direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dusseldorperweg 20-22A Limmen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor het perceel aan de Dusseldorperweg 20-22A in Limmen (gemeente Castricum) is het voornemen om de bestaande woning aan de Dusseldorperweg 20 te vernieuwen en op het achterliggende terrein in totaal 5 nieuwe woningen te bouwen ter plaatse van een plantenkas en een bedrijfsgebouw. Het voornemen past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan "Kern Limmen". Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de gewenste ontwikkeling juridisch planologisch in te kaderen en het kader te vormen voor de omgevingsvergunning die voor de bouw van de nieuwe woningen verleend moet worden.

Op onderstaande luchtfoto met kadastrale grenzen is aangegeven om welk gebied het gaat. Het betreft de kadastrale percelen LMN00 - A - 4522, LMN00 - A - 4177, LMN00 - A - 5072 en LMN00 - A - 3925.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0001.png"

Hoofdstuk 2 Huidige en nieuwe situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er in het plangebied een woning aan de Dusseldorperweg met achterliggende tuin met een plantenkas van circa 470 m2. Op het perceel Dusseldorperweg 22a staat een bedrijfsruimte met een oppervlakte van circa 560 m2. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0002.png"

Onderstaande foto's geven de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0003.jpg"

Foto: bestaande plantenkas achter Dusseldorperweg 20

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0004.jpg"

Foto: bestaand bedrijfsgebouw Dusseldorperweg 22a

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0005.jpg"

Foto: inrit aan de zijde van de Dusseldorperweg met de woning op nummer 20.

2.2 Nieuwe situatie

Uitgangspunt voor de nieuwe situatie is het realiseren van vrijstaande woningen (bouwplan Min Architectuur, 15 april 2019). Dit past in stedenbouwkundig opzicht in de omgeving van de Dusseldorperweg en Achterweg. De bebouwing langs beide wegen wordt gekenmerkt door overwegende woonbebouwing met vrijstaande woningen die gebouwd zijn met een goothoogte van 4-6 meter en een nokhoogte van 9-10 meter. Deze goot- en bouwhoogte worden ook voor de nieuwbouw aangehouden.

Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van herontwikkeling in twee fases. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op zowel fase 1 als 2.

Fase 1

De technische staat van de woning op nummer Dusseldorperweg 20 is van dien aard dat de woning en bijgebouwen gesloopt gaan worden. Ter plaatse wordt uitgegaan van het realiseren van een nieuwe woning, waarbij het bouwvlak van het geldende bestemmingsplan aan wordt gehouden. Voor de woning wordt uitgegaan van een goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter.

De plantenkas op het achterliggende terrein wordt ook gesloopt. Ter plaatse van deze plantenkas worden twee nieuwe woningen gebouwd met bijbehorende tuinen en parkeerplaatsen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0006.png"

Fase 2

Fase 2 bestaat uit de sloop van het bestaande bedrijfsgebouw en de bouw van 3 nieuwe woningen ter plaatse met bijbehorende tuinen en parkeerplaatsen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0007.png"

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Voor de nieuwe woningen van fase 1 wordt uitgegaan van een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 10 meter. Voor de woningen van fase 2 wordt uitgegaan van een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van maximaal 9 meter. Voor beide fases kunnen daarmee woningen worden gebouwd in twee lagen plus een kap. Alle woningen worden vrijstaand gerealiseerd.

De beschreven stedenbouwkundige uitgangspunten zijn voorgelegd aan de gemeentelijke stedenbouwkundige. De stedenbouwkundige van de gemeente heeft aangegeven dat een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 9 à 10 meter akkoord is. De kavels zijn groot genoeg om bebouwing in twee lagen met kap te herbergen. De afstanden tot de zijdelingse erfgrens is 3 meter en daarmee groot genoeg om een dergelijke maatvoering aan te houden.

Parkeren

Voor alle woningen wordt uitgegaan van het realiseren van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Uitgaande van 6 woningen in de nieuwe situatie gaat het om 12 parkeerplaatsen op eigen terrein. Langs de tussenstraat worden daarnaast 4 parkeervakken aangelegd voor bezoekers. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0008.png"

Hoofdstuk 3 Geldende bestemmingsplannen

3.1 Kern Limmen

Het bestemmingsplan 'Kern Limmen' is vastgesteld op 7 april 2011. De tussenstraat en het bestaande bedrijfsgebouw zijn bestemd als "Bedrijf", de bestaande woning aan de Dusseldorperweg 20 en het achterliggende terrein met de plantenkas zijn bestemd als "Wonen". De tuin van huisnummer 20 aan de straatzijde is bestemd als "Tuin". Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0009.png"

Bestemming "Bedrijf"

Op de gronden ter plaatse van de bestemming Bedrijf zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan. Er is een bouwvlak aangegeven dat voor 50% mag worden bebouwd tot een goothoogte van 5 meter en een nokhoogte van 9 meter.

Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan in de vorm van bedrijfsinstallaties, vlaggenmasten en lichtmasten (maximaal 6 meter), erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m, erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 meter.

De voorgenomen bouw van woningen met bijbehorende tuinen en parkeervoorzieningen en ontsluitingsstraat zijn op grond van deze planregels niet mogelijk.

Bestemming "Wonen"

De gronden met de bestemming Wonen mogen worden gebruikt voor wonen, aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en mantelzorg in een afhankelijke woonruimte.

Woningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak tot een hoogte die op de verbeelding is aangeduid. Voor de bestaande woning aan de Dusseldorperweg geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 9 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0010.png" Bestemming "Tuin"

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en parkeervoorzieningen. Erkers zijn toegestaan tot een horizontale diepte van maximaal 1,50 meter vanaf de gevel. De hoogte van erkers is maximaal 3 meter, of de hoogte van de eerste bouwlaag plus 0,25m. In tuinen zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan in de vorm van

  • erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m;
  • erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
  • pergola's 2,5 m;
  • vlaggenmasten 6,5 m.

