Plan: | Nieuwbouw Clusius College |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.BPC13Clusius-VS01 |
Aanleiding voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is de nieuwbouw van het Clusius College aan de Oranjelaan te Castricum. De nieuwbouw bestaat uit de bouw van een grote kas/atrium, praktijkruimten, lokalen, dierenverblijven, een extra gymzaal en de aanleg van een tuin. Een deel van de bestaande gebouwen zal voor de nieuwbouw worden gesloopt. Het resterende deel van de bestaande school wordt gerenoveerd.
Omdat de nieuwbouw niet geheel op het eigendom van het Clusius College kon worden gerealiseerd, is extra grond van de gemeente aangekocht. De mogelijkheid hiertoe was aanwezig op basis van het coalitieakkoord 2010.
Het Clusius College heeft na de grondaankoop een Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan opgesteld (BBHD architecten, 20 juli 2012). Het Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan is in september 2012 aan omwonenden gepresenteerd. In oktober 2012 is een tweede informatieavond gehouden.
De gemeenteraad van Castricum heeft het Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan op 10 januari 2013 als ruimtelijk kader voor de ontwikkeling vastgesteld. Omdat de gewenste ontwikkeling niet past binnen het huidige planologische regime is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied wordt begrensd door de Oranjelaan aan de noordzijde, de Eerste Groenelaan aan de zuidzijde, OBS De Sokkerwei en woningbouw aan de westzijde en RKBS Paulus aan de oostzijde. Het plangebied is circa 1,5 hectare groot en is verdeeld over 3 percelen, kadastraal bekend Castricum sectie B, nummers 11410, 11862 en 11908.
Figuur 1.1) Ligging plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt, nadat het van kracht wordt, de geldende regelingen uit een aantal bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' en partiële herziening 'Kooiweg 1980'
Het plangebied valt deels binnen het bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' en voor een klein deel binnen de partiële herziening bestemmingsplan 'Kooiweg 1980', respectievelijk vastgesteld op 30 oktober 1980 en 29 februari 1996.
In het bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' en de partiële herziening bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' is het grootste deel van de ontwikkelingslocatie bestemd als 'bijzondere doeleinden' en 'sportieve doeleinden'. Daarnaast zijn omliggende gronden bestemd als 'openbaar groen' en als 'voetpad'.
Figuur 1.2) Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' met ter plaatse van het politiebureau ingemonteerd een uitsnede van de plankaart van de partiële herziening bestemmingsplan 'Kooiweg 1980'.
Bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost en West'
Een kleine strook aan de noordzijde van het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost en West'. De strook is bestemd als 'Verkeer' en 'Groen'. De bestemming 'Groen' is bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting en waterhuishoudkundige doeleinden. De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer en speelvoorzieningen.
Figuur 1.3) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Castricum Noord, Oost
en West'.
Op 11 april 2013 is het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' door de gemeenteraad van Castricum vastgesteld. Het Clusius College ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties'. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' is verdeeld over drie afzonderlijk gelegen gebieden verspreid over het grondgebied van Castricum. De drie locaties zijn niet meegenomen in het in 2009 vastgestelde bestemmingplan 'Castricum noord, oost en west' omdat ze, als onderdeel van het Masterplan Inbreidingen (22 januari 2009), op de nominatie stonden om (her)ontwikkeld te gaan worden. Vanwege de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde actualiseringsverplichting was het noodzakelijk om vooruitlopend op de ontwikkelingen een nieuw (conserverend) bestemmingsplan voor deze gebieden op te stellen. Voor het gebied ter plaatse van het Clusius College is de regeling zoals is vastgelegd het bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' en in de partiële herziening bestemmingsplan 'Kooiweg 1980' overgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de planverbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied.
In hoofdstuk 3 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeld milieu wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het beheergedeelte van voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd.
In hoofdstuk 4 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe voorliggend plan juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de planverbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.
In hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedure die voorliggend bestemmingsplan heeft doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt na een korte historische beschrijving van Castricum, beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden en wat de ruimtelijke structuur is. In paragraaf 2.4 wordt daarna ingegaan op de toekomstige situatie van het plangebied.
De bebouwing in het gebied rondom het Clusius College maakt van oorsprong onderdeel uit van de grootschalige uitbreiding van Castricum uit de jaren '60 en begin jaren '70. Het gebied biedt van oudsher ruimte aan onderwijsfuncties. Daarnaast bood het gebied ruimte aan korfbalvereniging Helios.
In de loop van de tijd is het gebied steeds dichter bebouwd. Allereerst heeft verdichting plaatsgevonden door uitbreiding van de bestaande schoolgebouwen. Daarna heeft verdichting plaatsgevonden door toevoeging van woningbouw en is korfbalvereniging Helios uitgeplaatst. Het gebied is daarbij steeds meer getransformeerd van een gebied met een uitsluitend maatschappelijke functie naar een gemengd gebied waar ook wordt gewoond.
De transformatie heeft vooral plaatsgevonden in het afgelopen decennium. In deze periode is er zowel voor OBS De Sokkerwei als RKBS Paulus nieuwbouw gerealiseerd in combinatie met woningbouw. Hoewel in eerste instantie ideeën leefden om het Clusius College uit te plaatsen voor verdere verdichting van het gebied met woningbouw, is hier later vanaf gezien.
Behoud van het Clusius College aan de Oranjelaan betekent wel dat er ruimte moet zijn voor verder ontwikkeling van de school. Om die reden heeft het Clusius College in 2012 grond aangekocht van de gemeente. De mogelijkheid hiertoe was aanwezig op basis van het coalitieakkoord 2010. De grondverkoop is zodanig vormgegeven dat er grond resteert voor de realisatie van woningbouw.
Figuur 2.1) Foto vroegere bebouwing Clusius College (Bron: Oud Castricum)
Functies
Het gebied rondom het Clusius College kenmerkt zich door een diversiteit aan bebouwing. Naast grondgebonden woningbouw bevinden zich in het gebied enkele onderwijsfuncties. De onderwijsfuncties bestaan uit twee basisscholen (OBS De Sokkerwei en RKBS Paulus) en een school voor voortgezet onderwijs (Clusius College). De twee basisscholen zijn in 2003 (OBS De Sokkerwei) en 2012 (RKBS Paulus) vernieuwd. In beide gevallen is de nieuwbouw van de school gecombineerd met de bouw van appartementen. In geval van OBS De Sokkerwei zijn tevens grondgebonden woningen op naastgelegen terreinen gerealiseerd. Beide ontwikkelingen kennen een grote mate van duurzaamheid. OBS De Sokkerwei heeft in dat kader lange tijd een voorbeeldfunctie op landelijk niveau vervuld.
In het gebied bevinden zich verder een vrijstaande gymzaal en een politiebureau. Verder kent het gebied een braakliggend terrein. Het terrein was in het verleden in gebruik bij korfbalvereniging Helios. Op het terrein is tijdelijke huisvesting gerealiseerd voor het Clusius College Castricum, OBS De Sokkerwei en Forte kinderopvang.
Bebouwing
Het gebied kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan bouwvormen. De bouwvormen zijn daarbij onderling afwijkend en op zichzelf staand. Grootste voorbeeld hiervan is OBS De Sokkerwei dat als cirkel is vormgegeven. Voor het Clusius College geldt dat bebouwing zich presenteert als samengesteld bouwwerk. Oorzaak hiervan is de gefaseerde uitbreiding van de school in de loop van de jaren waarbij steeds extra aanbouwen en bijgebouwen zijn gerealiseerd. Qua bebouwingsrichting onderscheidt het Clusius College zich door een haakse positie van bebouwing op de weg-as van de Eerste Groenelaan. Door deze bebouwingsrichting staat de bebouwing op onderdelen onder een hoek ten opzichte van de Oranjelaan.
Het gebied onderscheidt zich van zijn omgeving door de grote verscheidenheid aan bebouwing. De omgeving van het gebied kenmerkt zich hoofdzakelijk door verschillende vormen van grondgebonden woningen uit de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. Slechts incidenteel is er sprake van appartementengebouwen. Het plangebied onderscheidt zich verder van zijn omgeving door bebouwing van recente datum. Het plangebied kent hiermee een grotere dynamiek dan zijn omgeving. Binnen zijn omgeving manifesteert het gebied zich duidelijk als cluster van onderwijsvoorzieningen.
In onderstaande tekening is de bestaande bebouwingsstructuur van het plangebied en haar omgeving weergegeven. Tevens is aangegeven welke gebouwen moeten wijken voor de nieuwbouw van het Clusius College.
Figuur 2.2) Situatie plangebied met te slopen gebouwen (Bron: BBHD architecten)
Rooilijn
Bebouwing aan de Oranjelaan is grotendeels in een strakke rooilijn evenwijdig aan de weg geplaatst. Dit geldt met name voor de woningbouw op de hoek met de Kleibroek en de nieuwbouw van RKBS Paulus op de hoek met de Willem de Zwijgerlaan. De bestaande bebouwing van het Clusius College is deels in de rooilijn geplaatst (aula en tijdelijke huisvesting). Overige delen staan onder een hoek ten opzichte van de rooilijn. Aan de Eerste Groenelaan is de rooilijn grilliger. Bebouwing staat hier op variabele afstand vanaf de weg.
