direct naar inhoud van Artikel 8 Horeca
Plan: Villagebieden 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.BPVillageb2013-1144

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • b. een bedrijfswoning;
  • c. kantoorruimten ten behoeve van horecabedrijven;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • e. de bedrijfsvloeroppervlakte van horecabedrijven, met uitzondering van onoverkapte terrassen, niet meer bedraagt dan 364 m² en de oppervlakte van een onoverkapt terras niet meer bedraagt dan 200 m²;
  • f. ten minste 72 m² van de bedrijfsvloeroppervlakte zoals onder sub e bedoeld, dient te bestaan uit opslagruimten, kantoorruimten of andere dienstruimten.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mag worden gebouwd;
  • b. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de horecavoorziening bedraagt ten hoogste 320 m²;
  • d. overdekte of overkapte terrassen zijn niet toegestaan;
  • e. per bouwvlak mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 500 m³ bedragen;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning ten hoogste 50 m² bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h mag de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning ten hoogste 4 m respectievelijk 9 m bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder h mag de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m respectievelijk 4 m bedragen;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder h, i en j juncto artikel 2.3 en 2.6 wordt de goot- en bouwhoogte gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld op elk willekeurig punt nabij de gevel, voor zover het maaiveld op één bouwperceel niet op één hoogte ligt;
  • l. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag in het achterdakvlak worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet ten minste 0,5 m en niet meer dan 1 m bedraagt, verticaal gemeten;
    • 2. hoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,60 m bedraagt;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de daknok meer dan 0,8 m bedraagt, verticaal gemeten;
    • 4. de afstand van de zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,75 m bedraagt;
    • 5. de breedte van de dakkapel is niet meer dan 70% van de breedte van het dakvlak;
    • 6. de dakkapel bevindt zich niet onder of boven een andere dakkapel;
    • 7. de dakkapel strekt zich maximaal uit over één verdieping;
  • m. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen mag in het voordakvlak of zijdakvlak worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet ten minste 0,5 m en niet meer dan 1 m bedraagt, verticaal gemeten;
    • 2. hoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,30 m bedraagt;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de daknok meer dan 1 m bedraagt, verticaal gemeten;
    • 4. de afstand van de zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak ten minste 1 m bedraagt;
    • 5. de breedte van de dakkapel is niet meer dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    • 6. de dakkapel bevindt zich niet onder of boven een andere dakkapel;
    • 7. de dakkapel strekt zich maximaal uit over één verdieping;
  • n. dakopbouwen en dakhuizen zijn niet toegestaan;
  • o. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap, waarbij de hellingshoek van de dakvlakken niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedraagt;
  • p. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen dient ten minste 10 m te bedragen;
  • q. in afwijking van het bepaalde in sub n juncto artikel 2.1 worden afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. Dakoverstekken waarvan de verticale projectie niet meer bedraagt dan 60 cm, worden niet meegerekend; indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 60 cm, dient het meerdere wel te worden meegerekend;
  • r. bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 5 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • s. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is artikel 23.3 van toepassing.