direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raadhuisplein 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding & doelstelling

Van Vliet Beheer ontwikkelt aan het Raadhuisplein in Castricum een woongebouw bestaande uit 24 appartementen, genaamd 'Eerste Kwartier'. De realisatie van een woongebouw is juridisch-planologisch niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld met als doelstelling de ontwikkeling van het woongebouw juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van het Raadhuisplein en de Soomerwegh in Castricum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0001.png" Ligging plangebied

In de voorgaande figuur is de omgeving van het Raadhuisplein weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen de rode cirkel en omvat de locatie van het bestaande pand en een groot deel van het omliggende terrein. Voor de exachte ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding van dit bestemmingsplan, welke is te raadplegen via de website Ruimtelijkeplannen.nl.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bestemmingsplan 'Centrum' met identificatienummer NL.IMRO.0383.BPC12Centrum-VS01 van toepassing, dat is vastgesteld op 23 mei 2013.

De gronden in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Centrum - 3' ter plaatse van het bestaande gebouw en met de enkelbestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ter plaatse van het het parkeerterrein en de openbare weg. Tevens is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing, waarmee de bescherming van archeologische waarden planologisch is geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Centrum' ter plaatse van het plangebied aan het Raadhuisplein.

De enkelbestemming 'Centrum - 3' voorziet ter plaatse in gebruik van de gronden ten behoeve van detailhandel, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte horecavoorziening,
dienstverlenende bedrijven en/ of instellingen, bestaande horecavoorzieningen met bijbehorende terrassen en uitstallingen. Gebouwen ten behoeve van dit gebruik mogen enkel ter plaatse van het bouwvlak worden gebouwd, waarbij ter plaatse een maximale bouwhoogte van 4 meter van toepassing is.

De enkelbestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' voorziet ter plaatse in gebruik van de gronden ten behoeve van onder andere wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt de bescherming en veiligstelling van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden geregeld. Hiertoe voorziet deze dubbelbestemming in afwijkende bouwregels en een aanlegvergunningstelsel, die gelden in aanvulling op het bepaalde in de enkelbestemmingen 'Centrum - 3' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Het beoogde woongebouw is niet te realiseren binnen de planologische kaders die het vigerende bestemmingsplan biedt. De bestemmingen en bebouwingsmogelijkheden voldoen niet om het beoogde woongebouw te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan is daarom opgesteld ter vervanging van een deel van het bestemmingsplan 'Centrum', om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt een ingegaan op de toekomstige situatie in het plangebied, waarbij een beschrijving wordt gegeven van het planvoornemen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid op zoweel nationaal, proviciaal als lokaal niveau. In hoofdstuk 5 wordt, mede aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich in de bestaande situatie een sportschool en parkeerterrein. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich onder andere het gemeentehuis van de gemeente Castricum, winkelcentrum Geesterduin en een tankstation. Aan het Raadhuisplein bevinden zich ook diverse woongebouwen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0003.png" Impressie bestaande situatie omgeving plangebied

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie plangebied

Van Vliet Beheer is voornemens om aan het Raadhuisplein 3 in Castricum een woongebouw te realiseren op de locatie van de bestaande fitnesschool. De bestaande fitnessschool zal plaatsmaken voor een appartementengebouw met 24 appartementen. Het woningbouwprogramma bestaat uit 7 sociale koopappartementen, 12 middeldure koopappartementen en 5 dure koopappartementen.

Het plan heeft een sterkte ambitie qua duurzaamheid. Er wordt zowel bij de statische elementen van het gebouw, gebouw-gebonden technische installaties en regeltechnieken rekening gehouden met duurzaamheid. Er is sprake van een volledig gasloos appartementengebouw, dat goed is geïsoleerd en geventileerd, waarbij de energieconsumptie zoveel mogelijk wordt teruggebracht door goed beheer van apparaten aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.

Los van het aardgasvrij bouwen en het plaatsen van zonnepanelen, worden deelauto's ter beschikking gesteld aan de bewoners van de appartementen.

Het buitenterrein rondom het pand wordt opnieuw ingedeeld, waarbij er nieuwe parkeerplaatsen worden toegevoegd om te voldoen aan de parkeerbehoefte. De binnen het plangebied aanwezige bomen worden zoveel als mogelijk behouden. Indien een boom niet behouden kan worden, dan zal bij afronding van de werkzaamheden eenzelfde type boom worden teruggeplant.


Onderstaand is een aantal schetsen van de toekomstige situatie weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0005.png"

Schetsen toekomstige situatie plangebied

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid

4.1 Algemeen

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft het integrale kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische
  • waarden.

Met bovengenoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid gekregen op het terrein van de ruimtelijke ordening. De reden hiervoor is dat het kabinet van mening is dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Vanwege de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het SVIR. Het SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Vanwege de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het Barro. Voorliggend plan betreft de realisatie van een woongebouw bestaande uit 24 appartementen. Het plan raakt niet aan nationale belangen waarvoor in het Barro (beschermende) regels zijn opgenomen. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en op 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de behoefte moet worden beschreven. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • 1. lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • 2. Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • 3. Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

De regio Alkmaar heeft in 2016/2017 haar Regionaal Actie Programma wonen (RAP) vastgesteld. Met dit RAP willen de gemeenten komen tot een optimale ontwikkeling van de woningmarkt in de regio Alkmaar. In het RAP is aangegeven dat voor de regio Alkmaar tot 2026 een behoefte is aan 9.626 woningen. In 2017 heeft de provincie Noord-Holland een nieuwe prognoseberekening gemaakt. Hieruit blijkt een vraag van 5.000 woningen in de periode 2017-2020 en 12.100 voor 2017-2030. In 2019 zijn de afspraken woningbouwafspraken en programmering uit het RAP voor de regio Alkmaar geactualiseerd op basis van woningmarktondezoek.

Het blijkt dat de krapte op de woningmarkt in de regio groot is en groeit; zowel vanuit regionale woningvragers, als vanuit woningvragers vanuit bijvoorbeeld de Amsterdamse agglomeratie. Het bouwtempo in de regio moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden. In 2018 was er al sprake van een tekort van 2000 tot 2.600 woningen in de regio Alkmaar. Voor de gemeente Castricum geldt daarnaast dat er tot 2023 sprake is van een jaarlijkse productie van 150 tot 200 woningen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 24 appartementen. Deze appartementen dragen bij aan het invullen van de woningbehoefte en inlopen van het woningtekort in de regio en de behoefte aan 150 tot 200 woningen per jaar in de gemeente Castricum. Derhalve kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de kwantitatieve behoefte. Op basis van de woningbouw Factsheet gemeente Castricum blijkt dat op de korte termijn vooral starters op zoek zijn naar een appartement, maar dat ook jonge ouderen een stap maken naar een levensloopgeschikte woning, vaak in de vorm van een appartement. Op de langere termijn zal de vraag in Castricum zich bijna volledig concentreren op appartementen. Derhalve kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling ook bijdraagt aan een kwalitatieve behoefte aan appartementen.