3.2 Standplaatsen, terrassen en parkeren

Het bestemmingsplan Standplaatsen, terrassen en parkeren is vastgesteld op 8 juni 2017. Met dit bestemmingsplan zijn diverse bestemmingsplannen op onderdelen herzien. Er zijn regels toegevoegd over parkeerplaatsen, standplaatsen en terrassen bij horeca. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn alleen de regels ten aanzien van parkeren relevant.

Aan de algemene bouwregels van ondermeer bestemmingsplan Kern Limmen is de volgende bepaling toegevoegd:

"Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand zullen worden gehouden; Bij een omgevingsvergunning wordt voldaan aan de parkeernormen die zijn neergelegd in de "Nota Parkeernormen Castricum 2013", en indien deze normen gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid; Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder 1 bepaalde en wordt toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie".

Het voornemen gaat uit van de bouw van woningen met bijbehorende parkeerplaatsen. Daarbij zijn de normen uit de Nota Parkeernormen Castricum 2013 het kader. Door het leggen van een koppeling in de algemene bouwregels zijn de parkeernormen ook in dit bestemmingsplan verankerd. Zie ook Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 aangenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De locatie aan de Dusseldorperweg is een locatie binnen het bestaande stedelijke gebied waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

Ladder van duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De realisatie van 6 woningen ter plaatse van bedrijfsgebouwen in het bestaande stedelijke gebied is gelet op de aard en de omvang in alle redelijkheid niet te beschouwen als een "nieuwe stedelijke ontwikkeling". Al zou het wel moeten worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt uitgegaan van het waar mogelijk verdichten van de bestaande kern om nieuwe woningen te realiseren.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie (2018)

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Met de Omgevingsvisie richt de provincie zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig willen koesteren en die probeert in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst.

Uitgangspunt is dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk worden gerealiseerd en geconcentreerd. De provincie geeft in de Omgevingsvisie aan dat de metropool zich snel ontwikkelt. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moeten wil de provincie inzetten op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. De voorgenomen nieuwbouw van woningen binnen het bestaande stedelijke gebied van Limmen past in het algemene beleidsvoornemen om de natuurgebieden vrij te houden van bebouwing en een aantrekkelijke woonomgeving te faciliteren.

Provinciale ruimtelijke verordening

In november 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

In de Provinciale Verordening is bepaald dat buiten het bestaande stedelijke gebied geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, tenzij daarvoor regionale afspraken zijn gemaakt. Het "bestaande stedelijke gebied" is als volgt gedefinieerd: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" is gedefinieerd als "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In jurisprudentie is bepaald dat de omvang van het "bestaande stedelijke gebied" wordt bepaald door de wat het geldende bestemmingsplan aan stedelijke functies en bebouwing mogelijk maakt. Het perceel aan de Dusseldorperweg waar de woningen worden voorzien zijn bestemd als "Bedrijf", "Wonen" en "Tuin" waar zowel woon- als bedrijfsbebouwing met bijbehorende tuinen en erven is toegestaan. Dit mag worden beschouwd als "bestaande stedelijke gebied".

Gelet op de ligging van perceel aan de Dusseldorperweg, de geldende bestemming, de jurisprudentie en de tekst van de provinciale verordening is de bouw van 5 woningen met bijbehorende tuinen, de sloop van 1 woning en de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk binnen de kaders van het provinciale beleid.

4.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De regionale woonvisie legt kaders vast voor de lokale woonvisies van de gemeenten en geeft richting voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte overgelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De woonvisie geeft richting en zorgt ervoor dat gemeenten van elkaar weten wat ze doen en waar ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.

De Regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. Om dit te kunnen realiseren zullen er mede gelet op de trends en ontwikkelingen woningen moeten worden toegevoegd aan de voorrad. In totaal bedraagt de opgave voor de regio Alkmaar 10.000 woningen tot 2020. Kwantitatief zijn er verstedelijkingsafspraken gemaakt die prestatieafspraken bevatten tussen Rijk en regio’s voor de periode 2010-2020. Voor Noord-Holland zijn deze afspraken vastgelegd in twee gebiedsdocumenten (de woningbehoefte in deze gebiedsdocumenten vormde de input voor het opstellen van de RAP’s). In het RAP is voor de termijn 2020 aangegeven welke woningtypen in de regio het meest kansrijk zijn. Zie navolgede tekst.

RAP regio Alkmaar 2017

In de RAP regio Alkmaar 2017 is een aantal afspraken gemaakt over de te nemen maatregelen met betrekking tot de woningmarkt. Er wordt onder andere ingezet op de bouw van woningen die aansluiten bij de vraag, in de geest van de ladder van duurzame verstedelijking en plannen die bijdragen aan de ruimtelijke versterking van de regio. In het afwegingskader van de RAP is aangegeven dat er vooral wordt ingezet op het verdichten van het bestaande stedelijke gebied. De bouw van de woningen aan de Dusseldorperweg past in dit kader.

4.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Castricum

Op 7 oktober 2010 is de Structuurvisie Castricum vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de kerndoelen van de gemeente weergegeveven: "een open en gevarieerd landschap, een stabiel inwonertal en bevorderen van recreatie en toerisme". De gemeente hecht ook waarde aan het behoud van de voorzieningen zoals winkels, scholen en sportvoorzieningen. Daarom is het belangrijk dat de gemeente qua aantal inwoners niet krimpt. Daarom wordt gestreefd naar een stabiel inwonertal van circa 35.000 inwoners.

