Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Duinweg 13 Bakkum
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.BPC16Duinweg13-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;

1.2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:
1.2.1 TAM-omgevingsplan:
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Duinweg 13 Bakkum;
1.2.2 omgevingsplan:
het omgevingsplan van de gemeente Castricum;
1.2.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.2.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.2.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.2.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.2.7 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
1.2.8 afhankelijke woonruimte:
woonruimte welke niet kan worden bewoond door een huishouden, zonder afhankelijkheid van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
1.2.9 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, artikel 1 sub a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.2.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen
van gewassen en/of het houden van dieren;
1.2.11 andere geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.2.12 ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
1.2.13 archeologische deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;
1.2.14 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
1.2.15 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;
1.2.16 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.2.17 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
 
1.2.18 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.2.19 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel
functievlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.2.20 bed & breakfast:
kleinschalige overnachtingaccommodatie voor toeristische doeleinden gericht op een kortdurend verblijf en het serveren van ontbijt. Een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis/boerderij/bedrijfswoning of bijgebouw is ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Er is geen sprake van een Bed & Breakfast bij de aanwezigheid van een zelfstandige kookgelegenheid en/of de verkoop van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse en/of overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.2.21 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet
begrepen;
 
1.2.22 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.2.23 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;
1.2.24 bedrijfswoning / dienstwoning:
 
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.2.25 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.2.26 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.2.27 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.2.28 bollenbedrijf:
een agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk middels opengrondse tuinbouwactiviteiten gericht is op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, alsmede de opengrondse teelt van snijbloemen en laagblijvende niet-houtige vaste planten;
1.2.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.2.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.2.31 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.2.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
1.2.33 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.2.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.2.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.2.36 buitenopslag:
het in open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen,
materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of
onderdelen hiervan;
1.2.37 dak:
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.2.38 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.2.39 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover dit
omgevingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.2.40 extensieve (dag)recreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen,
zwemmen en vissen;
1.2.41 extensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;
1.2.42 functiegrens:
de grens van een functievlak;
1.2.43 functievlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie;
1.2.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
1.2.45 gebruik(en):
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.2.46 geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
1.2.47 glastuinbouw:
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen;
1.2.48 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.2.49 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;
1.2.50 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.2.51 kap:
een constructie van hellende dakvlakken; 
1.2.52 kas:
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten;
1.2.53 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.2.54 maatvoeringsgrens:
de grens van een maatvoeringsvlak;
1.2.55 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
1.2.56 mantelzorg:
het bieden van zorg in één woning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dus alleen in afhankelijke woonruimte, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.2.57 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.2.58 natuurwaarden:
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;
1.2.59 natuurwetenschappelijke waarden:
d door biologische, bodemkundige, geomorfologische en geologische elementen of kenmerken, afzonderlijk of in onderlinge samenhang, aan een gebied toegekende of toe te kennen waarde;
1.2.60 nevenactiviteit bij agrarisch bedrijf:
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m
2
) als de effecten op het woon- en leefklimaat. Het gaat onder andere om de volgende activiteiten: verkoop aan huis van streekeigen producten, ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), Bed & Breakfast, sociaal-medische nevenfunctie (resocialisatie, therapie, kinderopvang en mantelzorg) en kleinschalige kamperen;
1.2.61 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
en gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.2.62 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste artikel, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.2.63 omgevingsvergunning voor het uitvoering van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.2.64 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
1.2.65 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.2.66 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.2.67 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams peil (of het ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.2.68 plattelandswoning:
woning die voorheen een agrarische bedrijfswoning was, maar welke is afgesplitst van het agrarisch bedrijf en gebruikt mag worden als woning voor personen die niet (meer) functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf waar de woning toebehoorde, conform WABO artikel 1.1A;
1.2.69 recreatieseizoen:
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
1.2.70 slopen:
het afbreken of laten afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;
1.2.71 Staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.2.72 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.2.73 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.2.74 uitwerking:
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
1.2.75 volwaardig agrarisch bedrijf:
een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang;
1.2.76 voorerf:
gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;
1.2.77 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van
terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.2.78 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt in het verlengde van de voorgevel van de voorste bebebouwing van een perceel, gezien vanaf de weg;
1.2.79 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.2.80 wisselteelt:
en gebruik van agrarische gronden ten behoeve van bollenteelt gedurende maximaal één jaar en met tussenpozen van minimaal 4 jaar;
1.2.81 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.2.82 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  1. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing;
  2. De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Duinweg 13 Bakkum, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0383.BPC16Duinweg13-VA01.