Het realiseren van 24 appartementen binnen het bestaand stedelijk gebied is op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking goed gemotiveerd. De ontwikkeling passend is binnen de regionale en lokale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de ladder.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de Omgevingsvisie richt de provincie zich op lange termijn ambities en doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig willen koesteren en die probeert in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst.

Uitgangspunt is dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk worden gerealiseerd en geconcentreerd. Hierbij wordt nadrukkelijk ingezet op het stimuleren van knooppuntontwikkeling in de stationsgebieden. De provincie geeft in de Omgevingsvisie aan dat de metropool zich snel ontwikkelt. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw wil de provincie inzetten op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in bestaande en nieuwe gebieden.

De provincie houdt ook een vinger aan de pols voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen moeten bij de vraag blijven aansluiten. De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

De voorgenomen nieuwbouw van appartementen binnen het bestaande stedelijke gebied van Castricum, past in het algemene beleidsvoornemen om de natuurgebieden vrij te houden van bebouwing en binnenstedelijk een aantrekkelijke woonomgeving te faciliteren.

Onderstaande visiekaart geeft onder andere het bestaand stedelijk gebied van de provincie Noord-Holland weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0006.png"
Visiekaart Omgevingsvisie NH2050 - Noord-Holland in beweging

4.3.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.

De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De ambities voor Noord-Holland, zoals die zijn Omgevingsvisie NH2050, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020.

Zo zijn er in de Omgevingsverordening NH2020 onder andere instructieregels opgenomen voor het realiseren van stedelijke functies, zoals die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Deze regels zijn bijvoorbeeld gericht op het het actief stimuleren van de regionale afstemming. Regionale afstemming staat centraal bij het realiseren van stedelijke functies. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering zijn hierbij belangrijke aspecten. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingaplan. De ontwikkeling van het beoogde aantal woningen is namelijk in lijn met de gemaakte afspraken, er is geen sprake van overprogrammering.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Voorliggend plan is opgesteld met inachtneming van de instructieregels uit de Omgevingsverordening NH2020. Vanuit deze instructieregels zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Het plan maakt een ontwikkeling mogelijk welke voldoet aan de afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt.

4.3.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

Op 25 mei 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.

De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:

  • 1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  • 3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) . In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt. Het doel van de RAP's is om te komen tot regionale woningbouwprogrammering, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat. Een regionaal programma biedt een robuust kader voor lokale differentiatie in woonproducten, doelgroepen en locatietypen. Als gemeenten en regio's van elkaar weten wat de plannen zijn en daar afspraken over maken, kunnen unieke lokale kansen beter benut worden, zonder dat er ongewenste concurrentie ontstaat.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Het project is in lijn met de provinciale woonvisie. Het planvoornemen draagt bij aan het voldoen aan de opgave in de regio, zoals die in regionaal verband is afgestemd door de gemeenten in de regio Alkmaar.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De regio Alkmaar bestaat uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer. Het gebied kent een rijke schakering aan woningen en woonmilieus. Op gemeentelijk niveau is een dergelijke variëteit niet haalbaar en daarom is het van belang de omvang en invulling van het nieuwbouwprogramma, het aanbod aan woonmilieus en de omgang met de bestaande voorraad op elkaar af te stemmen in een Regionale Woonvisie. De Woonvisie legt kaders vast voor de lokale woonvisies en geeft richting voor afspraken met marktpartijen.

In de regio is geen sprake van krimp. Tot 2040 groeit de bevolking. Daarnaast zal het aantal huishoudens verder toenemen als gevolg van de trend dat steeds meer mensen alleen gaan wonen en minder in gezinsverband. Ook verdubbelt het aandeel senioren (75+), dit leidt tot een specifieke vraag naar nultredenwoningen en wonen met zorg.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Het voornemen betreft de realisatie van 24 appartementen in Castricum. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regionale woonvisie en een bijdrage geleverd aan het huisvesten van de groeiende bevolking binnen afwisselende woonmilieus.

4.4.2 RAP regio Alkmaar

De regio Alkmaar heeft in 2017 afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering:

  • Een flexibel, licht en gericht RAP
  • Een woningaanbod dat aansluit bij de vraag
  • Plannen die een ruimtelijke versterking van de regio betekenen
  • Werken in de geest van de ladder voor duurzame verstedelijking
  • Streven naar een duurzame voorraad
  • Versterking van woonsegmenten waar een tekort aan is
  • Niet meer bouwen dan het gemeentelijk aandeel in de prognose
  • Monitoren ontwikkelingen

Het aantal huishoudens neemt volgens het RAP nog fors toe. De meeste woningen worden op OV-locaties gepland. Uit het RAP blijkt ook dat veruit de meeste mensen binnen de regio en binnen de gemeente Alkmaar verhuizen. Verder wordt prioriteit gegeven aan inbreidingslocaties. In het woningbouwprogramma is in alle kernen ruimte voor sterke initiatieven die iets toevoegen aan de voorraad (niet meer van hetzelfde).

In 2019 zijn de afspraken woningbouwafspraken en programmering uit het RAP voor de regio Alkmaar geactualiseerd op basis van woningmarktondezoek. Het blijkt dat de krapte op de woningmarkt in de regio groot is en groeit; zowel vanuit regionale woningvragers, als vanuit woningvragers vanuit bijvoorbeeld de Amsterdamse agglomeratie. Het bouwtempo in de regio moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden. In 2018 was er al sprake van een tekort van 2000 tot 2.600 woningen in de regio Alkmaar. Voor de gemeente Castricum geldt daarnaast dat er tot 2023 behoefte is aan een jaarlijkse productie van 150 tot 200 woningen. In oktober 2020 is het de regionale woningprogrammering geactualiseerd. In deze programmering is de realisatie van woningen aan het Raadhuisplein in Castricum al verwerkt.

Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het planvoornemen voldoet aan de (geactualiseerde) regionale woningbouwafspraken, waarbij in de programmering reeds rekening is gehouden met de realisatie van woningen aan het Raadhuisplein in Castricum.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Castricum op weg naar 2030; Structuurvisie Buitengewoon Castricum

Op 4 december 2014 heeft de gemeenteraad een geactualiseerde structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie brengt alle beleidsterreinen bijeen waarop de gemeente actief is. In de structuurvisie wordt een beeld gegeven van wie de gemeente is en waar zij wil staan in 2030.