Het gebied rond de Dusseldorperweg is daarbij aangewezen als "bestaande kern".Voor de Dusseldorperweg is de aanduiding "ruimtelijke ontwikkeling (infrastructuur en groen in buitengebied" van toepassing. In de Structuurvisie is aangegeven dat dit betrekking heeft op een "afsluiting" van de Dusseldorperweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0011.png"

Uitgangspunt in de Structuurvisie is dat, op de zogenaamde "afronding bestaande kern" na, nieuwe woningbouw wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern. De planlocatie aan de Dusseldorperweg ligt in de bestaande kern. De bouw van woningen ter plaatse van een plantenkas en een bedrijfsgebouw past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie.

Nota parkeernormen Castricum 2013

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betekenen extra verkeer op bestaande wegen en extra vraag naar parkeerplaatsen. Om te voorkomen dat bij de ontwikkeling van een locatie of bij functieverandering of -vergroting de parkeerdruk wordt afgewenteld op de omgeving, worden parkeernormen opgelegd. Uitgangspunten bij de parkeernormering zijn dat:

  • 1. elke initiatiefnemer van een bouwplan zelf verantwoordelijk is voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte;
  • 2. de parkeerbehoefte zo veel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen een positieve invloed heeft op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de gemeente.

Net als veel andere gemeenten, gebruikt de gemeente Castricum de door de CROW opgestelde parkeerkencijfers hiervoor als vertrekpunt. Conform het beleid is in Castricum de categorie "matig stedelijk" van toepassing. Limmen is daarbij aangewezen als "rest bebouwde kom".

Voor vrijstaande woningen wordt een minimale parkeernorm van 1,8 en een maximale norm van 2,6 parkeerplaats per woning aangehouden, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Conform het beleid wordt de maximale norm aangehouden. Voor de 6 woningen zijn op basis van de normen daarmee 15,6 parkeerplaatsen benodigd. In de planvorming wordt uitgegaan van 16 parkeerplaatsen, waarmee aan de parkeernorm van de gemeente wordt voldaan.

Masterplan inbreiding

Het Masterplan Inbreidingen beschrijft de zoektocht naar mogelijke inbreidingslocaties binnen de kernen Castricum, Bakkum, Limmen en Akersloot. De zoektocht heeft geresulteerd in de aanwijzing van 33 locaties. Het betreft locaties die los staan van de bestaande visies en reeds bekende ontwikkelingen, en als mogelijke woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, al dan niet na sloop van bestaande bebouwing. Het wil dus lang niet altijd zeggen dat er uiteindelijk ook gebouwd gaat worden. Het Masterplan Inbreidingen doet geen uitspraken over invulling en moment van uitvoering. Daar moeten nog aparte besluiten over genomen worden. Wel zijn per locatie uitgangspunten en randvoorwaarden voor bebouwing opgenomen ten aanzien van doelgroepen, type woningen en capaciteit.

Voor Castricum wordt gestreefd naar kwalitatief-ruimtelijke ontwikkeling van Castricum door inbreiding in de bestaande kern door de bouw van het type "groenstedelijk en centrum-dorps". Binnen de dorpsgebieden van Castricum is voortdurend sprake van perceelsgewijze (vervangende) nieuwbouw al dan niet in combinatie met (gedeeltelijke) functieverandering.

De locatie aan de Dusseldorperweg is onderdeel van het "bebouwingslint". In het Masterplan is aangegeven dat langs de linten diverse inbreidingen zijn of nog worden gerealiseerd. Buiten deze locaties worden de linten nog steeds gekenmerkt door een kleinschalige bebouwing op smalle, soms diepe percelen. De locatie Dusseldorperweg 20-22a is niet opgenomen als concrete inbreidingslocatie in het Masterplan. De bouw van woningen past wel de beschreven ontwikkelingen elders aan het lint en binnen de algemene kaders om binnen het bestaande bebouwde gebied woningen toe te voegen, en de hoofdgroenstructuur vrij te houden van nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0012.png"

Lokale Woonvisie Gemeente Castricum 2014 – 2030 (2014)

In de lokale woonvisie 2014-2030 zijn de kaders van de Regionale Woonvisie 2013-2020 en van de structuurvisie Buiten Gewoon Castricum verwerkt. Als gevolg van de huishoudensverdunning is het noodzakelijk om de woningvoorraad uit te breiden. De nieuwbouw zal hoofdzakelijk gerealiseerd worden in het bestaand bebouwde gebied van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden. De ambitie van de gemeente is om in de periode tot 2020 circa 1.400 woningen te realiseren. De bouw van 6 woningen aan de Dusseldorperweg past binnen de kaders van de gemeente om waar mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied woningen bij te bouwen.

Welstandnota

In de gemeentelijke welstandnota (2013) is de gemeente opgesplitst in gebieden met verschillende welstandsregelingen. Voor de eerstelijnsbebouwing aan het lint geldt een "bijzonder" regime. Voor het de achterliggende bebouwing geldt ter hoogte van de Dusseldorperweg het regime "regulier". Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0013.png"

In de Welstandsnota zijn voor de verschillende gebieden welstandscriteria opgesteld die bij de toetsing van een bouwplan worden toegepast. Deze toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunning voor het bouwen en is voor voorliggend bestemmingsplan geen kader.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Water

Algemeen

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.

Rijksbeleid

In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.

Provinciaal beleid

In het provinciaal Waterplan Noord-Holland is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Wat betreft het water is de positie van het Alkmaardermeer en het Noord-Hollands kanaal als regionale boezem van belang. Voor een duurzaam waterbeheer is extra boezemruimte gewenst. Vooralsnog wordt deze gezocht buiten de gemeente. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater.