Hoogte
De hoogte van bebouwing in het gebied is beperkt. De bouwhoogte beperkt zich tot maximaal drie bouwlagen. Het Clusius College is maximaal twee lagen hoog. In z'n algemeenheid is de hoogte aan de Oranjelaan iets hoger dan die aan de Eerste Groenelaan, dit als gevolg van de ligging ten opzichte van woningbouw. Bij de nieuwbouw van RKBS Paulus is een bouwhoogte van circa 12 meter gerealiseerd.
Groen
Zowel het plangebied als haar omgeving kenmerken zich door een grote hoeveelheid groen. Het groen binnen het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit groen dat oorspronkelijk de functie van windsingel vervulde. De windsingel stond rond het voormalige sportveld van korfbalvereniging Helios.
Direct ten noorden van het plangebied en de Oranjelaan bevindt zich het Kortenaerplantsoen. Het Kortenaerplantsoen ligt tussen de Oranjebuurt (ten zuiden van de Oranjelaan) en de buurt Kooiweg (ten noorden van de Oranjelaan).
Langs de Oranjelaan is ter begeleiding van de doorgaande functie van de weg een prominente boomstructuur in de vorm van laanbeplanting aanwezig. De Eerste Groenelaan kenmerkt zich eveneens door een groen karakter, maar sluit wat dit betreft aan op de groenopzet van de zuidelijk gelegen woonwijk en presenteert zich hiermee meer als woonstraat. Op de hoek bij OBS De Sokkerwei bevindt zich een bomencluster.
Zowel de bomengroep bij OBS De Sokkerwei als het Kortenaerplantsoen spelen een belangrijke betekenis voor de groene beleving van het gebied en ondersteunen het groene imago van het Clusius College.
De bestaande bomen binnen het gebied rondom het Clusius College zijn in opdracht van de gemeente Castricum geïnventariseerd middels een 'Bomentoets' (Boomadviesbureau De Groot, 23 april 2010). Bij de inventarisatie is de staat van de aanwezige bomen beschreven. Uit de inventarisatie is gebleken dat het overgrote deel van het bomenbestand in de omgeving van het Clusius college uit Acer pseudoplatanus - Gewone Esdoorn (34,4%) en Ulmus glabra - Ruwe Iep (16,8%) bestaat. Deze twee boomsoorten vertegenwoordigen samen meer dan de helft van het bomenbestand. De overige boomsoorten zijn in veel minder grote percentages aanwezig. De conditie van het bomenbestand is overwegend als goed (70,7%) of redelijk (23,8%) beoordeeld. Een klein percentage van de bomen is als matig (4,7%) beoordeeld. Op basis van de beoordeling is de inschatting gemaakt dat vrijwel alle bomen (94,5%) in onveranderde of verbeterde omstandigheden een goede toekomstverwachting hebben. Van alle bomen binnen het plangebied is bovendien de verplantbaarheid en de beeldbepalendheid beoordeeld en heeft elke boom een boomwaarde toegekend gekregen.
In onderstaande tekening is het bestaande groen in de vorm van bomen opgenomen. Tevens is aangegeven welke bomen moeten wijken voor de nieuwbouw van het Clusius College. In totaal betreft het 12 bomen. Deze bomen zijn volgens de 'Bomentoets' als 'beperkt waardevol' of 'niet waardevol' aangemerkt. Bomen die volgens de 'Bomentoets' als 'waardevol' zijn betiteld blijven behouden.
Figuur 2.3) Groen bestaand met te verwijderen bomen (Bron: BBHD architecten)
Verkeer
De Oranjelaan is een belangrijke hoofdverkeersweg voor autoverkeer, openbaar vervoer en langzaamverkeer in Castricum en heeft een doorgaande functie. De Eerste Groenelaan is een straat op buurtniveau. Door het gebied rondom het Clusius College zijn enkele langzaamverkeersverbindingen aanwezig die enerzijds de Oranjelaan met de Eerste Groenelaan verbinden en anderzijds de ontsluiting van aanwezige of in het verleden aanwezig functies vervullen.
De hoofdentree van het Clusius College ligt aan de Oranjelaan en is enigszins verscholen en daardoor minder herkenbaar. Verder kent het Clusius College enkele entrees die in de huidige situatie ook te benaderen zijn vanaf de Eerste Groenelaan. Omdat de beide basisscholen in het gebied ook via de Eerste Groenelaan ontsloten worden, is er tijdens aanvangstijden van de drie scholen, sprake van menging van verkeer (vooral voetgangers en fietsers). Inmiddels is deze situatie, waarbij verschillende leeftijdsgroepen met elkaar worden geconfronteerd, als ongewenst aangemerkt.
In de omgeving zijn verschillende parkeervoorzieningen aanwezig. Ze bevinden zich echter hoofdzakelijk aan de Oranjelaan (in de vorm van langsparkeren) en aan de noordzijde van het Kortenaerplantsoen. De Eerste Groenelaan biedt parkeervoorzieningen voor de Oranjebuurt.
Gezien de doorgaande functie van de Oranjelaan is het niet gewenst nieuwe uitritten te maken t.b.v. het ontsluiten van parkeerterreinen binnen het plangebied of de directe omgeving daarvan. De parkeervoorzieningen bij RKBS Paulus, OBS De Sokkerwei, het politiebureau en de woningen (ook al zijn deze woningen georiënteerd op de Oranjelaan) zijn mede om die reden ontsloten via de Eerste Groenelaan of de Kleibroek.
Laden en lossen bij het Clusius College, voor zowel containers als voor de bevoorrading van de school, is in de huidige situatie niet optimaal geregeld. Ook de manier waarop leerlingen per fiets de school bereiken is niet ideaal. Dit heeft onder andere te maken met de verspreide ligging van fietsenstallingen bij de school (zie onderstaande figuur).
Figuur 2.4) Verkeer bestaand (Bron: BBHD architecten)
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten, provinciale monumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
De gemeente Castricum maakt deel uit van Kennemerland, het (zuid)westelijke deel van de provincie Noord-Holland. Het westelijk deel van Kennemerland bestaat voor een groot deel uit duinlandschap die de zee op afstand houdt van de steden en dorpen in de binnenduinrand. Meer naar het oosten liggen de voormalige getijde-landschappen van het Oer-IJ. Het Oer-IJ dat tussen 2500 voor Christus tot omstreeks het begin van de jaartelling actief was in het gebied tussen Heemskerk en Alkmaar. Het eeuwenlange proces van getijdenwerking leverde een dynamisch landschap op dat voortdurend aan verandering onderhevig was. Dit bepaalde in verschillende perioden ook de bewoningsmogelijkheden voor de mens. De gebieden waren zeer aantrekkelijk voor de mens vanwege de biologische rijkdom, de aanwezigheid van zoet water en mogelijkheden voor jacht en visvangst. De zandige ruggen en vlakten waren daarnaast geschikt voor premoderne akkerbouw, de kwelders en strandvlakten boden goede mogelijkheden voor het weiden van vee, dit werden geesten genoemd. In de loop van de tijd ontstonden er meerdere bewoonbare plekken.
De naam Castricum komt omstreeks 990 voor het eerst in geschreven bronnen voor. De reden dat Castricum belangrijk werd, kwam doordat het dorp aan de postweg Haarlem-Alkmaar lag. Het dorp Castricum is ontstaan uit een aantal buurtschappen en boerderijen. Net naast de eigenlijke kern van Castricum werd in de 11e eeuw een kerk neergezet. Om de kerk, tegenwoordig de Nederlands Hervormde Kerk, de Dorpskerk, ontstond samen met de groei van Castricum de Kerkbuurt.
Castricum groeide na de uitbreiding ten gevolge van de bouw van de kerk eeuwenlang nauwelijks meer. Wel ontstonden er meerdere woonplekken. Ten noorden van Castricum ontstonden Duinzijde, Kleibroek en Noord-End. In het oosten ontstonden Oosterbuurt en Heemstee. Tussen Duinzijde en Bakkum ontstond ook nog het plaatsje Schulpstet. Deze plaats was ontstaan rondom de los- en- laadplek van schelpen voor de kalkovens en -branderijen. Tussen Noord-End en Oosterbuurt ontstond een eigen buurtje rondom een molen, deze wordt de Molendijk genoemd. Castricum heeft altijd als hoofdplaats gefungeerd voor de kleinere plaatsen.
Figuur 2.5) Castricum in de 18e eeuw met in rood de aanduiding van het plangebied
De groei van Castricum naar de huidige omvang begon vanaf 1865. Tot de dertiger jaren bleef Castricum een tuindersdorp. Later, om de echte groei van de Randstad op te vangen, in de loop van de 20e eeuw zette de groei van Castricum door. Het slokte al vrij snel Duinzijde en Kleibroek op. Deze plaatsen verdwenen dan ook snel als eigen plaatsduiding. Later om de echte groei van de Randstad op te vangen groeide Castricum nog sneller. De kern Castricum telt nu bijna 20.000 inwoners. Binnen de huidige gemeente wonen ruim 34.500 inwoners.
