direct naar inhoud van Toelichting
Plan: bestemmingsplan Fort bij Velsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter hoogte van Fort bij Velsen is op 28 februari 2013 het bestemmingsplan Haven De Pijp-Parallelweg vastgesteld. Naast een bestemming ten behoeve van bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 is een gedeelte van het perceel bestemd ten behoeve van een woonschepenligplaats en is er de mogelijkheid een woontjalk in de wateren bij het fort af te meren.

Dit bestemmingsplan omvat een wijziging van het eerder vastgestelde bestemmingsplan. Een zwaardere bedrijfscategorie wordt toelaatbaar ter plaatse van het fort. De aanwezige woonbestemming ten zuidwesten van het fort en de specifieke aanduidingen ten behoeve van het woonschip en de tjalk zijn ter compensatie van de verruiming van de gebruiksmogelijkheden verwijderd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt gevormd door het forteiland en het water rondom het eiland, gelegen nabij de ingang naar Haven de Pijp (Zijkanaal A) en het adres Kanaalweg 21 te Beverwijk. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende regeling

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Haven De Pijp-Parallelweg, vastgesteld op 28 februari 2013. De gronden waar het plangebied betrekking op heeft, zijn bestemd ten behoeve van bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 (bestemming Bedrijf), de bestemming Wonen en de bestemming Water met de aanduidingen ''woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van wonen-tjalk'.

Het hele plangebied is daarnaast mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische en archeologische waarden in relatie tot de Stelling van Amsterdam. Ook is het plangebied inmiddels onderdeel van het gezoneerde industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie, de cultuurhistorische waarde van het Fort bij Velsen en de gewenste situatie. In hoofdstuk 3 komen de beleidskaders zoals vastgesteld door het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Beverwijk aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuidwesten van Haven de Pijp. Haven de Pijp vormt de zeehaven van Beverwijk, die toegankelijk is voor binnenvaartschepen en zeeschepen tot een diepgang van 8 meter. De haven beschikt over meer dan 700 meter kade. In de onmiddellijke omgeving van de haven bevinden zich diverse opslagloodsen, waardoor de haven bij uitstek geschikt is voor overslag. Verder van de haven af is een grote mix aan andere bedrijvigheid te vinden. Dit komt omdat de ontsluiting van de haven zowel aan zeezijde als landzijde goed is, enerzijds door de ligging aan het Noordzeekanaal en anderzijds door de vrijwel directe toegang op snelwegen.

Ter hoogte van de haven bevinden zich diverse inrichtingen die volgens de Wet geluidhinder zoneringsplichtig zijn. Hierdoor is sprake van een gezoneerd industrieterrein. Daarnaast zijn er op het terrein op verschillende locaties Bevi-inrichtingen (risicovolle inrichtingen) gelegen.

De omgeving van Fort bij Velsen is door de groeiende omvang van Beverwijk en de havenontwikkelingen rondom Velsen en Beverwijk sterk gewijzigd. Van het fort zelf is een deel van de betonnen gebouwen in de vorige eeuw gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Fort bij Velsen met in het zuiden de woonboot en in het westen de tjalk (bron: Bing Maps)

2.2 Cultuurhistorie

Het Fort bij Velsen maakt onderdeel uit van de voormalige Stelling van Amsterdam, een bijzondere verdedigingsring van 46 forten en batterijen en een grote hoeveelheid aan dijken en sluizen rond de hoofdstad en werd aangelegd tussen 1880 en 1920 door het Departement van Oorlog. Het fort is sinds begin van de 21e eeuw aangewezen als Rijksmonument.

Het Fort bij Velsen ligt op de oostoever aan Zijkanaal A, waar dit kanaal van het Noordzeekanaal aftakt. De hoofdverdedigingslijn loopt over de liniewal die de forten aan de St. Aagtendijk en Zuidwijkermeer verbindt. Het Fort bij Velsen nam een positie in als vooruitgeschoven post tussen de forten aan de St. Aagtendijk en Zuidwijkermeer. Met de aanleg van het Noordzeekanaal werd namelijk een nieuwe en zeer belangrijke ontsluiting van de hoofdstad verkregen, die extra bescherming vergde. Sinds 1996 is door de UNESCO het belang van deze historische Nederlandse verdedigingslinie erkend en staat de Stelling op de lijst van UNESCO Werelderfgoed. In militairhistorisch opzicht is de Stelling van Amsterdam het ultieme sluitstuk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De twee waterlinies samen vertellen het verhaal van deze strategische inzet van water bij de verdediging van Nederland.

Fort bij Velsen was uniek in zijn soort door de uitrusting met drie pantserkoepels met snelvuurkanonnen, waarvan er thans nog één resteert. Het hoofdgebouw en poternegebouw van het bomvrije complex zijn in de jaren '80 gesloopt. Eerder verdwenen de stenen en houten woning op de terreinhoek aan de overzijde van de Kanaalweg ten zuidoosten van het fort. Het Fort bij Velsen bevat vanuit rijksoogpunt de volgende te beschermen onderdelen: het forteiland, de nog aanwezige restanten van de fortbebouwing, de fortgracht, de keelbeplanting en enkele grenspalen.

