direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Engh-Ceintuurbaan 281
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ceintuurbaan 281 te Bussum ligt woon-zorgcomplex Patria. De hoogbouw bestaat uit 51 servicewoningen voor ouderen met op de begane grond maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van deze servicewoningen (receptie, winkel, keuken en eetzaal/restaurant) en op de 1e verdieping een verpleeggedeelte met 17 éénkamerappartementen. Tevens huisvest het pand verschillende kantoorruimtes van de Stichting Nusantara Beheer, de vorige eigenaar en huidige huurder van het pand.

Zwanenburg Projecten BV heeft Locatie Patria gekocht van Stichting Nusantara om na de verhuizing van de huidige bewoners maximaal 72 zelfstandige wooneenheden te kunnen realiseren met behoud van de mogelijkheid voor maatschappelijke doeleinden op de begane grond. Het pand zal hiertoe na de bestemmingsplanwijziging gerenoveerd worden. Afhankelijk van de invulling van de maatschappelijke voorzieningen, wordt het aantal woningen flexibel gehouden. Uitgangspunt is dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn voor de extra wooneenheden.

Het pand heeft momenteel de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' (M). De huidige serviceappartementen/woningen vallen onder deze bestemming. De omliggende gronden zijn ook bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het feitelijke gebruik is grotendeels te kwalificeren als 'wonen'.

Het gewenste (nieuwe) gebruik wonen voor het gehele pand zonder specifieke zorgvoorzieningen, is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Omdat de gemeente in principe bereid is mee te werken aan deze plannen, dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden. Hiermee wordt het nieuwe gebruik (wonen met maatschappelijke voorzieningen) juridisch planologisch mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling wordt hierna verder aangeduid als 'Project Patria' .

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Bussum, nabij de snelweg A1 en is omgeven door de Ceintuurbaan (N236). Het plangebied beperkt zich tot het perceel kadastraal bekend onder nummer 6746, sectie D, gemeente Bussum. In figuur 1.1 is de ligging en precieze begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan 'De Engh' dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2006. De gehele locatie, behorende tot het plangebied, heeft de bestemming Maatschappelijke doeleinden (M). Ter plaatse van de bebouwing is een ruim bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage. Een deel van de gronden is voorzien van de aanduiding (z), waarmee geen gebouwen zijn toegestaan. In figuur 1.2 is een uitsnede van de vigerende plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende plankaart

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de noodzakelijke (milieu) technische onderzoeken met de conclusies. In hoofdstuk 5 wordt de gekozen juridische regeling nader uitgelegd. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader weergegeven. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar beleid of beleidsnotities die in deze paragraaf niet worden behandeld.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. Doelstelling hiervan is een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.

Het Rijk streeft naar de doelstelling met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

2.1.2 AMvB Ruimte (2012)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
2.1.4 Toetsing aan rijksbeleid

De SVIR en de AMvB Ruimte zijn van een dusdanig abstractieniveau dat deze de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staan. Ten aanzien van de regionale behoefte uit de ladder voor duurzame verstedelijking, wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Hieruit blijkt dat er sprake is van een regionale behoefte. Doordat er sprake is van transformatie, past de ontwikkeling binnen de kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Omdat de wijziging van gebruik van het pand aan de Ceintuurbaan 281 binnen bestaand bebouwd gebied plaatsvindt, worden er naar aanleiding van de PRVS geen bijzondere eisen gesteld die van invloed zijn op dit project.

2.2.2 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de nieuwe Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld: Structuurvisie Noord-Holland 2040. Hierin vormen de volgende drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De provincie vindt het belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de behoefte aan voorzieningen ter plaatse en de bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting (Bestaand Bebouwd Gebied). De ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Bussum gerealiseerd. Dit is in lijn met het provinciaal beleid.

2.2.3 Regionale woonvisie (2008)

In 2008 is de Regionale woonvisie opgesteld. In deze woonvisie is de situatie van de woningmarkt weergegeven. Tevens is een wensbeeld opgenomen voor het jaar 2020. Uit het wensbeeld vloeien vier kernambities voort:

  • een economisch en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  • meer beweging en meer keuze op de woningmarkt in het algemeen en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, in concreto jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  • diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  • de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Tevens zijn er drie strategieën opgesteld om het wensbeeld en de ambities te kunnen realiseren:

  • focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, met name jongeren, jonge gezinnen van 30-45 jaar en mensen die wonen met zorg combineren;
  • creëren van een gedifferentieerder woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  • inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

In de bestaande situatie zijn er zorgappartementen in het gebouw aanwezig. Het Rijk zet in op scheiding van wonen en zorg waarbij mensen gestimuleerd worden zo lang mogelijk thuis te wonen. De vraag naar zorgwoningen is hierdoor veranderd. Daarnaast blijft het mogelijk om zorgvoorzieningen te realiseren op de begane grond waardoor de combinatie van zorg en wonen gemaakt kan worden.

De ontwikkeling van appartementen draagt bij aan het realiseren van de ambitie om meer woningen te realiseren voor mensen met minder kansen op de woningmarkt zoals jongeren. De Regionale woonvisie staat genoemde ontwikkeling van appartementen niet in de weg.

2.2.4 Goed wonen in Noord-Holland, woonvisie 2010-2020

In de provinciale woonvisie 2010-2020 is de nadruk ten aanzien van de woningbouw verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. In 2020 moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. Dit wordt vormgegeven door met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren.

De opgaven hebben te maken met demografische ontwikkelingen als de vergrijzing en de trek naar stedelijke gebieden. Vanwege deze trends is het belangrijk om het woningaanbod op regionaal niveau af te stemmen: wat wordt waar gebouwd en voor wie? Zo wordt concurrentie tussen gemeenten en regio's voorkomen en daarmee op termijn leegstand met alle gevolgen van dien.

Afstemming van het woonbeleid op regionaal niveau is ook nodig om een verdeling van de woningtypen en de woonmilieus tot stand te brengen die past bij de vraag van de consumenten anno 2010 en 2020. Kortom, de opgaven vragen in toenemende mate om flexibiliteit en regionale afstemming. Het is dus belangrijk dat gemeenten onderling en met corporaties en andere marktpartijen, goed samenwerken. Regionale afstemming en het maken van regionale afspraken gaan lang niet altijd vanzelf. Als middenbestuur faciliteert en ondersteunt de provincie gemeenten en bewaken regionale belangen.

De speerpunten van het beleid zijn:

  • 1. verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • 3. verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

De uitwerking vindt plaats in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (zie paragraaf 2.2.5).

2.2.5 Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015, Regio Gooi en Vechtstreek

In september 2010 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. Om uitvoering te geven aan de woonvisie worden Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) ontwikkeld. Dit gebeurt door de regio's in samenspraak met de provincie. Op basis van deze RAP's en de projectvoorstellen die in het kader van de RAP's gemaakt worden, verdeelt de provincie gelden die ze beschikbaar heeft voor woonbeleid.

Het doel van het Regionaal Actieprogramma Wonen is om te komen tot regionale woningbouwprogrammering, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat. De herontwikkeling past binnen dit kwantitatieve programma. In het RAP is een aantal strategieën opgenomen voor de kernambities. De volgende passage is opgenomen: 'Het belang om jonge gezinnen en jongeren te behouden binnen de regio wordt breed herkend. Een sociaal en economisch vitale regio kan alleen bestaan bij de gratie van een flink aandeel jonge, vitale mensen die er ook werken.' De herontwikkeling van het gebouw zorgt ervoor dat er meer woningen beschikbaar komen voor deze doelgroep. Vanwege de doelgroep starters, is de ontwikkeling passend binnen de kwalitatieve verdeling.