Huidige situatie en nieuwe situatie

In de huidige situatie is het terrein voor een groot deel bebouwd en verhard. Op onderstaande afbeelding is de luchtfoto met de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0014.png"

De bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van circa 1.050 m2, bestaande uit een plantenkas van 470 m2 en een bedrijfsgebouw van circa 580 m2. Deze gebouwen worden gesloopt. De woningen die er voor in de plaats terug worden gebouwd hebben een gezamenlijk oppervlakte van 522 m2. Het bebouwde oppervlakte neemt hierdoor af met circa 528 m2. Er zijn geen watergangen in het plangebied die worden gedempt of verlegd. Compensatie in de vorm van nieuw open water is daarmee niet nodig. Maximaal één woning wordt voorzien van een kelder.

Overleg met hoogheemraadschap

In het kader van het wettelijke vooroverleg behorend bij het bestemmingsplan (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke plannen) zal het voorliggende bestemmingsplan worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap voor advies.

5.2 Ecologie

Wettelijk kader

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) de drie voormalige wetten vervangen; de Flora- en faunawet samen met de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Bevoegdheden zijn met deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen.

Soortenbescherming

De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.

Gebiedsbescherming

Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming verdienen. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en Belangrijke Weidevogelgebieden. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden. Voor werkzaamheden in Natura 2000-gebieden is bij mogelijke effecten een Voortoets vereist en binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij'-principe. In bepaalde gevallen dient er natuurcompensatie uitgevoerd te worden. Ten aanzien van Natura 2000-gebieden kunnen ook externe effecten als stikstofdepositie en lichtuitstraling van invloed zijn.

Bij negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en bij negatieve effecten op alle soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een ontheffingsplicht. Van de verboden als bedoeld in artikel 3.10 eerste lid kan door bepaalde provincies vrijstelling verleend worden voor het opzettelijk doden of vangen en voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen voor bepaalde soorten.

Ecologisch onderzoek

Door bureau Blom Ecologie is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport "Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan Dusseldorperweg 20-22 te Limmen", d.d. 3 mei 2019). Zie Bijlage 3 Ecologisch onderzoek.

In het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor.
  • De te slopen bebouwing heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten.
  • De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
  • De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
  • Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Tevens dient er tijdens de uitvoering rekening gehouden te worden met het ontstaan van potentieel leefgebied, en daarmee de kans op vestiging van de rugstreeppad op de planlocatie. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).

Aerius calculatie - stikstofdepositie

Door bureau Els & Linde is een Aerius calculatie uitgevoerd waarmee de stikstofdepositie van het project op omliggende natuurgebieden is onderzocht. Zie Bijlage 7 Aerius berekening stikstofdepositie.

Met behulp van Aerius (2019) is berekent wat de depositie is in de huidige en in de nieuwe situatie. Deze gegevens zijn met GIS op een luchtfoto geplaatst. De depositie is berekent op
de Natura 2000-gebieden:

  • Noordhollands Duinreservaat: ca. 1,7 km afstand;
  • Eilandspolder: ca. 6,6 km afstand;

De overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand van het perceel. Uit de berekening blijkt dat er tijdens de gebruiksfase geen sprake is van een verhoging van de depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden. Uit de berekening volgt dat er tijdens de bouwfase geen verhoogde depositie is op de Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van verhoging van de depositie. Er is geen vergunning van de wet natuurbescherming nodig.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie

Archeologisch vooronderzoek

Voor het hele plangebied geldt op grond van het geldende bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming. Om die reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd door bureau Transec (rapport Transect-rapport 2193, "Limmen, Dusseldorperweg 20-22a", 14 mei 2019). Zie Bijlage 1 Archeologisch onderzoek. Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een Archeologisch Bureauonderzoek (BO). Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen.

Conclusie

De archeologische verwachting van het plangebied hangt af van de landschappelijke ondergrond en de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Het plangebied maakt deel uit van het Noord-Hollands kustgebied en kent een gevarieerde landschappelijke geschiedenis. Binnen het plangebied is sprake van meerdere archeologische niveaus:

  • Het oudste niveau wordt gevormd door de oude strandvlakte/-wal, waarin mogelijk vondsten en/of sporen uit het Neolithicum aanwezig zijn. Deze zijn in de directe omgeving van het plangebied vooralsnog niet aangetroffen, maar op de strandwal van Heiloo (die in het verlengde van het plangebied ligt) wel. Op basis van onderzoek in de omgeving wordt de top van de oude strandvlakte/-wal tussen ca.-1,6 a -1,9 m NAP verwacht (maaiveldhoogte van het plangebied is gemiddeld 0 m NAP).
  • In de top van het veen dat de bovengenoemde strandvlakte/-wal afdekt, kunnen sporen uit de periode Bronstijd-Vroege-IJzertijd aanwezig zijn. De top van dit veen wordt verwacht tussen -0,9 en -1,2 m NAP. Dit zal met name gaan om sporen van landgebruik op de flanken van de strandwal; het veengebied zelf werd niet intensief bewoond in deze periode.
  • In de top van het duinzand kunnen archeologische waarden uit de periode Midden - IJzertijd - Middeleeuwen aanwezig zijn. Deze kunnen vanaf het maaiveld aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied zijn op de strandwal vondsten en sporen uit de Late-IJzertijd en Romeinse Tijd bekend.
  • Archeologische waarden uit de periode Late-Middeleeuwen-Nieuwe Tijd worden op basis van het ontbreken van historische bebouwing niet verwacht binnen het plangebied.