Figuur 2.6) Topografische kaart Castricum in 1961 en 1971.
Op basis van de historische kaart kan worden afgeleid dat de locatie binnen het plangebied in een voormalig agrarisch gebied is gelegen. Alleen ter plaatse van de Eerste Groenelaan heeft sinds halverwege de 20e eeuw bebouwing gestaan.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011. De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft de gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
Het plangebied wordt op basis van de 'Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed' getypeerd als terrein met archeologische verwachtingswaarde. Voor dit gedeelte geldt verwachtingszone 5: Oer-IJ (getijden) gebied. In verwachtingszone 5 (het getijdengebied van het Oer-IJ) bevinden zich aan, of vlak onder het maaiveld archeologisch-relevante lagen. Het archeologische bodemarchief is in die zone dan ook kwetsbaar voor bodemingrepen. Het kennisniveau van verwachtingszone 5 is hoog. Voor verwachtingszone 5 geldt een onderzoekseis indien het plangebied groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper gaat dan 0,4 meter onder maaiveld. De onderzoekseis is, gezien de grootte van het plangebied en een verwachte bodemingreep dieper dan 0,4 meter, van toepassing op de nieuwbouw van het Clusius college.
Figuur 2.7) Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart Castricum (Bron: Vestigia)
Op 10 januari 2013 heeft de gemeenteraad van Castricum een kaderstellend besluit genomen ten aanzien van de nieuwbouw van het Clusius College. Aanleiding hiervoor vormde het door het Clusius College ingediende 'Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan Clusius College te Castricum' (BBHD architecten, 20 juli 2012). Het kaderstellend besluit betreft de instemming met het Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan als ruimtelijk kader voor de nieuwbouw van het Clusius College.
Het Clusius College heeft de ambitie uitgesproken om met de nieuwbouw meer ruimte te scheppen voor kennisoverdracht, ontmoeting en samenwerking. Het Clusius College wenst in haar ambitie bovendien een milieuschool te ontwikkelen, waarin de nadruk op 'goed groen onderwijs' komt te liggen. Verder vraagt het Clusius College een overzichtelijke structuur, waarin de gevraagde ruimtebehoefte per cluster op heldere wijze is vertaald. Het planconcept geeft aan voornoemde ambitie maximale invulling.
Het grootste deel van het herhuisvestingproject betreft aanpassing en revitalisering van bestaande gebouwdelen. Een deel van de bestaande gebouwen zal echter worden gesloopt (zie figuur 2.9). Het planconcept is zo flexibel mogelijk gehouden om in de verdere planuitwerking nog afwegingen en keuzes te kunnen maken. Bovendien is flexibiliteit ook een vereiste om toekomstige aanpassingen, noodzakelijk vanuit de onderwijsvisie en onderwijsontwikkelingen, op efficiënte wijze mogelijk te maken. Op het gebied van bouwmethodiek en installaties zal rekening worden gehouden met de gewenste flexibiliteit en de mogelijkheid tot gebruiksverandering.
De huisvestingsvisie van het Clusius College is gericht op:
Planconcept
Het planconcept bestaat uit behoud van een deel van de bestaande school en de realisatie van een aantal kleinschalige bouwvolumes. Oud en nieuw worden met elkaar verbonden door twee elementen; de kas en het groene hart. Op het kruispunt van deze twee elementen bevinden zich de plantenkassen. De plantenkassen vormen het hart van de school.
Rondom het hart zijn de overige onderdelen van de school gegroepeerd in aparte, herkenbare en kleinschalige volumes. Hierdoor ontstaat naast een compact model ook een model dat goed past in zijn omgeving. Het plan voor het nieuwe schoolgebouw is in opzet ruim, open en transparant. Bovendien kent het plan een functionele relatie tussen binnen en buiten.
Figuur 2.8) Planconcept (Bron: BBHD architecten)
De kas
Oud en nieuw worden met elkaar verbonden door middel van een kasconstructie. Aan de Oranjelaan vormt de kasconstructie de nieuwe entree van het Clusius College. Hiermee krijgt de entreezijde van de school een geheel nieuwe aanblik. De receptie bevindt zich centraal in de ruimte nabij de entree. Ter plaatse van het ontmoetingsplein is de kas hoger zodat een royale hal ontstaat. Verderop biedt de kas ruimte aan plantenkassen en vormt ze de verbinding met de beide gymzalen (één bestaand en één nieuw). De gymzalen bevinden zich aan de zuidzijde van het plangebied.
Het Groene hart
Het groene hart bestaat uit “groene” praktijkruimten, plantenkassen, dierenverblijven en tuinen. Binnen het groene hart kunnen drie delen worden onderscheiden. Het meeste westelijke gedeelte bestaat uit een open verblijfsruimte waar leerlingen kunnen pauzeren en samenkomen. Het centrale gedeelte bevat de gebouwde delen in de vorm van de praktijkruimten, al dan niet in de vorm van een kas. Het oostelijke gedeelte maakt onderdeel uit van de tuinen en bevat het dierenverblijf met buitenweides.
Winkel
Direct grenzend aan het ontmoetingsplein bevindt zich de winkel met aan de binnenzijde en aan de zijde van de straat een ruime etalage t.b.v. exposities. De winkel is een onderdeel van de praktijkruimtes vormt met nadruk in de eerste plaats een deel van het leerconcept.
Fasering
Voor het Clusius College is het zeer belangrijk dat nieuwbouw kan plaatsvinden zonder vooraf de bestaande gebouwen te hoeven slopen. Voordeel hiervan is dat het onderwijs met een beperkt aantal tijdelijke voorzieningen op locatie kan doordraaien.
In onderstaande afbeelding is de fasering van de herhuisvesting van het Clusius College in grote lijnen weergegeven. Allereerst worden er nieuwe bouwvolumes ten oosten van de bestaande oostvleugel gebouwd (fase 2). Vervolgens kunnen delen van de bestaande bebouwing worden gesloopt om ruimte te maken voor de 'kas' (fase 3). Als laatste wordt de buitenruimte van het 'groene hart' vormgegeven met daarin de dierenverblijven (fase 4). In deze fase verdwijnen de tijdelijke units op het voormalige sportveld van korfbalvereniging 'Helios'. Als optie is nog een uitbreidingsmogelijkheid gegeven. Deze uitbreiding betreft de realisatie van extra verdiepingen bij een tweetal bouwvolumes (fase 5). De uitbreiding maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan en wordt met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Figuur 2.9) Fasering (Bron: BBHD architecten)
Beeldkwaliteit
Een belangrijk aspect in de planvisie is de verplaatsing en de aanpassing van de entree van de school. Doel is de realisatie van een herkenbare, transparante en vooral uitnodigende entree. De transparante en duidelijke entree geeft de school herkenbaarheid aan de Oranjelaan. Bovendien wordt door deze entree de relatie tussen binnen en buiten versterkt. Qua beeldkwaliteit wordt verder gestreefd naar een evenwichtige samenhang tussen de bestaande school en de nieuwe bouwdelen.
Figuur 2.10) Beeldkwaliteit (Bron: BBHD architecten)
Ontsluiting
Het schoolgebouw wordt in z'n geheel ontsloten vanaf de Oranjelaan. Hier bevinden zich zowel de hoofdentree als de ingangen naar de stallingen voor fietsen. Naast de bestaande fietsenkelder wordt een nieuwe fietsenstalling aan de achterzijde van de school gerealiseerd. Ondanks de ligging (dichter bij de Eerste Groenelaan dan bij de Oranjelaan) wordt ook dit terrein ontsloten via de Oranjelaan.
Groen
Voor de nieuwbouw van het Clusius College hoeven geen waardevolle bomen te worden gekapt. Voor de bomen die wel worden gekapt, zullen nieuwe bomen worden teruggeplaatst. Met behoud van zoveel als mogelijk groen wordt voldaan aan de algemene ambitie van de gemeente Castricum zoals verwoord in het Bomenbeleidsplan. Behoud van zoveel als mogelijk bestaand groen versterkt daarbij het groene karakter van de school.
Ten oosten van de nieuwbouw, rondom de dierenverblijven, wordt een ecologische tuin gerealiseerd. De ecologische tuin kenmerkt zich door een gelaagde natuurlijke aanleg, met nadruk op milieuvriendelijk beheer. De ecologische tuin vormt de overgang van de school naar toekomstige woonbebouwing op de resterende gronden ten oosten en zuiden van het plangebied. Door de tuin staat bebouwing op respectabele onderlinge afstand.
