afstand van het bedrijf, gemeten vanaf de perceelsgrens (zie navolgende afbeelding). Daarmee wordt voldaan aan de relevant richtafstand.
Contour van 100 meter vanwege bedrijf Zandbergen Transport (groene arcering)
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Een supermarkt is niet gelijk te stellen, o.a. op grond van de gemiddelde verblijfsduur, aan de bovengenoemde functies.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidsgevoelige objecten. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen vanwege wegverkeerslawaai en railverkeer, zie bijlage
1. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar de akoestische situatie op en langs de Visweg, specifiek voor de geluidbelasting op de bestaande woningen, zie bijlage
2.
Akoestische situatie Visweg
De Visweg is een 30 km/h-weg en behoeft daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. De situatie is echter beschouwd als een formeel te toetsen situatie. Dat wil zeggen dat de plansituatie vergeleken is met de huidige situatie om de verschillen inzichtelijk te maken. Voor de vergelijking van de geluidbelastingen is de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als referentie aangehouden voor het berekenen van het verschil. Uit de resultaten valt op te maken dat op diverse waarneempunten sprake is van een toename van de geluidbelasting. De hoogst berekende toename bedraagt 8 dB. Deze geluidstoename is berekend op de zijgevel van het adres Rijksweg 121/121a. Dit betreft een Chinees restaurant waar volgens de BAG nog wel een woonfunctie aanwezig is. De maatgevende geluidbelasting wordt hier echter met name veroorzaakt door de Rijksweg. Voor de overige woningen is de toename maximaal 5 dB wanneer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als referentie wordt aangehouden. De verwachting is dat de nieuwe inrichting zorgt voor een lagere rijsnelheid van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie, waarmee de toename naar verwachting beperkter zal zijn.
Er dient geconcludeerd te worden dat in de huidige situatie sprake is van een relatief lage geluidbelasting, de berekende geluidbelastingen in de plansituatie niet uitzonderlijk zijn en deze als acceptabel kunnen worden beschouwd. Wanneer de relatie gelegd wordt met de maximale ontheffingswaarde bij een wegreconstructie wordt de waarde van 68 dB niet overschreden. Voor bijna alle woningen neemt de geluidbelasting met niet meer dan 5 dB toe en blijft deze daarmee binnen normale waarden voor een stedelijke omgeving.
Akoestische situatie nieuwe woningen fase 2C
Voor de nieuwe woningen in het plangebied zijn geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde berekend ten gevolge van het verkeer van de Rijksweg. Ten gevolge van de Visweg is voor 3 woningen een geluidbelasting berekend van 53 dB. De berekende geluidbelasting is 5 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar beduidend lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Door middel van het toepassen van geluidreducerend asfalt zou nog een geluidreductie van enkele decibellen kunnen worden bereikt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan hiermee echter niet worden bereikt. Een hogere grenswaarde is in de onderhavige situatie niet van toepassing, omdat de Visweg wettelijk gezien geen geluidzone heeft. Dit betekent dat niet hoeft te worden getoetst aan de Wgh. De berekende geluidbelastingen zijn niet uitzonderlijk voor een dergelijke stedelijke omgeving, waarmee sprake is van een acceptabel leef- en woonklimaat als gevolg van de geluidproductie van het wegverkeer van zowel de Visweg als de supermarkt.