In hoeverre nog daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn hangt af van de mate van intactheid van de bodemopbouw. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de bodemopbouw plaatselijk verstoord. De woning aan de Dusseldorperweg 20 is gefundeerd op staal. Hier is de bodem vermoedelijk tot 80 cm onder maaiveld verstoord. Hieronder zouden nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn (veen, oude strandzand). Ter plaatse van de kas is de bodem tot 50 cm -Mv verstoord, hieronder kunnen nog archeologische waarden aanwezig zijn. In welke mate de bodem verstoord is onder het bedrijfsgebouw is niet bekend; deze is gefundeerd op palen.

Advies

Op basis van het bureauonderzoek is geadviseerd om de huidige dubbelbestemming "Waarde- archeologie - 2" voor het plangebied te behouden. De reeds bebouwde zones zijn al wel deels verstoord, maar de exacte verstoringsdiepte is door het ontbreken van bouwtekeningen niet aan te tonen. Ook kunnen onder de funderingen nog steeds archeologische waarden aanwezig zijn.

Voorgesteld wordt om de bestaande dubbelbestemming archeologie te behouden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen die meer dan 500 m2 beslaan en dieper dan 50 cm -Mv reiken. Mochten de toekomstige ingrepen deze onderzoeksgrenzen overschrijden, zal eerst een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk zijn. In het huidige stadium van de plannen zijn de ontgravingsdieptes nog niet bekend, mogelijk wordt maximaal één woning onderkelderd. Hiermee wordt de grens van 500 m2 niet overschreden.

Dit vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd als een verkennend booronderzoek dat als doel heeft om de bodemopbouw en mate van intactheid van de bodem vast te stellen. Op basis van het verkennende booronderzoek kan het archeologische verwachtingsmodel worden getoetst en waar mogelijk worden bijgesteld.

Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

Door bureau Transec is een Inventariserend Veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd. Zie Bijlage 5 Inventariserend veldonderzoek. Volgens het bureauonderzoek van Verboom-Jansen (2019) geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Deze resten kunnen in principe dateren vanaf het Neolithicum tot in de Late Middeleeuwen. Hierbij zijn in de omgeving met name resten bekend uit de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen. Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat de hoge verwachting voor de periode Neolithicum-Bronstijd naar laag kan worden bijgesteld. Wel is tijdens het onderzoek verspreid in het gebied in en net onder de cultuurlaag een vondstcomplex aangetroffen met vondsten die in de IJzertijd-Romeinse tijd dateren. Hiermee is niet uit te sluiten dat in het plangebied nederzettingsresten in de top van het duinzand aanwezig zijn. Zodoende blijft de verwachting voor deze periode, zoals is vastgesteld ten tijde van het bureauonderzoek, hoog.

Op basis van het bureauonderzoek en het onderhavig veldonderzoek geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting op resten uit de periode IJzertijd-Middeleeuwen. Het verdient zodoende de aanbeveling in het nieuwe bestemmingplan een waarde archeologie in het plangebied te handhaven.

Voor wat betreft de herontwikkeling van het gebied verdient het de aanbeveling om een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase uit te voeren. Dit onderzoek heeft als doel vast te stellen of en in hoeverre er in het plangebied daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn. Zo kunnen ook onder meer de vragen vanuit het verkennend onderzoek worden beantwoord, zoals wat de aard van de in het gebied gevonden cultuurlaag is en wat de betekenis is van het vondstcomplex van aardewerk uit de periode IJzertijd-Romeinse tijd. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek verdient de voorkeur boven een plan om een en ander in het terrein in te passen, te meer omdat ook in de buitenruimte rondom de woningen nog werkzaamheden zullen worden verricht (zoals het aanbrengen van riolering e.d.). Op basis van de resultaten van een proefsleuvenonderzoek zou zodoende op voorhand kunnen worden bepaald of er in het hele gebied überhaupt beperkingen zijn. Voor een proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk waarin de opzet en wijze van onderzoek is vastgesteld. Dit document moet op voorhand van de uitvoering van het onderzoek door de gemeente als bevoegd gezag zijn goedgekeurd. Tevens dient tijdens het onderzoek rekening te worden gehouden met het grondwater. De waterstand ten tijde van het onderzoek bevond zich op 110-150 cm -Mv.

Het benodigde archeologische karterend-waarderend proefsleuvenonderzoek zal niet in het kader van de bestemmingsplanprocedure worden uitgevoerd maar in het kader van de omgevingsvergunningsprocedure. Dit is als voorwaarde in de archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Vertaling in het bestemmingsplan

Conform het advies is de dubbelbestemming "Waarde - archeologie - 2" in het bestemmingsplan behouden en zijn de bijbehorende planregels uit het vigerende bestemmingsplan Kern Limmen 1-op-1 overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Daarbij is als voorwaarde voor de vergunningverlening gesteld dat er een archeologisch karterend-waarderend proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd.

5.3.2 Cultuurhistorie

De gebouwen die worden gesloopt hebben geen monumentale status. Evenmin is het gebied onderdeel van een beschermd stads- en dorpsgezicht. Er zijn geen cultuurhistorische waarden die met de bouw van de woningen ter plaatse van de huidige bedrijfsbebouwing worden aangetast.