Artikel 3 Meet- en regelbepalingen

De meet-en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m ³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 3.1 tot en met 3.9.

3.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

3.7 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

3.8 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

3.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, balkonhekken en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Functies

Artikel 4 Agrarisch - Tuinbouw

4.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Agrarisch – Tuinbouw’.

4.2 Functieomschrijving

De voor Agrarisch - Tuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een bollenbedrijf en-/of akkerbouwbedrijf;
  2. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het grotere bestaande aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, en voorts met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
  3. mantelzorg in de bedrijfswoning en-/of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw bij de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  4. bestaande schuilstallen;
  5. opfokken van dieren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;
alsmede voor:
  1. een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  2. kassen en schuurkassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, met een maximale oppervlakte van 1 hectare;
  3. een hoveniersbedrijf en dienstverlenend bedrijf ten dienste van de landbouw ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  4. een hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  5. een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  6. een kwekerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. hobbymatige agrarische activiteiten binnen en buiten het bouwvlak, waarbij maximaal 500 m2 bebouwing voor deze activiteiten mag worden gebruikt en met dien verstande dat het hobbymatig gebruik door paarden buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
  3. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
 met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten met dien verstande dat lichtmasten, bruggen en dammen niet zijn toegestaan.
   
4.2.1 Nevenactiviteiten
In aanvulling op artikel 4.2 zijn de voor Agrarisch - Tuinbouw aangewezen gronden bestemd voor nevenactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:
  1. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  2. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  3. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  4. van de nevenactiviteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaat;
  5. de nevenactiviteit past bij de bestaande verkeersstructuur;
  6. er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  7. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  8. de bebouwde oppervlakte voor nevenactiviteiten bedraagt maximaal 650 m2;
  9. de oppervlakte van kleinschalig kamperen en opslag van volumineuze goederen niet meegerekend; 
  10. de nevenactiviteiten vallen onder één of meerdere van de volgende activiteiten:
    1. bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van:
      1. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; 
      2. bedrijfsfuncties in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 2 indien deze qua uitstraling en milieuhinder vergelijkbaar zijn met bedrijven in categorie 1;
      3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;
      4. paardenstalling;
      5. inpandige opslag van volumineuze goederen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m2;
    2. detailhandel ten behoeve van ter plaatse geproduceerde of streekeigen geproduceerde agrarische producten met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van het detailhandel maximaal 100 m2 mag bedragen;
    3. recreatie bestaande uit:
      1. kleinschalig kamperen, waarbij maximaal 30 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
        1. kleinschalig kamperen uitsluitend binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak (maximale kleinste afstand tot bouwvlak bedraagt 5 m) is toegestaan;
        2. buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
        3. sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m2;
      2. recreatiewoningen onder de volgende voorwaarden:
        1. de oppervlakte per recreatiewoning bedraagt maximaal 35 m2;
        2. de hoogte van de recreatiewoning bedraagt maximaal 4 m;
        3. per recreatiewoning zijn twee kampeerplekken minder toegestaan;
        4. recreatiewoningen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
        5. per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) zijn ten hoogste 3 recreatiewoningen of één groepsaccommodatie toegestaan;
        6. permanente bewoning is verboden;
        7. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;
      3. groepsaccommodatie onder de volgende voorwaarden:
        1. maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;
        2. de oppervlakte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 105 m2;
        3. de hoogte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 4 m;
        4. per groepsaccommodatie zijn zes kampeerplekken minder toegestaan;
        5. de groepsaccommodatie is uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
        6. per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) is of ten hoogste één groepsaccommodatie of 3 recreatiewoningen toegestaan;
        7. permanente bewoning is verboden;
        8. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen
      4. verhuur van recreatieve middelen, zoals fietsen en kano's;
      5. Bed & Breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;
      6. in afwijking van sub e is ter plaatse van de aanduiding 'Bed & Breakfast' het bestaande aantal kamers en slaapplaatsen toegestaan;
      7. in afwijking van sub a mag het aantal kampeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' de bestaande omvang bedragen; deze mogen tevens jaarrond aanwezig zijn;
 
