Plan: | Het Spiegel - Gudelalaan 5 Koningslaan 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0381.BP2013B002008-va01 |
Op de percelen Koningslaan 15 en Gudelalaan 5 te Bussum staan twee vrijstaande woningen. De initiatiefnemer is voornemens de woning aan de Gudelalaan 5 te slopen en te herbouwen. Het ontwerp van de nieuw te bouwen woning gaat uit van een vrijstaande woning die door middel van een bijgebouw gekoppeld zal worden aan de bestaande woning aan de Koningslaan 15. Hierdoor ontstaat er één woning, die in de toekomst eventueel weer opgedeeld kan worden in twee woningen.
Daarnaast is de bestaande woning aan de Koningslaan 15 recentelijk herbouwd, waardoor er een overschrijding van het vigerende bouwvlak heeft plaatsgevonden.
Het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch toch doorgang te laten vinden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit plan wordt onder andere voorzien in een passende bestemmingslegging, een passend bouwvlak voor de bestaande en nieuw te bouwen woning en een passende maximale bouwhoogte conform het ontwerp voor de nieuwbouw.
Het plangebied ligt in het zuidelijke 'oksel' van de kruising Koningslaan - Gudelalaan en bestaat uit de percelen met respectievelijk de huisnummers 5 en 15. De locatie ligt in de wijk 'Het Spiegel', ten westen van de spoorlijn Hilversum - Amsterdam. Het centrum van Bussum ligt circa 600 m ten westen van het plangebied. Figuur 1.1 geeft de ligging in kleiner en groter verband weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in kleiner verband (links) en groter verband (rechts)
(bron: Google Maps)
Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010
Het vigerend bestemmingsplan is 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010' van de gemeente Bussum. Het plan is vastgesteld op 29 april 2010. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van de plankaart ter plaatse van de beoogde ontwikkeling. De blauwe lijn duidt de begrenzing van dit bestemmingsplan aan.
Tuinen
Het plangebied bestaat uit de bestemmingen 'Tuinen' en 'Woondoeleinden'. Binnen de tuinbestemming mogen aan- en uitbouwen gebouwd worden, met dien verstande dat het oppervlak ten hoogste 6 m² bedraagt, de diepte ten hoogste 2 m en ten hoogste 70% van de gevelbreedte in beslag wordt genomen door de aan- en uitbouwen.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor het wonen en aan-huis-verbonden beroepen. Hoofdgebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd. De bestaande maten mogen niet overschreden worden en per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan (tenzij anders aangeduid). De maximale goot- en bouwhoogte van de woning aan de Koningslaan bedragen respectievelijk 3 m en 8 m, die van de woning aan de Gudelalaan respectievelijk 3 m en 6 m. De bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m, de goothoogte niet meer dan 3 m, en het gezamenlijk oppervlakte mag ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende zij- of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m² en met dien verstande dat ten minste 25 m² van het erf onbebouwd dient te blijven. Indien het zij- en achtererf van een perceel groter is dan 250 m², mag er maximaal 75 m² gebouwd worden in plaats van 50 m².
Regels vanwege het beschermd dorpsgezicht
Omdat het plangebied binnen het beschermd dorpsgezicht ligt is er sprake van aanvullende regels op de regels voor de enkelbestemmingen, met als doel het waarborgen van de waarden van het beschermd dorpsgebied. In de regels is onder andere bepaald dat gebouwen moeten worden afgedekt met een kap, er een bevoegdheid bestaat om nadere eisen te stellen en dat er een omgevingsvergunning voor het slopen benodigd is in het geval van sloop van de bestaande bebouwing. Bij alle in het artikel genoemde zaken is de adviesprocedure van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing, die ook beschreven is.
Strijdigheid met het vigerende plan
De beoogde ontwikkeling is op een aantal punten in strijd met het vigerende plan.
Bouwvlak
Het bouwvlak aan de Gudelalaan is aan de noordelijke zijde ontoereikend voor de nieuwe woning. De recent gebouwde woning aan de Koningslaan past niet in het vigerende bouwvlak.
Overschrijding bestemmingsgrens Woondoeleinden
Een gedeelte van het toekomstige hoofdgebouw aan de Gudelalaan valt in de tuinbestemming.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
De aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de Koningslaan beslaan meer dan 50% van het achtererf. Ook zijn deze dieper dan de toegestane 3 m.