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
3. Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit van het plangebied vastgelegd. De vooraf gestelde hypothese 'verdacht' is juist gebleken. In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met som drins aangetroffen. De aangetoonde gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek. Naast de lichte verontreinigingen met som drins zijn geen verontreinigingen aangetroffen in de boven- en ondergrond. Het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Op basis van het milieuhygiënisch bodemonderzoek zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
Naar aanleiding van aanvullende eisen, gesteld door de RUD Noord Holland Noord, is nog een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. Doel van dit aanvullende onderzoek is het vaststellen of er in de ondergrond en het grondwater sprake is van de aanwezigheid van enkele specifieke bestrijdingsmiddelen. De vooraf gestelde hypothese 'verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de bodem' is onjuist gebleken. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de ondergrond mengmonsters de geanalyseerde parameters niet boven de detectielimiet zijn aangetoond. Wat betreft het grondwater blijkt de vooraf gestelde hypothese 'verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in het grondwater' wel juist. In één grondwatermonster is de individuele parameter monobutyltin net boven de detectielimiet aangetoond. Voor deze stof bestaat echter geen normwaarde. Er bestaat echter wel een somnorm voor zeven verschillende organotinbestrijdingsmiddelen. De waarde van de individuele monobutyltin is zo laag dat dit getoetst aan de norm van de zeven oranotins geen probleem is. Er is sprake van een zeer lichte verontreiniging die geen humaan risico met zich brengt en dus geen aanleiding is voor nader bodemonderzoek. Naast het ontbreken van een humaan risico is er ook geen sprake van risico voor verspreiding of het ecosysteem in het kader van de Wet bodembescherming.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Fragment risicokaart
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde risico wordt gevormd door twee gasleidingen op bijna 900 meter van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven.
Leiding | Max. werkdruk (bar) | Diameter (inch) | PR 10-6 contour | 1% letaliteitscontour | 100% letaliteitscontour |
A-562 | 66,20 | 24,02 | | 315 | 140 |
W-571-01 | 40,00 | 12,76 | 0 | 140 | 70 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de contouren van de buisleidingen ligt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim 2 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Delen van dit gebied zijn tevens aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere beschermde natuurgebieden aanwezig. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling, is een effect op beschermde natuurgebieden niet te verwachten.
Soortenbescherming
Er is een quick scan ecologie voor het plangebied uitgevoerd, zie bijlage
5, waarin is beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen de planlocaties en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen. In de quick scan ecologie wordt, met uitzondering van kleine marterachtigen, geconcludeerd dat dit het geval is.
Er is een inventarisatie naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen in het plangebied uitgevoerd, zie bijlage
6. De provincie Noord-Holland heeft besloten de wezel, hermelijn en bunzing in het kader van de Wet natuurbescherming te beschermen.
De inventarisatie naar kleine marterachtigen is uitgevoerd door middel van het uitzetten van sporenbuizen. De sporenbuizen, vier buizen voor de bunzing en vier buizen voor de wezel en hermelijn, zijn medio mei uitgezet en na iets meer dan vier weken opgehaald. Op geen van de buizen zijn sporen van marterachtigen aangetroffen. De conclusie is daarom dat er geen marters aanwezig zijn in het plangebied. Er hoeft met de verdere ontwikkeling geen rekening te worden gehouden met deze dieren. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van de woonwijk.
Planspecifiek stikstofdepositie
Omdat de ontwikkelingen in Zandzoom voorzien in een toename van woningen is ook sprake van een toename van Stikstofuitstoot. Als onderdeel van een toets in het kader van Natura 2000 dient daarom onderzocht te worden of er invloeden zijn op beschermde waarden in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op enkele kilometers afstand van de planlocatie is het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat gelegen. In het kader van de voorbereiding van dit uitwerkingsplan is getoetst aan de externe werking van de Wet natuurbescherming (Wnb). Gezien de afstand van de planlocatie tot de in de Wnb beschermde natuurgebieden speelt het aspect stikstofdepositie een rol. De Wnb biedt de juridische basis voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en de beoordeling van activiteiten die (mogelijk) negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden. Het kan daarbij zowel activiteiten binnen als buiten het betreffende Natura 2000-gebied betreffen. De Wnb kent een zogenaamde externe werking, waardoor ook moet worden bezien of activiteiten buiten het Natura 2000-gebied, negatieve effecten kunnen hebben op de daarvoor vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen. Beoordeeld is of het mogelijk maken van 133 woningen mogelijk conflicteert met de instandhoudingsdoelen voor de genoemde Natura 2000-gebieden.