4.2.2 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders
In aanvulling op artikel 4.2 zijn de voor Agrarisch - Tuinbouw aangewezen gronden bestemd voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
  1. dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  2. uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  3. per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  4. de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  5. de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  6. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  9. in recreatiewoningen de huisvesting van seizoensarbeiders niet is toegestaan;
  10. in afwijking van sub c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - seizoensarbeiders' de huisvesting van 15 seizoensarbeiders toegestaan;
  11. in afwijking van sub c en d is het bestaande aantal en-/of oppervlakte toegestaan, indien dit meer bedraagt dan op basis van sub c en d is toegestaan.

4.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsactiviteit bouwwerken

 
4.3.1 Gebouwen
  1. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend de volgende gebouwen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering worden gebouwd, waarbij het bebouwingspercentage maximaal het ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage aangegeven bebouwingspercentage bedraagt; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak geheel worden bebouwd;
    1. bedrijfsgebouwen;
    2. bedrijfswoning;
    3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
    4. kassen en schuurkassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', met een maximale oppervlakte van 1 hectare;
  2. binnen en buiten het bouwvlak mogen teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd mits:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m2 per bedrijf;
    2. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt.
4.3.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (waaronder begrepen kassen) gelden de volgende regels:
  1. bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
  4. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 65°.
 
met dien verstande dat:
  1. de bedrijfsgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf en nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1.1 en 3.1.2.
 
4.3.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  3. indien geen goothoogte is aangegeven, bedraagt de maximale goothoogte 4,5 m;
  4. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  5. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 650 m3 dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt dan 650 m3;
  6. hoofdgebouw wordt verplicht voorzien van een kap met een helling van ten minste 25° en ten hoogste 65°.
 
4.3.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    1. 75 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;
    2. 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  3. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  8. de hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.
 
4.3.5 Paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s)
Paardenrijbak, paddock(s) en stapmolen(s) voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen een bouwvlak;
  2. gesitueerd achter het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing;
  3. de totale oppervlakte van de paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s) bedraagt maximaal 1.200 m2;
  4. het aantal paardenrijbakken bedraagt per bouwvlak maximaal één;
  5. het aantal paddock(s) en longeercirkel(s) tezamen bedraagt per bouwvlak maximaal twee;
  6. de afstand van een paardenrijbak, paddocks en longeercirkels tot bouwvlakken van woningen van derden dient minimaal 25 m te bedragen;
  7. maximaal 6 lichtmasten zijn toegestaan met een maximale hoogte van 6 m en groene LED verlichting met tijdklok (van 22.00 uur tot 07.00 dient de verlichting uitgeschakeld te zijn);
  8. de hoogte van de afrastering bedraagt maximaal 1,5 m;
  9. in afwijking van sub a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak' buiten het bouwvlak een paardenrijbak aanwezig zijn.
 
4.3.6 Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak
  1. bruggen en dammen mogen niet worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:
    1. erf- en terreinafscheidingen 2 m;
    2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 6 m.
4.3.7 Bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak
  1. bruggen en dammen mogen niet worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte, van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:
    1. erf- en terreinafscheidingen 1 m;
    2. kuilvoerplaten 1,5 m.
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van paardenrijbakken en landschappelijke inpassing indien en voor zover dat noodzakelijk is om de karakteristieke landschappelijke waarden te beschermen.
 