De smalle fortgracht is echter in zijn vorm niet meer conform de oorspronkelijke situatie: op de noordhoek is de gracht vergraven, zodat er een open verbinding met het zijkanaal is ontstaan; aan de zuidzijde is de fortgracht gedeeltelijk gedempt. Het fort is daarnaast inmiddels gedeeltelijk afgebroken en de kringen en inundatievelden rond het fort zijn niet meer waarneembaar. Het schootsveld van Fort bij Velsen is volgebouwd met bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Aanzicht Fort bij Velsen na sloop hoofdgebouw met overgebleven pantserkoepel

2.3 Beoogde wijziging

In het bestemmingsplan Haven de Pijp-Parallelweg is ten zuiden van Fort bij Velsen een woonbestemming inclusief bijbehorende aanduidingen opgenomen voor de aldaar aanwezig woonboot en tjalk. Deze bestemmingswijziging bleek echter een belemmerende factor voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven op het aangrenzende (gezoneerde) bedrijventerrein. Een omgevingsvergunning milieu kon niet meer worden verleend omdat niet aan de gestelde milieunormen kon worden voldaan inzake geluid. Het wonen op de woonboot en de tjalk, beiden eerst gelegen buiten het gezoneerde bedrijventerrein, werd op basis van de Wet geluidhinder beschermd (gevoelige functie).

Om het bedrijfsleven tegemoet te komen en vergunningverlening voor activiteiten weer mogelijk te maken, is de grens van het gezoneerde industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeer op 1 oktober 2015 door middel van een raadsbesluit gewijzigd. Hierdoor vallen zowel de locatie van de woonboot (gesitueerd aan de zuidelijk punt van het Fort bij Velsen) als de aanwezige tjalk binnen de grens van het gezoneerde bedrijventerrein . De beschermingsplicht ingevolge de Wet geluidhinder is hiermee weggevallen waardoor ontwikkelingen vanuit het bedrijfsleven weer mogelijk zijn geworden.

De eigenaren van het Fort bij Velsen hebben aangegeven akkoord te gaan met de wijziging van deze begrenzing op voorwaarde dat een verruiming van de bedrijfsmatige gebruiksmogelijkheden ter plaatse van het fort mogelijk gemaakt wordt tot een milieucategorie 5.2. Tevens wordt het toegestane woongebruik ten zuiden van het fort en ter hoogte van de wateren rond het fort uitgesloten. Door wijziging van de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeer kan ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet meer gegarandeerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het beleid van de provincie Noord-Holland is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

Toetsing

De SVIR geeft onder meer aan dat unieke cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd (nationaal belang nummer 10). Het plangebied betreft Fort bij Velsen, onderdeel van de Stelling van Amsterdam (tevens een Nationaal Landschap) en geregistreerd de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. In de SVIR zijn de objecten en ensembles van de Werelderfgoedlijst expliciet benoemd als unieke cultuurhistorische elementen. Ontwikkelingen in deze gebieden zijn wel mogelijk, mits deze ontwikkelingen de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 worden de gebruiksmogelijkheden ter plaatse van het plangebied gewijzigd. Zo zal de zwaarte van de toelaatbare bedrijvigheid toenemen. Ter compensatie wordt het toegestane woongebruik ten zuiden van het fort en ter hoogte van de wateren rond het fort uitgesloten. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden is de vigerende dubbelbestemming Waarde-Stelling van Amsterdam overgenomen. Op deze wijze worden de cultuurhistorische waarden in het plangebied beschermd. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Op de locatie van het fort ligt reeds een bedrijfsbestemming. Het nieuwe bestemmingsplan maakt enkel een hogere bedrijfscategorie mogelijk. De woonbestemming komt te vervallen en er is geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dus niet noodzakelijk en in het kader van dit bestemmingsplan niet uitgevoerd.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van de Stelling van Amsterdam en door het Rijk aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden. De kernkwaliteiten en begrenzing hiervan zijn in de provinciale verordening uitgewerkt. Deze zijn in het voorliggende bestemmingsplan vertaald en gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' (bron: Barro)

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende drie decennia vastgelegd in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' inclusief herzieningen en besluiten geconsolideerd vastgesteld op 28 september 2015. De komende jaren wordt ingezet op:

  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De Provincie wil het aanbod aan bedrijventerreinen en bedrijfslocaties zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk laten aansluiten op de vraag. De provincie kiest voor een beperkte uitleg van bedrijventerreinen en bedrijven zo te lokaliseren dat ze optimaal worden gefaciliteerd. De Provincie onderscheidt daartoe vijf soorten terreinen: droge terreinen, zeehaventerreinen, kantoorlocaties, en specifieke terreinen voor de mainports Noordzeekanaalgebied en Schiphol. Voor deze verschillende soorten terreinen geldt deels verschillend beleid. Bij alle locaties staan efficiënt ruimtegebruik en verbetering van kwaliteit centraal. De Provincie ziet erop toe dat op bedrijventerreinen of delen daarvan voldoende vestigingsruimte aanwezig blijft voor bedrijven met grote milieuhinder en/of veiligheidsrisico’s.