Voor de ontwikkeling van zorg in combinatie met wonen wordt ingegaan op het rijksbeleid. Onder de noemer 'extramuralisering' wordt ingezet op het zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen (met zorg en begeleiding). De regio heeft het behoud van zelfredzaamheid en de scheiding zorg en wonen als belangrijke ambitie geformuleerd. Het woningaanbod dient hier op afgestemd te worden. De ontwikkeling van zorgappartementen naar startersappartementen staat deze trend niet in de weg.

In totaal is tot 2014 een uitbreiding van het woningaanbod van 450 woningen voorzien. Gezien de grote omvang van deze uitbreiding in de gehele gemeente en de relatief beperkte hoeveelheid woningen die daadwerkelijk tot deze periode worden gerealiseerd, is de ontwikkeling passend binnen dit kader. Voor onderhavig project is er sprake van een kwalitatieve aanpassing van het aantal woningen, de kwantitatieve toevoeging blijft immers beperkt.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Naarden Bussum (concept) (2013)

In de concept intergemeentelijke structuurvisie Naarden Bussum is een koppeling gemaakt van de vastgestelde Nota Toekomstvisie (juni 2013) en een uitvoeringsparagraaf waarin handen en voeten wordt gegeven aan de speerpunten en hoofdlijnen. De gemeente Naarden en Bussum staan de komende jaren voor enkele belangrijke uitdagingen. In de structuurvisie worden de volgende uitdagingen genoemd:

  • het behouden van de leefbaarheid in de kernen;
  • het verminderen van de overlast van doorgaand auto- en treinverkeer;
  • het op peil houden van het voorzieningenniveau in de wijken en centra;
  • het zoeken naar ruimte voor betaalbare woonruimte voor starters en senioren;
  • het versterken van de werkgelegenheid.

Deze ambities en thema's zijn uitgewerkt in de structuurvisie. Specifiek voor wonen is het volgende doel opgenomen:

“Het doel is om de komende jaren met name voor starters, jonge gezinnen en senioren voldoende nieuwe (en betaalbare) kansen op een geschikte woning te bieden binnen de gemeenten.”

In de paragraaf over wonen wordt onder andere nader ingegaan op woningbouwprogramma, nieuwe woningbouwontwikkeling binnen de bestaande kernen, transformatie van kantoren naar wonen en wonen boven winkels. Naarden en Bussum zetten de komende periode vanwege vooral in op kleinschalige inbreiding, transformatie en intensivering. De ontwikkeling van startersappartementen in een bestaand gebouw levert een bijdrage aan het doel om voor met name starters nieuwe en betaalbare kansen op een geschikte woning binnen de gemeente te bieden. Daarbij is er gekozen voor een inbreidingslocatie waarbij een zorgcomplex getransformeerd wordt voor woningbouw. Dit is in lijn met de Structuurvisie Naarden Bussum.

2.3.2 Bussum 2025, visie en ambities (2006)

De gemeente heeft haar visie 'Bussum 2015' geactualiseerd. De algemene leidraad voor het gemeentelijke beleid is de continue aandacht en zorg voor een leefbare gemeente, in de breedste zin van het woord. Het gaat dan om wonen, welzijn, zorg, ouderen, jongeren, integratie, vrijetijdsvoorzieningen, kunst en cultuur, onderwijs, werk en inkomen en de kwaliteit van de woonomgeving. Daarnaast is de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie een centraal en continuerend thema.

Belangrijke ambities en doelstellingen op het gebied van leefbaarheid met een ruimtelijke component zijn:

  • de bestaande woningvoorraad zal moeten worden aangepast aan de wooneisen van deze tijd; aanpassingen van de woningen door middel van renovatie, uitbreiding, maar ook nieuwbouw zijn daarbij mogelijk; bij herontwikkeling moet sprake zijn van een stedenbouwkundige meerwaarde, de herontwikkeling moet passen binnen de volkshuisvestelijke doelstellingen van de gemeente en uit het overleg tussen de eigenaar en de huurders moet blijken dat er instemming bestaat over de ontwikkelde plannen;
  • met betrekking tot het gebruik van de zeer schaarse ruimte moet voorkomen worden dat nieuwe bouwprojecten (woningen, voorzieningen en bedrijven/kantoren) extra (negatieve) belasting veroorzaken ten opzichte van de directe omgeving; afhankelijk van de schaal, zal elk nieuw bouwproject zelf moeten voorzien in bijvoorbeeld parkeerruimte, voorzieningen, speelmogelijkheden en groen;
  • bij nieuwbouwprojecten wordt ernaar gestreefd voor een derde goedkope woningen te bouwen, voor een derde middeldure woningen en voor een derde dure woningen;
  • bij de nieuwbouw van woningen wordt voor circa 50% ingezet op de bouw van zogenaamde nultredenwoningen en zorgwoningen waarbij zorg op afroep mogelijk is;
  • in het kader van de levensloopbestendigheid van woningen is het basispakket van Woonkeur minimaal uitgangspunt bij nieuwbouw;
  • bij de (her)inrichting van openbare ruimten vormt levensloopbestendigheid (toegankelijkheid en veiligheid) uitgangspunt;
  • om de huidige omgevingskwaliteit ook in de toekomst te kunnen waarborgen, dient er zorgvuldig te worden omgegaan met monumenten en zullen wijken hun eigen identiteit moeten behouden;
  • de leefbaarheid en de vitaliteit van wijken en buurten handhaven en waar nodig verbeteren, zodat sprake is van een goede, schone, veilige en functionele leefomgeving;
  • met betrekking tot parkeren wordt bij conflicten tussen bereikbaarheid en leefbaarheid in de woongebieden het accent gelegd op leefbaarheid en in het centrum op bereikbaarheid.
2.3.3 Bussum Bewust de toekomst in (2009)

In de nota 'Bussum Bewust de toekomst in, visie op duurzame ontwikkeling 2010-2014' is een visie en werkwijze van het duurzaamheidprogramma Bussum Bewust opgenomen. De verschillende acties op het gebied van milieu en duurzaamheid zijn uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Het centrale beeld voor de gemeente Bussum is als volgt opgenomen:

“een gemeente waarin personen, maatschappelijke instellingen en bedrijven zich kunnen ontplooien, met zo min mogelijk afwenteling van negatieve gevolgen op andere mensen, andere regio's en andere generaties.”

De visie is uitgewerkt in zes ambities. Duurzaam, flexibel en multifunctioneel bouwen en wonen is één van de zes ambities. Hierbij is onder andere opgenomen dat bij de ontwerpfase van gebouwen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van toekomstige functiewijzigingen en andere bewoners- of gebruikersgroepen: er wordt levensloop bestendig gebouwd. Voor voorliggend plan wordt het huidige gebouw getransformeerd in plaats van dat er nieuwbouw gerealiseerd wordt. Daarnaast is het mogelijk om de appartementen in combinatie met de maatschappelijke functies (welzijn en zorg) op de begane grond voor meerdere bewonersgroepen in te zetten.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (2006)

In 2006 is het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Hierin is het beleid van de gemeente Bussum op gebied van verkeer en vervoer opgenomen. Het doel van het GVVP is het garanderen van een betrouwbare bereikbaarheid ten behoeve van het sociaal en economisch functioneren van de gemeente Bussum onder respectering van de eisen die aan leefbaarheid, milieu en verkeersveiligheid worden gesteld. Hiertoe dient de groei van de automobiliteit te worden beheerst en het gebruik van alternatieve vervoerswijzen, zoals de fiets en het openbaar vervoer, te worden gestimuleerd.