4.4 Afwijken beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsactiviteit bouwwerken

 
4.4.1 Afwijking goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.3.2 voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 11 m, met dien verstande dat:
  1. de afwijking noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. de aanvraag getoetst is door een agrarisch deskundige;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.4.2 Afwijking bruggen en dammen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.3.6 sub a en 4.3.7 sub a voor het realiseren van bruggen en dammen mits de landschappelijke karakteristiek niet onevenredig wordt aangetast en de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m.
4.4.3 Afwijking paardrijbak, longeercirkel(s) en paddock(s) buiten het bouwvlak
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.3.5 voor een paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s) buiten het bouwvlak met dien verstande dat:
  1. de bouwregels als bedoeld in artikel 4.3.5 van toepassing zijn;
  2. de totale oppervlakte aan paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s), zowel binnen als buiten het bouwvlak gelegen, maximaal 1.200 m2 bedraagt;
  3. de paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s) worden bij voorkeur op niet meer dan 25 m van het agrarisch bouwvlak wordt gerealiseerd, doch in elk geval niet op meer dan 50 m;
  4. paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s) dienen achter de voorgevelgrens te worden gesitueerd;
  5. de paardenrijbak, paddock(s) en longeercirkel(s) niet voorzien zijn van een dak;
  6. een erfbeplantingsplan is toegevoegd aan de aanvraag;
  7. de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuur waarden niet onevenredig worden aangetast.
 
4.4.4 Afwijking permanente kassen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 4.3.1 voor het realiseren van permanente kassen zoals rolkassen, schuurkassen en gewone kassen binnen en buiten het bouwvlak tot 2000 mmits de landschappelijke karakteristiek niet onevenredig wordt aangetast en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

4.5 Specifieke functieregels

  1. opslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan met uitzondering van gronden die zijn aangeduid met de aanduiding 'opslag';
  2. het is toegestaan gronden te gebruiken ten behoeve van beweiding of grasland.
 

4.6 Afwijken van de specifieke functieregels

  
4.6.1 Afwijking zorg
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 voor een agrarische zorgboerderij tot een maximale oppervlakte van 200 m2.
4.6.2 Afwijking houden van paarden
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het hobbymatig houden van paarden buiten het bouwvlak met dien verstande dat:
  1. de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuur waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. afrastering alleen mogelijk is als bedoeld in artikel 4.3.5 sub h.
 
4.6.3 Afwijking agrarisch hulpbedrijf
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 voor nevenactiviteiten in de vorm van een agrarisch hulpbedrijf met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 650 m 2 bedraagt;
  2. er geen milieu- overlast mag ontstaan voor gevoelige functies (wonen).
 

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden

 
4.7.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 4.1 bedoelde gronden, voor zover gelegen buiten een bouwvlak de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen van hoogopgaande beplanting (vanaf 3 m);
  3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
 
4.7.2 Verlening
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - diepwortelende beplanting' wordt geen omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
4.7.3 Adviesaanvraag deskundige
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.7.1 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van een deskundige op het gebied van natuur en landschap.
4.7.4 Uitzondering
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. andere-werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. andere-werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 4’.

5.2 Functieomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen functies, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

5.3 Beoordelingsregels behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsactiviteiten bouwwerken

In afwijking van het bepaalde bij de andere functies mag op de in artikel 5.1 bedoelde gronden alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

5.4 Afwijken van de beoordelingsregels behorende bij de binnenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere functies, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.4.1 Uitzonderingen
Afwijking als bedoeld in artikel 5.4 is niet vereist, indien:
  1. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 500 m2;
  2. het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 500 m2 en de grondbewerking niet dieper is dan 0,8 m vanaf het maaiveld;
  3. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaandebebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  4. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch
  5. is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
 
5.4.2 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden

 
5.5.1 Omgevingsvergunningplichtige bouwwerken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van gronden met een pakket van 1 meter of hoger;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  4. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.5.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
  1. een omgevingsvergunning wordt verleend indien gebleken is dat de in artikel 5.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  2. voor zover de in artikel 5.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
5.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
5.5.4 Uitzonderingen
Het in artikel 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien: 
  1. de oppervlakte van het werk kleiner is dan 500 m2;
  2. de oppervlakte van het werk groter is dan 500 m2 en de grondbewerking niet dieper is dan 0,8 m vanaf maaiveld;
  3. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
    2. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  5. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

3 Activiteiten

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan
.