5.4 Verkeer en parkeren

Verkeer - ontsluiting

In de huidige situatie wordt het perceel aan twee zijden ontsloten, zowel aan de zijde van de Dusseldorperweg als de Achterweg. De doorgang over het terrein van de Dusseldorperweg is geen openbare weg en de doorgang is door middel van een hek ook niet mogelijk voor gemotoriseerd verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0015.jpg"

Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een straatje dat toegankelijk is voor het gemotoriseerde verkeer. Het is echter onwenselijk dat dit straatje een verbindingsweg wordt tussen de Dusseldorperweg en de Achterweg. Om die reden zullen halverwege paaltjes worden geplaatst zodat doorgaand autoverkeer niet mogelijk is. De toegangen vanaf de Achterweg en Dusseldorperweg zullen worden ingericht als inrit met borden "doodlopende straat", zodat voor de weggebruikers duidelijk is dat dit geen doorgaande verkeersroute is. Op deze wijze zal alleen bestemmingsverkeer gebruik maken van het tussenstraatje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0016.png"

Verkeer - verkeersgeneratie

In de huidige situatie zijn er in het plangebied een woning (met bijbehorende plantenkas) en een bedrijfsgebouw van 580 m2 aanwezig. In het CROW zijn richtlijnen opgenomen om te bepalen wat de verkeersaantrekkende werking van deze functies is. Voor een vrijstaande woning wordt uitgegaan van 7,8 tot 8,6 motorvoertuigen per etmaal, voor een bedrijfsgebouw is dit 2,1 tot 2,6 voertuigbeweging per 100 m2. De verkeersaantrekkende werking van de huidige situatie is daarmee 20 tot 24 motorvoertuigen per etmaal.

Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van 6 vrijstaande woningen. De verkeersaantrekkende werking daarvan is 47 tot 52 voertuigen per etmaal. De verkeersaantrekkende werking voor de nieuwe situatie is daarmee 27 tot 28 voertuigen per etmaal meer dan de huidige situatie, gemiddeld iets meer dan 1 voertuig per uur. De verkeerskundige effecten van de ontwikkeling zijn daarmee te verwaarlozen. Verkeerskundige knelpunten worden niet verwacht.

Parkeren

Voor de woningen wordt uitgegaan van het realiseren van 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein plus 4 parkeerplaatsen langs de openbaar toegankelijke tussenstraat, in totaal 16 plekken. De in- en uitrit van de te bebouwen percelen zullen aansluiten op een centrale weg aansluitend op zowel de Dusseldorperweg alsmede de Achterweg. De parkeerplaatsen zullen van een functionele afmeting voorzien worden, conform de richtlijnen van het NEN en CROW en de gemeente Castricum.

Voor vrijstaande woningen wordt in het gemeentelijk parkeerbeleid een minimale parkeernorm van 1,8 en een maximale norm van 2,6 parkeerplaats per woning aangehouden, inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Conform het beleid wordt de maximale norm aangehouden. Voor de 6 woningen zijn op basis van de normen daarmee 15,6 parkeerplaatsen benodigd. In de planvorming wordt uitgegaan van 16 parkeerplaatsen, waarmee aan de parkeernorm van de gemeente wordt voldaan.

5.5 Bodem

Bodemonderzoek zuidelijk deel

Door bureau Arnicon is in 2016 een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Dusseldorperweg 20 te Limmen (rapport H16-135-O, d.d. 14 november 2016). Zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd voor de fase 1. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0017.png"

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging dient te worden bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen lichte verontreiniging met kwik, lood, zink, PAK en chloorbestrijdingsmiddelen (hexachloorbenzeen, som DDD en som aldrin, dieldrin en endrin). Deze verontreiniging geeft geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming woning.

Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.

Aan hergebruik van licht verontreinigde grond zijn beperkingen verbonden. Wanneer grond van de locatie vrijkomt en elders wordt toegepast, dient in principe te worden gehandeld conform het Besluit bodemkwaliteit. Indien grond vrijkomt is de gemeente waar de grond wordt toegepast bevoegd gezag ten aanzien van de bestemming van de grond.

Bodemonderzoek noordelijk deel

Door bureau Arnicon is een verkennend bodemonderzoek gedaan voor het noordelijk deel, zie Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek noordelijk deel (d.d. 30 januari 2020). In het onderzoek is geconcludeerd dat de hypothese "onverdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. De aangetroffen lichte verontreiniging met zware metalen, PAK en som chloordaan (bestrijdingsmiddel) werd in de bovengrond verwacht. Deze verontreinigingen geven geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Deze resultaten vormen geen belemmering voor de beoogde bestemming.

Op basis van de resultaten van het indicatieve asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie dient te worden beschouwd als asbestverdacht. De resultaten geven aanleiding tot een nader onderzoek naar asbest in bodem. Aanbevolen wordt om een asbest in bodemonderzoek te verrichten op het westelijke deel van de locatie (ca. 720 m²), waar sporen baksteen en beton zijn aangetroffen in de bodem.

Asbestonderzoek in de bodem

Door Arnicon is een "Nader asbestonderzoek in de bodem" uitgevoerd (rapport d.d. 19 september 2019). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging met asbest wordt bevestigd. De verontreiniging met asbest bevindt zich in de verdachte bodemlaag. Op basis van de onderzoeksgegevens beslaat de verontreiniging twee ruimtelijke eenheden met een gezamenlijke oppervlakte van circa 240 m2 in een laag van gemiddeld 0,5 m dik. De hoeveelheid te saneren "asbestgrond" wordt daarmee geschat op circa 120 m3. Op basis van de aangetoonde bodemverontreiniging met asbest wordt voor grondwerkzaamheden ter plaatse van de onderhavige locatie op basis van de CROW publicatie 132 veiligheidsklasse 3T afgeleid. Op basis van de CROW 400 geldt veiligheidsklasse zwart, niet vluchtig.