Uitgangspunten
De verandering van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden wordt met name veroorzaakt door de emissie van stikstofoxiden (NOx) bij het in werking zijn van verbrandingsmotoren. Daarnaast veroorzaakt de katalysator in personenwagens een emissie van ammoniak (NH3). Deze emissie veroorzaakt ook een wijziging van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Ook woningen zelf kennen een zekere emissie.
Berekeningsmethode
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor het tijdvak 2015-2021 in werking getreden, dus voor een duur van zes jaar. In het programma zijn maatregelen opgenomen die enerzijds zorgen voor een daling van de stikstofdepositie (brongerichte maatregelen) en anderzijds bijdragen aan het herstel van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden (gebiedsgerichte maatregelen). Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen. Deze ruimte wordt ‘depositieruimte’ genoemd. Een deel van de ‘depositieruimte’ wordt ter beschikking gesteld voor nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimte is de ‘ontwikkelingsruimte’ en is alleen gekoppeld aan concrete projecten en andere handelingen waarvoor in de lopende programmaperiode toestemming wordt verleend.
De ontwikkelingsruimte kan niet worden toegekend aan ontwikkelingen in (bestemmings- of uitwerkings)plannen. Toch kan het PAS behulpzaam zijn bij de plantoets, omdat het reken- en registratiemodel AERIUS (dat is opgesteld ten behoeve van het PAS; zie hierna) kan worden gebruikt om te toetsen of de planologische ontwikkelingen die een plan mogelijk maakt, leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats ten opzichte van de referentiesituatie. Overigens is het PAS niet van toepassing op Beschermde natuurmonumenten.
Zoals hierboven aangegeven is onderzocht of sprake kan zijn van een significant negatief effect. In het PAS is thans een grenswaarde vastgelegd van 1,00 mol stikstof per hectare per jaar. Als de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied hoger is, is een project of andere handeling vergunningplichtig en dient een aanvraag te worden ingediend bij het bevoegd gezag om een deel van de vrije ontwikkelingsruimte te mogen gebruiken. Ligt de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied in een Natura 2000-gebied tussen de 0,05 mol N/ha/j en 1,00 mol N/ha/j, dan kan voor een project of andere handeling worden volstaan met een melding; een vergunning is dan niet nodig. Als 95% van de gereserveerde depositieruimte door het beroep op de ontwikkelingsruimte is benut, wordt de grenswaarde van rechtswege verlaagd tot 0,05 mol. Dit laatste is het geval voor het Noordhollands Duinreservaat. Omdat alleen projecten en andere handelingen gebruik kunnen maken van de vrije ontwikkelingsruimte in het PAS en (uitwerkings- of bestemmings)plannen niet, is bij een toename van meer dan 0,05 mol N/ha/j op een stikstofgevoelig habitat in een Natura 2000-gebied (de grens waarboven significante effecten niet zijn uit te sluiten) in het kader van een bestemmingsplan een vergunningaanvraag noodzakelijk.
AERIUS
Tegelijk met het van kracht worden van het PAS is het reken- en registratie-instrument AERIUS beschikbaar gesteld. Daarmee kan worden berekend wat de gevolgen van een ontwikkeling zijn voor de stikstofdepositie op de verschillende gebieden en habitats. Aan de hand van de resultaten kan worden beoordeeld of door de planontwikkeling sprake kan zijn van significante gevolgen door stikstofdepositie. AERIUS geeft ook aan of er nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de betreffende habitats en leefgebieden van soorten. Door de realisatie van de woningen wordt een relatief grote verkeersaantrekkende werking verwacht in de gebruiksfase. Uit ervaringscijfers blijkt dat in deze situaties de gebruiksfase leidt tot de grootste toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Voor de 3 uitwerkingsplannen voor fase 2 Zandzoom geldt dat met de AERIUS-berekening aangetoond dient te worden of de ontwikkelingen in de nabijheid van betreffende natuurgebieden wel of geen significante gevolgen heeft. Bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming wordt vervolgens op basis van de AERIUS-berekening vastgesteld of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar waardoor significante verslechtering uitgesloten kan worden.