2.3.5 Parkeernota 2013-2020

In 2005 heeft de gemeente Bussum een parkeernota opgesteld. Inmiddels is het autogebruik en -bezit gestabiliseerd. Tegelijkertijd blijft de mobiliteit toenemen, met name ook het fietsbezit en -gebruik. De gemeente Bussum heeft daarom een nieuwe parkeernota 2013-2020 opgesteld. Dit beleidsstuk vervangt de parkeernota uit 2005. Een van de doelen is om het parkeerbeleid zodanig in te zetten, dat een zo goed mogelijk evenwicht tussen verschillende functies ontstaat. De gemeente wil met de parkeernota bijdragen aan een economisch sterk, leefbaar, bereikbaar en veilig dorp. Concreet doel is het optimaal benutten van de beschikbare parkeerplaatsen, het aanbieden van voldoende en kwalitatief goede parkeervoorzieningen en het onderhouden van een gezonde parkeerexploitatie. Het parkeerbeleid houdt rekening met de verschillende karakteristieken van gebieden binnen Bussum en de verschillende doelgroepen (zoals bewoners, bezoekers, werknemers). Ook wordt ingezet op het beter benutten van parkeerplaatsen onder het motto 'eerst benutten, dan bouwen'. Daarnaast heeft de gemeente parkeernormen vastgesteld voor het centrum en het overige gebied van de bebouwde kom. De parkeerbehoefte voor nieuwe ontwikkelingen dient aan deze parkeernormen getoetst te worden.

2.3.6 Welstandnota Bussum (2012)

In 2012 is de Welstandsnota Bussum geactualiseerd. Aanleiding hiervoor zijn recente ontwikkelingen in de landelijke wetgeving en de wens van de gemeente tot deregulering. Dit komt onder andere naar voren in het grotendeels loslaten van welstand aan achterkanten en het werken met standaardplannen voor enkele objecten. De nota is overigens niet alleen bedoeld om het oordeel te motiveren, maar eveneens als handreiking bij het maken van plannen. Naast het vastleggen van criteria in het kader van de wet, is de welstandsnota ook bedoeld om het enthousiasme voor de ruimtelijke kwaliteit te vergroten. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Met de welstandscriteria kan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zich binnen de grenzen van het bestemmingsplan een gewogen oordeel vormen. Bouwplannen worden in samenhang met de beschrijving getoetst aan diverse criteria zoals ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal- en kleurgebruik. Het plangebied valt onder het welstandsniveau 'gewoon'. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van een bestemmingsplan en wordt derhalve exclusief door de welstandsnota geregeld.

2.3.7 Groennota (2005)

De Groennota behandelt de structuur, de inrichting en het beheer van het openbare groen. Het plan bestaat uit twee delen: een beleidsdeel en een beheersdeel. Het beleidsdeel richt zich naast de groeninrichting op wijzigingen en aanvullingen in de groenstructuur. De belangrijkste elementen daarin zijn de Groene As, de natuurlijke inrichting van plantsoenen aan de randen van Bussum, de bomenstructuur uit de Bomennota 2003 (herzien), (hak)houtwallen uit de landschapsvisie en de groene particuliere gebieden. De groennota geeft aan dat naast het gemeentelijk groen ook de groene particuliere gronden beschermd moeten worden.

2.3.8 Beleidsnota cultuurhistorie Bussum (januari 2006)

In dit document wordt beschreven op welke wijze cultuurhistorie kan worden ingebed in het ruimtelijk beleid van Bussum. Een belangrijke doelstelling hierbij is: handhaving en zo nodig verbetering van de bestaande kwaliteit van Bussum als woon- en werkomgeving. Bussum wil haar cultuurhistorische kwaliteiten koesteren en wil zorg dragen voor haar waardevolle karakteristieke eigenschappen van wonen en werken in het groen. In de nota worden daarom aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen van een actief cultuurhistorisch beleid.

In de beleidsnota worden de verschillende archeologische gebieden beschreven, alsook monumenten en andere cultuurhistorische elementen. In bestemmingsplannen dient nadrukkelijk aandacht te worden besteed aan bekende of potentiële cultuurhistorische waarden, waaronder ook de archeologische waarden. Wanneer archeologie immers vroegtijdig wordt meegenomen en integraal onderdeel uitmaakt van de planontwikkeling, worden vertragingen en onnodige opgravingen (en kosten) voorkomen. Als na bureauonderzoek blijkt dat de aanwezigheid van archeologische waarden waarschijnlijk is, dient nader terreinonderzoek te worden verricht. Uitgangspunt is het beschermen van archeologische waarden in de bodem zelf. Een nadere beschrijving van de archeologische (verwachtings)waarden voor het onderhavige plangebied komt aan bod in paragraaf 4.11.

2.3.9 Duurzaam Bouwen (2010)

In de nota 'Bussum bewust de toekomst in' is een gemeentelijke visie op duurzame ontwikkeling vastgelegd. De doelstellingen ten aanzien van duurzaam bouwen (DuBo) zijn uitgewerkt in de beleidsnota 'Duurzaam bouwen in Bussum' die op 3 juni 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het ligt voor de hand dat de gemeente, in het kader van het DuBo beleid, de renovatieplannen voor de wooneenheden binnen Project Patria toetst op het toepassen van DuBO-maatregelen volgens het vastgelegde beleid voor renovatieprojecten op het moment dat de benodigde vergunningen hiervoor worden aangevraagd. In dit bestemmingsplan is ten aanzien van duurzaam bouwen geen beleid overgenomen.

2.4 Conclusie

Project Patria voldoen aan het beleid dat door de verschillende overheden is opgesteld. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande bebouwde kom en voorziet in eigen parkeermogelijkheden. De locatie is tevens goed bereikbaar met openbaar vervoer. De ontwikkeling zorgt ervoor dat binnen het bestaande volume het bestaande aantal woningen voor een veel grotere doelgroep inzetbaar wordt. Daarmee speelt de ontwikkeling tevens in op de huidige wens van de gemeente om meer starterswoningen binnen het grondgebied te creëren, met meer flexibiliteit in gebruik naar de toekomst toe.

Hoofdstuk 3 Planopzet

3.1 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Bussum nabij de rijksweg A1 en wordt omgeven door de Amersfoortsestraatweg aan de noordoostkant. Aan beide zijde van het plangebied ligt de Ceintuurbaan, waarbij het doorlopende deel van deze weg van de westkant naar de zuidoostelijke kant loopt, en een klein stuk dat doodloopt (uitgezonderd voor fietsers) aan de noordwestelijke kant.