Bijna 10 jaar geleden begon de gemeente met de toekomstdiscussie onder de noemer Buiten Gewoon Castricum. Op drukbezochte bijeenkomsten discussieerden vele inwoners mee over de vraagstukken van de toekomst en de opgaven van nu. Dat leidde tot de strategische visie Buiten Gewoon Castricum, die in 2010 is geactualiseerd. Intussen staat de wereld niet stil en ook de Castricumse samenleving blijft in beweging. Daarom is het nodig om van tijd tot tijd stil te staan bij de keuzes die gemaakt zijn: passen ze nog bij de actuele situatie of de gemeentelijke verwachtingen van de toekomst? Daarom worden iedere vier jaar de keuzes opnieuw tegen het licht gehouden. Niet om telkens een drastische ommezwaai te maken, wel om waar nodig bij te sturen als de tijd daarom vraagt.

In de structuurvisie zijn speerpunten en beleidscriteria geformuleerd. De speerpunten bestaan uit:

  • een open en gevarieerd landschap;
  • een stabiel inwonertal;
  • het bevorderen van recreatie en toerisme.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Op de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw is met name het tweede speerpunt van toepassing. Het aantal inwoners in de gemeente daalt trendmatig. Daarnaast neemt het gemiddelde aantal personen in een woning verder af (huishoudensverdunning). Als er geen nieuwe woningen worden gebouwd, neemt het aantal inwoners in de gemeente af. De gemeente streeft er echter naar om het inwonertal stabiel te houden op 35.000 inwoners en te komen tot een evenwichtige leeftijdsopbouw van de bevolking. Het bouwprogramma is gericht op woningbouw binnen de bestaande bebouwing van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.

De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van appartementen binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Castricum, is in lijn met het gestelde in de structuurvisie. Binnen de bestaande kern mogen woningen worden toegevoegd om de woningvoorraad met de demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de huishoudensamenstelling in de pas te laten lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0007.png" Structuurvisiekaart met plangebied binnen paarse cirkel

4.5.2 Woonvisie Castricum 2020 - 2025

Met de Woonvisie Castricum schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze woonvisie houdt rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en regionaal woonbeleid.

Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Het is daarom belangrijk te zorgen voor een woningproductie die gelijke tred houdt met de demografische groei en dat we in woningtypen en prijssegmenten vraaggericht zijn voor alle inwoners uit Castricum: starters, doorstromers, gezinnen, senioren, en inwoners met een zorgvraag.

Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in Regio Alkmaar en de Woningmakers de 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in Regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruikgemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.

Regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:

1. Het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren;
3. Inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio's op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH gemeenten; 4. Voorkomen van verdringing;
5. Inspelen op de langetermijnbehoefte.


Op basis van woningbehoefteonderzoek worden in de woonvisie onderstaande globale aanbevelingen gedaan voor nieuwbouw:

  • Op de langere termijn verschuift de vraag van grondgebonden woningen naar appartementen (of levensloopbestendige woningen);
  • Op de korte termijn is er nog een lichte behoefte aan sociale huurwoningen (vooral omdat er nu sprake is van grote krapte op de woningmarkt). Op de langere termijn neemt deze vraag af;
  • Op de korte termijn is er behoefte aan duurdere grondgebonden woningen om te zorgen voor voldoende doorstroming en woningen vrij te maken in het middensegment;
  • Op de korte termijn en lange termijn is er een behoefte aan vrije sector woningen (koop en huur).

Vooral bij inbreidingslocaties wordt in de woonvsie voorgesteld om in te zetten op appartementen. Bij uitbreidingslocaties of grote locaties verdient een mix van grondgebonden en appartementen de voorkeur.

Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan ziet toe op een kleinschalige inbreiding doormiddel van een appartementengebouw in bestaand stedelijk gebied. Dit sluit aan op de woonvisie, waarin wordt aangegeven dat de vraag op langere termijn verschuift naar appartementen, die men vooral op inbreidingslocaties wil realiseren.

4.5.3 Welstandsnota Castricum 2013

Het welstandsbeleid van de gemeente Castricum is verwoord in de Welstandsnota 2013. Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de hele gemeente gelden, deels zijn de criteria steeds per gebied bepaald.

Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. welstandsvrij (blauw, geen toets);
  • 2. luw welstandsgebied (oranje);
  • 3. regulier welstandsgebied (groen);
  • 4. bijzonder welstandsgebied (rood).

De volgende afbeelding toont een fragment van de Niveaukaart uit de welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPCRaadhuispl3-ON01_0008.png"

Het plangebied ligt in een luw welstandsgebied. Dit is een gebied waar slechts beperkt op welstand wordt getoetst. In een gebied met een luw welstandsbeleid heeft de welstandstoets tot doel dat vooraf getoetst wordt dat in ieder geval geen excessen ontstaan. De welstandtoets is hier ruimhartig zonder daarbij te letten op verfijning van het bouwwerk op zich.

In het luwe welstandsgebied gelden de volgende gebiedscriteria:

Ligging

  • gebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte;
  • rooilijnen van de hoofdgebouwen volgen de weg en kunnen verspringen;
  • bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn;

Massa

  • gebouwen zijn in beginsel individueel en afwisselend;
  • uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element (geen zichtbare aanbouwen aan aanbouwen);
  • appartementengebouwen en vrijstaande woningen kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm;
  • geen dichte gevels aan de straat;

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig en in balans;
  • gevelelementen in een logische verhouding plaatsen;
  • wijzigingen en toevoegingen afstemmen op hoofdvolume;
  • vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling;

Materiaal en kleur

  • materialen en kleuren zijn afgestemd op de bestaande bebouwing;
  • gevels van het hoofdgebouw uitvoeren in baksteen, hellende daken dekken met pannen of riet.


Betekenis voor dit bestemmingsplan

Uit de toets aan de Welstandsnota Castricum 2013 is gebleken dat het bouwplan, zoals dat mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

4.5.4 Masterplan Inbreidingen

Het Masterplan Inbreidingen uit 2009 geeft een overzicht van locaties waar binnen de bebouwde kom van Akersloot, Bakkum, Castricum en Limmen, nog woningbouw mogelijk is. Op 5 maart 2020 heeft de gemeenteraad de ‘Oplegnotitie actualisatie van het masterplan inbreidingen’ vastgesteld. De oplegnotitie is een actualisatie van het Masterplan Inbreidingen uit 2009. De wijzigingen ten opzichte van het Masterplan Inbreidingen 2009 zijn zeer beperkt.
De uitgangspunten uit 2009 zijn ongewijzigd, er zijn enkel gerealiseerde locaties verwijderd en er zijn enkele nieuwe locaties toegevoegd waar woningbouw mogelijk is.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is in het Masterplan Inbreidingen aangewezen als locatie waar middels inbreiding woningbouw mogelijk is. Vanuit het masterplan zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, dat invulling geeft aan inbreiding aan het Raadhuisplein.