De bodemverontreiniging met asbest is aangetroffen ter plaatse van één van de te bouwen woningen. In het kader van de geplande nieuwbouw zal de verontreiniging gesaneerd moeten worden. Er is voor 240 m2 een spoedeisende asbestsanering waarvoor een BUS melding voor een bodemsanering is vereist. De Omgevingsdienst heeft aangegeven dat de bodemsanering eerst voor fase 1 worden mag gedaan tot en met de beoogde weg zodat de huizen op de nutsvoorzieningen kunnen worden aangesloten na goedkeuring van de BUS door Gedeputeerde Staten. Daarna kan de BUS melding voor de bodemsanering asbest fase 2 worden gedaan als bekend is wat de bodemkwaliteit onder de dan gesloopte loods/schuur is, waarna ook daar goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de evaluatie bodemsanering is vereist. Het bodemonderzoek voor de gronden onder de schuur (inclusief asbest) zal worden gedaan zodra de loods/schuur is gesloopt.

Verwacht wordt dat de kosten voor bodemonderzoek en sanering voor de realisatie van het bouwplan fase 1 en 2 niet in de weg zullen staan. Ook met de geconstateerde verontreinigingen en saneringen is er sprake van een uitvoerbaar plan.

5.6 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig of toegestaan is en deze locatie binnen de geluidszones van industrie, rail- of wegverkeer valt dient middels een akoestisch onderzoek onderzocht te worden of de geluidniveaus in relatie tot de geluidgevoelige functie aanvaardbaar zijn.

Beschouwing

Alle omliggende wegen (w.o. de Dusseldorperweg en Achterweg) zijn onderdeel van een 30 km/u zone. Op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder zijn dergelijke wegen niet gezoneerd en voor nieuwe geluidgevoelige bebouwing langs deze wegen is geen akoestisch onderzoek of procedure hogere waarden nodig.

Rijksweg A9 (vier rijstroken) ligt op een afstand van 1,2 kilometer. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder geldt hiervoor een geluidzone van 400 meter. De planlocatie aan de Dusseldorperweg ligt ver buiten deze geluidzone. Akoestisch onderzoek voor de Rijksweg is daarmee niet nodig.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect geluid uitvoerbaar.

5.7 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer / Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in Amvb's en ministeriële regelingen. De wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  • 1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  • 2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

De Wet luchtkwaliteit vereist een genuanceerde toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een ruimtelijk plan is in overeenstemming met de Wet luchtkwaliteit als de planvorming niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Amvb Niet In Betekenende Mate en Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM)

De Amvb NIBM en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. NIBM- projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Er is een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel 'niet in betekenende mate') leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorvloeroppervlak. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

Beschouwing

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij de bestaande bedrijfsbebouwing en woning worden gesloopt en ter plaatse 6 woningen worden gerealiseerd. Uit 5.4 is gebleken dat de extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van de herontwikkeling circa 28 voertuigen per etmaal zal bedragen. Het aandeel vrachtverkeer zal door de beoogde functie (wonen) marginaal zijn. Het gebruik dat met het bestemmingsplan wordt toegestaan blijft ver onder de grenzen van de regeling Niet in betekenende mate en heeft daarmee niet of slechts in geringe mate invloed op de luchtkwaliteit. Ook in relatie tot de achtergrondwaarden treden geen overschrijdingen op als gevolg van het bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

Ter ondersteuning van deze stelling is de NIBM-rekentool ingevuld. Deze rekentool geeft op basis van de verkeersgeneratie inzicht in de toename van de luchtverontreiniging (PM10 en NO2). Uit de berekening blijkt dat het plan NIBM-bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0018.png"

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.8 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Externe veiligheid transport

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat per 1 april 2015 in werking is getreden, heeft het Rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het besluit zijn regels opgenomen voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zogeheten basisnetafstanden van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze basisafstanden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Het besluit is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Beschouwing

In en rond het dorp Limmen ligt een aantal risicobronnen. Aan de oostzijde van Limmen ligt op circa 1,2 kilometer de A9 waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aan de westzijde van Limmen liggen hogedruk aardgasleidingen. De afstand tot deze leidingen bedraagt ruim een kilometer.

Op ruim 700 meter afstand ligt het bedrijf "Agrarisch Centrum Nuyens" die valt onder de werking van het BEVI. Volgens het geldende bestemmingsplan en de risicokaart ligt de planlocatie aan de Dusseldorperweg niet binnenn het invloedsgebied van deze inrichting. Zie onderstaande risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC19Dusseldweg20-ON01_0019.png"

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde bouw van 6 woningen aan de Dusseldorperweg.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.9 Milieuzoneringen

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient er bij ruimtelijke plannen, waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt, in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Hiertoe zijn in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld.

In deze handreiking wordt afstanden, zogeheten milieuzoneringen, tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies aangegeven waarmee wederzijdse hinder voorkomen wordt. Zo zorgt de milieuzonering ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland.

De invloed van een bedrijf op de omgeving hangt op de (milieubelastende) karakteristieken van het bedrijf. In de handreiking worden daarom zes milieucategorieën met de daarbij behorende richtafstanden onderscheiden (zie tabel). Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van de hinderaspecten geluid, stof, gevaar en geur.

Voorts wordt onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. De gedachte daarbij is dat gebieden met gemengde functies hogere achtergrondwaarden voor wat betreft de hinderaspecten kennen, waardoor milieubelasting van een specifiek bedrijf meer op zal gaan in de omgeving en minder snel als hinder zal worden ervaren. De omgeving van het plangebied kan worden gekenmerkt als een overwegende woonomgeving waar enige sprake is van functiemenging met bedrijven. Gelet op deze functiemenging wordt uitgegaan van de omgeving "gemengd gebied".

Milieucategorie   Richtafstanden tot rustige woonwijk   Richtafstanden tot gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50 tot 100 meter   30 tot 50 meter  
4   200 tot 300 meter   100 tot 200 meter  
5   500 tot 1000 meter   300 tot 700 meter  
6   1500 meter   1000 meter  

Afbeelding: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie voorziet in richtafstanden, geen harde grenswaarden. Deze richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Door middel van een gedegen op een specifieke situatie toegespitste onderbouwing kan gemotiveerd van deze richtafstanden worden afgeweken.