Figuur 2.11) Groen nieuw (Bron: BBHD architecten)
Met betrekking tot de nieuwbouw zijn er vele mogelijkheden voor het opnemen van voorzieningen voor stadsvogels en vleermuizen. Met natuurinclusief bouwen kan een bijdrage worden geleverd aan de verdere ontwikkeling van stedelijke natuur. Voor vogels kan worden gedacht aan vogelvriendelijk vogelschroot, vogelpannen, neststenen en nestkasten. Voor vleermuizen kan gedacht worden aan open stootvoegen, toegankelijke, niet opgevulde spouw, verblijfkasten, en vleermuispannen.
Duurzaamheid
Het Clusius College heeft de ambitie om een duurzame school te ontwikkelen. De doelstelling van het Clusius College is meer “groen” in de huisvesting en imago uit te stralen dat er zoveel mogelijk aandacht zal worden gegeven aan de duurzaamheid.
In het structuurontwerp is aangegeven dat in het kader van de duurzaamheid aandacht wordt geschonken aan:
Figuur 2.12) Duurzaamheid (Bron: BBHD architecten)
Het Clusius College heeft op 21 juni 2013 het definitief ontwerp voor de huisvesting van de locatie Castricum goedgekeurd. De toepasbaarheid en rentabiliteit van de in het structuurplan genoemde duurzaamheidsaspecten zijn onderzocht en de volgende duurzaamheidsaspecten meegenomen in het definitieve plan:
CO2-sturing
De klimaatinstallatie wordt voor de afvoer van ventilatielucht uitgevoerd met een CO2-sturing. De ventilatie wordt dan automatisch geregeld en bij in niet gebruikte ruimten gaat de ventilatie in een minimumstand. Hierdoor wordt het ventilatieverlies en het daarmee samenhangende energieverlies tot een minimum beperkt.
Frisse scholen kwaliteitsklasse B
Clusius College heeft als eis gesteld dat het gebouwencomplex voor wat betreft het binnenklimaat moet voldoen aan Frisse scholen kwaliteitsklasse B. Dit betekent dat in het bestaande gebouw forse investeringen moeten worden gedaan om dit kwaliteitsniveau te behalen.
Armaturen met daglichtregeling en bewegingsmelding
In het plan zijn deze voorzieningen meegenomen, hetgeen een gunstig effect heeft op de exploitatie van het gebouw.
EPC
De Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) is een index die de energetische efficiëntie van nieuwbouw aangeeft. Voor nieuwbouw van scholen is volgens het Bouwbesluit een EPC van 1,3 de eis. Voor de nieuwbouw van het Clusius College bedraagt de EPC afgerond 0,75. Ten opzichte van de eis uit het Bouwbesluit is dit 42 % lager dan vereist.
In het TPvE is een nader eis gesteld door verwijzing naar Frisse Scholen kwaliteitsklasse B. Daarin wordt gesteld dat de EPC 25% onder de eis uit Bouwbesluit moet liggen.
Hieraan voldoet het plan dus ruimschoots.
Mocht de WKO-installatie in verband met budgettaire redenen komen te vervallen dan wordt de gestelde eis volgens het technisch PvE nog steeds gehaald.
Wko-installatie
In het plan is een mogelijkheid opgenomen voor een warmte en koude opslag (WKO installatie). In de zomer wordt het koele grondwater gebruikt om het gebouwencomplex te koelen; het opgewarmde water wordt opgeslagen in de bodem totdat het in de winter wordt gebruikt om te verwarmen. Het koelen met grondwater kan direct. Voor de verwarming wordt een zogenaamde warmtepomp op de bron aangesloten. In de praktijk zijn met deze techniek besparingen van 95% op koeling en 40-50% op verwarming mogelijk.
In dit hoofdstuk wordt in het kort en voorzover relevant het beleidskader toegelicht, waarbinnen onderhavig bestemmingsplan moet passen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR).
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een school mogelijk op gronden die op dit moment reeds worden gebruikt ten behoeve van een school. Deze ontwikkeling betekent een kwalitatieve verbetering van de onderwijsvoorzieningen. Het plan is van dien aard dat nationale belangen niet worden geschaad.
Op 21 juni 2010 is de provinciale structuurvisie "Structuurvisie Noord-Holland 2040" vastgesteld en op 23 mei 2011 de eerste herziening. De structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig, met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen vallen een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn onderscheiden:
In de provinciale structuurvisie is het plangebied weergegeven als Bestaand Bebouwd Gebied (BGG). Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid.
Figuur 3.1) Uitsnede provinciale structuurvisie
Rondom het treinstation Castricum ligt de cirkel "verdichting rond OV-knooppunten". In de structuurvisie is bepaald dat er rond OV-knooppunten in een cirkel van 800-1.200 meter verdicht kan worden, waarbij aangesloten moet worden op de ruimtelijke mogelijkheden en identiteit van de specifieke locatie. Verdichting rondom het OV-knooppunt is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt geheel binnen Bestaand Bebouwd Gebied, eventuele stedelijke ontwikkelingen passen binnen het beleid voor dit gebied.
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.
Op 4 september 2012 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de ontwerp wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De wijziging betreft het beleid inzake windturbines. Naar verwachting zal de gewijzigde verordening op 1 januari 2013 in werking treden.
Het plangebied is in de PRVS net als in de Structuurvisie 2040 aangeduid als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG).
Figuur 3.2) Begrenzing BBG met aanduiding plangebied.
Het plangebied is gelegen binnen het door de provincie aangeduide Bestaand Bebouwd Gebied. Onderhavig bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een school mogelijk op gronden die op dit moment reeds worden gebruikt ten behoeve van een school. Deze ontwikkeling betekent een kwalitatieve verbetering van de onderwijsvoorzieningen. Deze ontwikkeling past derhalve binnen het provinciaal beleid.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie "Buiten Gewoon Castricum 2030" vastgesteld. De structuurvisie biedt een belangrijk kader voor de toekomst van de gemeente en zet de koers op hoofdlijnen uit. Er zijn kerndoelen geformuleerd ten aanzien van de identiteit, bevolkingsontwikkeling en doelgroepen van de volkshuisvesting, landelijk gebied / buitengebied, routes voor langzaam verkeer, werkgelegenheid, winkelvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen, duurzaamheid en water. Dit uit zich als volgt:
De vijf kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude die als eenheid in verscheidenheid bij elkaar horen, maken gemeente Castricum tot een gemeente met een buitengewoon karakter. De dorpen zijn eigen gemeenschappen, die zich samen met elkaar bewust zijn van hun bevoorrechte positie in een aantrekkelijk en open landschap. De verbindende factor zijn de polders van de Binnendelta. Daarom worden deze bijzonder gekoesterd. Agrariërs krijgen de ruimte voor nevenactiviteiten om hun bedrijven economisch rendabel te exploiteren en hebben ook een rol in het behoud van het landschap. De bevolking vergrijst maar door hier op in te spelen met bijvoorbeeld zorgvoorzieningen en andere maatregelen blijft de gemeente vernieuwen. Gemeente Castricum werkt eraan bekend te worden als leeftijdvriendelijke gemeente. De openbare ruimte wordt barrièrevrij ingericht waardoor iedereen ervan gebruik kan (blijven) maken. Nieuwbouwlocaties in de kernen bieden kansen voor experimenten: verschillende leeftijdsgroepen kunnen in een gebouw een plek krijgen (generatie wonen) en kleinschalige buitengewone projecten sluiten aan bij de wensen van een specifieke leefstijl. Inbreiden in de kernen houdt het landelijk gebied open. Daarmee zorgt het voor behoud van het dorpse karakter van de gemeente en maakt toch ontwikkeling mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen zijn gericht op het realiseren van een duurzame omgeving. Dit maakt de gemeente Castricum met haar kernen Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude buitengewoon. Het buitengebied blijft open, verdichting vindt plaats in de bebouwde kom. Dit sluit aan bij actueel provinciaal en Rijksbeleid zoals geformuleerd in bijvoorbeeld de Rijksstructuurvisie Randstad 2040.
Gemeente Castricum is vooral een woongemeente. Natuurlijk wordt er ook gewerkt. Werkgelegenheid is met name te vinden bij de onderwijs- en zorginstellingen en op de bedrijventerreinen. De agrarische economische activiteit buiten de kernen is zeer vitaal. Groeipotentie bieden de sectoren recreatie & toerisme, zorg en zakelijke dienstverlening in de dorpen. Werken aan huis en kantoorlocaties binnen de woonomgeving worden gefaciliteerd net als op bedrijventerreinen. Ook worden voorzieningen geconcentreerd. Ruimtelijk clusters van voorzieningen vergroten de economische levensvatbaarheid en zorgen voor dynamiek in de kernen. Voorzieningen zijn goed toegankelijk en aantrekkelijk voor zowel ouderen als jongeren en bereikbaar met langzaam vervoer.
Een sterke eigen identiteit van Akersloot, Bakkum, Castricum, Limmen en de Woude maakt het buitengewone karakter van de gemeente zichtbaar. Cultuur, natuur en landschap dragen hieraan bij door zichtbaar te zijn voor bewoners en bezoekers.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het beleid van de structuurvisie.