4.5.5 Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum

Deze Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum vervult een rol in het ruimtelijk toetsingskader voor nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen. Aan de hand van de nota wordt het aantal parkeerplaatsen voor auto’s bepaald dat aangelegd en in stand gehouden moet worden. Aan te leggen parkeerplaatsen moeten voldoen aan kwalitatieve eisen die de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen waarborgen.

Ten aanzien van haar parkeernormenbeleid hanteert de gemeente Castricum de volgende uitgangspunten:

  • In iedere nieuwbouw- of transformatieontwikkeling is sprake van een bepaalde behoefte aan parkeerplaatsen. Aan de hand van de nota parkeernormen wordt de omvang van deze behoefte bepaald.
  • Nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen mogen niet leiden tot een dusdanige verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor bewoners hun auto niet meer kunnen parkeren.
  • De gemeente Castricum streeft naar een flexibel parkeernormenbeleid. Deze flexibiliteit uit zich in de wijze waarop de parkeernormen worden toegepast en niet in de hoogte van de parkeernormen.
  • Bedachte parkeeroplossingen zijn toekomstbestendig en leiden niet tot parkeeroverlast in de toekomst.

De nota geeft invulling aan de genoemde uitgangspunten.


Betekenis voor dit bestemmingsplan

De Nota parkeernormen 2020 vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de nota. In paragraaf 5.10 wordt meer uitgebreid op het aspect parkeren ingegaan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

 

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onderbouwd. Achtereenvolgens wordt in gegaan op de aspecten bodem, ecologie, water, archeologie, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een pargraaf over de m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Relevant kader

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

5.2.2 Onderzoek

Aanleiding voor het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting van de locatie en uitgifte met de bestemming wonen. In verband hiermee inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) noodzakelijk. Op basis van vooronderzoek is voor het verkennend bodemonderzoek de hypothese onverdacht gekozen. De boven- en ondergrond zijn onderzocht op het standaardpakket + PFAS. Het grondwater is onderzocht op het standaardpakket. De boven- en ondergrond bestaan uit zintuiglijk schoon zand. Ter plaatse van de groenstrook is in de bovengrond een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. De bodem voldoet hier aan bodemkwaliteitsklasse Industrie. Onder de klinkerverharding van het voetpad en het parkeerterrein zijn in zowel boven- als ondergrond geen verontreinigingen aangetoond. De bodem voldoet hier aan bodemkwaliteitsklasse Het grondwater is niet verontreinigd.

5.2.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’, strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met aangepaste hypothese.

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor is mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader kracht voor het toepassen van grond. Op basis van toetsing van de aangetoonde chemische parameters aan de CROW 400 worden geconcludeerd dat er geen veiligheidsklasse van toepassing is voor werkzaamheden in het onderzoeksgebied.

Op basis van historisch onderzoek en zintuiglijke waarnemingen bestaat er geen reden aan te nemen dat er asbest verontreinigingen aanwezig op de onderzoekslocatie.

5.3 Ecologie

5.3.1 Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:

  • Gebiedsbescherming
  • Soortenbescherming
  • Natuurnetwerk Nederland
5.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 8).

Voor soortenbescherming blijkt dat:

  • Het onderzoeksgebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Gierzwaluw en Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Tijdens een aanvullend scan voor vleermuizen zijn geen verblijvende vleermuizen, sporen van vleermuizen of geschikte ruimtes aangetroffen.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijk-baar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.


Voor gebiedsbescherming blijkt dat:

  • Vanwege de locatie van het plangebied en aard van voorgenomen ontwikkeling op voorhand is uit te sluiten dat effecten op beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten.
  • Uitzondering hierop zijn de mogelijke indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie. In de volgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
5.3.3 Stikstofdepositie

Met de Wet Natuurbescherming (Wnb) worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting met stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudings-doelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden kunnen hierdoor al snel significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze overbelaste situatie in de natuurgebieden belemmert de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden.

Ten behoeve van de ontwikkeling zijn stikstofdepositie-berekeningen uitgevoerd (Bijlage 9).

Het woningbouwproject Eerste Kwartier in Castricum leidt in de aanlegfase tot een stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. In de gebruiksfase is de berekende stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar.

Rijk en provincies hebben recent een beleidslijn afgesproken dat projecten met tijdelijke stikstofdeposities van transport en mobiele werktuigen in de aanlegfase kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar niet vergunningplichtig zijn voor de Wet natuurbescherming. Op basis van deze beleidslijn is dit project niet vergunningplichtig voor de aanlegfase. Ook voor de gebruiksfase geldt dat er geen vergunning nodig is.

5.3.4 Betekenis voor het bestemmingsplan

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Beschermde soorten en gebieden worden niet geschaad door de voorgenomen ontwikkeling. Stikstofdepositie in de gebruiksfase bedraagt 0,00 mol/ha/jaar. De stikstofdepositie in de aanlegfase voldoet aan de recent afgesproken beleidslijn van het rijk en de provincies.

5.4 Water

5.4.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

5.4.2 Watertoets

Ten behoeve van de ontwikkeling is een watertoets opgesteld (Bijlage 7). Tevens is de digitale watertoets doorlopen. De uitkomst van de digitale watertoets is toegevoegd achteraan Bijlage 7.


Veiligheid / Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in of in de invloedsferen van een regionale en/of primaire waterkering.

Wateroverlast
Watercompensatie
Bij (een toename van) verhard oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak.

In het plan is geen water aanwezig en in de toekomstige situatie wordt er ook geen oppervlaktewater in het plangebied aangebracht. Uit het stedenbouwkundige plan en de verhardingsanalyse volgt dat de toename van het verhard oppervlak circa 40 m2 bedraagt. Daar dit < 800m2 is er geen extra watercompensatie benodigd op basis van verhardingstoename.

Goed functionerend watersysteem
Oppervlaktewater en watersysteem
Er is geen oppervlaktewater aanwezig in de huidige en toekomstige situatie.

Regen afvoer op maaiveld
In de huidige en toekomstige situatie verandert de hemelwaterafvoer niet.

Klimaatadaptatie
Bij de ontwikkeling van het appartementen complex wordt tevens het parkeerterrein opnieuw ingericht. Gezien de bodemopbouw (zand) en de grondwaterstand ontstaat hier de kans/ mogelijkheid om eventueel water te laten infiltreren in plaats van direct via het hemelwaterstelsel af te voeren.

Riolering
Aan de oostkant in het plangebied, in de bestaande weg, is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Binnen het plan wordt een gescheiden stelsel aangelegd en wordt er aangesloten op dit bestaande systeem. De afvoer van het hemelwater van verhard oppervlak (daken en wegen) wordt gescheiden van huishoudelijk afvalwater.