Naast het VNG-stelsel moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften dienen onder andere ter regulering van de hinder voor de omgeving en kunnen daarmee relevant zijn voor de beschouwing van hindersituaties.

Beschouwing

Conform het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2 van de bedrijvenlijst. De bedrijfsbestemming voor Dusseldorperweg 22A komt met dit bestemmingsplan te vervallen. Op het aangrenzende perceel Achterweg 22 is op grond van het geldende bestemmingsplan een bedrijf toegestaan tot en met milieucategorie 2. De richtafstand tot woningen bedraagt 10 meter, uitgaande van een gemengd gebied. De meest nabij gelegen woning van de nieuwbouw wordt gerealiseerd op circa 9 meter van het bestaande bedrijfsgebouw aan Achterweg 22. Daarmee kan vrijwel volledig aan de richtafstand worden voldaan.

In de huidige situatie liggen er al meerdere woningen rondom het bedrijf aan de Achterweg 22. De meest nabij gelegen woning (Achterweg 24) ligt op een afstand van circa 8,5 meter van het bedrijfsgebouw, dus dichter bij de geprojecteerde nieuwe woning van het voorliggende bestemmingsplan. De bedrijfsvoering van het bestaande bedrijf wordt door deze situatie al bepaald door de bestaande woning op Achterweg 24.

Onderzoek

Door bureau Kragten B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6 Akoestisch onderzoek bedrijven en milieuzonering), gericht op de ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan. Op basis van de rekenresultaten (gebaseerd op de maximaal planologische mogelijkheden) kan worden vastgesteld dat aan de maximale geluidniveaus wordt voldaan. Inpassing van de nieuwe woningen is goed mogelijk en leidt ter plaatse tot een goed woon- en leefklimaat.

De bierbrouwerij valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uitgaande van de maximaal planologische mogelijkheden op het kavel en de situatie waarin er geen sprake is van maatwerk (conform opgave bevoegd gezag) wordt de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit gerespecteerd. Geconcludeerd is dat de bierbrouwerij door het bouwplan niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r..

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij een bestaande woning en bedrijfsgebouw worden gesloopt en vervangen door 6 woningen binnen het bestaande bebouwde gebied van Limmen. Dit project is dermate beperkt van omvang dat er vanwege de aard en omvang niet kan worden gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Een dergelijk plan wordt niet benoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een m.e.r.-beoordeling of plan M.E.R. is niet noodzakelijk.

5.11 Duurzaamheid

Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt uitgegaan van het realiseren van duurzame woningen, waarbij gasloos wordt gebouwd. De woningen zullen worden verwarmd door middel van een warmtepomp waarvoor de energie door zonnepanelen zal worden opgewekt. In het kader van de uitwerking van het bouwplan zullen nadere duurzaamheidsmaatregelen zoals het voorkomen van oververhitting, het eventueel realiseren van extra wateropvang en het bepalen van de EPC worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

6.2 Planopzet

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiks- en bouwregels en algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.3 Toelichting per artikel

6.3.1 Tuin

De voortuinen zijn overeenkomstig de systematiek van het geldende bestemmingsplan bestemd als Tuin. Toegestaan zijn tuinen met bijbehorende parkeervoorzieningen.

6.3.2 Verkeer

De verbindingsstraat heeft een verkeersfunctie en is om die reden bestemd als Verkeer. Er is door de plaatsing van paaltjes geen sprake van doorgaand verkeer. In deze bestemming zijn bouwwerken geen gebouwen behorend bij de functie verkeer toegestaan.

6.3.3 Wonen

De nieuwe woningen met bijbehorende zij- en achtertuinen zijn bestemd als Wonen. Woningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen worden gebouwd tot de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte. Alleen vrijstaande woningen zijn toegestaan. Maximaal één woning kan worden voorzien van een kelder, deze is nader aangeduid.

6.3.4 Waarde - archeologie - 2 (dubbelbestemming)

Het volledige plangebied is conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming Waarde - archeologie 2. Op gronden met deze bestemming mogen grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld alleen worden gerealiseerd met omgevingsvergunning voor de "activiteit werk of werkzaamheden uitvoeren" in welk kader wordt getoetst of er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

In het kader van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond.

Dit bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan alsmede de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden. Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan wordt op basis van het bovenstaande niet nodig geacht.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg met omwonenden

Op 6 november 2018 is door de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd waarin alle omwonenden zijn uitgenodigd. Er waren circa 30 personen aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is het bouwplan toegelicht en zijn vragen beantwoord.

Een ieder is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de informatiebijeenkomst schriftelijk te reageren. Daarvan heeft een aantal omwonenden gebruik gemaakt. Er waren bezwaren tegen de oorspronkelijke opzet waarbij de verbindingsstraat toegankelijk zou zijn voor doorgaand verkeer. Naar aanleiding van die opmerking is het plan aangepast waarbij halverwege de straat paaltjes worden geplaatst zodat de straat alleen voor bestemmingsverkeer toegankelijk is. Daarnaast waren er opmerkingen over de voorgenomen bouwhoogtes van de woningen. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen, aangezien de voorgenomen goothoogte van 4-6 meter en bouwhoogte van 9-10 meter niet wezenlijk anders is dan de omliggende woningen en de afstand tot en positionering ten opzichte van de bestaande woningen zodanig is dat er geen sprake is van een onevenredige afname van uitzicht of bezonning.

7.2.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad van Castricum.