Het gebouw bestaat uit één deel hoogbouw van 10 lagen, één deel van één laag hoog (huidige restaurant) en één deel van 3 lagen hoog. Het terrein is momenteel door middel van twee inritten bereikbaar. Aan het doodlopende stuk van de Ceintuurbaan is één inrit naar een parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers aan de voorkant van het gebouw en verderop één afgesloten dienstinrit naar de keuken aan de achterkant van het gebouw. De hoofdingang bevindt zich aan de westkant uitkijkend op de Ceintuurbaan richting centrum (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0003.png"

Figuur 3.1 Bovenaanzicht van Project Patria, met 2 inritten en de hoofdingang

In de omgeving is veel gevarieerde woningbouw aanwezig. Rondom het plangebied staan vrijstaande woningen, gestapelde woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Ook zijn er nog enkele maatschappelijke functies aanwezig in de omgeving, zoals een woon-zorgcomplex, een tandartsenpraktijk en een basisschool. Als gevolg van de verschillende bouwstijlen en bouwperioden kan gesproken worden van een gedifferentieerd bebouwingsbeeld. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is aan de Mezenlaan een 2e woon-zorgcomplex aanwezig. De Amersfoortsestraatweg ligt parallel aan de rijksweg die hoger is gelegen dan het plangebied en het aangrenzende gebied. Van de rijksweg gaat een sterke barrièrewerking uit. Het aan de overzijde van de rijksweg gelegen villagebied wordt volledig aan het zicht onttrokken.

Het gebouw is aan de zuidoostzijde en de noordoostzijde omgeven door groenstroken en een tuin met terras. Aan de zuidwestzijde is het huidige parkeerterrein omsloten door een smalle groene zoom. De bouwhoogte van de hoogbouw is 30 m en de bouwhoogte van de lagere delen bedragen 10,5 m en 5 m.

3.2 Historie en huidig gebruik

Historie

Het woongebouw aan de Ceintuurbaan 281 is in 1970 gebouwd als Joods bejaardencentrum. De hoogbouw was ingericht met op de 2e tot en met de 9e verdieping, per verdieping 12 'woon'kamers van circa 25 m² met een kleine natte cel. Op de 1e verdieping was een ziekenhuisafdeling ingericht met circa 7 verpleegkamers en diverse ruimtes voor onderzoek, arts en verpleging. Het middelhoge deel van drie verdiepingen was de zusterflat met 12 woningen van gelijke afmeting en indeling als de 'service'woningen in de hoogbouw. De zusterflat was alleen via de begane grond verbonden met de hoogbouw.

De gehele begane grond bestond uit de keuken (koosjer ingericht), kantoor, winkeltje, restaurant en gemeenschapsruimtes. In de jaren vanaf 1995 is het pand grondig gerenoveerd en zijn de woonkamers per twee samengevoegd tot serviceappartementen met een volwaardige kleine badkamer en keukentje. De '‘ziekenhuis'-afdeling is in die tijd omgebouwd tot verpleegafdeling. Ook rond die periode is de zusterflat bij de hoogbouw betrokken door middel van een glazen gang over twee verdiepingen, bovenop een deel van het restaurant.

Huidig gebruik

In 1998 is de Stichting Nusantara opgericht en is het pand in bezit van Stichting Nusantara beheer b.v. gekomen. Het huidige woon-zorgcentrum Patria beschikt over 51 tweekamerappartementen, zowel geschikt voor de bewoning door alleenstaanden als door twee personen. Verder zijn er 15 éénkamerappartementen voor de bewoners van de meerzorgafdeling. Om zo flexibel mogelijk met acute hulpvragen om te kunnen gaan, zijn er bovendien 2 éénkamerappartementen voor kortdurende opname gerealiseerd. Het huidig pand is niet binnen redelijke kosten geschikt te maken voor intramurale zwaardere zorg en verpleegzorg. De eisen die in de huidige tijd en de toekomst aan verzorgingstehuizen worden gesteld, zijn dusdanig gewijzigd, dat het niet realistisch is het huidige pand hieraan aan te passen. Nusantara is momenteel bezig een nieuw complex te bouwen in Almere, waardoor het huidige pand Patria kon worden afgestoten en het aanbod van de zorg wel behouden blijft. Zwanenburg projecten heeft het pand van de stichting gekocht en verhuurt het momenteel aan de stichting totdat het nieuwe complex in Almere klaar is voor bewoning.

3.3 Beschrijving ontwikkeling

Het nieuwe gebruik

De nieuwe eigenaar van het pand wil de bestaande tweekamerzorgappartementen opknappen en geschikt maken voor zelfstandige bewoning. De éénkamerzorgappartementen op de 1e verdieping, zullen gedeeltelijk per 2 worden samengevoegd zodat deze als één- of tweekamerappartementen geschikt worden voor zelfstandige bewoning. De begane grond zal in eerste instantie ook voor bewoning geschikt worden gemaakt. In totaal zullen er maximaal 72 wooneenheden ontstaan van verschillend formaat met bijbehorende afgesloten bergruimte in de kelder van het pand. Afhankelijk van de invulling van de maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, wordt het aantal woningen flexibel gehouden.

Renovatieplannen

Om de woningen passend te maken aan de huidige maatstaven en regelgeving zullen onder andere de huidige balkons worden aangepakt (betonrot), de badkamers en keukens vernieuwd en worden de ventilatievoorziening en isolatie getoetst. Tevens is er een onderzoek gedaan naar de huidige vluchtwegen en brandpreventiemaatregelen en zijn deze getoetst aan de regelgeving voor woongebouwen. Deze voldoen aan de huidige regelgeving voor bestaande bouw, en staan de wijziging in gebruik niet in de weg.

Terrein

Het huidige parkeerterrein zal uitgebreid worden zodat er per wooneenheid één parkeerplaats ontstaat. De tuinstrook langs de zuidoostrand en de noordoostzijde zullen afhankelijk van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen opnieuw worden ingericht. De huidige overkapping naar de ingang zal verdwijnen en vervangen worden door een luifel boven de entree. Hierdoor kunnen nieuwe perken met bomen worden gerealiseerd.

 

De doelgroep waarop in eerste instantie gericht wordt zijn starters. Deze groep zal grotendeels overdag werkzaam zijn, deels afhankelijk zijn van openbaar vervoer of eigen vervoer gebruiken van en naar het werk. Dit betekent dat er mogelijkheden zijn om overdag gecombineerd gebruik van de parkeerplaats te onderzoeken voor mogelijke maatschappelijke voorzieningen. Zie hiervoor paragraaf 4.2. In figuur 3.2 is een indicatieve terreinindeling aangegeven waarbij het maximum van 72 parkeerplaatsen gerealiseerd kan worden, met behoud van de bestaande groene zoom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0004.png"

Figuur 3.2 Indicatieve terreinindeling met 72 parkeerplaatsen (zie ook bijlage 1)

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

Uitgangspunt is dat na realisatie van het project, een goede omgevingssituatie gewaarborgd blijft. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot de gewenste ontwikkeling een omschrijving van de volgende omgevingsaspecten; milieuhinder, geluid, bodem, water, ecologie, archeologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten met betrekking tot Project Patria behandeld. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is de behandeling van dergelijke aspecten relevant. Eerst worden, in paragraaf 4.2 en 4.3, de verkeersaspecten behandeld. Daarna wordt ingegaan op diverse milieuaspecten (paragraaf 4.4 tot 4.7) en ten slotte komen de aspecten kabels en leidingen (4.8), water (4.9), ecologie (4.10) en archeologie (4.11) aan bod.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Auto