Het huishoudelijke afvalwater wordt aangesloten op het aanwezige DWA-riool. Door de nieuwe ontwikkeling ontstaat een toename van huishoudelijk afvalwater. Uitgegaan wordt van 24 nieuwe woningen (appartementen). De totale geprognotiseerde afvalwaterproductie bedraagt 3.0 i.e.’s * 24 woningen * 12 liter/uur = 864 liter/uur = 0.86 m³/uur. In de huidige situatie wordt door de bestaande sportschool ook afvalwater geproduceerd. Vanwege de geringe toename van het afvalwater en de capaciteit van het aanwezige gemeentelijk riool worden er geen problemen verwacht.

Bodem en grondwater
Er is geen sprake van een bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en/of drinkwaterwingebied.

Beheer en onderhoud
Onderhoud van watergangen is voor dit plangebied niet aan de orde.

Schoon water
Goede oppervlaktewaterkwaliteit en goed omgaan met hemelwater. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.

Het hemelwater binnen het plangebied wordt conform huidig toekomstig plan enkel afgevoerd via het bestaande gescheiden stelsel naar het oppervlaktewater. Deze voorkeur wordt gebaseerd op het feit dat deze waterstromen in principe geen of geringe verontreinigingen bevatten, zodat ze zonder maatregelen direct in het milieu kunnen worden geloosd. Daarnaast zijn voor deze lozingen geen individuele vergunningen of ontheffingen noodzakelijk.

Benodigde vergunningen
Eventueel benodigde vergunningen worden niet met de onderhavige watertoets aangevraagd en dienen via de daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Naar verwachting dienen de volgende onderdelen van het plan door middel van een aanvraag watervergunning vergund te worden:

  • Aanleggen riolering;
  • Aanbrengen van verhard oppervlak.
5.4.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Er wordt geen water gedempt en er is geen verhardingstoename welke leidt tot benodigde watercompensatie conform de keurregels van HHNK. Ook worden er geen kelders en of ondergrondse parkeergarages mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt watercompensatie dan ook niet juridisch geborgd.

5.5 Archeologie

5.5.1 Relevant kader

Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

5.5.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4).

Vanwege de vormingsgeschiedenis van het landschap geldt een lage archeologische verwachting tot aan de IJzertijd. Voor de periode IJzertijd t/m Late Middeleeuwen geldt een hoge archeologische verwachting. Met name resten en vindplaatsen uit de Romeinse Tijd zijn uit de omgeving bekend. Deze resten worden verwacht binnen 1 m -mv.

Er zijn aanwijzingen dat de bodem binnen het plangebied in elk geval deels is geroerd (aanleg huidige bebouwing, parkeervakken, kabels en leidingen). De omvang van deze verstoringen is niet exact bekend. Ca. 400 m2 van het plangebied ligt buiten de momenteel aanwezige bebouwing, en deze oppervlakte valt binnen de vrijstellingsgrenzen van het gemeentelijk archeologisch beleid. Het plangebied is hiermee voldoende onderzocht.

5.5.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. In de vergunningfase wordt getoetst of nader onderzoek naar mogelijk in het gebied aanwezige archeologische waarden nodig is, of dat een vergunning kan worden verleend zonder nader archeologisch onderzoek. Hiermee is de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden geregeld en wordt het bestemmingsplan, eventueel na uitvoer van nader onderzoek, uitvoerbaar geacht voor het aspect archeologie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de bevoegde overheid).

5.6 Geluid

5.6.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.

5.6.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van de C.F. Smeetslaan voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting ten gevolge van de Soomerwegh voldoet met 57 dB Lden niet aan de voorkeursgrenswaarde uit de de Wet geluidhinder. Maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen zijn onwenselijk of onvoldoende treffend om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Een hogere waarde besluit is nodig. De maximaal toelaatbare waarde op basis van een hogere waarde besluit 63 dB Lden.

De geluidbelasting ten gevolge van het Raadhuisplein is vanuit goede ruimtelijke ordening toelaatbaar. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de weerkaatsing van het geluid via het te realiseren gebouw naar omwonenden toe. Er is een vergelijking gemaakt van de bestaande situatie en de situatie met het te realiseren gebouw. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet voor een relevante toename zorgt van de geluidbelastingen ter plaatse van de bestaande woningen.

Ten behoeve van de ontwikkeling is tevens een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluid vanwege het nabijgelegen winkelcentrum Geesterduin (Bijlage 2). De appartementen worden namelijk gerealiseerd op korte afstand tot de inrit van een parkeergarage, de oprit van een parkeerdek, een supermarkt en de laad- en losplaats van een supermarkt.

Voor de parkeergarage gelden formeel geen eisen aan de geluidniveaus ten gevolge van het verkeer van en naar de parkeergarage. Toetsing aan de normen uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" wijst uit dat aan deze normen wordt voldaan.

Ook voor het parkeerdek gelden formeel geen eisen aan de geluidniveaus ten behoeve van verkeer op het parkeerdek. Uit de toetsing aan de normen uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" blijkt echter dat deze waarden licht worden overschreden. De overschrijdingen treden op in de avond- en nachtperiode ten gevolge van het verkeer dat over de inrit naar boven rijdt. De overschrijding is ten hoogste 7 dB. In de woningen zal hiervan echter geen hinder worden ondervonden. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is namelijk onderzoek uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels. Hierbij is uitgegaan van een geluidbelasting van 63 dB op de gevel en waarbij een eis gehaald moet worden van 33 dB binnen in de woningen. De geluidwering bedraagt hiermee 30 dB, wat 10 dB beter is dan waarvan volgens het bouwbesluit minimaal uitgegaan moet worden. In de woningen zal hierdoor geen hinder worden ervaringen van het verkeer van en naar het parkeerdek.

Voor de supermarkt geldt dat uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidniveaus voldoen aan zowel de normen uit de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" als aan de formele eisen uit het activiteitenbesluit.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het winkelcentrum (parkeergarage, parkeerdek en supermarkt) geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van de woningen. Ook blijkt dat de nieuwe woonbestemming die met dit bestemmingsplan wordt gecreëerd geen belemmering vormt voor de activiteiten van het winkelcentrum. Er kan derhalve worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, met een aanvaardbare woon- en leefsituatie.

5.6.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Een besluit hogere waarde van 57 dB voor de geluidbelasting ten gevolge van de Soomerwegh is noodzakelijk om het bestemmingsplan uitvoerbaar te maken. Deze hogere waarde zal door de gemeente vastgesteld en gepubliceerd worden tegelijkertijd met het ontwerp-bestemmingsplan. Met een hogere waarde besluit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vanwege verkeerslawaai. Ook de geluidsaspecten van een ligging op korte afstand tot de inrit van een parkeergarage, de oprit van een parkeerdek, een supermarkt en de laad- en losplaats van een supermarkt levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Relevant kader

In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

5.7.2 Onderzoek

Voor de ontwikkeling is een toetsing NIBM uitgevoerd. Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-grens woningbouwlocaties:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het onderhavige plan omvat de realisatie van 24 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling.