Onderzoeksresultaten
Vanaf 1 september 2017 zijn AERIUS Calculator, Register en Connect 2016L beschikbaar gesteld. De beschikbare depositie- en ontwikkelingsruimte is voor deze producten herberekend op basis van AERIUS Monitor 2016L. De aanleiding voor actualisering van de AERIUS-producten is de partiële herziening PAS. De herziening betreft de aanvulling van leefgebiedenkaarten in AERIUS, actualisatie van het rekenmodel en actualisatie van de lijst met prioritaire projecten. De herberekening leidt in een aantal PAS-gebieden tot wijzigingen. Ten tijde van het voorontwerp-uitwerkingsplan bleek uit de AERIUS-berekening dat er een overschrijding van de grenswaarde van 0,05 mol N/ha/j plaats zou vinden. In november 2017 is een nieuwe berekening op basis van het geactualiseerde rekenmodel uitgevoerd. De nieuwe berekening toont aan dat er geen sprake is van een overschrijding. Deze nieuwe resultaten zijn door de RUD getoetst. In de bijlage van deze toelichting
7 is de brief van de RUD, inclusief de actuele AERIUS-berekening, opgenomen.
Conclusies
Het plangebied van de uitwerkingsplannen Zandzoom maakt de bouw van 133 woningen mogelijk. Op enkele kilometers ligt een Natura 2000-gebied, het Noordhollands Duinreservaat. Er is beoordeeld of de externe werking met betrekking tot de stikstofdepositie leidt tot verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming. De ontwikkelingen die de plannen mogelijk maken leiden niet tot een overschrijding van de norm van 0,05 mol N/ha/j. Dit betekent dat geen vergunningaanvraag (Wnb) benodigd is. Gezien deze constatering wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingen ruimtelijk aanvaardbaar zijn en niet conflicteren met de instandhoudingsdoelen voor het genoemde Natura 2000-gebied.
3.8 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
Fragment maatregelenkaart archeologie
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Omdat het plangebied van voorliggend plan groter is dan 500 m² is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
8.
Uit het bureauonderzoek komt het volgende naar voren. Op grond van de geologische ouderdom is op de strandwal Limmen-Heiloo-Alkmaar bewoning mogelijk geweest vanaf het Laat Neolithicum. Uit archeologische gegevens uit de regio is gebleken dat de strandwal in ieder geval vanaf de Bronstijd bewoond is geweest. Bewoningresten kunnen in de top van de duinafzettingen aanwezig zijn. Als gevolg van grondbewerking zullen ondiep gelegen resten zijn opgenomen in de bovengrond. Op een dieper niveau kunnen oude bodems aanwezig zijn, die met duinzand overstoven zijn. Door latere verstuiving kunnen oude niveaus geërodeerd zijn en worden deze niet meer als zodanig herkend. Op veenlaagjes kunnen resten uit de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verwacht worden.
Het veldonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied op de oostelijke flank van de strandwal ligt. De ondergrond van het plangebied wordt gevormd door (oude) duinafzettingen. Deze afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Zandvoort binnen de Formatie van Naaldwijk. Onder dit pakket duinzand bevindt zich een laag van mineraalarm tot zandig (riet)veen. De top van deze veenlaag bevindt zich tussen 215 - 240 cm beneden maaiveld (circa -1 m NAP). Het veen betreft een veeninschakeling in de duinafzettingen. Dit geeft aan dat de laatstgenoemde afzettingen gefaseerd zijn afgezet. Het veen wordt gerekend tot het Hollandveen Laagpakket binnen de Formatie van Nieuwkoop.
Het verkennende onderzoek heeft aangetoond dat er geen potentiële archeologische leeflagen in het onverstoorde duinzand zijn waargenomen en de bovenste 100 tot 140 cm van het profiel geheel verstoord is door landbouwactiviteiten voor de bollenteelt.
Eventuele grondwerkzaamheden ten behoeve van de woningbouw zullen niet dieper reiken dan 200 cm -mv, waardoor verwacht kan worden dat eventuele vindplaatsen op het diep gelegen veen niet zullen worden aangetast. Derhalve worden aanbevolen binnen het plangebied geen vervolgonderzoek uit te voeren, en het terrein vrij te geven voor de bouwactiviteiten. De gemeente Castricum ondersteunt dit advies.