Toetsing

Het plangebied is op basis van de provinciale structuurvisie geen onderdeel van het bedrijventerrein de Pijp, maar is wel direct daaronder gesitueerd. Vanwege de ligging aan het Noordzeekanaal, is havengebonden bedrijvigheid toegestaan en is vestiging van bedrijven met een grotere milieuhinder mogelijk. Het plangebied is wel onderdeel van de Stelling van Amsterdam en daarmee onderdeel van één van de Noord-Hollandse cultuurlandschappen. De Provincie Noord-Holland wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden door bebouwingsmogelijkheden te beperken en mogelijke ontwikkelingen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de ruimtelijke verschijning van het fort. Tot slot behoort het plangebied tot het door de provincie aangewezen 'bestaand bebouwd gebied'. Nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk plaats te vinden binnen dit gebied. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de randvoorwaarden voor ontwikkeling vertaald en gewaarborgd.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland 2014

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV treedt is in werking getreden op 1 maart 2017. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • Nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand Bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Toetsing

Ondanks dat het plangebied vanuit provinciaal oogpunt geen onderdeel is van het bestaande bedrijventerrein de Pijp, zijn hier reeds wel bedrijfsactiviteiten toelaatbaar. Er is derhalve geen sprake van een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Voorts worden regels gesteld ten aanzien van de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam. In artikel 20 tot en met 22 is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend mag voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als deze de kernkwaliteiten en/of uitzonderlijke universele waarden behouden of versterken, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Binnen deze leidraad is het plangebied onderdeel van de zogenaamde 'Stellingzone'. De Stellingzone vormt het samenhangend geheel tussen de verdedigingswerken en het landschap. Ook voormalige inundatiegebieden maken deel uit van de Stellingzone. Naast het bepaalde in artikelen 20 tot en met 22 van de PRV, geldt voor de Stellingzone het volgende specifieke beleid:

  • Behoud van nog bestaande zichtlijnen tussen de forten en doorzichten op de forten;
  • Openhouden van schootscirkels rond de forten in de nog open landschappen;
  • Behoud van bestaande accessen. Dit zijn de plaatsen waar de hoofdverdedigingslijn werd doorsneden door dijken, kanalen, spoorlijnen en wegen.

In het bestemmingsplan worden wel nieuwe functies toegestaan maar geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden. Kernkwaliteiten en uitzonderlijke universele waarden worden hiermee behouden of versterkt.

3.4 Gemeente

3.4.1 Structuurvisie Beverwijk 2015+ 'Verleiden tot verblijven' (2009)

De Structuurvisie Beverwijk 2015+ biedt een integraal ruimtelijk afwegingskader met een samenhangend overzicht van ruimtelijke projecten en gebiedsvisies die nu in voorbereiding en uitvoering zijn en een strategisch beleidskaders voor toekomstige ontwikkelingen.

Toetsing

Industriegebied De Pijp is als lopend project opgenomen in de structuurvisie. Aangegeven is dat wordt gestart met de herstructurering van De Pijp, gericht op verduurzamen van dit industriegebied en kunnen laten behouden van havengerelateerde industrie. De herstructurering van het gebied is vooral gericht op de uitbreiding van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid en investering in infrastructuur en beeldkwaliteit. Ook in de gemeentelijke structuurvisie is het Fort bij Velsen opgenomen als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Ingezet wordt om de kwaliteit van het buitengebied en de openbare ruimte rondom de verschillende forten te verhogen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk de uitstraling en belevingswaarde van het fort te verhogen, en is hiermee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Groenstructuurplan (2005)

Het Groenstructuurplan is onderdeel van het Groenbeleidsplan Beverwijk en is leidend voor de waardering en de toekomstige ontwikkeling van het groen in de gemeente Beverwijk. Het groenstructuurplan zet niet in op uitbreiding van het groen, maar vooral op een kwalitatieve verbetering van het groen.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van een door de gemeente Beverwijk aangewezen beeldondersteunende groenstructuur en is tevens aangewezen als 'groene plek'. De beeldondersteunende groenstructuur wordt gevormd door groen dat geplant is om een groen beeld te geven en het gevoel te geven van in een groene omgeving te zijn. Het is minder herkenbaar en minder karakteristiek. Dit groen is echter niet minder belangrijk, het draagt in grote mate mee aan de ‘groene’ sfeer van bepaalde gebieden. Groene plekken in de stad en in het buitengebied dienen bij voorkeur in de toekomst recreatief aantrekkelijker gemaakt te worden. Omdat het plan geen nieuwe bouwmogelijkheden biedt blijft de aanwezige groenstructuur in stand.

3.4.3 Parkeernormen 2013

Het parkeerbeleid van de gemeente Beverwijk is erop gericht om voor alle voorzieningen in de gemeente voldoende parkeerplaatsen te hebben en om eventuele schaarsheid aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe ontwikkelingen hanteert de gemeente Beverwijk diverse parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren voor een auto in de nabije toekomst op een goede wijze mogelijk is. De huidige normen zijn gebaseerd op landelijke kencijfers van het CROW

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.7 Verkeer en parkeren. Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is een artikel toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. De beoogde ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden van het plangebied ten behoeve van zwaardere bedrijfsvoering. De oppervlakte van het gebied bedraagt 8 hectare. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarden zoals vastgelegd in het Besluit m.e.r.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zoals beschreven in de navolgende paragrafen, zullen de negatieve milieugevolgen beperkt blijven. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

Daarnaast kan een plan MER-plichtig zijn als het kaderstellend is voor MER- of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Op grond van de Staat van bedrijfsactivieiten, de in artikel 3.4.1 opgenomen uitsluitingen ten aanzien van de vestiging van MER-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichte activiteiten boven de drempelaarden, de opslag van huisvuil en aan gebruik onttrokken goederen en Bevi-inrichting, is het plan niet kaderstellend voor MER- of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten

Op grond van bovenstaande is voor dit bestemmingsplan dan ook geen m.e.r.-procedure of formele m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

4.2 Geluid

Toetsingskader

Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh), wordt een geluidzone vastgesteld. Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is voor het industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder, bij Koninklijk Besluit van 28 december 1992, een geluidzone vastgesteld. Tot de geluidzone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Middels een raadsbesluit van 1 oktober 2015 zijn de gronden van het fort toegevoegd aan het gezoneerde industrieterrein (zie afbeelding). Voor het wijzigen van de terreingrenzen is advies gevraagd aan de zonebeheerder, te weten provincie Noord Holland. In haar advies heeft de provincie aangegeven dat er geen bezwaren waren tegen het wijzigen van de terreingrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Plangebied en uitbreiding gezoneerde industrieterrein (rood gearceerd)

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Omdat het bedrijventerrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder een regionaal bedrijventerrein is, treedt Provincie Noord-Holland op als zonebeheerder.

Sanering

Voor de gezoneerde industrieterreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder is in 1997 een saneringsprogramma vastgesteld. De geluidsproductie van het industrieterrein is met dat programma zo ver mogelijk teruggebracht. Tevens zijn bij woningen rondom het industrieterrein maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG's) vastgesteld. Voor toetsing van de geluidbelasting van bedrijfsactiviteiten geldt dat niet alleen rekening moet worden gehouden met de zonegrens maar ook met de MTG-punten (adrespunten) en bijbehorende MTG-waarden. De geluidsbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten op het gezoneerde terrein mogen de MTG-waarde in geen geval overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0007.png"

Figuur 4.2 Geluidzone van de gezoneerde bedrijventerreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder (paars omkaderd het plangebied)

Onderzoek

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gezoneerde bedrijventerreinen de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeerpolder, zie figuur 4.2. De geluidzone wordt niet aangepast. De zonebeheerder is gevraagd of een milieucategorie 5.2 bedrijf inpasbaar is. Dit is niet zondermeer mogelijk: de standaard kentallen voor een categorie 5.2 bedrijf zouden leiden tot overschrijding van de geluidzone op één van de beoordelingspunten aan de zuidoever van het Noordzeekanaal. Bedrijven met activiteiten die leiden tot een toename van de geluidsproductie zijn uitgesloten in de regels van het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan maakt verschillende bedrijfstypen mogelijk, zowel in de lagere milieucategorieën als in de hogere. Bij de hoogste milieucategorie 5 gaat het met name om bedrijven voor de opslag van professioneel vuurwerk (met een maximum van 750 kg per bewaarplaats, eventueel na aanvullend onderzoek naar ligging van de risicocontouren), op- en overslag van vloeibare brandstoffen, oliën en lpg  alsmede verschillende drogerijen. Voor deze activiteiten is geluid niet het maatgevende milieuaspect en is het aannemelijk dat de activiteiten akoestisch passen binnen de geluidzone. Enkele van deze bedrijven hebben een standaard richtafstand van 100 meter voor geluid. Dit betekent dat er van uit mag worden gegaan dat zonder extra maatregelen kan worden voldaan aan 45 dB(A) op 100 meter afstand. Dit leidt automatisch tot geluidniveaus onder 40 dB(A) ter plaatse van de zone. Met eenvoudige maatregelen, als afscherming of goede terreininrichting kunnen deze geluidniveaus nog lager uitvallen. Deze bedrijven zijn daarmee inpasbaar.

Woonschepen

Binnen het plangebied komen de functies voor woonschepen te vervallen. Hiermee is in het onderzoek dus geen rekening meer gehouden.

Conclusie

Ter plaatse van het beoordelingspunt bij de woonwagenstandplaats aan de zuidoever van het Noordzaakanaal wordt een overschrijding berekend als een algemeen milieucategorie 5.2 bedrijf wordt toegelaten. Een bedrijf met grote geluidproductie is dus niet mogelijk op deze plek. Er zijn echter ook bedrijfstypen binnen milieucategorie 5.2 denkbaar die vanwege andere aspecten dan geluid tot deze zware milieucategorie behoren. Indien middels akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat de geluidproductie van de daadwerkelijke activiteiten, na het treffen van maatregelen, inpasbaar is in de zone is vestiging van (maximaal) een milieucategorie 5.2-bedrijf mogelijk.

4.3 Milieuzonering bedrijvigheid

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' (SvB). Deze SvB gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk"; voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn woningen gelegen, die vanwege de functiemenging en de ligging langs snelwegen allemaal zijn te beschouwen als gelegen in 'gemengd gebied'. Hiervoor gelden kleinere richtafstanden dan de standaard. Dit geldt zowel voor de bestaande bebouwing aan de westzijde van de A22 als voor de woonwagens aan de zuidoever van het Noordzeekanaal.

Het plangebied betreft een bedrijventerrein dat gezoneerd is conform de Wet geluidhinder, waardoor de geluidsbelasting van de bedrijven reeds uitputtend gereguleerd wordt via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer (Wabo-vergunningen milieu of meldingen/maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit) en het zonebeheer van het bevoegd overheidsorgaan. Om te voorkomen dat voor geluid twee verschillende toetsingskaders worden geïntroduceerd op een gezoneerd industrieterrein, heeft de milieuzonering geen betrekking op het aspect geluid, maar alleen op de aspecten geur, stof en gevaar. Voor stof en gevaar worden de richtafstanden voor gemengd gebied gehanteerd. Alleen voor geur wordt hiervan afgeweken.