5.7.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Relevant kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
5.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA, Bijlage 6) uitgevoerd. Uit de QRA blijkt dat het geplande appartementencomplex aan het Raadhuisplein te Castricum valt binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Soomerwegh. Bij wijzigingen binnen het invloedsgebied van LPG-tankstations (inrichting vallend onder de reikwijdte van het Bevi) moet het groepsrisico worden verantwoord door het bevoegd gezag.

Het appartementencomplex ligt binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation maar het plan voldoet aan de grenswaarden zoals gesteld in het Bevi. De appartementen worden namelijk buiten de PR10-6 contouren van het LPG-tankstation gerealiseerd. Het plan voldoet op het gebied van het plaatsgebonden risico aan de gestelde criteria.

Het groepsrisico in de huidige situatie ligt boven de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico bedraagt in de huidige situatie maximaal 5,06 maal de oriëntatiewaarde (bij 380 slachtoffers, met een kans van 3.50x10-8 per jaar). In de toekomstige situatie neemt het groepsrisico af tot maximaal 5,02 (bij 380 slachtoffers, met een kans van 3,47x10-8 per jaar). De veiligheidsituatie verbeterd dus.

Verantwoording groepsrisico
Vanwege de hoogte van het groepsrisico dient het groepsrisico nader verantwoord te worden. Als maatgevend scenario dient te worden uitgegaan van een warme BLEVE bij het LPG-tankstation. In het scenarioboek EV is dit ramptype opgenomen. De afstand van het plan voornemen tot de opstelplaats van de tankwagen bedraagt 153 meter. Uit het scenarioboek blijkt dat het appartementencomplex zich binnen de tweede ring bevindt. Voor personen in dit gebied geldt dat zij bij het optreden van een warme BLEVE bij het LPG-tankstation, kans lopen om zowel binnenshuis als buiten licht tot zwaar gewond te raken en zelfs kunnen overlijden.

Het optreden van een warme BLEVE is in zekere zin voorspelbaar (er is dus tijd om de omgeving te waarschuwen), aangezien enige tijd nodig is om de inhoud van de LPG-tankwagen dusdanig te verhitten en de tankconstructie dusdanig te verzwakken dat deze bezwijkt en de BLEVE plaatsvindt. Het beste handelingsperspectief voor personen in de tweede ring (waarbinnen het invloedsgebied valt waarover het groepsrisico moet worden verantwoord), is het gebied te ontvluchten tot buiten de derde ring. Aangezien het appartementencomplex zich voornamelijk zelfredzame personen bevinden is dit geen belemmering. Daarnaast vindt de ontsluiting/ontvluchting plaats aan de achterzijde, zodat het pand als warmteschild fungeert.

5.8.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Er worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de PR10-6 contour. Het groepsrisico neemt toe, maar het nieuwe groepsrisico valt te verantwoorden.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

5.9.1 Relevant kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang, dat bij de ontwikkeling van woningen in de buurt van hinderverstorende functies:

  • Ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • De bedrijfsvoering/milieuruimte van de betreffende bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.


Aan de bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving van het plangebied is een zone toegekend (vanuit de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzoneringen) dat ervoor zorgt dat ook in de toekomst een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.9.2 Onderzoek

Er is een analyse uitgevoerd naar de bedrijven in de omgeving van het plangebied en de bijbehorende milieuzonering (Bijlage 10). Hieruit blijkt dat de binnen het plangebied te realiseren woningen zich buiten de milieuzoneringscontouren van de bestaande bedrijven bevinden. Hierdoor zal door de bedrijfsmatige activiteiten geen hinder veroorzaakt worden op de woningen. Tevens vormt het planvoornemen geen belemmering voor de omliggende bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.9.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Parkeren

5.10.1 Relevant kader

In de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum (zie ook paragraaf 4.5.5) staat het parkeerbeleid van de gemeente Castricum beschreven. Als basis voor haar parkeernormen kiest de gemeente Castricum voor de meest recente parkeerkencijfers van het CROW. Deze kencijfers zijn opgenomen in publicatie 381: ‘Toekomstbestendig parkeren’, uitgebracht door het CROW in december 2018. De Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum is in oktober 2020 vastgesteld als opvolger van de Nota Parkeernormen Castricum 2013 (3 september 2013).

5.10.2 Onderzoek

Er is een parkeerstudie uitgevoerd, waarin is getoetst aan de Nota Parkeernormen Castricum 2013 (Bijlage 5). De nieuwe nota was ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek nog niet vastgesteld.

Uit het onderzoek blijkt dat wanneer de gemiddelde parkeernorm wordt gehanteerd en drie (elektrische) deelauto's wordt meegerekend, er sprake is van een tekort van 13 parkeerplaatsen. Dit is echter op te vangen door het realiseren van nieuwe parkeerplaatsen als onderdeel van de ontwikkeling.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan was in de nota uit 2013 ingedeeld onder 'rest van de bebouwde kom'. De Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum is het plangebied ingedeeld als 'schil' rond het centrum. De parkeernormen voor de schil rond het centrum zijn lager dan die voor de rest van de bebouwde kom. Na realisatie van het plan wordt voorzien in een aantal parkeerplaatsen dat voldoet aan de nota uit 2013 en daarmee ook aan de nota uit 2020.

  Parkeernota 2013 Rest bebouwde kom   Parkeernota 2020  Schil rond centrum  
  Norm per appartement (**)   Norm per appartement (**)  
Appartementen > 95m2:   5st              2,0                  1,9  
Appartementen 80-85m2: 12st              1,8                  1,5  
Appartementen <80m2:   7st              1,6                  1,3  
5.10.3 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar. Het bestaande parkeerterrein binnen het plangebied wordt opnieuw ingericht en er worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd zodat er geen tekort aan parkeerplaatsen is. Er wordt voldaan aan de parkeernorm zoals die is opgenomen in de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Castricum.

5.11 M.e.r.-beoordeling

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geeft aan of voor een project een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in de C-lijst van het Besluit m.e.r. geldt de zogenoemde m.e.r.-plicht. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor de activiteiten die zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt de zogenoemde m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor deze activiteiten geldt dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

De beoogde ontwikkeling van het woongebouw aan het Raadhuisplein wordt aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, wat als activiteit D11.2 is opgenomen in het Besluit m.e.r. Omdat het plan niet meer dan 2.000 woningen omvat, het niet gaat om een oppervlakte van 100 hectare of meer, of om een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.

Activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r.