6.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

7.1.1 Algemeen
Gebruik van ruimten binnen een woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de functie aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. degenen die activiteiten in de woning uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn, met uitzondering van tandartsenpraktijken, niet toegestaan;
  4. bedrijven maximaal in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan of bedrijven die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. er mag geen detailhandel en/of horeca plaatsvinden;
  6. er mogen geen publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
7.1.2 Afwijking van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 7.1.1 sub e ten behoeve van het toestaan van beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit, mits in verband staand met de activiteit;
  2. het bepaalde in artikel 7.1.1 sub f ten behoeve van publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten, mits dit gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting- en parkeersituatie ter plaatse.

7.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle functies wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:
  1. het (laten) opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  2. het (laten) opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende functie;
  3. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  4. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van een discotheek;
  5. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
  6. het (laten) gebruiken van opstallen, waaronder bijgebouwen, als zelfstandige woning met uitzondering van bestaande (bedrijfs)woningen;
  7. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  8. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  9. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  10. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van vuurwerkbedrijven.

7.3 Parkeren

  1. het gebruik conform de functies is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeernorm uit de Nota parkeernormen Castricum zoals deze geldt binnen de gemeente Castricum ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning;
  2. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a, mits het tekort aan parkeerplaatsen wordt opgelost via de in de Nota parkeernormen Castricum zoals deze geldt binnen de gemeente Castricum ten tijde van de aanvraag genoemde oplossingen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied', het omgevingsplan te wijzigen in de functie Sport - Manege voor zover de gronden gelegen zijn binnen een bouwvlak met de functie Agrarisch, Agrarisch met waarden of Agrarisch - Tuinbouw, na volledige bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de paardenstalling vindt plaats in bestaande bebouwing tot een maximum van 50% van de feitelijke aanwezige bebouwing op het moment van inwerkingtreding van het omgevingsplan; het teveel dient derhalve te worden gesloopt;
  2. de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) mag(mogen) als bedrijfswoning(en) worden gebruikt;
  3. de wijziging geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg zal hebben en voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. de omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  6. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd.

8.2 Schuilstallen

 
8.2.1 Aanduidingsomschrijving
Schuilstallen voor vee en paarden zijn uitsluitend op agrarische bouwvlakken toegestaan, alsmede - na afwijking - toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'schuilstallen'.
8.2.2 Afwijking
Aan de afwijking als bedoeld in artikel 8.2.1 voor het bouwen van schuilstallen voor vee en paarden gebruik buiten het bouwvlak wordt slechts meegewerkt indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 18 m2;
  2. de maximale hoogte bedraagt 3 m;
  3. er is geen opslag toegestaan;
  4. het moet gaan om een solitair gelegen perceel van minimaal 500 m2;
  5. niet behorend tot een agrariër (het moet gaan om hobbymatig gebruik);
  6. de situering dient bij voorkeur langs de zijkant van de kavel plaats te vinden in plaats van centraal in het weiland;
  7. in afwijking van sub a en d mag een schuilstal worden gerealiseerd tot maximaal 30 m2;
  8.  bij een agrarisch bedrijf mits is aangetoond dat het niet mogelijk is deze te realiseren binnen het bouwvlak en het gaat om een solitair gelegen perceel van minimaal 500 m2.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afmetingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  5. de regels en toestaan dat (bedrijfs) woningen worden gebouwd of uitgebreid buiten bouwvlak of aanduidingsgrens “bedrijfswoning” indien anders de maximale inhoud van 650 m3;
  6.  niet gerealiseerd kan worden; de (bedrijfs) woning mag hierbij niet groter worden dan 650 m3.
  7. .

9.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikel 9.1 is slechts toegestaan, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

 

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van functiesrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. functiegrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.