De richtafstand voor een milieucategorie 5.2-bedrijf tot gemengd gebied bedraagt 500 meter. Alleen het woonwagenkamp aan de Oude Pontweg in Velsen-Zuid ligt deels binnen deze straal van 500 meter van de bedrijfsbestemming, te weten op een afstand van 470 meter. Beoordeeld is dat gezien de standaard eisen voor stof en gevaar en de aparte regeling voor geluid, deze iets kleinere afstand dan de richtafstand aanvaardbaar is.

Het woonwagenkamp wordt reeds geurbelast als gevolg van de ligging naast een waterzuivering. Om te voorkomen dat er extra geurhinder wordt ondervonden als gevolg van nieuwe ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied, wordt voor geur een extra waarborg ingebouwd. Deze waarborg is het terugbrengen van de richtafstand voor een milieucategorie 5.2-bedrijf tot gemengd gebied met één richtingsafstandstap, van 500 meter naar 300 meter. Dit betekent dat bedrijven die zich willen vestigen in het plangebied en die een geurafstand hebben van 300 meter of meer, van te voren door middel van geuronderzoek dienen aan te tonen dat zij de geurhinder bij deze woningen in Velsen-Zuid niet doen toenemen. Deze voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een omgevingsvergunning garandeert een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de milieugevoelige functies (het woonwagenkamp).

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, exclusief geluid, voor de overige milieuaspecten zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van aanwezige milieugevoelige functies en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico (GR). Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Conform de professionele risicokaart ligt ten zuiden van het plangebied op circa 420 m RWZI Velsen. Deze inrichting heeft zowel geen PR 10-6 contour als geen invloedsgebied en vormt dan ook geen belemmering. Ten noordwesten van het plangebied is op circa 300 m Detailresult Logistiek B.V. gelegen. De PR 10-6 contour reikt niet tot aan het plangebied. Daarnaast heeft de inrichting geen invloedsgebied en vormt dan ook geen belemmering.

Ten oosten van het plangebied op circa 160 m is Etos BV gelegen. De PR 10-6 contour van deze inrichting valt niet binnen het plangebied. Ook reikt het invloedsgebied niet tot aan het plangebied. Op circa 170 m ten oosten van het plangebied is ook Temati gelegen. De PR 10-6 contour van deze inrichting valt niet binnen het plangebied. Wel valt het plangebied grotendeels binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Het vigerend bestemmingsplan (Haven De Pijp - Parallelweg) verwijst naar een berekening uitgevoerd door AVIV in 2011, waaruit blijkt dat het groepsrisico van deze inrichting kleiner is dan 0,1 x de oriënterende waarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten oosten op circa 400 m afstand is de A9 gelegen. Uit het Basisnet weg blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico 355 m. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van deze weg. Direct langs het plangebied loopt de N246 waarover ook gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg.

Circa 100 m ten zuiden van het plangebied is het Noordzeekanaal gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het maatgevende invloedsgebied (GT3) bedraagt 560 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied.

Ten noorden van het plangebied op meer dan 260 m zijn twee gasleidingen gelegen (A-564 en A-550) met een invloedsgebied van respectievelijk 240 m en 430 m. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de A-550.

Deze leiding loopt ook ten westen van het plangebied op ruim 500 m. Het invloedsgebied reikt vanaf daar echter niet tot het plangebied. Op circa 500 m ten westen van het plangebied loopt ook de gasleiding A-611-01. Deze leiding beschikt over een invloedsgebied van 240m en reikt dan ook niet tot aan het plangebied. De gasleidingen ten oosten van het plangebied zijn gezien de ruime afstand (meer dan 840 m) niet van invloed op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied valt van de N246, de gasleiding (A-550), de inrichting Temati en het Noordzeekanaal wordt hieronder een beknopte verantwoording opgeschreven. Aandacht wordt besteed aan de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Een QRA wordt niet noodzakelijk geacht omdat het aantal personen door de beoogde ontwikkelingen niet toeneemt, aangezien de bestaande bestemming 'bedrijven' niet wijzigt.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid zegt iets over de mogelijkheden voor personen die zich bevinden binnen het invloedsgebied van een risicobron om zich in veiligheid te brengen, indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Er worden binnen het plangebied geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor niet of verminderd zelfredzame personen. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het bedrijf.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied is omringd door oppervlaktewater wat gebruikt kan worden voor het blussen van branden. Het plangebied heeft slechts één toegangsweg. Deze toegangsweg is aangesloten op de N246 welke via twee richtingen goed is te bereiken. Op korte afstand is daarnaast de A9 gelegen welke aangesloten is op de N246. Vluchten van de bron af is dan ook goed te doen en hulpdiensten kunnen het plangebied snel bereiken. De enkele toegangsweg naar het plangebied vormt mogelijk wel een knelpunt.

Conclusie

De externe veiligheidsrisico's vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt de zelfredzaamheid in het plangebied als voldoende beschouwd. Wel is mogelijk de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid een knelpunt vanwege de enkele toegangsweg tot het plangebied.