  Kolom 1
Activiteiten  
Kolom 2
Gevallen  
Kolom 3
Plannen  
Kolom 4
Besluiten  
D11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Het Besluit m.e.r. geeft onder 'gevallen' per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Voor beide activiteiten geldt dat de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet worden overschreden, aangezien het plan minder dan 2.000 woningen omvat en de bedrijfsruimte in het plan minder dan 200.000 m2 omvat. Op basis hiervan geldt er geen m.e.r.-plicht. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de 'Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij de voorgenomen activiteit mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In het kader van een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt een aanmeldingsnotitie opgesteld. In een aanmeldingsnotitie wordt op objectieve wijze de informatie verzameld en gepresenteerd die voor deze afweging noodzakelijk is. Op basis van de informatie in de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag of een uitgebreide m.e.r-procedure nodig is.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag expliciet te beoordelen of zij het noodzakelijk acht om de m.e.r.-procedure te doorlopen. Er kunnen twee uitkomsten zijn: belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen niet uitgesloten worden à er dient een m.e.r.-procedure te worden doorlopen; belangrijke nadelige milieugevolgen treden niet op à er wordt gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r.-procedure wordt doorlopen.

Het uitgangspunt is: Nee, tenzij. Dit uitgangspunt betekent dat er geen nadere m.e.r. nodig is, tenzij er sprake is van mogelijke 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu op basis waarvan een dergelijke procedure wel noodzakelijk moet worden geacht. Deze 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. Het project dient te worden getoetst aan:

  • 5. Kenmerken van de activiteit

a: Omvang van het project

b: Cumulatie met andere projecten

c: Gebruik natuurlijke hulpbronnen

d: Productie afvalstoffen

e: Verontreiniging en hinder

f: Risico op ongevallen

  • 6. Plaats van de activiteit

a: Bestaand grondgebruik

b: Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied

c: Opnamevermogen milieu met aandacht voor specifieke gevoelige gebieden

  • 7. Kenmerken van het potentiële effect

a: Bereik van het effect

b: Grensoverschrijdend karakter

c: Orde van grootte en complexiteit effect

d: Waarschijnlijkheid effect

e: Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect

Aanmeldingsnotitie
Voor een aanmeldingsnotitie die wordt opgesteld in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de diepgang van het onderzoek. In de meeste gevallen kan de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gebaseerd op 'expert judgement', zonder (model)berekening of (veld)onderzoek. Het uitgangspunt is dat de aanmeldingsnotitie kort en bondig is en alleen inzoomt op die kenmerken en gevolgen die mogelijk kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu. In veel gevallen zal snel helder zijn dat een activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft (vanwege grote afstand tot gevoelige gebieden, de locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot grote emissies, heeft een klein ruimtebeslag e.d.). Dan is ook geen uitgebreide motivering nodig: er wordt dan beknopt beschreven dat naar alle Europese criteria is gekeken

In deze paragraaf, die dient als aanmeldingsnotie, wordt in tabelvorm ingegaan op de kenmerken van de activiteit, plaats en effecten. Hierbij zijn de criteria gehanteerd uit Bijlage III van de Europese Richtlijn.

Kenmerken van de activiteit

Criteria   Beschrijving  
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   Activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r.
De gestelde drempelwaarden zijn:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Conclusie: het totaal oppervlak van de ontwikkeling blijft onder de 100 hectare, tevens gaat het niet om 2.000 woningen of meer, en tot slot bedraagt de maximaal toe te voegen bedrijfsvloeroppervlakte ver onder de 200.000 m2.

Het project blijft onder de drempelwaarden van D.11.2. Daarom is voor dit project geen 'formele' m.e.r.-beoordeling, maar een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling nodig.  
Cumulatie met andere projecten   In de nabijheid van dit project zijn geen andere projecten bekend die tot cumulatieve effecten zouden kunnen leiden.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Bij de aanleg van de voorgenomen activiteit zullen grondstoffen als hout, steen en andere bouwstoffen gebruikt worden. De voorgenomen activiteit betreft echter geen productieproces waarbij vervaardiging van producten centraal staat. Afgezien van de aanlegfase worden er weinig tot geen grondstoffen gebruikt. Er zijn geen andere natuurlijke hulpbronnen in het gebied aanwezig die invloed ondervinden van de voorgenomen activiteit.  
Productie afvalstoffen   Bij de aanleg van de voorgenomen activiteit zal bouwafval tot de restproducten behoren. Er is geen sprake van productie van (gevaarlijke) afvalstoffen met nadelige milieugevolgen.  
Verontreiniging en hinder   Verontreiniging: Tijdens de aanlegfase kan door bouwverkeer mogelijk een tijdelijke verslechtering van de luchtkwaliteit ontstaan. In de gebruiksfase van het voorgenomen plan zijn er geen relevante stikstofemissies of andere bronnen van verontreiniging en hinder.

Hinder: Tijdens de aanleg kan als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden, het bouwverkeer en de aanlegwerkzaamheden verkeershinder en geluidhinder optreden. In de gebruiksfase van het voorgenomen plan wordt geen toename van hinder voorzien.  
Risico op ongevallen   Er wordt geen toename van het risico op ongevallen verwacht omdat er geen sprake is van een risicovolle inrichting.  

Plaats van het project

Criteria   Beschrijving  
Het bestaande grondgebruik   Op de te ontwikkelen locatie bevinden zich in de bestaande situatie een sportschool en parkeerterrein.  
De relatieve rijkdom aan, de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied   Onder natuurlijke hulpbronnen van het gebied wordt verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier).

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied komen geen verdere bijzondere natuurlijke hulpbronnen voor.  
Het opnamevermogen van het natuurlijk milieu met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
a. wetlands
b. kustgebieden
c. berg- en bosgebieden
d. reservaten en natuurparken
e. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
f. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen over milieukwaliteit reeds worden overschreden;
g. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
h. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang  
Natuur
Natura 2000
Er zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig in of in de directe nabijheid van het plangebied. Derhalve zijn er geen directe effecten te verwachten op deze gebieden. Middels een AERIUS-berekening is onderzocht of er een effect kan ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.

Soortenbescherming
Uit een verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.

Er zijn echter geen vleermuizen, sporen van vleermuizen of geschikte ruimtes voor vleermuizen aangetroffen. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden

Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Gierzwaluw en Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Ook bevinden zich geen NNN gebieden in de directe nabijheid van het plangebied. Derhalve zijn er geen effecten te verwachten op het NNN.

Gebieden met natuurwaarden buiten het NNN
Het plangebied ligt niet in een ganzenfoerageergebied en/of weidevogelleefgebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op beschermde gebieden met natuurwaarden buiten het NNN.

Bodem
Ter plaatse van een groenstrook is in de bovengrond een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. Onder de klinkerverharding van het voetpad en het parkeerterrein zijn in zowel boven- als ondergrond geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is niet verontreinigd.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde woonfunctie. Gezien de relatief lage gehalten verontreiniging is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek

Op basis van historisch onderzoek en zintuiglijke waarnemingen bestaat er geen reden aan te nemen dat er asbest verontreinigingen aanwezig op de onderzoekslocatie.