In de nota Masterplan Inbreidingen van 26 november 2009 wordt ingegaan op de locaties in de gemeente die in aanmerking komen voor inbreiding. In de nota zijn 33 locaties aangewezen die in aanmerking komen als mogelijk woningbouwlocatie, al dan niet na sloop van bestaande bebouwing. Het Masterplan Inbreidingen doet geen uitspraken over invulling en moment van uitvoering. Wel zijn per locatie uitgangspunten en randvoorwaarden voor bebouwing opgenomen ten aanzien van doelgroepen, type woningen en capaciteit.
De gemeente zal een passieve, reactieve rol bij initiatieven tot ruimtelijke (her-)ontwikkeling binnen de kernen innemen. Het is de wens van de gemeente in de toekomst meer dan nu het geval is aan de voorkant van ruimtelijke (her-)ontwikkelingsprocessen richtinggevend te zijn. Het Masterplan Inbreidingen dient de daartoe benodigde beleidsmatige sturingsmogelijkheden te bieden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de ten tijde van het opstellen van het Masterplan Inbreidingen bekende locaties en maakt om die reden geen onderdeel uit van de 33 nieuwe inbreidingslocaties. Het Masterplan Inbreidingen spreekt over de bouw van nieuwbouw van een basisschool en middelbare school gecombineerd met appartementen en eventueel grondgebonden woningen. Voor wat betreft de capaciteit wordt gesproken over 56 appartementen. Dit bestemmingsplan geeft gedeeltelijke invulling aan het beoogde programma voor de inbreidingslocatie.
Figuur 3.3) Uitsnede Masterplan Inbreidingen.
Groenbeleid is verwoord in het "Groenbeleidsplan Gemeente Castricum 2007-2020", dat in juli 2007 is vastgesteld. Het Groenbeleidsplan heeft tot doel kaders te stellen voor het duurzaam ontwikkelen, vernieuwen en in stand houden van het groen in de gemeente Castricum ter verbetering van het gebruik, de inrichting en leefbaarheid.en is leidraad bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden, de herinrichting van bestaand gebied en het beheer van het bestaande groen.
In het structuurplan/beeldkwaliteitsplan 'Clusius College' is gestreefd naar een ontwerp dat zorgvuldig is in te passen binnen de locatie en daarbij aansluiting zoekt met het aanwezige groene karakter van de omgeving. Hierbij wordt zo veel mogelijk bestaand groen gehandhaafd, en waardevolle bestaande bomen behouden.
Het Bomenbeleidsplan Castricum 2011-2030 met als subtitel 'Bomen als basis' is op 1 maart 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Castricum. Het Bomenbeleidsplan richt zich op het bijhouden en versterken van het bestaande bomenbestand. Daarnaast richt ze zich ook op toekomstige ontwikkelingen. De ambitie luidt: '"Kiezen voor bomen is kiezen voor beheerbare bomen die de mogelijkheid krijgen om oud te kunnen worden". Om de ambitie te verwezenlijken is een aantal instrumenten ontwikkeld, w.o. de "Bomentoets", de 'Leidraad Inrichting Openbare Ruime (LIOR)' en een Bomenbalans.
In het integrale verkeers- en vervoersplan voor de gemeente Castricum is de verkeerssituatie in alle kernen van Castricum in beeld gebracht. Het plan, dat in 2004 is vastgesteld, geeft op hoofdlijnen richtingen voor het verkeersbeleid van de gemeente Castricum in de komende tien jaar, met een doorkijk naar mogelijke ontwikkelingen en maatregelen op de nog langere termijn (2030).
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije gebieden en gebieden waarvoor een bijzonder, een welstandsluw of een regulier welstandsregiem geldt. Voor de gebieden waarvoor een bijzonder, welstandsluw of regulier welstandsregime geeft de welstandsnota gebiedsgerichte welstandscriteria.
Voor elk welstandsgebied waarop gebiedgericht welstandsbeleid van toepassing is, zijn in de welstandsnota de gewenste welstandsniveaus benoemd. In de bijzondere gebieden is extra inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. In de reguliere welstandsgebieden streeft de gemeente naar handhaven van de kwaliteit met oog voor de vrijheid van de burger. In welstandsluwe gebieden wordt ruimhartig bekeken of een plan geen wezenlijke afbreuk doet aan zijn omgeving en wordt niet gelet op de verfijning van het bouwwerk op zich. In de welstandsvrije gebieden kunnen burgers zelf verantwoordelijkheid nemen en hun belangen tegen die van omwonenden afwegen.
Figuur 3.4) Overzichtskaart welstandsniveaus (in bruin: bijzonder, in geel: welstandsluw, in grijs: welstandsvrij en in groen: regulier)
Voor het plangebied geldt dat er zowel gebieden zijn waar sprake is van welstandsvrij als gebieden waar een gebiedsgericht welstandsbeleid van toepassing is. De omgeving van het Clusius College valt gedeeltelijk onder het welstandsvrije regiem en gedeeltelijk onder het welstandsluwe regiem. Binnen het welstandsluwe regiem wordt onderscheid gemaakt in deelgebieden. Het Clusius College ligt in deelgebied 3D.
Deelgebied 3D bestaat uit de spoorzone, Soomerwegh en de Oranjelaan. Het deelgebied karakteriseert zich door overwegende brede en groene hoofdwegen met gevarieerde bebouwing. De waarde van de wegen is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de structuur met in maat, schaal en uitwerking variërende bebouwingsclusters. Het beleid is terughoudend en gericht op het beheer van het beeld vanuit de openbare ruimte, waarbij voor bebouwingsachterkanten een zeer globale toetsing noodzakelijk wordt geacht om dissonanten aan deze hoofdroutes te voorkomen.
De welstandscommissie van de gemeente Castricum dient een advies uit te brengen om te bezien of de plannen in overeenstemming zijn met het gestelde in de welstandsnota. Op 22 april 2013 is de Welstandscommissie op hoofdlijnen akkoord gegaan met het plan.
De visie op het onderwijs in Castricum is vastgelegd in twee documenten te weten het 'Integraal Huisvestingsplan Onderwijs' en het 'Convenant veilige school'.
In de nota Integraal Huisvestingsplan Onderwijs van juni 2012 worden toekomstscenario’s voor de onderwijshuisvesting binnen de gemeente Castricum geschetst voor de komende 10 tot 15 jaar en de financiële vertaalslag daarvan. Dit geldt zowel voor het primair onderwijs als voor het voortgezet en speciaal onderwijs.
De situatie rond de onderwijshuisvesting in de gemeente Castricum staat er over het geheel gezien in alle opzichten relatief goed voor zowel functioneel, technisch als financieel. Toch zijn er aanleidingen om een visie op de onderwijshuisvesting te ontwikkelen. Zo zal het leerlingaantal in het primair onderwijs de komende 15 jaar dalen met bijna 30%, is er de ambitie om meer brede scholen te realiseren en in het kader van passend onderwijs zijn belangrijke ontwikkelingen binnen het speciaal onderwijs te verwachten. Dit kan allemaal in belangrijke mate van invloed zijn op de capaciteit en kwaliteit van de onderwijshuisvesting.
In samenwerking met de schoolbesturen is er een analyse gemaakt van de huidige situatie rond de onderwijshuisvesting en knelpunten die zich voordoen danwel op basis van toekomstige ontwikkelingen gaan voordoen. Per schoollocatie is een toekomstperspectief weergegeven. Vervolgens zijn de individuele perspectieven per gebied in samenhang met elkaar bekeken wat uiteindelijk tot een adviesscenario per locatie leidt.
Binnen het plangebied ligt één onderwijslocatie te weten het Clusius College. Het Clusius College valt buiten deze scope van de gemeente omdat deze wordt gefinancierd vanuit het Ministerie van Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EZ&I voorheen LNV). Het ministerie van EZ&I is verantwoordelijk voor het groen onderwijs in Nederland. Groen onderwijs richt zich op natuur, landschap, landbouw en voedsel.
In het Convenant Veilige School van 20 september 2011 hebben de scholen Bonhoeffer College, Jac. P. Thijsse College en Clusius College, het Openbaar Ministerie arrondissement Alkmaar, Politie Regio Noord-Holland Noord, HALT Noord-Holland Noord en de gemeente Castricum afspraken gemaakt ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van overlast, vandalisme en ander crimineel gedrag en het creëren van een (sociaal) veilig klimaat op en rondom de scholen van de gemeente Castricum.
De betrokken partijen hebben een gezamenlijk belang bij het in stand houden en creëren van een veilig schoolklimaat. Door ondertekening van het convenant maken de partijen kenbaar dat zij een herkenbaar en uniform veiligheidsbeleid voeren op de scholen die participeren in dit convenant. Dit houdt in dat de scholen hun interne regelgeving en sanctiebeleid uitvoeren op basis van het Handelingsprotocol Schoolveiligheid en daarbij zoveel mogelijk worden ondersteund door genoemde betrokken partijen. Door ondertekening hebben betrokken partijen de inspanningsverplichting en de intentie om het convenant naar vermogen uit te voeren. De uitvoering van het convenant en het Handelingsprotocol zal jaarlijks worden geëvalueerd.
Dit bestemmingsplan is in lijn met de gemeentelijke beleidsdocumenten. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betekent een kwalitatieve verbetering van de onderwijsvoorzieningen. Het plan is van dien aard dat nationale belangen niet worden geschaad. Het bestemmingsplan is op het gebied van gemeentelijk beleid uitvoerbaar.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een M.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling (kenmerk en plaats van het project, kenmerk van potentieel effect).
Situatie plangebied
Onderhavig bestemmingsplan is gericht op de nieuwbouw van een school die qua inhoud en oppervlakte enigszins groter kan worden dan de bestaande school. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het project is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Het woongebied van Castricum valt hierbij onder een gemengd gebied. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten van toepassing die geen richtafstanden bevat, maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn.
De nieuwbouw van het Clusius College betreft de vernieuwing en uitbreiding van de bestaande school. Met de vernieuwing en de uitbreiding treedt er weinig tot geen verandering op in de huidige situatie en is er geen sprake van nieuwe milieubelastende functies. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen bedrijven.
Eventueel belastende delen van de school, zoals het schoolplein en het dierenverblijf, bevinden zich bovendien op relatief grote afstand van omliggende woningbouw. Het dierenverblijf kan worden gelijkgesteld met een kinderboerderij. Een kinderboerderij wordt niet genoemd in de bedrijvenlijst met betrekking tot functiemenging. Voor een kinderboerderij geldt een richtafstand van 30 meter in verband met geur en geluid. De dichtstbij gelegen woningen zijn de woningen van de Paulusburcht gelegen aan de 'Eerste Groenelaan'. De kortste afstand tussen het dierenverblijf en de woningen is 68 meter.
Voor wat betreft de milieuzonering zijn er derhalve geen belemmeringen ten aanzien van de realisatie van het onderhavige bouwplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Naar aanleiding van de mogelijke overdracht is door Landview BV, in opdracht van de gemeente, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de, aan het Clusius College te verkopen grond (Bodemonderzoek Eerste Groenelaan 74 / Oranjelaan te Castricum d.d. 13 oktober 2011). Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 onderzoeksopzet voor een niet-verdachte locatie. Als hypothese voor het onderzoek is uitgegaan van lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK. Het veldwerk is, door KIWA gecertificeerde medewerkers, uitgevoerd onder het procescertificaat BRL SIKB 2000, conform de VKB protocollen 2001 en 2002.
Figuur 3.5) Onderzoeksgebied
In de bovengrond zijn, lokaal, lichte verontreinigingen met zink en minerale olie geconstateerd. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetroffen. In de overige mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetroffen. In de meest verdachte grond, ter plaatse van de garagebox waar de diesel/benzine en bestrijdingsmiddelen staan opgeslagen, is een lichte verontreiniging met alfa-endosulfan geconstateerd. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetroffen.
In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.
De aangetroffen verontreinigingen zijn dusdanig gering dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Er bestaan om die reden geen risico's voor de volksgezondheid (of de ecologie) bij het beoogde gebruik t.b.v. onderwijsdoeleinden.
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Bij een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem echter niet specifiek op asbest onderzocht. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, dient asbestonderzoek conform de NEN 5707 te worden uitgevoerd. Tevens is van belang of er uit het pand naar aanleiding van de asbestinventarisatie bij de sloop losgebonden asbest of substantiële hoeveelheden gebonden asbest worden verwijderd. Ook in dat geval is voor het gehele perceel na de sloop asbestonderzoek conform NEN-5707 vereist.
Ter plaatse van de huidige bebouwing dient na sloop nog verkennend bodemonderzoek NEN-5740 te worden uitgevoerd. Volgens 2.1.5. lid 5 Bouwverordening is het verplicht bodemonderzoek uit te voeren na de sloop en de vrijgave daarvan. Het bodemonderzoek zelf is een eis op grond van artikel 2.4 Regeling omgevingsrecht. In verband met een mogelijke (bestuurlijke) wens een omgevingsvergunning met voorwaarde af te geven op grond van art. 2.22 Wabo biedt artikel 2.7 lid 3 Regeling omgevingsrecht soelaas. Hier is het indienen van het bodemonderzoek uiterlijk 3 weken voor de aanvang van de bouw geregeld. Vervolgens is in geval nader bodemonderzoek en/of een bodemsanering nodig is volgens artikel 6.2.c Wabo, die uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning van rechtswege regelt totdat het bevoegd gezag Wet bodembescherming de provincie de beschikking evaluatie bodemsanering heeft afgegeven en goedgekeurd.
Het nog uit te voeren onderzoek (asbestonderzoek conform NEN-5707 en verkennend bodemonderzoek NEN-5740 ter plaatse van bestaande gebouwen) kan worden gedaan na de sloop en in het omgevingsvergunningstraject.
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. De hergebruiksmogelijkheden van eventueel af te voeren grond dienen in overleg met het bevoegd gezag en conform het Besluit Bodemkwaliteit bepaald te worden.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidsbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Indien de geluidsbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting ligt, is het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidsbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidsgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
Geluidsbelasting
Op de geluidsbelastingkaart van de Milieudienst Regio Alkmaar zijn de geluidscontouren opgenomen van onder andere spoor- en wegverkeerslawaai. De contouren op deze kaarten zijn lijnen van gelijke geluidsbelastingen die zijn berekend op basis van actuele verkeersgegevens en een computermodel.
Figuur 3.5a) geluidsbelasting wegen (dagperiode)
Figuur 3.5b) geluidsbelasting wegen (nachtperiode)
Op de kaarten is te zien dat de geluidsbelasting voor de locatie laag is. Alleen ter plaatse van de aanliggende wegen is de geluidsbelasting tussen de 55 en 59 dB.
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de zone verkeerlawaai (200 meter) van de Oranjelaan. Ten gevolge van deze zone dient in het kader van de Wet geluidhinder de geluidsbelasting inzichtelijk te worden gemaakt. Om de geluidsbelasting te bepalen is er nader onderzoek verricht (zie 3).
Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting ter plaatse van de Oranjelaan is 58 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB. Er zal dan ook een hogere waarde moeten worden verleend door de gemeente van maximaal 58 dB. Het ontwerp besluit hogere waarden heeft gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp besluit hogere waarden voor geluid. Het college heeft de hogere waarden verleend.
De berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Kleibroek bedraagt ten hoogste 38 dB. De geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 db.
De overige wegen in de omgeving van het plangebied, de Willem de Zwijgerlaan, de Admiraal de Ruyterlaan en de Eerste Groenelaan, zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Die wegen zijn derhalve niet gezoneerd. Op basis van de Wet geluidhinder hoeft er voor deze wegen geen geluidsonderzoek plaats te vinden. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het belangrijk om een beeld te verkrijgen van de heersende geluidsbelasting in de omgeving van de ruimtelijke ontwikkeling. De geluidsbelasting als gevolg van de niet-gezoneerde 30 km/uur wegen is dusdanig dat deze niet hoger zal zijn dan de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In bepaalde gebieden rond Schiphol zijn op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan. Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Huidige situatie
De huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan worden beoordeeld aan de hand van de luchtkwaliteitskaart van de Atlas Leefomgeving. Op basis van deze kaart kan worden geconstateerd dat ter plaatse van het plangebied zowel de achtergrondconcentraties fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) tussen de 20 en 25 microgram per kubieke meter bedragen. Deze waarden worden gekwalificeerd als redelijk.
Figuur 3.6) Uitsnede Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kaart
De Europese Unie heeft grenswaarden opgesteld voor stoffen in de lucht. Het gaat om de schadelijke stoffen zwaveldioxide, fijn stof, stikstofdioxide, lood, benzeen en koolmonoxide. Grenswaarden mogen niet overschreden worden.
De grenswaarde voor zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) bedraagt 40 microgram per kubieke meter per jaar. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ligt onder de grenswaarde.
Toekomstige situatie
Het project draagt, gezien haar omvang, niet 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project kan hiermee worden aangemerkt als een NIBM (niet in betekende mate) project. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen of buisleidingen gelegen. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding. Het bestemmingsplan laat ook geen nieuwe ontwikkelingen toe welke vallen onder deze besluiten.
Figuur 3.7) Uitsnede risicokaart
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
De Europese Kaderrichtlijn Water is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen ze gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
In dit provinciaal Waterplan Noord-Holland is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.
Deelstroomgebiedsvisie
De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en –tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota “Evenwichtig omgaan met Water”.
Waterbeheersplan 4
Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:
Watercompensatie
Inzake de watercompensatie is in het Waterbeheersplan 4 vastgesteld dat bij de watertoets het Hoogheemraadschap ook adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van verhard oppervlak en gedempte watergangen worden gecompenseerd. Als peildatum voor nieuwe verhardingen wordt 1 november 2003 gehanteerd (datum invoering watertoets). Voorts heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ten aanzien van watercompensatie, in de Keur 2009 het volgende artikel opgenomen (Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak):
Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:
a. door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond;
b. door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m2 of meer;
c. door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
d. door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m2, indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.
Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Wat betreft het water is de positie van het Alkmaardermeer en het Noord-Hollands kanaal als regionale boezem van belang. Voor een duurzaam waterbeheer is extra boezemruimte gewenst. Vooralsnog wordt deze gezocht buiten de gemeente. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Deze ruimte zal moeten worden gecreëerd in de poldergebieden. Van belang is daarbij aan te sluiten op de ontwikkeling van natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, nieuwe woonmilieus en waterhuishoudkundige eisen. De ingezette beperking van de grondwaterwinning in de duinen en de te verwachtte beperking daarvan door de verdwijnende bollenteelt leiden tot de ontwikkeling van een meer natuurlijk watersysteem van duinen en aanliggende polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater. Infiltratie en berging van het hemelwater is mogelijk binnen de diverse bestemmingen die in het beheergerichte deel van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Algemeen
Het plangebied bevindt zich in het peilgebied 04290-02 van de Castricummerpolder. In dit peilgebied wordt een streefpeil gehanteerd van NAP -/- 0,80 meter. Het maaiveld in het plangebied ligt globaal op NAP +0,35 meter. De drooglegging is derhalve 1,15 meter.
Waterkwantiteit
Als begrenzing van het plangebied is de plangrens van het bestemmingsplan aangehouden. De huidige bebouwing en verharding van het Clusius College die buiten de plangrens vallen zijn niet meegenomen in de berekening. Dit deel van het perceel wordt toegevoegd aan een toekomstige woningbouwontwikkeling.
Figuur 3.8) Verhardingsoppervlak in de bestaande (boven) en de nieuwe situatie (onder)
Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 14.806 m2. In de huidige situatie is 11.105 m2 verhard en 3.701 m2 onverhard. Het verharde oppervlak wordt afgevoerd d.m.v. regenpijpen en kolken. De nieuwe situatie kent een toename aan verhard oppervlak. De verhardingstoename is 189 m2. Een toename van de verharding leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater, in dit geval via het regenwaterriool en daarmee tot een verslechtering van het watersysteem van de polder. Onder de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009 is het niet toegestaan meer dan 800 m2 aan snellozende verharding aan te brengen zonder compensatie. Gelet op de voorziene verhardingstoename van circa 189 m2 betekent dit dat voor de nieuwbouw van het Clusius College geen watervergunning hoeft te worden aangevraagd. Het aspect 'water' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ondanks dat er geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het plan, is gezocht naar compensatiemogelijkheden. Gezien de beperkte omvang van het plangebied is het niet mogelijk om watercompenserende maatregelen te treffen in de vorm van waterpartijen. Alternatief is het aanbrengen van waterdoorlatende verharding op het terrein (schoolplein) om de toename in verharding te reduceren of in z’n geheel teniet te doen. Nadeel van halfverharding is dat het water soms toch wat langer kan blijven staan en je eerder een beleving van overlast krijgt. Een alternatief voor waterdoorlatende verharding is ondergrondse berging/infiltratie in de vorm van bergingskratten of het realiseren van groene daken ten gunste van een vertraagde afvoer. In het structuurplan is met dit laatste rekening gehouden door groene daken op de praktijkruimten en het dierenverblijf te leggen ter grootte van circa 800 m2.
Waterkwaliteit
In 2003 heeft de gemeente Castricum in zowel de Willem de Zwijgerlaan als de Eerste Groenelaan een gescheiden rioolstelsel aangebracht. Het regenwater is hierbij afgekoppeld van het vuilwaterriool. Door middel van een apart regenwaterriool wordt het regenwater gezuiverd, geïnfiltreerd en/of afgevoerd. De kans op overstorten van een gemengd riool wordt hiermee verkleind. De regenwaterafvoeren van nieuwe bebouwing zullen worden aangesloten op het regenwaterriool. Daarbij dient het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, koper en zink te worden vermeden.Het rioleringssysteem van de kern van Castricum vormt een onderdeel van de zuiveringskring rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Beverwijk. Het grootste gedeelte van Castricum en ook het plangebied behoren tot het gemengd gerioleerd bemalingsgebied Centrum.
PM Watertoets/Resultaten overleg HHNK
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet 1998
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied, dient een habitattoets te worden verricht. Anders volstaat een goedgekeurde gedragscode.
Een habitattoets wordt uitgevoerd met als eerste stap: de oriëntatiefase. In de oriëntatiefase dient te worden nagegaan welke (gecumuleerde) effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten dienen te worden bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied en de gunstige instandhouding van desbetreffende soorten. Volgt uit de oriëntatiefase de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.
Is er wel een mogelijk negatief effect, maar is zeker geen sprake van een significant negatief effect, dan dient wel een vergunning te worden aangevraagd op basis van een verslechtering- of verstoringtoets. Als middels verzachtende maatregelen de niet significante negatieve effecten kunnen worden beperkt en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechterd en geen verstoring van de soorten plaatsvindt, kan een vergunning worden afgegeven.
Als er kans is op een significant negatief effect dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning alleen verlenen als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de initiatiefnemer vooraf en tijdig compensatiemaatregelen treft.
Ecologische Hoofdstructuur
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
Het dichtsbijzijnde natuurgebied bevindt zich op circa 800 meter van het plangebied, het betreft het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat.
Figuur 3.9) Natura 2000 gebied (geel).
Conform het natuurloket is het gebied belangrijk voor "vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie" (grijze duinen), "vastgelegde ontkalkte duinen met Kraaihei" (Empetrum nigrum) en "beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied". Verder is het gebied aangemeld voor wandelende duinen op de strandwal met Helm (Ammophila arenaria; z.g. witte duinen), duinen met Duindoorn (Hippophaë rhamnoides), duinen met Kruipwilg (Salix repens ssp. argentea) en vochtige duinvalleien. Voorkomende belangrijke soorten zijn de nauwe korfslak en de gevlekte witsnuitlibel.
Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat aangewezen is als EHS ligt op 200 m afstand ten noorden van het plangebied.
Figuur 3.10) Ecologische hoofdstructuur gebieden (groen).
Op basis van de afstand en de tussenliggende elementen (bebouwing en wegen) zijn negatieve effecten van dit bestemmingsplan op de EHS en het Natura 2000 gebied niet te verwachten.
In het plangebied zijn diverse functies aanwezig, maar geen van deze functies is verstorend op dit gebied. Een actief optreden richting een van de aanwezige functies is derhalve niet noodzakelijk.
Wat betreft soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. In verband hiermee is onderzoek verricht naar flora en fauna binnen het plangebied. Onderzoek naar flora en fauna is verricht door IDDS (Rapport betreffende een Quickscan flora & fauna, Clusius College, Oranjelaan te Castricum, IDDS d.d. 5 februari 2013). Nagegaan is of in het plangebied mogelijk beschermde planten- en of diersoorten voorkomen, of zich (mogelijk) in het plangebied vaste broed-, schuil- of verblijfplaatsen van beschermde soorten bevinden, en of zich mogelijk vogelnesten in het plangebied bevinden welke jaarrond beschermd zijn.
Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) licht beschermde soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet, zoals grondgebonden zoogdieren als de Egel, de Huisspitsmuis en Veldmuis gevonden. Bovendien zijn er bij inspectie van de aanwezige bebouwing geen (sproen van) vleermuizen aangetroffen. De houtopstand heeft potentie als foerageergebied voor vleermuizen, maar gezien de ruime aanwezigheid van alternatieven in de nabije omgeving betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied. Bovendien blijven de bomen grotendeels behouden. Verder zijn de meeste bomen te jong om flinke gaten en holen te bevatten. Stammen zijn hierop onderzocht en holen en spleten zijn niet aangetroffen. Verder maakt het plangebied geen deel uit van een lijnvormig landschappelijk element waarlangs vliegroutes van vleermuizen vaak gelegen zijn. Het plangebied heeft dan ook weinig tot geen betekenis voor de oriëntatie van vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen worden niet verwacht, maar kunnen niet geheel worden uitgesloten op basis van de quickscan. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt door het onderzoeksbureau echter niet noodzakelijk geacht. Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten in de boomkruinen of beschermde vaatplanten aangetroffen. Ook worden geen Tabel II of Tabel III dagvlinders en strikt beschermde libellen en juffers verwacht.
Op basis van het onderzoek (zie 1) kan worden geconcludeerd dat flora en fauna geen belemmering vormt voor de nieuwbouw van het Clusius College. Vegetatie dient buiten het broedseizoen te worden verwijderd in verband met broedvogels. Bij verstoring tussen half maart en half juli moet voorafgaande aan de werkzaamheden worden nagegaan of broedgevallen aanwezig zijn. De natuurwaarde van het gebied kan verder worden vergroot door bij de nieuwbouw voorzieningen op te nemen voor stadsvogels en vleermuizen. Voor vogels kan worden gedacht aan vogelvriendelijk vogelschroot, vogelpannen, neststenen en nestkasten. Voor vleermuizen kan gedacht worden aan open stootvoegen, toegankelijke, niet opgevulde spouw, verblijfkasten, en vleermuispannen. IDDS ziet verder kansen met betrekking tot natuureducatie, bijvoorbeeld door het monitoren van nest- of verblijfskasten en het inrichten, ontwerpen en monitoren van gevel- of daktuinen.
In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar archeologie. Het onderzoek is verricht door IDDS (Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend veldonderzoek, verkennende fase Clusius College, IDDS Archeologie rapport 1499, projectnummer 34970812/55243). In het kader van het onderzoek is zowel bureauonderzoek als veldonderzoek gedaan. Tijdens het bureauonderzoek zijn de bestaande gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is bijvoorbeeld gekeken naar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en het huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Het doel van het veldonderzoek, verkennende fase (IVO) was om de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen en waar nodig aan te passen. In het kader van het veldonderzoek zijn zeven boringen gezet met een diepte van 2,0 meter. Deze boringen zijn verdeeld over het plangebied waarbij rekening is gehouden met de locatie van de nieuwbouw.
Uit het onderzoek (zie 2) is gebleken dat het plangebied in een gebied ligt waar de omstandigheden voor bewoning tot aan de 20e eeuw zeer ongunstig waren. Door de ligging van het plangebied in het estuarium van het Oer IJ geldt er in het plangebied een (zeer) lage verwachting voor resten van voor de periode tot de Late IJzertijd. Het gebied is vermoedelijk in de Middeleeuwen ingericht als agrarisch gebied, waardoor de bovengrond licht is omgewerkt. Hierdoor worden er tevens geen resten uit deze periode verwacht. Moderne verstoringen in het plangebied reiken tot in de natuurlijke IJ-afzettingen, waardoor deze lagen deels verstoord zijn. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat er geen archeologische niveaus aanwezig zijn in het plangebied en dat de kans op archeologische resten bovendien zeer laag is. De voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden zullen naar verwachting dus geen archeologische resten verstoren. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek heeft IDDS geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Vanwege de lage archeologische verwachting is er geen archeologische dubbelbestemming ("Waarde - Archeologie") opgenomen in dit bestemmingsplan.
De gemeente heeft in een vroegtijdig stadium aangegeven een scheiding te willen aanbrengen tussen de leerlingen van de basisscholen (OBS De Sokkerwei en RKBS Paulus) en het Clusius College, en het Clusius College om die reden in z'n geheel te willen ontsluiten via de Oranjelaan. Verder heeft de gemeente aangegeven geen ontsluiting van het gebied voor auto's vanaf de Oranjelaan te willen realiseren, dit gezien de functie van de Oranjelaan als gebiedsontsluitingsweg.
Het structuurplan/beeldkwaliteitsplan Clusius College houdt rekening met bovenstaande wensen van de gemeente en kent om die reden geen ontsluiting meer voor langzaamverkeer aan de Eerste Groenelaan. Al het langzaamverkeer benadert de school vanaf de Oranjelaan. In overleg met de gemeente wordt er daarbij, ten behoeve van een goede afwikkeling van het fietsverkeer, wel een tweede fietsoversteek over de Oranjelaan gerealiseerd. De tweede fietsoversteek ligt ter hoogte van de inrit naar nieuw te realiseren fietsenstalling, achter de bestaande en nieuw te bouwen gymzalen.
Voor een veilige oversteek (zicht) worden - net als bij de bestaande fietsersoversteek ter hoogte van de hoofdingang van het Clusius - aan beide zijden van de fietsoversteek enkele parkeerplaatsen opgeheven. Ook wordt een middensteunpunt aangelegd, zodat in twee keer overgestoken kan worden. Hiervoor moet de weg worden uitgebogen.
Het laden en lossen voor de school gebeurt ook aan de Oranjelaan. Om te voorkomen dat dit op de rijbaan plaatsvindt, wordt er een speciale laad- en loshaven (voor leveranciers en afvoer van afval) nabij de ingang van het Clusius aangelegd.
Deze verkeersmaatregelen komen overeen met de oplossing zoals eerder geschetst in het kader van het IVVP (Goudappel Coffeng, 2004). In 2015 is herinrichting van de Oranjelaan gepland. Bij deze herinrichting zullen voornoemde verkeersmaatregelen worden meegenomen. In onderstaande afbeelding is de nieuwe verkeersstructuur opgenomen.
Figuur 3.11) Verkeer nieuw (Bron: BBHD architecten)
De parkeernorm is bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 182. Voor middelbaar onderwijs is de parkeernorm dan 1 parkeerplaats per leslokaal. Het aantal leslokalen in de huidige situatie bedraagt 69. In de nieuwe situatie zijn er 42 leslokalen. Het aantal leslokalen neemt bij de vernieuwbouw dus af ten opzichte van de huidige situatie. De behoefte aan parkeerplaatsen wordt met de vernieuwbouw dan ook niet vergroot. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze parkeernorm te laag is. De werkelijke parkeervraag van het Clusius College (opgave Clusius) komt namelijk nagenoeg overeen met de theoretische parkeervraag (parkeerkencijfer). Het opleggen van een parkeernorm is dan niet gepast.
Het Clusius College blijft hiermee in eerste instantie afhankelijk van de aanwezige openbare parkeerplaatsen langs de Oranjelaan tussen Kleibroek en Willem de Zwijgerlaan. Om te zorgen voor een veilige afwikkeling van fiets- en autoverkeer op de Oranjelaan te verbeteren, komen ca. tien parkeerplaatsen langs de Oranjelaan te vervallen. Uit tellingen van de parkeerdruk komt naar voren dat er langs het Kortenaerplantsoen overdag voldoende parkeermogelijkheden zijn. Het aanleggen van extra parkeerplaatsen in het Kortenaerplantsoen (ten koste van groen) is daardoor niet nodig.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het bij bouwplannen onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. Met deze zogenaamde anterieure overeenkomst is kostenverhaal anderszins verzekerd. In de overeenkomst zijn bijvoorbeeld afspraken opgenomen met betrekking tot de bekostiging van infrastructurele maatregelen aan de Oranjelaan (zie paragraaf 3.7). Het opstellen van een exploitatieplan is, door ondertekening van de anterieure overeenkomst, dus niet noodzakelijk.
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn star en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheerregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan (ook dit bestemmingsplan!) een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem, de opbouw van de regels en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (analoge) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Bij het opstellen van dit bestemmingslan is rekening gehouden met het Handboek Bestemmingsplannen gemeente Castricum (2011). Hiermee ontstaat er uniformiteit in de diverse bestemmingsplannen van de gemeente Castricum.
De Inleidende regels (artikelen 1 en 2) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.
In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (artikelen 3 tot en met 6) zijn de voorkomende enkelbestemmingen uit het bestemmingsplan beschreven en bouwhoogtes opgenomen.
De groenvoorzieningen die een structurerende functie hebben voor de groenstructuur in het plangebied zijn als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van de bebouwing hebben de gronden de bestemming 'Maatschappelijk'. Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor gebouwen en/of terreinen met een publieke functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn, maatschappelijke opvang en/of zorg-medisch. Binnen de bestemming is ondergeschikte detailhandel mogelijk.
Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de bebouwing mag worden opgericht, het bouwvlak mag geheel worden bebouwd tenzij er een bebouwingspercentage is aangegeven op de planverbeelding. In dat geval geldt het percentage dat is aangeven op de planverbeelding.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - dierenweide' is een dierenweide toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - dierenverblijf' is een dierenverblijf toegestaan.
De tuin bij de school heeft de bestemming 'Tuin'.
Een deel van de openbare ruimte binnen het plangebied alsook de gronden ter plaatse van de fietsenstalling en de ontsluiting daarvan, hebben de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn paden, maar ook parkeerplaatsen mogelijk, evenals groenvoorzieningen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels (artikelen 7 tot en met 11) bevat de overige regels, zoals de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (artikel 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregels.
Er is - naast de inspraakmogelijkheden op grond van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure - geen inspraak geboden op grond van de inspraakverordening. Wel zijn er twee informatieavonden door het Clusius College verzorgd in het kader van het 'Structuurplan/Beeldkwaliteitsplan Clusius College te Castricum' (BBHD architecten, 20 juli 2012). De reacties van de omwonenden hebben mede geleid tot het definitieve plan waarop de raad van de gemeente Castricum een kaderstellend besluit heeft genomen.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de wettelijk aangewezen overleginstanties. De reacties zijn samengevat in de Nota Vooroverleg. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan niet aangepast. De Nota Vooroverleg is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan en de ter visie legging hiervan zijn enkele ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. De plantoelichting is op enkele onderdelen geactualiseerd. In de planregels is in artikel 4 lid 1 de verwijzing naar de "specifieke bouwaanduiding - fietsenberging" aangepast in "specifieke bouwaanduiding - fietsenkelder". De Nota Ambtshalve wijzigingen is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerp bestemmingsplan en het ontwerp besluit hogere waarden voor geluid hebben vanaf 30 mei 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tevens is in deze periode door het Clusius een informatie avond georganiseerd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.