De Ceintuurbaan is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom van Bussum met een maximumsnelheid van 50 km/h. Het doodlopende deel van de Ceintuurbaan waar de toegang tot het parkeerterrein is gesitueerd, is ingericht als erftoegangsweg en heeft een maximumsnelheid van 30 km/h. De Ceintuurbaan sluit in oostelijke richting aan op de Amersfoortsestraatweg en biedt in westelijke richting toegang tot het centrum van Bussum. De Amersfoortsestraatweg biedt zowel in zuidelijke als in noordelijke richting aansluiting op de autosnelweg A1. Gezien de goede bereikbaarheid van de omliggende gebiedsontsluitingswegen en de autosnelweg A1 is de bereikbaarheid voor autoverkeer goed te noemen.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte is gesitueerd binnen 50-100 m loopafstand van de locatie. De halte wordt bediend door een buslijn van Hilversum via treinstation Bussum Zuid naar Huizen en een buslijn van treinstation Naarden-Bussum via Laren en Eemnes naar Hilversum. Beide lijnen hebben een frequentie van 2x per uur per richting. Binnen 15 minuten worden de treinstations Naarden-Bussum en Bussum Zuid bereikt. Op deze stations kan overgestapt worden op het landelijke treinnetwerk met directe verbindingen naar Almere/Amsterdam en Utrecht/Amersfoort. Bovendien geven de buslijnen bij het Tergooiziekenhuis Blaricum aansluiting op snelbussen naar Amsterdam. De ontsluiting per openbaar vervoer is goed.

Fiets

Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt fietsverkeer langs de Ceintuurbaan en de Amersfoortsestraatweg gescheiden door vrij liggende fietspaden. De Amersfoortsestraatweg kent een tweerichtingenfietspad aan de zuidwestzijde, waardoor fietsverkeer vanuit Bussum de weg niet hoeft over te steken. Via de Amersfoortsestraatweg wordt in oostelijke richting het fietsverkeer ontsloten richting de Crailoseweg. Ter hoogte van de Crailoseweg wordt aangesloten op het recreatieve fietsnetwerk en op utilitaire fietsroutes naar Huizen, Blaricum en Laren. De Ceintuurbaan beschikt over eenrichtingsfietspaden aan beide zijden van de weg. De inrichting van de wegen rondom het plangebied voldoet aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De verkeersveiligheid is derhalve gewaarborgd en de ontsluiting voor fietsverkeer is goed.

Verkeersgeneratie

De theoretische verkeersgeneratie van het plan (het aantal autoritten per etmaal) zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie, omdat het aantal wooneenheden beperkt (met 4 stuks) toeneemt en het type woningen wijzigt. De verkeerstoename kan berekend worden op basis van CROW-kencijfers voor de verkeersgeneratie van functies, welke vastgelegd zijn in publicatie 317 (CROW, 2012). In onderstaande tabel is de huidige en toekomstige verkeersgeneratie gepresenteerd.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie huidige en toekomstige functies

    Kencijfer mvt/etmaal weekdag*   Omreken weekdag –werkdag   Kencijfer werkdag mvt/etmaal (omrekenfactor)   Verkeersgeneratie werkdag  
huidig            
serviceappartemen- ten   68   2,45 per woning   1,11   2,7 per woning   183,6 mvt/etmaal  
commerciële dienstverlening/ kantoor   260 m2   13,6 per 100 m2 bvo   1,33   18,1 per 100 m2 bvo   47,1 mvt/etmaal  
totaal huidig           231  
toekomstig            
huurappartementen   72   3,6 per woning   1,11   4,0 per woning   288,0 mvt/etmaal  
overige ruimten (hoogste verkeersgeneratie: huisartsenpraktijk)   900 m2 / 9 behandel- kamers   25,6 per behandelkamer   -   25,6 per behandelkamer   230,4 mvt/etmaal  
totaal toekomstig           519  

*uitgaande van matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom, gemiddeld kencijfer (bron: Parkeernormen Bussum 2013-2020)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe invulling maximaal 519 mvt/etmaal bedraagt. In de situatie dat op de begane grond andere functies worden gerealiseerd, ligt het woningaantal echter lager. De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling zal dan ook naar verwachting nooit hoger liggen dan circa 500 mvt/etmaal. Dit is een toename van 270 mvt/etmaal ten opzichte van de bestaande situatie. Dit verkeer zal afgewikkeld worden via de Ceintuurbaan. De verkeersintensiteit op de Ceintuurbaan bedraagt circa 15.000 mvt/etmaal. Bij een gelijkmatige afwikkeling over beide wegvakken van de Ceintuurbaan zal de verkeersintensiteit met maximaal 125 mvt/etmaal toenemen. Hierdoor groeit de verkeersintensiteit op de Ceintuurbaan met minder dan 1%. Gezien deze zeer geringe toename is het effect op de verkeersafwikkeling op de Ceintuurbaan marginaal en heeft dit geen invloed op de doorstroming van het verkeer op deze weg. Daarnaast is de Ceintuurbaan recent heringericht, waarbij in het ontwerp aandacht is besteed aan een goede verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Er is dan ook sprake van een acceptabele verkeerssituatie.

Parkeren

Beleid

De gemeente Bussum heeft in september 2013 haar parkeerbeleid middels de volgende beleidsstukken vastgelegd voor de komende jaren: “Parkeerbeleid 2013-2020” en het “Uitvoeringsplan Parkeerbeleid 2013-2020”. In deze laatste nota zijn de “Parkeernormen Bussum 2013” opgenomen waarin de uitgangspunten, het juridische kader en de gebruikte richtlijnen zijn opgenomen.

Er bestaan geen landelijk voorgeschreven normen voor parkeren. Wel zijn er landelijke richtlijnen voor het toepassen van parkeerkencijfers: de Aanbevelingen Stedelijke Verkeers- en Vervoersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (CROW, ASVV 2012) en Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW-publicatie 317). De gemeente Bussum ziet deze richtlijnen, in combinatie met haar eigen onderzoek naar parkeervraag, als een goede insteek voor een genuanceerde vaststelling van haar eigen parkeernormen. De Parkeernormen Bussum 2013 zijn daarom mede gebaseerd op de CROW-richtlijnen en kerncijfers waarbij in de nota de wijze waarop de gemeente Bussum in specifieke situaties wil omgaan met deze normen wordt beschreven.

Bussum kent op basis van cijfers van het CBS een matige stedelijkheidsgraad. Het plangebied valt binnen de Parkeernormen Bussum in de categorie: 'Woongebied (schil en overig)'; en binnen de CROW-richtlijnen in de categorie: 'rest bebouwde kom'.

Bestaande situatie

Momenteel is er sprake van 68 (service)woningen en ongeveer 260 m2 bvo aan kantoren. Volgens de nieuwe Parkeernormen Bussum 2013 van 0,7 voor aanleunwoningen/zorgwoningen en 2,05 per 100m2 bvo voor kantoren, zouden er minimaal 53 (47,6 + 5,3) parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Op het huidige terrein zijn 28 parkeerplekken aanwezig. Het surplus wordt nu in de openbare ruimte geaccommodeerd.