4.5 Bodem

Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op een schone bodem te worden gerealiseerd.

Bodemkwaliteitskaart Omgevingsdienst IJmond (2007)

De bodemkwaliteitskaart (zie figuur 4.3) geeft aan wat de gemiddelde kwaliteit van de bodem is in de regio. Het totale grondgebied is opgedeeld in zones van vergelijkbare kwaliteit. Deze kaarten kunnen alleen worden gebruikt voor indicatieve vaststelling van de bodemkwaliteit (grond) en kan ondersteunend zijn bij het uitvoeren van (historisch) vooronderzoek. Op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan regio IJmond geldt er onder voorwaarden een vrijstellingsregeling voor grondverzet naar zones van gelijke kwaliteit. Van de vrijstellingsregeling kan gebruik gemaakt worden zolang de grond niet verdacht is van bodemverontreiniging.

Onderzoek

Het plangebied is op de bodem geclassificeerd als schoon MVR. Deze grond voldoet aan de versoepelde toetsingsregels van schone grond. Hiervoor geldt het algemene uitgangspunt dat deze grond (onder voorwaarden) toegepast kan worden in schone en licht verontreinigde zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0008.png"

Figuur 4.3 Uitsnede bodemkwaliteitskaart IJmond

Het bestemmingsplan maakt geen functiewijziging mogelijk. Daarnaast vinden er geen grondwerkzaamheden plaats. Aanvullend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang te beoordelen welke invloed de bestemmingsplan wijziging heeft op de luchtkwaliteit en of aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.

Het mogelijk maken van een zwaardere categorie bedrijvigheid heeft geen direct effect op de beoordeling voor luchtkwaliteit: op dit moment is een milieucategorie 4.2 bedrijf mogelijk. Een dergelijk bedrijf kan op twee manieren effect hebben op de luchtkwaliteit: via emissie uit een opslag of schoorsteen of via emissie van het verkeer van en naar het bedrijf. In het voorliggende bestemmingsplan wordt wel een hogere milieucategorie (maximaal 5.2) toegestaan, maar geen extra bouwmogelijkheden. Het bouwen van een nieuwe schoorsteen of een nieuw gebouw met relevante emissies is daarmee niet mogelijk. Zoals in de paragraaf 'Verkeer en parkeren' is onderbouwd, is er ook geen extra verkeersgeneratie te verwachten. Hieruit volgt dat het verhogen van de maximaal toelaatbare milieucategorie in dit bestemmingsplan niet leidt tot een toename van de luchtemissies. Deze bestemmingsplanwijziging is daarmee te beschouwen als 'niet in betekenende mate' bijdragend aan de luchtkwaliteit.

4.7 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van nieuwe ontwikkelingen wordt bepaald op basis van parkeernormen die door de gemeente zijn vastgesteld.

Ontsluiting

De projectlocatie 'Fort bij Velsen' is gelegen op het industrieterrein 'De Pijp' in de gemeente Beverwijk. Het terrein heeft een directe aansluiting op de N246, een gebiedsontsluitingsweg die het industrieterrein verbindt met de A9. Via de A9 kan Haarlem binnen 20 minuten bereikt worden en Amsterdam in 30 minuten. De N197 vormt de voornaamste ontsluiting voor de woonkernen van Beverwijk en sluit aan op de N246. Via de N197 kan ook de A22 bereikt worden, die parallel loopt aan de A9.

Onderzoek

De hoofdontsluiting vanaf het plangebied vindt plaats via de N246 Kanaalweg. De gemeten intensiteiten op de N246 zijn niet dermate hoog, dat er geen hiaten in de verkeersstromen zijn. Er zijn momenteel in de praktijk geen problemen en de verwachting op grond van de prognose is ook niet dat er problemen gaan ontstaan. Ook niet als de bestemmingswijziging van onderhavig plan wordt doorgevoerd. Verkeer van en naar deze (bijgestelde) bestemming kan tevens verantwoord (blijven) in- en uitvoegen.

Het vigerende RVMK 2012 (verkeersmodel IJmond 2020) geeft voor de N246 Kanaalweg ter hoogte van het betreffende plan een prognose:

  • Intensiteit wegvak ochtendspits 1278+889 = 2167 mvt/2uur
  • Intensiteit wegvak avondspits 1659+1418 = 3077 mvt/2uur
  • Capaciteit wegvak is 4200 mvt/2uur.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dan de N246 meer dan genoeg capaciteit heeft om de toekomstige verkeersstromen te kunnen verwerken. Tevens zijn de verkeersintensiteiten dermate laag dat tevens geen problemen worden verwacht ten aanzien van afslaand en invoegend verkeer.

Parkeren en verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de parkeernormen van de gemeente Beverwijk, welke gebaseerd zijn op de kencijfers van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317').

In het toekomstige plan vervalt de functie 'wonen' en wordt de milieucategorie van het plangebied omhoog geschaald van 4.1 naar 5.2. Op het moment is nog onduidelijk welk type bedrijf zich zal gaan vestigen op de projectlocatie. Het is daarom niet mogelijk om op basis van enkel een milieucategorie de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie te berekenen. Bij beide categorieën is een diversiteit aan functies mogelijk waarvoor verschillende kencijfers gelden.