Er vinden momenteel voor zover bekend momenteel geen bodembedreigende activiteiten plaats op de beide terreinen. Ook als gevolg van het voornemen is er geen risico op verontreiniging van de bodem.

Negatieve effecten op de bodem(kwaliteit) kunnen als gevolg van het voornemen worden uitgesloten.

Water
Het plangebied is niet gelegen in of in de invloedsferen van een regionale en/of primaire waterkering. Er is geen sprake van een bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en / of drinkwaterwingebied.

Er is geen oppervlaktewater aanwezig in de huidige en toekomstige situatie.

De beoogde ontwikkeling, zal, zoals gebruikelijk in het plangebied, worden aangesloten op het gescheiden rioolstelsel. Vanwege de geringe toename van het afvalwater en de capaciteit van het aanwezige gemeentelijk riool worden er geen problemen verwacht.

Negatieve effecten als gevolg van de toename van verhard oppervlakte wordt niet verwacht. De toename van verhard oppervlak is namelijk zodanig laag dat er geen extra watercompensatie nodig is.

De gevolgen van het voornemen op de waterbelangen zijn, met inachtneming van de relevante regels zeer beperkt. Negatieve effecten zijn derhalve ook niet te verwachten.

Archeologie
Vanwege de vormingsgeschiedenis van het landschap geldt een lage archeologische verwachting tot aan de IJzertijd. Voor de periode IJzertijd t/m Late Middeleeuwen geldt een hoge archeologische verwachting.

De aanwezige bebouwing, verharding en kabels en leidingen zullen hebben geresulteerd in een dermate verstoring van de ondergrond dat de voorgenomen ontwikkelingen geen onevenredige bedreiging voor archeologische waarden zullen vormen. De verwachting dat de werkzaamheden voor realisatie van het planvoornemen archeologische waarden zullen verstoren is laag. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan zal daarvan conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan. Negatieve effecten op archeologische waarden zijn niet te verwachten.

Verkeer
Er zijn geen negatieve effecten op de doorstroming voor verkeer buiten het plangebied te verwachten.  

Kenmerken van het potentiële effect

Criteria   Beschrijving  
Het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Hieronder wordt ingegaan op de potentiële effecten zoals die hiervoor zijn genoemd. In het algemeen wordt geconcludeerd dat de effecten beperkt en zeer lokaal van aard zijn.

Stikstof
Als gevolg van aanlegfase ontstaat kan een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving ontstaan. Uit een uitgevoerde Aerius-berekening blijkt dat er geen schadelijke toename van stikstofdepositie plaats vindt in de gebruiksfase (depositie bedraagt 0,00 mol/ha/j). In de aanlegfase is er tijdelijk sprake van een depositie van 0,02 mol/ha/j.

Hinder bouwverkeer
In de aanlegfase is als gevolg van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden mogelijk sprake van hinder. Dit kan optreden in de vorm van geluidhinder, stof en trillingen en beperkt zich met name tot het plangebied.

De effecten als gevolg van bouwverkeer zijn tijdelijk.
Natuur
Soortenbescherming
Beschermde soorten worden niet geschaad door de voorgenomen ontwikkeling.
 
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Uit de beschrijving van het bereik van de potentiële effecten blijkt dat de beperkte effecten die optreden lokaal van aard zijn. Er is geen sprake van grensoverschrijdende effecten.  
De waarschijnlijkheid van het effect   In de aanlegfase zullen effecten optreden. Effecten treden op met betrekking tot hinder, (en mogelijke verstoring van soorten als gevolg daarvan). Deze zijn tijdelijk en lokaal van aard.

In de gebruiksfase zijn er geen effecten te verwachten.  
de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   In de aanlegfase zullen effecten optreden. Effecten treden op met betrekking tot hinder, (en mogelijke verstoring van soorten als gevolg daarvan). Deze zijn tijdelijk en lokaal van aard. Daarnaast zijn effecten door het treffen van mitigerende maatregelen sterk te beperken, waardoor er geen belangrijk nadelige effecten worden verwacht.

In de gebruiksfase zijn er geen effecten te verwachten.  


Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten. Er is daarom geen nader onderzoek in een MER noodzakelijk.

5.12 Conclusie

Op basis van de voorgaande paragraven wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan gelet op de milieu- en omgevingsaspecten uitvoerbaar wordt geacht. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er geen MER noodzakelijk is.


Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Opzet bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit planregels en een verbeelding. De planregels en de verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van dit bestemmingsplan. Deze toelichting heeft geen juridische waarde maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.


Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP)
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.

6.2 Bestemmingsregeling: artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

  • Artikel 1 Begrippen 
    In artikel 1 zijn de definities van de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen gegeven.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk twee bevat de volgende artikelen:

Met de bestemming "Wonen" wordt de realisatie en instandhouding van het appartementencomplex planologisch mogelijk gemaakt. De toegestane bouwhoogte en het aantal wooneenheden is vastgelegd op de verbeelding.

Met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" wordt de realisatie en instandhouding van het parkeerterrein planologisch mogelijk gemaakt.

Met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" wordt de bescherming van eventuele archeologische waarden geregeld.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van de uniforme voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter inzage gelegd voor zes weken. Tijdens de termijn van terinzagelegging kan een ieder zowel mondeling als schriftelijk zijn zienswijzen over het plan naar voor brengen bij het college van burgemeester en wethouders.

Het ontwerpbestemmingsplan, met bijbehorende bijlagen, is digitaal raadpleegbaar via de website van de landelijke informatievoorziening voor ruimtelijke plannen: www.ruimtelijkeplannen.nl .

Daarnaast wordt het plan ook worden voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.


Participatie
In het kader van participatie heeft de ontwikkelaar in het voortraject actief gecommuniceerd met omwonenden, belanghebbenden en geïnteresseerden door middel van informatieavonden. Doel van deze bijeenkomsten was om een ieder te informeren over het initiatief en de gelegenheid te geven om te reageren.

Er hebben drie informatieavonden plaatsgevonden: 12 juli 2017, 29 augustus 2019 en 5 juni 2020. Zie bijlage 10 bij deze toelichting voor de verslagen van de drie informatieavonden. In de planuitwerking is waar mogelijk rekening gehouden met de tijdens de informatieavonden opgehaalde input.

Reacties overleginstanties
Zoals eerder aangegeven is het bestemmingsplan voorgelegd aan diverse overleginstanties. Er zijn reacties ontvangen van PM. De reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De reacties en beantwoording zijn terug te vinden in de Nota van zienswijzen die als bijlage terug te vinden is.


Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van PM ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk, een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Binnen deze periode is PM zienswijze ingediend. Deze zienswijze is beantwoord in de Nota van zienswijzen (die als bijlage is toegevoegd). PM De zienswijze heeft geleid tot ...

Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan "Raadhuisplein 3" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.

Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en Van Vliet Beheer, waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee aangetoond.