Beoogde situatie

Het plan voorziet in een wijziging van gebruik waarbij de 68 (service)woningen en kantoorvertrekken worden omgebouwd naar maximaal 72 wooneenheden. De massa en omvang van het woongebouw wijzigen niet. Voor de berekening van de parkeercapaciteit is uitgegaan van 72 wooneenheden. Afhankelijk van de invulling van de mogelijke maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, wordt het aantal woningen flexibel gehouden. Uitgangspunt is dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn voor de extra wooneenheden.

Voor de herontwikkeling van Patria is door de gemeente Bussum een specifieke parkeernorm van 1,0 bepaald en vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Vanwege het type goedkope starterswoning dat wordt ontwikkeld, is besloten dat de aan te houden norm iets lager mag zijn dan de in Bussum vastgelegde standaard. De volgende argumenten vormen de motivering om de norm (licht) naar beneden bij te stellen:

  • De doelgroep voor deze goedkope starterswoningen (<60m2 BVO) zijn starters; personen met een verwacht lager inkomen dan modaal. Het verwachte autobezit onder deze categorie bewoners is, net als dat van de huidige bewoners, laag;
  • Uit de mobiliteitsbalans 2013 (Kennisinstituut Mobiliteit) blijkt dat jongeren een lagere mobiliteitsbehoefte hebben. Het autorijden wordt langer uitgesteld, omdat de kosten hiervan toenemen en de e-society voor alternatieven zorgt;
  • Het plangebied wordt ontsloten door een goed en uitgebreid fietsnetwerk en ligt op korte afstand van verschillende treinstations en het centrum van Bussum. Zowel de bereikbaarheid als de veiligheid voor fietsers is goed, wat de noodzaak van autobezit verlaagt;
  • Fietsgebruik wordt gestimuleerd; er wordt een ruime hoeveelheid fietsparkeerplaatsen (gedeeltelijk overdekt) gerealiseerd voor zowel bewoners als bezoekers van het complex.

Gelet op het maximaal aantal van 72 wooneenheden dienen er 72 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. De parkeerbehoefte wordt hiermee volledig op eigen terrein opgelost. Een indicatieve inrichting van het terrein met parkeerplaatsen is weergegeven in bijlage 1.

De verwachting ten opzichte van de huidige situatie is dat er geen extra parkeerproblemen zullen ontstaan gelet op het autobezit van personen met een lager dan modaal inkomen en de huidige bewoners. Wellicht is er zelfs een kleine verlichting van de parkeerdruk in de omgeving door het vergroten van het aanbod op het eigen terrein.

Gecombineerd gebruik parkeerplaatsen

Op basis van publicatie 317, CROW en Parkeernormen Bussum 2013 is een berekening gemaakt van de mogelijkheden tot gecombineerd gebruik. Op de begane grond is circa 900 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) (exclusief stijgpunten en noodtrappenhuizen voor de hoogbouw) bruikbaar voor maatschappelijke functies. Maatschappelijke functies met betrekking tot zorg en welzijn kunnen op de begane grond gerealiseerd worden.

Op basis van de tabel aanwezigheidspercentages is de bepalende parkeervraag per maatgevende periode bepaald.

Tabel 4.2 Parkeerbalans

  aantal stuks/ m2 BVO   (max) norm   aantal ppl volgens norm   werkdag overdag   middag   avond   koop-avond   zaterdagmiddag   avond   zondagmiddag   werkdagnacht  
woningen   72   0,8   57,6   28,8   34,56   46,08   40,32   34,56   34,56   40,32   57,6  
bezoekers woningen   72   0,3   21,6   2,16   2,16   10,8   16,2   10,8   21,6   16,2   0,0  
(commerciele) dienstverlening   900   2,85   25,7   25,7   25,7   1,3   2,6   1,3   0,0   0,0   0,0  
kantoor   900   2,05   18,5   18,5   18,5   0,9   1,8   0,9   0,0   0,0   0,0  
spreekurencentrum*   9   2,95   26,6   26,6   26,6   8,0   4,0   4,0   1,3   1,3   0,0  
sociaal medisch**   9   3,15   28,4   28,4   21,3   2,8   2,8   2,8   2,8   2,8   0,0  
* gebruikte norm=huisartsenpractijk uit CROW; aantal is het maximum aan behandelkamers bij 72 ppl            
** maatgevende norm = Apotheek uit CROW; aantal is het maximum aan bedrijven/behandelkamers bij 72 ppl          
                       
CONCLUSIE: aantal benodigde parkeerplaatsen per dagdeel                    
Woningen+ bezoek + kantoor:         49,4   55,2   57,8   58,4   46,3   56,2   56,2   57,6  
Woningen+ bezoek + (commerciele) dienstverlening:     56,6   62,4   58,2   59,1   46,6   56,2   56,5   57,6  
Woningen+ bezoek + spreekurencentrum:       57,5   63,3   64,8   60,5   49,3   57,5   57,8   57,6  
Woningen+ bezoek + sociaal medisch:         59,3   58,0   59,7   59,4   48,2   59,0   59,4   57,6  

Op basis van de analyse kan geconcludeerd worden dat er maatschappelijke functies op de begane grond kunnen komen die qua parkeerbelasting te combineren zijn. De hoogst optredende parkeerbehoefte bedraagt 65 parkeerplaatsen, bij de combinatie van woningen en een spreekurencentrum. De 72 parkeerplaatsen zijn voldoende voor een gecombineerd gebruik voor sociaal medische functies.

Fietsparkeren

Voor het parkeren van fietsen bij het appartementengebouw en maatschappelijke functies, zijn fietsparkeerplaatsen noodzakelijk. Net zoals voor auto's is in het parkeerbeleid van de gemeente Bussum (Parkeernormen 2013-2020) een parkeernorm voor fietsen opgenomen. Voor een appartement geldt een norm van 3 fietsparkeerplaatsen per appartement. In totaal dienen voor de appartementen 216 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. In de praktijk zullen in de bergingen 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden en het fietsparkeren voor de bezoekers in de openbare ruimte worden opgelost.

Voor de andere functies die op de begane grond mogelijk zijn, dient eveneens voldaan te worden in voldoende fietsparkeerplaatsen. De gemeente Bussum kent normen voor kantoren met en zonder baliefunctie. Voor een kantoor zonder baliefunctie dienen 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo te worden gerealiseerd. Voor een kantoor met baliefunctie dienen 4 parkeerplaatsen per balie te worden gerealiseerd. Voor de overige mogelijke functies kent het parkeerbeleid geen normen. Voor deze functies dient aangesloten te worden bij CROW-publicatie 317. Op grond daarvan gelden de volgende parkeerkencijfers met bijbehorende parkeerbehoefte:

  Parkeernorm   Per   Aantal fietsparkeerplaatsen  
Bezoekers (woningen)   0,5 - 1   woning   68  
Kantoor zonder baliefunctie*   2   100 m2   18  
Kantoor met baliefunctie   3 - 7   per balie   16  
Apotheek (bezoekers)   4 - 10   locatie   10  
Apotheek (medewerkers)   2 - 7   locatie   7  
Gezondheidscentrum (bezoekers)*   1 - 2   100m2   18  
Gezondheidscentrum (medewerkers)   0,3 - 0,7   100m2   6,3  
TOTAAL       143  

In totaal dienen 143 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Dit is exclusief het parkeren voor bewoners, waarvoor 2 parkeerplaatsen per appartement in de bergingen worden gerealiseerd.