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In de rapportage ‘Waterstructuur Limmer Linten’ (zie bijlage
9) wordt zowel naar grondwater als hemelwater gekeken en worden hiervoor uitgangspunten opgesteld voor de ontwikkeling van de bouwvelden. Allereerst is gekeken naar het maaiveld en vloerpeil voor de toekomstige situatie, in combinatie met de bodemopbouw. In hoofdstuk 3 volgt het thema grondwater. Hierin zijn de gewenste en huidige grondwatersituatie berekend, gemeten en vergeleken, waarop een toetsing van de ontwateringsdiepte zonder drainerende voorzieningen heeft plaatsgevonden. Op basis van de ontwateringsdiepte komt naar voren dat voor fase 2b en 2c drainerende voorzieningen nodig zijn om te voldoen aan de ontwateringseis. Daaruit volgt in hoofdstuk 4 het drainage-advies voor beide plangebieden ten aanzien van de benodigde toepassing van greppels en infiltratieleidingen. Extra aandacht wordt in hoofdstuk 5 besteedt aan de overgangen tussen bestaande en nieuwe woningen. Daar waar de nieuwe situatie tot hemelwateroverlast zou kunnen leiden worden maatregelen voorgesteld om deze overlast te voorkomen. Deze worden aan bewoners voorgelegd. In hoofdstuk 6 wordt meer technisch ingegaan op de eisen aan de waterstructuur.
Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten van de hydraulische toetsing, waarbij voor drie neerslagsituaties is berekend of het watersysteem zoals beoogd is adequaat zal werken. Dat leidt per neerslagsituatie tot de volgende conclusies.
T=2
Het systeem is getoetst op bui8 uit de leidraad riolering om te kijken of er geen water-op-straat optreedt. Uit de resultaten blijkt dat de het systemen vo-doende capaciteit hebben om water te bergen en af te voeren.
T=25
Om te kijken of het systeem voldoende berging heeft bij een geknepen afvoer (6m³/min/100ha) is het systeem doorgerekend met een T=25 bui. Voor de fases zijn de volgende maximale afvoeren op basis van oppervlakte bepaald:
- fase 2a, 0,0046 m³/s;
- fase 2b, 0,0057 m³/s;
- fase 2c, 0,0097 m³/s;
Uit de berekende maximale debieten en maximale waterstanden blijkt dat de systemen voldoen en dat bij een maximaal toegelaten debiet het systeem voldoende berging heeft om het water tijdelijk te bergen.
T=100
Het systeem is getoetst op een t=100 bui om te kijken of er geen water vanuit de greppels inundeert. Voor fase 2b is er voldoende berging in het systeem aanwezig om de neerslaggebeurtenis op te vangen. In fase 2a en 2c is de berekende maximale waterstand vlak boven de insteek. Omdat de inundatie zelf, het uitstromen van water over bijvoorbeeld het wegoppervlak, niet in het model zit, wordt al het water binnen de breedte van de greppel geborgen. In werkelijkheid stroomt het water uit en verspreid het zich zodra het boven de insteek van de greppel stijgt. Omdat de waterstand slechts één cm boven de insteek stijgt, is de verwachting dat dit bij het uitstromen niet of nauwelijks zichtbaar is.
Op basis van de resultaten uit de hydraulische toetsing wordt verwacht dat de afvoer van de te ontwikkelen gebieden geen nadelige gevolgen heeft voor de afvoer van het gehele stroomgebied.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft een doorslaggevende rol in de beoordeling van de in de rapportage genoemde maatregelen en conclusies. Na positief advies van het hoogheemraadschap zal sprake zijn van een goed functionerend watersysteem, zowel wat betreft grondwatersituatie, ontwatering als hemelwaterafvoer en –berging.
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau.
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven zoals de minimalisering van de verharding, het gebruik maken van beken in het gebied, het creëren van kwalitatief hoogwaardig groen (de nieuwe singels), een aparte extra ontsluiting voor voetgangers en fietsers en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit.
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zandzoom' van de gemeente Castricum.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen 7 bestemmingen voor, te weten:
- Groen (artikel 3);
- Tuin - 1 (artikel 4)
- Tuin - 2 (artikel 5)
- Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6);
- Water (artikel 7)
- Wonen (artikel 8);
- Waarde - Archeologie (dubbelbestemming artikel 9).
Artikel 3 Groen
Voor het openbaar groen in het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 4 Tuin - 1 en Artikel 5 Tuin - 2
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf zijn de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' toegekend. Deze bestemmingen verschillen van elkaar vanwege het feit of parkeervoorzieningen zijn toegestaan ('Tuin - 1' staat parkeren wel toe). Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied hebben een gemengde functie voor verkeer en verblijven. Omdat het gaat om wegen die geen doorgaande functie hebben, vallen zij onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Artikel 7 Water
De watergangen/greppels in het gebied hebben onder andere een waterbergende functie. Voor deze watergangen/greppels is de bestemming 'Water' opgenomen.
Artikel 8 Wonen
Aan de woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 8 van de regels zijn de bepalingen voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen. In het algemeen is aangesloten bij de bouwregelingen op basis van het handboek.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat een algemene regels omtrent de maximale toegestane hoogte, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten en toegestane overschrijding van bouwgrenzen.
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.1.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks het uitgebreide procedé bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Castricum ervoor gekozen het voorontwerp-uitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode zal het mogelijk zijn om inspraakreacties in te dienen. Gedurende de periode voor terinzagelegging wordt tevens het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening.
Het voorontwerp-uitwerkingsplan heeft van 16 februari 2017 tot en met 29 maart 2017 ter inzage gelegen. Gedurende de periode voor terinzagelegging is tevens het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.
In totaal zijn binnen de termijn vier inspraakreacties ontvangen en vijf overlegreacties van instanties. In de Nota van inspraak en overleg, zie bijlage
10, worden alle ingekomen reacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
5.1.2 Zienswijze
Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft van 18 oktober 2017 tot en met 28 november 2017 ter inzage gelegen. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, zie bijlage
11, zijn deze van een gemeentelijk reactie voorzien.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Limmen - Zandzoom structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
- 1. Akoestisch onderzoek Zandzoom Limmen, Goudappel Coffeng, Projectnummer: CTC101/Kmc/0600.01, 10 juli 2017
- 2. Onderzoek verkeer en geluid Visweg, Goudappel Coffeng, CTC102/Kmc/0601.02, 1 oktober 2017
- 3. Verkennend bodemonderzoek Visweg (nabij huisnummer 59) te Limmen, BK Ingenieurs B.V., Projectnummer: 162884, 7 september 2016
- 4. Aanvullend bodemonderzoek Visweg ter hoogte van huisnummer 59 te Limmen, BK ingenieurs B.V., Projectnummer: 164613, 1 februari 2017
- 5. Quick scan ecologie Zandzoom fase 2a, 2b en 2c te Limmen, Els & Linde, 4 mei 2017.
- 6. Memo marters te Limmen, Els & Linde, 26 juni 2016.
- 7. AERIUS Calculator, nr. S3Hyzym1V6Lm, 16 november 2017.
- 8. Limmer Linten Archeologisch bureauonderzoek deelgebied 3 en Verkennend bodemonderzoek bouwlocatie 2C (Visweg), Buro de Brug ACR bv, B16-280d, 2 juni 2017
- 9. Waterstructuur Limmer Linten, Wareco ingenieurs, CA08 RAP20170927, 24 januari 2018.
- 10. Nota inspraak en overleg Voorontwerpuitwerkingsplan 'Limmen Zandzoom, fase 2c', gemeente Castricum, 18 mei 2017.
- 11. Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Ontwerpuitwerkingsplan 'Limmer Linten Fase 2', gemeente Castricum, 30 januari 2018.