De toekomstige parkeerbehoefte dient op eigen terrein gerealiseerd te worden, waarvoor genoeg ruimte aanwezig is. Het gegenereerde verkeer dat het terrein verlaat rijdt direct de N246 op, welke het hele industriegebied ontsluit. De verhoging van de milieucategorie maakt zwaardere industrie mogelijk. Meestal geldt voor zwaardere industrie een lagere parkeerdruk en verkeersgeneratie dan voor lichte industrie. Een hogere milieucategorie hoeft dan ook niet te leiden tot een hogere toename van het verkeer.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. In de gemeente Beverwijk is een tekort aan waterberging en zijn er een aantal knelpunten in de waterafvoer. Door de aanleg van meer oppervlaktewater en het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de waterafvoer worden de komende jaren de problemen opgelost. Bovendien bieden de maatregelen in het waterplan de gemeente mogelijkheden om gelijktijdig rioleringsproblemen op te lossen. De uitvoering van de maatregelen moet uiteindelijk leiden tot een beter beheersbaar, schoner en veiliger watersysteem in Beverwijk.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied wordt gevormd door het forteiland en het water rondom het eiland, gelegen nabij de ingang naar Haven de Pijp (Zijkanaal A) en het adres Kanaalweg 21 te Beverwijk.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwater trap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte varieert circa tussen de NAP +0,3 m en NAP +1,4 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.4 Bodeminformatie (bron: Bodemdata)

Waterkwantiteit

In het plangebied liggen De Pijp en Zijkanaal A. Tevens is in het gedeelte rond de Aagtenpoort en naast de A22 oppervlaktewater aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied is geen KRW-waterlichaam aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van de regionale waterkering, de Kanaalweg. Het plangebied zelf is buitendijks gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0010.png"

Figuur 4.5 Ligging waterkering en beschermingszone (bron: Hoogheemraad Hollands Noorderkwartier)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan omvat een wijziging van het eerder vastgestelde bestemmingsplan voor wat betreft gebruiksmogelijkheden. Een zwaardere bedrijfscategorie wordt toelaatbaar ter plaatse van het fort. Het bestemmingsplan voorziet niet in een concrete ontwikkeling en gaat niet uit van uitbreiding van bouwmogelijkheden. Er hoeven dan ook geen watercompenserende maatregelen genomen te worden.

Indien bij een toekomstige ontwikkeling sprake is van een toename van de verharding, dient rekening te worden gehouden met de watercompensatie-eis van het hoogheemraadschap. Bij een toename in verharding van meer dan 800 m2 bestaat er een verantwoordelijkheid voor het bergen van regenwater. Voor bebouwing of bestrating van 800 m2 of meer onverharde grond is een watervergunning nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de huidige gebruiksmogelijkheden van het perceel. Hiervoor worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de vorm van slopen en/of bouwen.

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op circa 400 meter van het plangebied en ligt ten zuiden van het Noordzeekanaal. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid ligt circa 2,5 km ten zuidwesten van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot areaalverlies, versnippering, verstoring of verandering van de waterhuishouding van de op ruime afstand gelegen natuurgebieden. Vanwege de afstand tot de natuurgebieden treedt ook geen toename van de stikstofdepositie op; het extra verkeer vanuit het plangebied gaat snel op in het heersende verkeersbeeld op de N246. Doordat in het plangebied feitelijk geen zware industrie kan worden gerealiseerd, is een toename van industriële emissies uitgesloten (geen bouwmogelijkheden, geen emissie) De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.6 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van luchtfoto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Het fort is in potentie geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en rugstreeppad. Op veel forten is het voorkomen van deze soorten bekend. In de beplanting in het plangebied kunnen algemene broedvogels broeden. Het is niet uit te sluiten dat hier ook vaste verblijfplaatsen van broedvogels aanwezig zijn, evenals in de aanwezige gebouwen op het fort. Op voorhand wordt niet verwacht dat hier beschermde planten of vissen voorkomen. Daarnaast komen in het gebied beschermde soorten voor waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals veldmuis, gewone pad en konijn. In de woonboot worden geen beschermde soorten verwacht.

Op dit moment zijn nog geen concrete ontwikkelingen voorzien. Geadviseerd wordt om bij nadere uitwerking van de invulling van het terrein tijdig een ecologische quickscan op locatie uit te voeren. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat eventueel vervolgonderzoek seizoensgebonden is (globaal in de periode april - september) en dat dit enkele maanden in beslag kan nemen.

In het plangebied en binnen de regels van het bestemmingsplan is voldoende ruimte aanwezig om, indien beschermde soorten worden aangetroffen, maatregelen te treffen waardoor overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Mogelijk maatregelen zijn, het behoud van verblijfplaatsen, aanbieden van nieuwe verblijfplaatsen, werkzaamheden buiten broedseizoen uitvoeren e.d..

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt, met in acht neming van de beschreven zorgvuldige vervolgprocedure, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Ten aanzien van archeologische resten in de bodem is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat er in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Per 1 januari 2012 is daarnaast in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaald dat alle cultuurhistorische waarden moeten worden geïnventariseerd en meegewogen in bestemmingsplannen.

Gemeentelijk beleid

Nieuwe Erfgoedverordening gemeente Beverwijk 2010 en beleidsnota Cultuurhistorie Beverwijk

De omgang met het archeologisch erfgoed staat verwoord in de “Nieuwe Erfgoedverordening gemeente Beverwijk 2010”. Deze verordening is gebaseerd op de in 2007 door de Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland opgestelde Beleidsnota Cultuurhistorie Beverwijk. Het doel van het archeologiebeleid is op een effectieve, controleerbare en klantvriendelijk wijze met het archeologisch erfgoed om te gaan.

Onderzoek

Archeologie

In en om het plangebied kunnen bewoningsresten voorkomen uit allerlei perioden vanaf de prehistorie. Daarom dient bij grondroerende werkzaamheden vanaf een bepaalde omvang rekening te worden gehouden met archeologie. De archeologiegebieden van de gemeente zijn weergegeven op de vastgestelde archeologische beleidskaart uit 2007 die onderdeel uitmaakt van de beleidsnota Cultuurhistorie. Het plangebied is daarin aangemerkt als archeologisch relevant terrein, zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BPFortVelsen2016-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.7 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Beverwijk

Ter plaatse van het plangebied zijn restanten te verwachten van militaire activiteiten (mobilisatie) en van de bouw van het fort. Concreet kunnen sporen verwacht worden van munitie, loopgraven, wapens, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Er kan geen archeologieregime worden toegewezen in verband met de monumentenstatus van het fort. Bij werkzaamheden aan het fort dient een vergunning bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangevraagd te worden. Bij vergunningverlening worden de archeologische belangen meewogen bij alle grondroerende werkzaamheden. Er is dan ook geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarde van Fort bij Velsen is reeds besproken in paragraaf 2.2. Het fort is aangewezen als Rijksmonument en onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De Stelling staat op de lijst van UNESCO Werelderfgoed. Om bescherming te bieden aan deze cultuurhistorische waarden geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Stelling van Amsterdam.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van een anterieure overeenkomst. Doorgaans is de relevante vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden.

In het geval van Fort bij Velsen worden geen ontwikkelingen voorzien waarvoor kosten verhaald moeten worden. Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro waarvoor verplicht kostenverhaal dient plaats te vinden via een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst dient te worden afgesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijk vooroverleg (ex artikel 3.1.1. Bro) is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een Nota vooroverleg. De nota is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De formele bestemmingsplanprocedure is gestart met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 27 januari 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden binnen deze periode hun zienswijze indienen. Binnen deze termijn is één zienswijze ingediend. In samenspraak met de indiener van de zienswijze is het plan aangepast. Na vaststelling wordt het vastgestelde bestemmingsplan eveneens gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken

van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.

6.2 Systematiek regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook een regel opgenomen over de wijze van meten. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

Voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen en de opzet van de regels zoals gebruikt in bestemmingsplan Haven De Pijp-Parallelweg.

6.3 Planregels

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bedrijf (artikel 3)

Het plangebied is grotendeels voorzien van de bestemming Bedrijf. Ter plaatse is een aanduiding opgenomen om bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken. Ter plaatse van het fort is het bouwvlak overgenomen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Haven De Pijp-Parallelweg. Dit bouwvlak volgt de bestaande contouren van het fort. De bestaande bebouwing, zoals bij vaststelling aanwezig, mag niet worden vergroot of veranderd. Hier kan van worden afgeweken ten behoeve van interne verbouwingen.

De aanwezige woonbestemming ten zuidwesten van het fort en de specifieke aanduidingen ten behoeve van het woonschip en de tjalk zijn ter compensatie van de verruiming van de gebruiksmogelijkheden verwijderd. De gronden ten zuidwesten van het fort zijn derhalve ook bestemd als Bedrijf.

Water (artikel 4)

Het water rondom het forteiland is bestemd als Water. De aanduidingen 'woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van wonen - tjalk' zijn komen te vervallen.

Waarde - Archeologie 1 (artikel 5)

Voor een klein deel van het plangebied, een stukje van de havenmond van de Pijp, geldt een archeologische verwachtingswaarde. De archeologische waarden worden hier beschermd met een dubbelbestemming. De bestemming Waarde - Archeologie 1 geldt uitsluitend voor de haven zelf en is daardoor afgestemd op het feit dat hier sprake is van water. Hiervoor is van belang dat baggerwerkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van het normale onderhoud zonder meer zijn toegestaan. Indien baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd om de diepgang te vergroten, is eerst archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Waarde - Stelling van Amsterdam (artikel 6)

Om de cultuurhistorische waarden van het Fort bij Velsen te beschermen, is een specifieke dubbelbestemming opgenomen met als doel de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden in relatie tot de Stelling van Amsterdam.

Waterstaat - Waterkering (artikel 7)

Een deel van het plangebied heeft een functie als regionale waterkering. Om de belangen van deze waterkering te beschermen, is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Hierbinnen mag uitsluitend worden gebouwd indien de waterstaatsbelangen niet worden geschaad.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (artikel 8)

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 9)

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. Er dient te worden voorzien in een opstelplaats voor brandweerauto's.

Algemene aanduidingsregels (artikel 10)

Het plangebied is onderdeel van het gezoneerde industrieterrein de Pijp, Kagerweg en Noordwijkermeer. Binnen de begrenzing van de 'geluidzone-industrie' mogen geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd.

Algemene afwijkingsregels (artikel 11)

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12)

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels (artikel 13)

In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in een lid bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 14)

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Slotregel (artikel 15)

Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.