4.3 Wegverkeerslawaai

Aan de Ceintuurbaan 281 zal het bestaande woon-zorgcomplex getransformeerd worden naar reguliere woonappartementen. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De huidige functie van het gebouw, woon-zorgappartementen, is echter eveneens geluidsgevoelig. Transformatie naar reguliere woonappartementen levert geen strenger toetsingskader op, waardoor akoestisch onderzoek voor deze transformatie achterwege kan blijven. Op de begane grond zijn in de huidige situatie echter geen geluidsgevoelige functies aanwezig, waardoor hier wel sprake is van toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige functies. Voor de begane grond dient derhalve akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsingskader

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en het aantal rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de kant van de weg. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Amersfoortsestraatweg, de Ceintuurbaan en de Rijksweg A1. Daarnaast ligt de locatie binnen de invloedsfeer van de Lothariuslaan en de Nachtegaallaan. Deze straten hebben een snelheidsregime van 30 km/h en zijn daardoor niet-gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het akoestisch klimaat van deze wegen echter wel beoordeeld.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Deze bedraagt ten gevolge van de binnenstedelijke wegen 63 dB en ten gevolge van de Rijksweg A1 53 dB.

Onderzoek en conclusie

Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat ten gevolge van de Amersfoortsestraatweg en de niet-gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hier is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Ceintuurbaan en de Rijksweg A1 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschreden. De maximale ontheffingswaarde van respectievelijk 63 dB en 53 dB wordt niet overschreden. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Bij het verlenen van hogere waarden dient altijd voldaan te worden aan het hogere waarde beleid van de gemeente Bussum. In onderhavige situatie kan niet aan alle eisen worden voldaan, aangezien het transformatie van een bestaand gebouw op een geluidsbelaste locatie betreft. Wel kan worden gesteld dat het gebouw als geheel aan de noordwestgevel een geluidsluwe zijde kent en dat het merendeel van de wooneenheden niet aan de meest geluidsbelaste zijde ligt.

Voor de Ceintuurbaan en de Rijksweg A1 dient een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. De maximaal te ontheffen waarde ten gevolge van de Ceintuurbaan bedraagt 59 dB. Ten gevolge van de Rijksweg A1 bedraagt de maximaal te ontheffen waarde 52 dB.

Een nadere specificatie van de hogere waarden kan op basis van de beoogde gebouwplattegronden worden opgesteld. De hogere waarden dienen in het kadaster te worden vastgelegd.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

Bij nieuwe ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Het plan voorziet in een uitbreiding van een beperkt aantal wooneenheden. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder niet relevant is voor dit project.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken, dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het hele jaar, en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Transport van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrand aandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Bussum beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risico relevante bedrijven aanwezig, ook zijn in het plangebied en de direct omgeving geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig.

Transport van gevaarlijke stoffen

Over de A1 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit het Basisnet Weg blijkt dat voor het wegvak ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone van 0 m geldt. Voor het wegvak geldt een plasbrand aandachtsgebied van 30 m. Omdat de afstand tot het plangebied minimaal 80 m bedraagt, is het plangebied buiten het plasbrand aandachtsgebied gelegen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A1. Uit de beleidsvisie externe veiligheid van het Gewest Gooi en Vechtstreek blijkt dat ter hoogte van het plangebied sprake is van een GR in de huidige situatie tussen de 0,1 en de 1 maal de oriënterende waarde is gelegen. Als gevolg van de ontwikkeling van een viertal nieuwe wooneenheden zal, gelet op de minimale toename van de personendichtheid en de afstand tot de weg, geen sprake zijn van een meetbare toename van het GRo.

De Amersfoortsestraatweg is aangewezen als gemeentelijke route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze route loopt via de Amersfoortsestraatweg, Ceintuurbaan, Brinklaan, Bussumergrintweg en de Franse Kampweg. Uit een analyse van TNO die is uitgevoerd ten behoeven van bestemmingsplan De Engh blijkt dat de vervoersintensiteiten over deze route dusdanig beperkt zijn dat de PR 10-6-contour van de route niet buiten de weg is gelegen. Daarnaast ligt de hoogte van het GR, voor het wegvak ter plaatse van het plangebied, ruimschoots onder de oriënterende waarde zoals in onderstaande figuur is weergegeven. Ook voor de Amersfoortsestraatweg geldt dat een verantwoording van het GR achterwege is gelaten omdat de toename van het GR minder dan 10% bedraagt en het GR in de bestaande en toekomstige situatie ruim onder de oriënterende waarde is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0005.png"

Figuur 4.1 Hoogte GR wegtransport Amersfoortsestraatweg (TNO, 2005)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid rond transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0006.png"

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of
  • een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de omvang van Project Patria is op het voorliggende project het Besluit nibm van toepassing. Het plan valt namelijk in één van de aangewezen categorieën uit het besluit die zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. In dit geval is nagegaan wat de concentraties zijn in de directe omgeving van de A1 en de Amersfoortsestraatweg aangezien dit maatgevende wegen zijn voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Uit de saneringstool blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie NO2 direct ten zuiden van de Amersfoortsestraatweg maximaal 29,4 µg/m³ bedraagt. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde concentratie in 2011 maximaal 24,8 µg/m³ bedraagt. In deze concentraties is de zowel de bijdrage van de A1 als de Amersfoortsestraatweg verwerkt.

Geconcludeerd wordt dat in de directe omgeving van de A1 en de Amersfoortsestraatweg ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Dit zal ook het geval zijn ter plaatse van het plangebied aangezien de concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe ruimtelijke plannen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek en conclusie

Het beoogde toekomstige woon- en maatschappelijke gebruik wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Project Patria maakt geen ontwikkelingen mogelijk op grond waarvan een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem dient te worden uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit niet relevant is bij het wijzigen van gebruik van dit pand.

4.8 Kabels en leidingen

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn gelegen. In het plangebied en de directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen, straalpaden en telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan zal overleg gevoerd worden met de waterbeheerder. De waterbeheerder kan nadere opmerkingen plaatsen bij deze waterparagraaf. Gezien de zeer beperkte wijziging van de bestaande situatie wordt dit echter niet verwacht.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Gelet op de zeer beperkte ontwikkeling is enkel ingegaan op het beleid van het waterschap en de gemeente.

Beleid waterschap en gemeente

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. In de Handleiding Watertoets & Vergunningverlening uit 2003 zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. De gemeenten Bussum, Naarden en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hebben een Waterplan Naarden-Bussum 2002-2012 (2002) opgesteld, dat invulling geeft aan de gemeenschappelijke visie voor een integraler en duurzamer stedelijk waterbeheer. Water dient meer als ordenend principe te worden toegepast in ruimtelijke plannen binnen het stedelijk gebied. Het streven is om knelpunten met betrekking tot zowel waterkwaliteit en waterkwantiteit (zoals riooloverstorten, slechte waterkwaliteit, grondwateroverlast en te weinig ecologische waarden) op een duurzame wijze op te lossen.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP +12 m en de bodem bestaat uit zand (uitlopers van de Gooise stuwwal). Volgens de Bodemkaart van Nederland geldt in het plangebied grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,8 m en 1,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Het grondwater stroomt vanaf de Gooise stuwwal naar het lager gelegen Vechtplassengebied. Het plangebied bevindt zich in een infiltratiegebied. Het plangebied watert onder vrij verval af en is vrijgesteld van peilbesluiten. In het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater en ook geen waterkeringen.