Het zij- en achtererf van de woning aan de Gudelalaan is groter dan 250 m², dus hier is op basis van de vigerende regeling 75 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Bij de nieuwbouw van deze woning zal een overkapping, een uitbouw en een aanbouw gerealiseerd worden. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 74 m², en passen daarmee net in de vigerende regeling.
Beschermde dorpsgezicht
In de regels van het beschermde dorpsgezicht is onder de bouwregels bepaald dat bestaande kapvormen en dakhellingen niet veranderd mogen worden. Bij de nieuwbouw aan de Gudelalaan blijft de kapvorm grotendeels hetzelfde, maar komt er door de hogere bouwhoogte een andere dakhelling.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting zijn de regels, die refereren aan het vigerende plan, opgenomen.
Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in de villawijk Het Spiegel. De wijk is tussen 1874 en 1940 gebouwd en is daarmee één van de oudste villawijken van Nederland. In de wijk is overwegend laagbouw aanwezig, gesitueerd binnen een organisch wegenpatroon met veel groen. Men treft er overwegend vrijstaande woningen. Het Spiegel is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in 2007.
In de bestaande situatie zijn er twee vrijstaande woningen aanwezig binnen het plangebied. Zie figuur 2.1 voor een impressie.
Figuur 2.1 Bestaande situatie van het plangebied. Links de woning aan de Koningslaan, rechts de woning aan de Gudelalaan (bron: Google Maps).
De te slopen woning aan de Gudelalaan 5 bestaat uit één bouwlaag met een kap, de goot- en bouwhoogten bedragen respectievelijk circa 3 m en 6 m. De woning is opgebouwd uit bakstenen met rode dakpannen als afdekking. Aan de voorzijde is een dakkapel aanwezig. De woning ligt op enkele meters afstand van de weg.
Ten noordwesten van deze woning ligt de woning aan de Koningslaan 15. Ook deze woning is vrijstaand en is recentelijk herbouwd. De villa is voorzien van een rieten afdekking en heeft een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 9 m. Aan de voorzijde is een groot balkon gesitueerd. Aan de achterzijde is buiten het bouwvlak een flinke uitbouw aanwezig.
Toekomstige situatie
De woning aan de Gudelalaan zal volledig gesloopt worden en vervangen door nieuwbouw op dezelfde locatie als de bestaande bouw. De nieuwe massa heeft een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6,5 m. De begane grond zal deels gebruikt worden als dubbele garage, de twee garagedeuren beslaan dan ook een groot deel van de gevel. Aan de achterzijde komt buiten het bouwvlak een uitbouw van circa 23 m² en een overdekt dakterras. Het oppervlak van deze overkapping bedraagt circa 28 m². Daar achter ligt de achtertuin, net als in de huidige situatie. Aan de noordzijde wordt tenslotte nog een aanbouw gebouwd die de woning met Koningslaan 15 verbindt Deze heeft een oppervlakte van ca. 23 m². Zie figuur 2.2.
Figuur 2.2 Plattegrond van de toekomstige situatie
(bron: DENC)
Deze nieuwe woning zal aansluiten op de bestaande woning aan de Koningslaan, zodat er één grote woning ontstaat. De twee hoofdmassa's zijn gekoppeld door een lagere bouwmassa. Deze heeft een bouwhoogte van 3 m. In figuur 2.3 is een schematische weergave van de huidige en de toekomstige situatie wat betreft de bouwmassa opgenomen.
Figuur 2.3 Huidige (links) en toekomstige situatie (rechts)
Qua kleurstelling wordt aansluiting gezocht bij de bestaande woning aan de Koningslaan. Ook het dak van de nieuwe woning bestaat uit eenzelfde afdekking. Figuur 2.4 bevat een impressie van de voor- en achtergevel van het toekomstige geheel.
Figuur 2.4 Toekomstige voorgevel (boven) en achtergevel (onder).
(bron: DENC)
Door de sloop en nieuwbouw zal er een verandering optreden in de ruimtelijke uitstraling van het plangebied. Twee vrijstaande woningen worden samengevoegd tot één nieuwe woning. De bestaande massa's blijven gehandhaafd, en de koppeling tussen de massa's geschiedt door een aan/uitbouw met een bescheiden bouwhoogte. De woning aan de Gudelalaan die in de huidige situatie een verouderde uitstraling heeft, zal vervangen worden door een nieuwe massa waarbij qua uitstraling en materiaalgebruik aansluiting is gezocht bij de bestaande woning aan de Koningslaan. Hierdoor ontstaat er een ruimtelijke eenheid.
Omdat de bouw- en goothoogten nagenoeg gelijk blijven en er geen substantiële toevoeging van bouwmassa plaatsvindt, blijven de ruimtelijke consequenties beperkt. Ook de afstand tot de openbare weg zorgt ervoor dat de nieuwbouw niet als massaal wordt ervaren. Bovendien wordt per saldo maar een beperkt aantal m² bebouwing toegevoegd, daar de bestaande aan- en uitbouwen van de woning aan de Koningslaan al tot in de perceelsgrens gebouwd zijn.
Over de verhouding van de ontwikkeling ten opzichte van het beschermd dorpsgezicht het volgende. Het beschermd dorpsgezicht kenmerkt zich door een parkachtige hoofdstructuur die bestaat uit een stratenpatroon van ring- en radiaalwegen, doorsneden door kronkelige wegen, deels landschappelijk aangelegd, deels organisch ontstaan in combinatie met aanleg van particuliere tuinen. Binnen het gebied is sprake van overwegend vrijstaande villabebouwing met een hoge architectonische waarde, en een afwisselend straatbeeld vanwege het kronkelige stratenpatroon en de situering van de bebouwing.
De huidige woning aan de Gudelalaan wordt niet gekenmerkt door een hoge architectonische waarde (zie ook 2.1 'bestaande situatie'). De woning is in vergelijking met de omliggende bebouwing relatief jong en heeft een eenvoudige ruimtelijke uitstraling. De toekomstige woning daarentegen heeft veel meer het karakter van een villa vanwege de hogere bouwhoogte, de rieten dakafdekking, het materiaalgebruik en de kleurstelling. Hierdoor sluit deze woning zeer goed aan bij het hierboven beschreven karakter van de wijk. Omdat de woning op dezelfde plaats herbouwd wordt blijft het oorspronkelijke tuin- en stratenpatroon gehandhaafd. De woning aan de Koningslaan blijft onveranderd.
Door het uitblijven van negatieve ruimtelijke consequenties voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast sluiten de nieuwbouwplannen goed aan bij de kenmerken van het beschermd dorpsgezicht. Er is sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch doorgang te laten vinden wordt onderzocht of deze niet in strijd is met de verschillende beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt getoetst aan het nationaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.
De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht is geregeld in de Monumentenwet. Daaraan is in dit bestemmingsplan gevolg gegeven door het opnemen van een regeling die zich richt op de bescherming en instandhouding van de waarden van Het Spiegel.
De ontwikkeling draagt hierdoor enerzijds niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Het provinciaal beleid bestaat uit twee documenten: de Structuurvisie 2040 (vastgesteld in mei 2011) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (vastgesteld in mei 2011).
De structuurvisie schetst de gewenste ontwikkelingen binnen de provincie en is alleen bindend voor de provincie zelf. Voorbeelden van onderwerpen die in de structuurvisie aan bod komen zijn infrastructurele projecten, natuurgebieden en woningbouwprogramma's. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is geen concreet beleid geformuleerd. Dat komt door de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feit dat er netto geen toename van het aantal woningen plaatsvindt. Daarom draagt de beoogde ontwikkeling niet bij aan het realiseren van het beleid, maar is er evenmin mee in strijd.
De verordening betreft een juridisch-bindende uitwerking van de structuurvisie en bevat derhalve concrete regels die doorwerken naar lagere overheden. Met het bepaalde in de verordening dient dus rekening gehouden te worden in een bestemmingsplan. Op kaart 2 behorende bij de verordening is te zien dat het perceel is gelegen in 'bestaand bebouwd gebied'. In hoofdstuk 3 van de verordening zijn de bijbehorende regels opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met deze regels. Het provinciale beleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
In 2008 is de Regionale woonvisie opgesteld. In deze woonvisie is de situatie van de woningmarkt weergegeven. Tevens is een wensbeeld opgenomen voor het jaar 2020, waarin onder anderen wordt gezocht naar nieuwe woningen voor mensen met een lager inkomen. Binnen het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om in het Spiegel, een wijk met woningen uit het duurste segment, één woning te onttrekken. Dit is niet strijdig met het geformuleerde beleid.
Bussum 2025, visie en ambities (2006)
De gemeente heeft haar visie 'Bussum 2015' geactualiseerd. De algemene leidraad voor het gemeentelijke beleid is de continue aandacht en zorg voor een leefbare gemeente, in de breedste zin van het woord. Het gaat dan om wonen, welzijn, zorg, ouderen, jongeren, integratie, vrijetijdsvoorzieningen, kunst en cultuur, onderwijs, werk en inkomen en de kwaliteit van de woonomgeving. Daarnaast is de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie een centraal en continuerend thema.
In de visie zijn een aantal ambities geformuleerd met betrekking tot bijvoorbeeld de woningvoorraad, ruimtegebruik, woningdifferentiatie, parkeren en leefbaarheid. Vanwege het feit dat er per saldo geen woningen toegevoegd worden aan het plangebied heeft de beoogde ontwikkeling geen raakvlakken met het geformuleerde beleid.
Duurzaam bouwen in Bussum-Van zilver naar goud (april 2010)
Deze beleidsnota is een uitwerking van de visie 'Bussum bewust de toekomst in'. In samenwerking met adviesbureau BECO heeft de gemeente beleid opgesteld voor duurzaam bouwen. Het duurzaam-bouwen-beleid is gebouwd op draagvlak, ambitie, een concreet instrument en doelgroepen. Bij elke nieuwbouw én renovatie van gemeentelijke gebouwen/scholen en van huur- en koopwoningen (projectmatige bouw/renovatie) wordt de duurzaam-bouwen-menukaart van het CO2-servicepunt toegepast. Deze menukaart geeft per ambitieniveau (brons, zilver of goud) aan wat voor maatregelen getroffen kunnen worden bij een project. De gemeente stelt het ambitieniveau zilver als minimumeis. Bij het ontwerp van de nieuwbouw aan de Gudelalaan zal het bepaalde in de beleidsnota in acht worden genomen.
Welstandsnota Bussum (2012)
De gemeente Bussum heeft in 2012 een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De gemeente vraagt aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en zorg voor identiteit, waarbij het groen en de cultuurhistorische waarden een nadrukkelijke rol spelen. Het welstandsbeleid moet deze kwaliteit ondersteunen en waar mogelijk versterken zonder vernieuwing onmogelijk te maken. De welstandsnota moet eveneens dienen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en waar mogelijk de leefbaarheid te vergroten.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van een bestemmingsplan en wordt derhalve exclusief door de welstandsnota geregeld. Bij het ontwerp van de nieuwbouw aan de Gudelalaan zal voldaan worden aan de eisen die omschreven staan in de welstandsnota.
Structuurvisie Naarden en Bussum 2040
Deze structuurvisie is momenteel in opstelling.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
De planlocatie heeft in het vigerende bestemmingsplan reeds de functie wonen met tuin. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte functie van de locatie is ook wonen met tuin. Er vindt dan ook geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Omdat de gronden reeds in gebruik zijn voor de functie wonen en tuin, kan er vanuit gegaan worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de huidige en beoogde functie.
Daarnaast blijkt uit het bodemloket (www.bodemloket.nl) dat er ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging ter plaatse. Hierdoor hoeft er geen nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de bodemkwaliteit.
Het aspect 'bodemkwaliteit' staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag heeft de verplichting om bij de vaststelling van bestemmingsplannen (de toename van) het groepsrisico te verantwoorden.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrand aandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
Onderzoek en conclusie
Om te onderzoeken of er in de nabijheid van het plangebied zaken aanwezig zijn die gevolgen hebben voor de externe veiligheid, is de risicokaart gebruikt (www.risicokaart.nl). Zie figuur 4.2 voor een uitsnede van deze kaart ter plaatse van het plangebied.
Figuur 4.2 Uitsnede van de risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Zoals te zien is in figuur 4.2 zijn er geen inrichtingen of transportroutes in de nabijheid die een bedreiging vormen voor de externe veiligheid. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een tankstation aan de Brinklaan 19, op 670 m afstand van het plangebied. Deze inrichting is niet van invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied ligt echter wel een spoorlijn die relevant is in het kader van externe veiligheid.
Plaatsgebonden risico
Over de nabijgelegen spoorverbinding Weesp-Hilversum vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het Basisnet Spoor blijkt dat de veiligheidszone voor het tracé in Bussum maximaal 7 m bedraagt. Deze afstand wordt gemeten vanuit het hart van de spoorbundel. Deze veiligheidszone wordt aangehouden in verband met het plaatsgebonden risico. De veiligheidszone reikt niet tot het plangebied aangezien de afstand tot het hart van de spoorbaan circa 300 m bedraagt.
Daarnaast moet voor dit tracé rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG) vanwege het vervoer van brandbare vloeistoffen. Uit het Basisnet volgt dat deze afstand 30 m bedraagt. Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenste spoorbaan. Vanwege de grotere afstand tot het plangebied is een PAG niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Groepsrisico
De gemeente Bussum heeft samen met de overige gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek en de regionale brandweer een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie wordt bij het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorverbinding naar alle waarschijnlijkheid rekening gehouden met het 'warme BLEVE' scenario. In het kader van het Basisnet zijn echter afspraken gemaakt met de vervoerder over het 'warme BLEVE vrij rijden'. Dat betekent dat treinen zo worden samengesteld (bloktreinen) dat er geen warme BLEVE kan ontstaan. Hiermee wordt het risico aanzienlijk gereduceerd. Dit verklaart het verschil in het GR ter hoogte van het plangebied dat volgt uit de Beleidsvisie (GR > oriënterende waarde) en het GR dat volgt uit het Basisnet spoor (GR tussen 0,3 en 1,0 x de oriëntatiewaarde). Zie teven onderstaande figuur 4.1 die afkomstig is uit het Basisnet Spoor.
Figuur 4.1 Groepsrisicokaart Spoorlijn Weesp-Hilversum (bron: Basisnet Spoor)
De ontwikkeling die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is zeer klein van aard. Er is sprake van een afname van het aantal woningen. In de huidige situatie wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet overschreden en omdat de ontwikkeling zeer beperkt van aard is zal het GR ook niet toenemen. Daarom is het conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet noodzakelijk een verantwoording op te stellen.
Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie wordt uitgegaan van richtafstanden vanuit hinderveroorzakende functies tot aan hindergevoelige functies, zoals woningen. Om te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening moeten deze richtafstanden in acht genomen worden.
Onderzoek en conclusies
In de directe omgeving van het plangebied komen geen bedrijven of hinderveroorzakende functies voor. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gevestigd op de hoek Slochterenlaan - Graaf Wichmanlaan. Dit betreft een bedrijf uit de categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, en heeft een richtafstand van 30 m tot hindergevoelige functies. Het bedrijf ligt op circa 270 m afstand van het plangebied en is hier dus niet op van invloed.
Verder ligt direct ten zuiden van het plangebied, aan de Parklaan 43, het kantoor van een drankengroothandel. Vanuit kantoorfuncties geldt geen richtafstand tot hindergevoelige functies.
Het aspect 'bedrijven en milieuhinder' staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De locatie is gelegen in een 30 km/uur gebied. De percelen zijn goed bereikbaar met de fiets en de auto. Het openbaar vervoer is op loopafstand. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Onderhavige ontwikkeling betreft vervangende nieuwbouw in een 30 km/h-gebied. Dergelijke wegen zijn vrijgesteld van toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh). Wel ligt de ontwikkeling binnen de wettelijke geluidszone van de Nieuwe 's-Gravelandseweg. Op basis van het bestemmingsplan Het Spiegel-Prins Hendrikpark blijkt dat de contour van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 42 m uit de wegas ligt. Aangezien het plangebied op een grotere afstand ligt, wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. De Wgh staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg. Vervolgprocedures op grond van de Wgh zijn niet noodzakelijk.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de herbouw van één woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Brediusweg en Brinklaan (de meest nabij gelegen doorgaande wegen waarvan cijfers bekend zijn) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze doorgaande wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG), verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert de waterbeheerstaken uit in opdracht van het Hoogheemraadschap AVG. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waternet over deze waterparagraaf. De opmerkingen zijn verwerkt in deze paragraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden.
De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).
Keur AGV 2011
De keur is één van de instrumenten die de waterbeherder ter beschikking staat om de doelstellingen van het waterbeheer te behalen. Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden rondom en in de watergangen en waterkeringen en hun beschermingszones moeten daarom onder andere worden getoetst aan de Keur AGV 2011.
Onderzoek en conclusies
Waterkwantiteit
Als gevolg van de ontwikkeling zal het verharde oppervlakte met 45 m² toenemen. Gezien de geringe toename van het verharde oppervlak heeft de ontwikkeling niet of nauwelijks invloed op de waterhuishouding.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper, bitumineuze materialen, geïmpregneerde houtsoorten en PAK's-houdende bouwmaterialen in de bouw- en definitieve fase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving van het projectgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Regelgeving en beleid
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusies
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland heeft in opdracht van de gemeente Bussum een Beleidsnota Cultuurhistorie opgesteld voor Bussum. Het plangebied maakt deel van het 'overige gebied' en kan archeologische waarden bevatten. De ligging daarvan is nog onbekend. Voor dit overige grondgebied van de gemeente Bussum wordt een regulier archeologiebeleid gevoerd. De bedoeling hiervan is om slechts bij grotere plannen met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch erfgoed rekening te houden.
Ingeval van grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm binnen een planomvang van meer dan 3.000 m² dient met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening te worden gehouden. Dit is in het bestemmingsplan vertaald met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Overigens is in een dergelijk gebied de vondstmeldingsplicht bij eventuele graafwerkzaamheden hier nog belangrijker dan in de andere gebieden (Beleidsnota cultuurhistorie Bussum). Bij eventuele vondsten kunnen op deze manier eventuele onbekende archeologische waarden in kaart worden gebracht.
Regelgeving en beleid
Beschermd dorpsgezicht
Het villagebied van Het Spiegel, waar het plangebied deel van uitmaakt, is door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bij besluit van 30 juni 2007 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing van dit gebied als beschermd dorpsgezicht vloeit voort uit het Monumenten Inventarisatie Project, waarbij landelijk de stedenbouw uit de periode 1850 tot 1940 is geïnventariseerd.
Het doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen dit gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te bieden voor de ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voort bouwt.
Vergunningvrij bouwen
In het Besluit omgevingsrecht is bepaald wat vergunningvrij kan worden gebouwd. Sinds kort kan er eveneens binnen een beschermd dorpsgezicht vergunningvrij worden gebouwd. De formulering in het wetsvoorstel is zodanig dat vergunningvrij alleen gebouwd kan worden op erven aan de achterzijde van het hoofdgebouw die niet naar de openbare ruimte zijn gekeerd. Vergunningvrij bouwen is niet toegestaan op erven die horen bij rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
Overigens wordt opgemerkt dat er twee categorieën vergunningvrij bouwen zijn: een categorie waarbij niet getoetst wordt aan het bestemmingsplan en een categorie van gevallen die alleen vergunningvrij als ze passend zijn in het bestemmingsplan. Voor de tweede categorie blijft het bestemmingsplan dus wel relevant.
Bepaalde activiteiten, zoals het overschilderen van ramen en deuren in dezelfde kleur en het vervangen van dakpannen in dezelfde kleur, vallen buiten de vergunningplicht.
Onderzoek en conclusies
In dit bestemmingsplan is de vigerende regeling ten aanzien van het beschermd dorpsgezicht opgenomen. Dit is gedaan door middel van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Feitelijk is er wel strijd met de vigerende regeling ten aanzien van het beschermde dorpsgezicht, zoals in 1.3 ook al beschreven is. Er is echter afwijking verleend voor het bepaalde in de bouwregels van de vigerende regeling met betrekking tot de dakhelling en de kapvorm, waardoor de beoogde ontwikkeling toch doorgang kan vinden. Hiervoor is de adviesprocedure (zoals opgenomen in 5.7) doorlopen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventuele ecologische waarden in of nabij het plangebied. Op dit aspect zijn een tweetal wetten van toepassing, namelijk gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 en soortenbescherming middels de Flora- en faunawet.
Wettelijk kader
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden, dient een vergunning te worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk en er zal een bestaande woning gesloopt worden. Daarom is het noodzakelijk om te onderzoeken wat de gevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn op de hierboven beschreven gebieds- en soortenbeschrijving. Daartoe is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 1. De resultaten van deze quickscan staan hier onder beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied is het Natura 2000-gebied 'Naardermeer', op 650 m afstand van het plangebied. Het project heeft gezien de aard en de omvang geen invloed op het Natura 2000-gebied 'Naardermeer'. Het project is daarom niet in strijd met de Natuurbeschermingswet. Het project wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied zijn geen beschermde muizen aanwezig. Ook zijn er geen sporen gevonden van marterachtigen, dassen en eekhoorns binnen het plangebied. Vanwege het ontbreken van water binnen het plangebied kan de aanwezigheid van amfibieën, vissen, libellen en dagvlinders redelijkerwijs worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voorde aanwezigheid van reptielen en overige ongewervelden.
Het plangebied is daarentegen wel geschikt als foerageergebied voor een aantal soorten vleermuizen. Op grond van de geringe omvang van het plangebied is de kans klein dat het een essentieel foerageergebied betreft. Lijnvormige elementen zijn niet aanwezig, waarmee ook vliegroutes van vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Een van de woningen heeft een spouwmuur en dakpannen en de andere woning heeft een spouwmuur en een rieten dak, zodat wel verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen mogelijk aanwezig zijn. In het plangebied kunnen derhalve de volgende soorten worden verwacht: gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis.
Vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen zijn mogelijk binnen het plangebied aanwezig. Te verwachten jaarrond beschermde nesten kunnen van de huismus zijn. Deze soort broedt in gebouwen bijvoorbeeld onder dakpannen. Tevens kunnen zangvogels aanwezig zijn die in tuinen en stedelijk gebied broeden, zoals merel, koolmees en winterkoning. Ook vogels die broeden in gebouwen (onder bijvoorbeeld dakpannen) zoals spreeuw en ringmus kunnen binnen het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Ten aanzien van de aanwezigheid van vleermuizen dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn. Ten aanzien van de in het plangebied aanwezige broedvogels wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Met inachtneming van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan de digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen, rekening gehouden moet worden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling, bestaande uit de verbeelding en de planregels, nader toelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bouwvlakken en erfbebouwingsregeling. Op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven. In paragraaf 5.2 en 5.3 is een beschrijving gegeven van de wijze van bestemmen en is een toelichting gegeven op de verschillende regels.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikel 3 en 4). Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 5 t/m 8) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 52 en 53).
Opzet en volgorde planregels
De regels van dit bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Voor de bestemming Wonen is aangesloten bij de systematiek uit het bestemmingsplan 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010'. Vanwege de ligging in het beschermd dorpsgebied is de regeling echter beperkt, in die zin dat aan- en uitbouwen niet toegestaan zijn.
Artikel 4 Wonen
Voor de bestemming Wonen is eveneens aangesloten bij de systematiek uit het bestemmingsplan 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010'. Bijzonder voor dit bestemmingsplan is de aanduiding bijgebouw. Deze aanduiding is opgenomen voor de aan- en uitbouwen en overkappingen op beide percelen, omdat deze bouwwerken niet in de algemeen voor het plangebied van bestemmingsplan 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010' geldende regeling passen.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Dit artikel bevat aanvullende regels ten opzichte van artikel 3 en 4, met als doel het in stand houden van de waarden van het beschermd dorpsgezicht. In het artikel zijn onder andere aanvullende bouwregels en nadere eisen opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn alle algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 9 Algemene procedure regels
In dit artikel wordt aangegeven welke procedure van toepassing is bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan;
Artikel 12 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
De gemeente is gerechtigd in gevolge artikel 6.2.3. tot en met artikel 6.2.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de op basis daarvan vastgestelde procedure bij bouwinitiatieven d.d. 26 april 2011, om de kosten, die het direct gevolg zijn van deze ontwikkeling naar de ontwikkelaar door te berekenen. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen gemeente en ontwikkelaar. In deze overeenkomst zijn o.a. de volgende zaken opgenomen:
Partijen sluiten inzake de mogelijke schadelijke gevolgen van de planologische wijziging ten gevolge van de onderhavige herontwikkeling een separate planschadeovereenkomst. Deze planschadeovereenkomst heeft betrekking op het mogelijk toekennen van planschade door de gemeente aan derden op grond van artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Hierbij komen de werkelijke kosten, die ten gevolge van de planologische maatregel, voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen, voor rekening van de initiatiefnemer.
Omwonenden
De ontwikkelaar heeft ten aanzien van omwonenden de volgende verplichtingen:
Vooroverleg
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan, vanaf 16 januari 2014, gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.