Afvalwater en riolering

Het plangebied en omgeving is voorzien van een gemengd rioolstelsel. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer, waarvan het effluent geloosd wordt op de Vecht. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Toekomstige situatie

Op basis van voorliggend bestemmingsplan wordt slechts een wijziging van gebruik mogelijk gemaakt. De wijziging vindt plaats binnen een bestaand pand waarbij eveneens een interne renovatie plaatsvindt. Vanwege de herinrichting van het terrein, is er wel sprake van een beperkte toename van het verhard oppervlak. Dit brengt een te verwaarlozen verslechtering van de infiltratie teweeg. In hooggelegen infiltratiegebieden geldt geen verplichting tot de aanleg van open water als compensatie voor toename van verhard oppervlak. De rioolbeheerder kan wel de wijze van afkoppelen bepalen.

Conclusie

Vanwege de ontwikkeling van Project Patria neemt het verhard oppervlak beperkt toe. Zoals aangegeven zal dit niet leiden tot een noemenswaardige verslechtering van de waterhuishouding ter plaatse.

4.10 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient er bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet. Het wijzigen van 'servicewoningen' binnen het pand naar 'starterswoningen' is beperkt van aard waardoor een uitgebreid onderzoek niet noodzakelijk is. In 2010 is ecologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging De Engh-Mezenlaan. Die bestemmingsplanwijziging was ten behoeve van een functiewijziging (van Wonen naar Maatschappelijk) zonder externe verbouwingen en is vergelijkbaar met Project Patria. Project Patria ligt op een afstand van 250 meter van de locatie Mezenlaan. Het onderzoek is als basis gebruikt voor de ecologieparagraaf.

Onderzoek

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de relatieve nabijheid van het plangebied liggen wel enkele gebieden die zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument. Aangezien het hier een functiewijziging betreft zijn er geen negatieve effecten op deze beschermde gebieden te verwachten. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging en de daarmee gepaard gaande interne verbouwing. Er worden hiervoor geen directe werkzaamheden voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Indien in de toekomst werkzaamheden worden voorzien dient rekening te worden gehouden met de mogelijk aanwezige beschermde soorten.

Indien in de toekomst werkzaamheden worden voorzien dient rekening te worden gehouden met de mogelijk aanwezige beschermde soorten.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Nader onderzoek naar vleermuizen en vogels met een vaste nestplaats is noodzakelijk.

4.11 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

De gemeente Bussum heeft in de Beleidsnota Cultuurhistorie het archeologisch beleid opgenomen. De (mogelijk) aanwezige archeologische waarden zijn weergegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart. De archeologische waarden worden vertaald in regels en dubbelbestemmingen die worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Het plangebied is gelegen binnen twee verschillende archeologische verwachtingsgebieden: 'de engen' en 'overig gebied'. Een deel van het plangebied maakt deel uit van de voormalige 'engen' waarop een bijzonder archeologieregime van kracht is. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 30 m² en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld. Voor het 'overig gebied' geldt een regulier archeologieregime. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 3.000 m² en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2013B001009-va01_0007.png"

Figuur 4.2 Archeologische verwachtingswaarde in het plangebied (blauwe cirkel) (bron: Archeologische Waardenkaart Bussum)

Conclusie

Het Project Patria betreft een wijziging van gebruik met een interne renovatie, hiervoor worden geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd die dieper dan 35 cm of 40 cm gaan en het betreft geen planomvang van meer dan 30 m². Er hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Eventuele vondsten gedaan tijdens toekomstige grondroerende werkzaamheden vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Ter bescherming van de archeologische waarden worden tevens dubbelbestemmingen opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de uitgangspunten voor het plangebied. Om deze waarden te kunnen waarmaken dienen deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch doorvertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de uitgangspunten zijn vertaald in het bestemmingsplan.

5.2 Wijze van bestemmen

De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een bestemmingsplan- systematiek, waar de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging, welke niet op ruimtelijke bezwaren stuit, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het zoveel mogelijk voorkomen van afwijkingen bevordert daarbij de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van afwijkingsbevoegdheden zodat er een extra toetsingsmoment is.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan De Engh-Ceintuurbaan 281 is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP2012 is opgenomen in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is per 1 juli 2013 verplicht.

In algemene zin is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling uit het vigerend bestemmingsplan De Engh zowel voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden als de bouwmogelijkheden.

5.3 Planregels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (Artikel 3)

In dit artikel is bepaald dat wonen in zijn algemeenheid is toegestaan. Daarnaast zijn maatschappelijke voorzieningen op de begane grond mogelijk. Op de verbeelding zijn goot- en bouwhoogte opgenomen, evenals een bebouwingspercentage.

Waarde - Archeologie - 1 en -2 (Artikel 4 en 5)

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie is, zoals in paragraaf 4.11 uiteen is gezet, opgenomen voor het plangebied. Alvorens tot werkzaamheden met een grotere oppervlakte dan 30 m² respectievelijk 3.000 m² en een grotere diepte dan 35 cm respectievelijk 40 cm wordt overgegaan, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 7)

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels (Artikel 10)

Werking wettelijke regels

In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABvRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.

Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold.

Uitsluitende werking bouwverordening

Om onduidelijkheid te voorkomen is in dit artikel bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening niet van toepassing zijn binnen het plangebied (enkele uitzonderingen daargelaten).

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 11)

In artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Slotregel (Artikel 12)

Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de herziening van het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van 'Maatschappelijke doeleinden' naar 'Wonen' met de aanduiding 'Maatschappelijk'.

De bestaande situatie heeft voor het overgrote deel als uitgangspunt voor de herziening van het bestemmingsplan gediend. De bestemming wordt gewijzigd om de verbouwing van het huidige complex met zorgappartementen tot startersappartementen mogelijk te maken.

De herziening van het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. De herziening betreft een initiatief op particuliere gronden waaraan geen kosten voor de gemeente verbonden zijn. Tussen de ontwikkelaar en de gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het plan economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan De Engh-Ceintuurbaan 281 heeft in de periode van 28 november 2013 tot en met 8 januari 2014 ter inzage gelegen. Binnen de gestelde termijn van zes weken heeft een ieder zijn of haar inspraakreactie over het voorontwerpbestemmingsplan schriftelijk, digitaal dan wel mondeling naar voren kunnen brengen. De binnengekomen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en Overleg. Deze nota is te vinden in bijlage 3.

Op donderdag 12 december jl. is een inspraakbijeenkomst op het gemeentehuis gehouden over het voorontwerpbestemmingsplan en voorlopig ontwerp bouwplan voor de transformatie van woon-zorgcomplex Patria. De gemeente heeft op de inspraakbijeenkomst aangegeven wat haar verantwoordelijkheden zijn. Ook is aangegeven wat de te doorlopen procedures zijn. De ontwikkelaar heeft zijn ambities en doelstellingen aan de aanwezigen gepresenteerd. Van deze avond is een verslag gemaakt. Dit verslag is te vinden als onderdeel van de Nota inspraak en overleg in bijlage 3.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het

Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. De overleginstanties, die gereageerd hebben, hebben aangegeven geen inhoudelijke reacties op het voorontwerpbestemmingsplan te hebben.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder

in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen.