Plan: | Hoeverweg2a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0373.WZP9001Hoeverweg2a-C001 |
Voor de locatie Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer wil het voormalige agrarisch erf herontwikkelen. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een principeverzoek bij de gemeente Bergen (NH) ingediend, waarop de gemeente Bergen (NH) een positief principebesluit heeft genomen.
In artikel 6.5.2 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1998' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de functie van een agrarische bestemming gewijzigd kan worden in een recreatiebestemming. Initiatiefnemer wil graag gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarin.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het erf aan de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef. Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand ten noordoosten van het centrum van de kern Egmond aan den Hoef. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Egmond-Binnen, sectie A, perceelsnummer 2671. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode pijl).
Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: Google Maps).
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Voor de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1998'. Het bestemmingplan 'Landelijk gebied 1998' is door de gemeenteraad van gemeente Bergen (NH) op 26 oktober 1998 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1998' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Aan het plangebied is de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Het voornemen om het terrein te herontwikkelen waarbij er nieuwe functies worden toegevoegd, past in beginsel niet bij recht in het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan geeft echter aan Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid om middels een wijzigingsbevoegdheid de aanwezige bestemming te wijzigen in een recreatiebestemming. Het gebruik van deze bevoegdheid is enkel mogelijk, indien de volgende twee punten in acht worden genomen:
Het onderhavige bestemmingsplan 'Hoeverweg2a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef sprake van een pensionstal. Dit is een stal waar paarden van derden kunnen verblijven. Het erf is gelegen in het buitengebied van de gemeente Bergen. De Hoeverweg (N512) is de doorgaande weg van Alkmaar richting Egmond aan den Hoef en Egmond Binnen. Het plangebied grenst direct aan deze weg en wordt ontsloten via een inrit aan de noordzijde van het erf. Het erf bestaat uit een woning, een stal, een schuur en verschillende voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden.
De directe omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische gronden, waarbij zich enkele agrarische bedrijven en woonerven bevinden. Op zo 'n 250 meter ten zuidwesten van het erf ligt het dorp Egmond aan den Hoef. In figuur 2.1 is een vooraanzicht opgenomen, waarin het erf vanaf de noordzijde te zien is.
Figuur 2.2: huidige situatie vooraanzicht Hoeverweg 2A (bron: Street Smart by Cyclomedia).
In de toekomstige situatie zal het erf aan de Hoeverweg 2A bestaan uit de bestemming 'recreatie', waarbij vijf recreatieve appartementen zullen worden toegevoegd. Daarbij zullen tevens de volgende functies worden toegevoegd:
De bestaande woning en bijgebouw (berging) worden behouden. Er zullen ten aanzien van deze gebouwen geen veranderingen komen. De bedoeling van deze ontwikkeling is om de gebouwen van binnen uit te verbouwen en dit landschappelijk goed in te passen.
In figuur 2.3 is een fragment van het erfinrichtingsplan opgenomen, waarin de herindeling van het terrein is weergegeven. Dit plan is als Bijlage 1 in dit plan bijgevoegd. In figuur 2.4 is een fragment opgenomen van de functieverdeling van het terrein. De beoogde functies zijn met kleuren aangegeven. Deze tekening is als Bijlage 2 in dit plan bijgevoegd.
Figuur 2.3: fragment van de herindeling van het terrein (bron: dhr. S. Schrijver).
Figuur 2.4: fragment functieverdeling (bron: dhr. S. Schrijver).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de NOVI. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets en conclusie
Met voorliggend wijzigingsplan wordt het mogelijk om het terrein aan de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef herontwikkelen ten behoeve van een recreatieve functie met onderliggende functies. Als gevolg van het plan worden er geen nieuwe woningen of bebouwing toegevoegd. Ook zal er geen mogelijkheid worden geboden om nieuwe woningen of bebouwing te realiseren. Er wordt enkel gebruik gemaakt van de bestaande bebouwingen.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. Provincie Noord-Holland wil dat iedereen die hier woont, werkt en op bezoek komt en prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De Omgevingsvisie NH2050 is daarom een nieuwe visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen.
De provincie wil balans creeëren tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
De provincie wil een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte. Om dat te bereiken stelt de provincie samen met haar partners de Omgevingsverordening op. Op 22 oktober is de Omgevingsverordening NH2050 vastgesteld door de Provinciale staten van Noord-Holland.
Voor de provincie betekent dit een andere, nieuwe manier van werken. Ook de regels worden op een nieuwe manier opgesteld. De nieuwe regels richten zich op het ‘hoe’: hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving? De fysieke leefomgeving staat voor alles wat mensen zien, voelen en ruiken zoals gebouwen, wegen, parken, bossen, rivieren en een schone lucht. Voorheen richtten de regels zich vooral op het ‘wat’: wat mag niet en welke uitzonderingen gelden? Het gaat dus meer om het doel en minder om het middel. In de Omgevingsverordening NH2020 worden daarvoor de eerste stappen gezet.
Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied dient er rekening gehouden te worden met:
Toets en conclusie
Op grond van art. 6.5 Omgevingsverordening NH kunnen voormalige agrarische bouwpercelen omgezet worden in recreatieve functie. Er kan hier gebruik van worden gemaakt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Ad a: het plan is concreet beschreven in Hoofdstuk 2 van voorliggend wijzigingsplan. Middels voorliggend wijzigingsplan krijgt het terrein een recreatieve bestemming met onderliggende functies. Een agrarisch bedrijf is hier niet van sprake. Wel dient opgemerkt te worden dat de functie 'paardenpension' wordt toegevoegd als een onderliggende functie waar eventuele bezoekers hun paarden kunnen laten verblijven. Geacht wordt dat aan ad a voldaan wordt.
Ad b: in paragraaf 4.2 wordt voorliggend wijzigingsplan getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, waaronder het aspect 'Bedrijven en Milieuzonering'. Op basis van deze toetsing wordt beoordeeld of aan ad b voldaan wordt. Zie paragraaf 4.2 voor de toetsing.
Ad c: hier is niet van sprake. Binnen het bouwvlak bevindt zich immers een bestaande bijgebouw ten behoeve van opslag. Geacht wordt dat aan ad c voldaan wordt.
Ad d: in paragraaf 4.13 wordt aannemelijk gemaakt dat het aspect 'Verkeer en Parkeren' geen belemmering vormt voor voorliggend wijzigingsplan. Geacht wordt dat aan ad d voldaan wordt.
Ad e: idem.
Ad f: hier is niet van sprake.
Ad g: het plan dat is beschreven in Hoofdstuk 2 heeft in eerste instantie betrekking op het realiseren van recreatieve functies, te weten: 5 recreatieve appartementen. Het verbod tot permanente bewoning van deze appartementen wordt geregeld in de regels van het wijzigingsplan. Geacht wordt dat aan ad g voldaan wordt.
Er wordt voldaan aan alle voorwaarden van art. 6.5 Omgevingsverordening NH. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening NH.
In 2017 is de Regionale Visie Verblijfsrecreatie Noord-Holland Noord vastgesteld. Deze visie is opgesteld om de verblijfsrecreatiesector optimaal te faciliteren. Met deze visie geeft de regio Noord-Holland duidelijkheid aan de markt waar het gaat om kansen voor (her)ontwikkelingen en transformatieopgaven. Kern van de visie is dat Noord-Holland Noord in 2030 de meest vitale verblijfsregio van Nederland is. Regiogemeenten, waaronder de gemeente Bergen, kunnen met deze visie invulling geven aan hun plicht om te komen tot een verantwoorde ruimtelijke ordening met betrekking tot verblijfsrecreatie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Tevens biedt de visie handvatten voor de kwalitatieve onderbouwing in het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking (regionale behoefte).
Voor voorliggend wijzigingsplan is Deel A van de visie relevant. In dit deel is de visie op het agrarisch buitengebied uitgewerkt. Het streefbeeld voor de verblijfsrecreatie in het agrarisch buitengebied van regio Noord-Holland Noord bestaat uit 3 onderdelen:
Het doel van regio Noord-Holland Noord is om een gastvrij en levendig platteland te realiseren in het agrarisch buitengebied. Dit wordt gedaan door in te zetten op gastvrij ondernemerschap en vitale verblijfsrecreatiebedrijven te behouden, het sociale problematiek aan te pakken en door vraag en aanbod in balans te brengen. De strategie van regio Noord-Holland Noord is versterken wat goed is en opruimen wat slecht is:
Toets en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de wijziging van een agrarische bestemming naar een recreatieve bestemming met verschillende onderliggende functies. De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de regio Noord-Holland Noord voor het agrarisch buitengebied. De ontwikkeling is namelijk aan te merken als een nieuw kleinschalig initiatief waarbij 5 appartementen worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Ten behoeve van de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan ontwikkeld bestaande uit een terreinindeling en een functieverdeling, welke als Bijlage 1 en Bijlage 2 zijn opgenomen bij dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met de Regionale Visie Noord Holland-Noord.
De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling van het landelijk gebied. De visie is een leidraad die richting geeft aan het eigen gemeentelijk handelen en helpt bij het maken van keuzes met de blik gericht op de toekomst. Naast de beschrijving van wat de gemeente wil bereiken, beschrijft de visie ook hoe de gemeente dit wil bereiken en met wie.
De centrale koers van de structuurvisie is het behouden, versterken en herstellen van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
landschappelijke kwaliteiten
cultuurhistorische kwaliteiten
In het landelijk gebied zijn diverse gebruiksfuncties aanwezig. Per thema zijn in de structuurvisie de belangrijkste uitgangspunten weergegeven.
hoofdpunten visie landschap/cultuurhistorie
hoofdpunten visie landbouw
hoofdlijnen visie wonen
hoofdpunten visie natuur
hoofdpunten visie leefbaarheid/welzijn
hoofdlijnen visie recreatie en toerisme
hoofdlijnen visie economie/bedrijvigheid
hoofdpunten visie verkeer
hoofdpunten visie duurzaamheid
Toets en conclusie
Met voorliggend wijzigingsplan wordt het terrein aan de Hoeverweg 2a in Egmond aan den Hoef opnieuw ingedeeld, waardoor de realisatie van 5 appartementen voor recreatief gebruik en andere onderliggende functies mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt middels voorliggend bestemmingsplan het perceel buiten het bouwvlak opgeruimd van opslag, paardenhekken en andere bouwwerken/objecten. Hierdoor wordt het agrarisch weiland netter wat in overeenstemming is met de structuurvisie 'Landelijk Gebied' van de gemeente Bergen (NH), namelijk het tegengaan van verrommeling. Het opruimen van het perceel buiten het bouwvlak wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst die tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt gesloten.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie 'Landelijk Gebied'.
Het belangrijkste doel van het Landschapsontwikkelingsplan (hierna: LOP) is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteit en samenhang van het buitengebied van de gemeente Bergen. Hierbij vormen de verschillen tussen de duinen, de binnenduinrandzone en de polder een belangrijk uitgangspunt. Het buitengebied dient daarbij vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Het LOP sluit aan op de Structuurvisie Landelijk Gebied.
Toets en conclusie
Ten behoeve van de ontwikkeling is er een erfinrichtingsplan ontwikkeld. Dit is conform het Landschapsontwikkelingsplan Bergen. Daarnaast wordt het perceel buiten het bouwvlak opgeruimd van opslag, paardenhekken en andere bouwwerken/objecten. Het agrarisch weiland oogt hierdoor aantrekkelijker wat in overeenstemming is met de stuctuurvisie 'Landelijk Gebied' van de gemeente Bergen (NH), namelijk het tegengaan van verrommeling. Dit wordt ook in de anterieure overeenkomst vastgelegd die gesloten wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente Bergen (NH).
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan Bergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels dit bestemmingsplan wordt het voormalige agrarisch erf aan de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef herontwikkeld. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. De beoogde ontwikkeling wordt zowel niet in de D-lijst als in de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage benoemd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied'. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden gelegen. De gronden zijn voornamelijk in gebruik voor veeteelt. Op een afstand van circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een boerderijcamping. Volgens de VNG-Uitgave 'Milieuzoneringslijst' kan dit bedrijf worden aangemerkt als 'kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken). De Milieuzoneringslijst kent aan deze bedrijven de categorie 3.1 toe. De grootste richtafstand bij deze categorie is 50 meter voor het aspect geluid. Gelet op het feit dat de onderlinge afstand tussen het plangebied en de boerderijcamping ruim meer bedraagt dan 50 meter, wordt geacht dat er voldaan is aan de richtafstand en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op een afstand van circa 280 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een (voormalige) agrarisch erf, waarbij middels een wijzigingsbevoegdheid is beoogd om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Dit plan is echter nog niet vastgesteld. Het (voormalige) agrarische erf kan volgens de Milieuzoneringslijst als 'akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' worden aangemerkt. De Milieuzoneringslijst kent aan dit soort bedrijven de categorie 3.2 toe. De grootste richtafstand bij deze categorie is 100 meter voor het aspect geur. Gelet op het feit dat de onderlinge afstand tussen het plangebied en het erf ruim meer bedraagt dan 100 meter, wordt geacht dat er voldaan wordt aan de richtafstand en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook wanneer het wijzigingsplan dat ter ontwerp ligt bij de gemeente Bergen (NH) wordt vastgesteld en de bestemming van het erf wordt gewijzigd naar wonen, zal er in alle omstandigheden voldaan worden aan de richtafstanden en aan de vereiste dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 5 recreatieve appartementen en een aantal onderliggende functies. Het voornemen is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Om in aanmerking te komen voor een bescherming als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij, dient een object bestemd te zijn voor permanente bewoning. De appartementen zijn dan ook niet geurgevoelig in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
Hoewel de woning geurhinder kan ondervinden door het gebruik van de paardenbox, wordt deze niet beschermd als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Dit omdat zowel de woning als de paardenbox zich binnen de eigen inrichting bevinden. Een nader geur onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt het mogelijk om het voormalig agrarische erf aan de Hoeverweg 2A in Egmond aan den Hoef te herontwikkelen. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Omdat er in de toekomstige situatie van het plangebied sprake zal zijn van structureel verblijf van personen in de gebouwen, is een bodemonderzoek noodzakelijk om vast te stellen of de milieu-hygiënische bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is.
Op 18 juni 2021 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vlam Bodem Advies BV. Dit onderzoek is als bijlage 3 in dit wijzigingsplan bijgevoegd. De resultaten worden in de navolgende alinea's besproken.
Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese onverdacht te worden verworpen. In de bovengrond ter plaatse van boring 01 is een sterke verhoging verontreiniging met lood aangetoond. In de overige boven- en ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond. In de puin- en baksteenhoudende grond is tevens geen asbest aangetoond.
Behoudens ter plaatse van boring 01 is de grond 'altijd toepasbaar' binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit en is geen veiligheidsklasse van toepassing. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, xylenen en naftaleen aangetoond.
Formeel gezien is op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek nader onderzoek noodzakelijk ter plaatse van boring 01 om de omvang van de verontreiniging te bepalen. De verontreiniging betreft echter niet vormgegeven bouwstof en derhalve geen grond. Een omgevingsvergunning bouwen kan formeel voor een niet vormgegeven bouwstof dan ook niet worden aangehouden. Daarnaast blijkt uit de nadere toelichting van de opdrachtgever dat er geen graafwerkzaamheden gaan plaats vinden en het gebruik van de groenstrook waarin boring 01 staat niet zal wijzigen. Een nader bodem onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toets
Het plangebied bevindt zich in buitenstedelijk gebied bij een weg, bestaande uit twee rijstroken. Hierbij geldt een geluidszone van 250 meter. Geluidsgevoelige objecten dienen buiten de 250 meter te worden gerealiseerd. Het voornemen bestaat uit het realiseren van 5 appartementen die recreatief bewoond zullen worden. Omdat niet sprake is van een permanente bewoning, kunnen de appartementen niet als geluidsgevoelige objecten gezien worden. Naast deze appartementen bevindt zich op het terrein een woning. Deze woning is wel een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Deze woning wordt echter al toegelaten door het vigerende bestemmingsplan, waardoor geacht wordt dat de woning geen geluidshinder ondervindt als gevolg van wegverkeerslawaai. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Er is geen sprake van railverkeerslawaai in de directe omgeving van het plangebied.
Industrielawaai
Er is geen sprake van industrielawaai in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het plan maakt de realisatie van 5 appartementen en ondergeschikte functies mogelijk. Het voornemen is in Hoofdstuk 2 concreet beschreven. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen gemiddeld op 950 per week gesteld worden. Daarbij is aangesloten op vergelijkbare kengetallen, omdat voor de functies in dit plan geen concrete kengetallen zijn. Het jaar van planrealisatie is op 2021 gesteld. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nihil gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 950 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (Bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Op 16 december 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over spuitzones in bestemmingsplannen. Dit betreft een procedure tegen vaststelling van een bestemmingsplan in de gemeente Neder-Betuwe. Het is vaste rechtspraak dat een richtafstand moet worden aangehouden tussen agrarische bedrijvigheid met mogelijk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en gevoelige functies als bijvoorbeeld wonen. Deze richtafstand is 50 meter. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze richtafstand op basis van een locatiespecifiek onderzoek.
De gronden aan de zuid-oost zijde van het plangebied zijn, binnen en buiten de gevaren zone voor bestrijdingsmiddelen, in eigendom. De gronden aan de noord-oost zijde zijn niet in eigendom maar zullen te nimmer gebruikt worden voor gewassen, met name de strook tussen het gebied en de sloot is graasland voor vee. De windrichting is over het algemeen west-zuid-west en daarmee vervalt eigenlijk het risico op drift van bestrijdingsmiddelen. Tevens is het bodemtype op de naastgelegen gronden niet erg geschikt voor gewassen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zullen zijn vanuit dit aspect voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied globaal aangegeven middels een rode ster (Bron: risicokaart.nl).
Risicobronnen
Uit de inventarisatie van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen waarvan gevaarlijke situaties kunnen onstaan. De dichtsbijzijnde potentiële risicobron is gelegen op een afstand van circa 0,9 km ten noorden van het plangebied. Het betreft hier een overige risicobron. Zoals in figuur 4.3 te zien is, is het plangebied ver buiten de invloedssferen van deze risicobron gelegen. Hierdoor wordt geacht dat ten aanzien van deze risicobron geen nadelige effecten voor het plangebied kunnen onstaan als gevolg van een gevaarlijke situatie.
Een ander mogelijke risicobron is gelegen op een afstand van circa 1,30 km ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft hier een LPG-tankstation. Zoals in figuur 4.3 te zien is, is het plangebied ver buiten de invloedssferen van deze risicobron gelegen. Hierdoor wordt ook voor deze risicobron geacht dat er geen nadelige effecten voor het plangebied kunnen ontstaan als gevolg van een gevaarlijke situatie.
Verder bevindt zich op een afstand van circa 1,40 km ten zuiden van het plangebied een buisleiding van de Gasunie waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De locatie aan de Hoeverweg 2a ligt niet binnen de risicocontour. Hierdoor wordt ook voor deze risicobron geacht dat er geen nadelige effecten voor het plangebied kunnen onstaan als gevolg van een gevaarlijke situatie.
Tot slot is het plangebied gelegen binnen de 200 meter van een weg (N512). Dit wordt de groepsrisico zone genoemd. Wanneer een ontwikkeling binnen deze zone plaatsvindt, dan is een verantwoording van de groepsrisico noodzakelijk. In Nederland vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over wegen die tot het Basisnet behoren. Het basisnet maakt mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op een zo veilig mogelijke manier.
In figuur 4.4 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart ter plaatse van het plangebied waarop te zien is dat de N512 niet tot het Basisnet behoort. In de Regeling Basisnet wordt eveneens niet gesproken over N512. Derhalve kan worden gesteld dat er over de N512 geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Daarnaast is in 2019 een rapport opgesteld waarin realisatiecijfers omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg aan de risicoplafonds van het Basisnet zijn getoetst. Dit rapport is als bijlage 4 in dit wijzigingsplan opgenomen. De N512 wordt niet in het rapport benoemd. Derhalve kan wederom worden gesteld dat de N512 niet tot het Basisnet behoort en dus over de N512 geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarmee wordt geacht dat de verantwoording van de groepsrisico achterwege kan blijven.
Figuur 4.4: uitsnede risicokaart Nederland (Bron: risicokaart.nl).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Op 26 maart 2021 is advies gevraagd van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord met betrekking tot de bereikbaarheid van het plangebied, en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid binnen het plangebied bij een gevaarlijke situatie. Dit advies is als Bijlage 5 opgenomen in dit wijzigingsplan. Hieronder wordt het advies op de drie onderdelen beschreven.
Bereikbaarheid
Het plangebied is tweezijdig te bereiken voor de hulpdiensten.
Bestrijdbaarheid
Bij een koude BLEVE nabij het plangebied zullen de gebouwen in brand raken. De primaire waterwinning ontbreekt nabij het plangebied. Secundaire bluswatervoorziening in de vorm van open water is aanwezig. Dit betekent dat het langer duurt voordat er effectief kan worden geblust door de brandweer omdat het bluswater verder weg ligt en er meer handelingen moeten worden verricht voordat het bluswater gebruikt kan worden.
Zelfredzaamheid
Verwacht wordt dat de aanwezige personen vergelijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse samenleving. Voor personen buiten is het handelingsperspectief vluchten (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren). Voor personen binnen, dichtbij de bron (daar waar gebouwen ontbranden of instorten) is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Vluchten van de bron af betekent dat er, het achter het plangebied gelegen, weiland ingevlucht moet worden.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschapsbeleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Watertoetsproces
Op 24 november 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6 Watertoets. Door de beantwoording van de vragen is vastgesteld dat het plan geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor wordt de procedure 'geen waterschapsbelang' gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN en BPL in provinciale verordening).
Toetsing en conclusie
Op 8 januari 2021 is er een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling aan de Hoeverweg 2a Egmond aan den Hoef. Dit rapport is als Bijlage 7 in dit wijzigingsplan bjigevoegd.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’, en het opzettelijk ‘verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort tot Bijzonder Provinciaal Landschap, maar ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebied. Omdat de kernkwaliteiten van het Bijzonder Provinciaal Landschap niet aangetast worden, zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet strijdig met provinciaal beleid ten aanzien van Bijzonder Provinciaal Landschap. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van de quickscan niet uitgesloten worden. Een stikstofdepositieberekening is noodzakelijk om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen. In paragraaf 4.10.1 wordt daar nader op ingegaan.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermde grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rusten/of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en/of vernield als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, mogelijk licht aangetast, maar dit leidt niet tot wettelijke consequenties.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Ecologie', voor zover het aspect stikstof buiten beschouwing wordt geladen, geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan, mits er een broedvogelscan wordt uitgevoerd om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit de sluiten indien de voorgenomen activiteiten worden uitgevoerd tijdens de voorplantingsperiode.
Zoals in de voorgaande paragraaf is beschreven kan een negatief effect op Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen activiteiten op basis van de quickscan niet uitgesloten worden. Een stikstofdepositieberekening is noodzakelijk om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.
De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten.
De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. Dat betekent bijvoorbeeld dat nog steeds een natuurvergunning nodig kan zijn voor de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het verkeer op een aan te leggen weg of door een gebruik van een woning/bedrijfshal etc..
Op 8 juli 2021 is conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering een stikstofdepositieberekening gemaakt. Deze berekening is als Bijlage 8 in dit wijzigingsplan opgenomen.
Uit de berekening blijkt dat er NOx vrijkomt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Door uitvoering van de AERIUS berekening is echter aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In de gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van het gebruik van de nieuwe appartementen. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechteringvan de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Bergen heeft sinds het midden van de jaren negentig een actief energiebeleid gevoerd. In het Klimaatbeleids- en uitvoeringsplan van Bergen wordt uiteengezet welke ambities de gemeente heeft met betrekking tot klimaatbeleid, welke activiteiten zullen worden uitgevoerd om deze ambities te realiseren en wie welke taken uitvoert. Dit resulteert onder meer in voorlichting en communicatie over duurzaam bouwen aan bedrijven en binnen de gemeente. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied dient duurzaam bouwen gestimuleerd te worden.
De nieuw te realiseren appartementen worden aangesloten op het gasnetwerk, waardoor emissie zal plaatsvinden tijdens het verwarmen van de woningen of tijdens het koken en/of bij het verwarmen van tapwater in de appartementen. De overige functies worden echter niet aangesloten op het gasnetwerk. Er zal op de daken ter hoogte van deze functies zonnepanelen gerealiseerd worden om in benodigde energie te voorzien. De materiaalkeuze voor de appartementen worden nader bepaald, maar duurzame materialen hebben de voorkeur. De huidige woning aan de Hoeverweg 2a blijft ongewijzigd.
Geconcludeerd kan worden dat hiermee het aspect 'duurzaamheid' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Bergen (NH) streeft naar behoud in situ, oftewel op de plaats van aantreffen, van archeologische resten. Dit sluit aan op het Europese, Rijks- en Provinciale archeologiebeleid. De oppervlakte en diepte van de beoogde ingreep bepaalt of rekening moet worden gehouden met archeologie. Wie de vrijstellingsdrempel overschrijdt, dient een rapport in te dienen waarin de waarde van het terrein is bepaald. Onderstaande oppervlaktes en dieptes zijn gebasseerd op ervaringen in Noord-Holland, die onder meer door stadsarcheologen zijn verzameld. In de praktijk blijken dit werkbare grenzen te zijn. Daarom kiest de gemeente voor de volgende archeologieregimes:
Toets en conclusie
Volgens de beleidskaart 'Archeologische verwachtingen gemeente Bergen' wordt het plangebied aangemerkt tot de vierde categorie. Bij bodemverstorende ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Als gevolg van het plan zullen er geen bodemverstorende ingrepen plaatsvinden, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Hoeverweg 2a. Dit betreft een provinciale weg met twee rijstroken, buiten de bebouwde kom en kent een maximumsnelheidsregime van 80 km/u. Geacht wordt dat in de toekomstige situatie van het terrein het aantal verkeersbewegingen zal afnemen ten opzichte van het bestaande paardenpension.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'verkeer' levert geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
Parkeren
Voor recreatieve appartementen geldt op basis van de Nota Parkeernormen Bergen 2020 een parkeernorm van 0,8 parkeerplaats per appartement. Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de realisatie van 5 recreatieve appartementen. Dit komt neer op een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen.
In de huidige situatie bevindt zich binnen het plangebied een paardenpension waar 25 paarden kunnen worden gehouden. In de Nota Parkeernormen Bergen 2020 wordt een paardenpension niet expliciet benoemd. Wel wordt gesproken van een mange (paardenhouderij). Om die reden wordt er aangesloten op de kengetallen van een manege (paardenhouderij). Op basis van de Nota Parkeernormen 2020 geldt voor een manege (paardenhouderij) een parkeernorm van 0,5 per paardenbox. Aangezien in de huidige situatie het gaat om een paardenpension waar 25 paarden kunnen worden gehouden, bedraagt de parkeernorm 12,5 parkeerplaatsen.
Wanneer de huidige situatie van het terrein wordt vergeleken met de toekomstige situatie van het terrein, kan geconcludeerd worden dat de parkeernorm met 7,5 parkeerplaatsen afneemt. Dit betekent dat de behoefte aan parkeerplaatsen minder bedraagt in de toekomstige situatie.
Ondanks de afname aan parkeerbehoefte blijft als gevolg van de ontwikkeling genoeg gelegenheid om op het terrein te parkeren. Er worden immers 15 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Parkeren' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Recreatie - verblijfsrecreatie
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de herontwikkeling van het erf aan de Hoeverweg 2a in Egmond aan den Hoef. Het is de bedoeling dat aan het perceel de bestemming 'recreatie - verblijfsrecreatie' wordt toegekend, waarbij onderliggende functies worden toegestaan:
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Noord-Holland
Op basis van artikel 2 van het Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 8 mei 2012, nr. 2012-17090 tot vaststelling van het Besluit beperking vooroverleg ruimtelijke ordening 2012 is een limitatieve opsomming van ontwikkelingen opgenomen waarbij vooroverleg noodzakelijk is met de Provincie Noord-Holland bij het opstellen van een bestemmingsplan. Onderhavige ontwikkeling valt daar niet tussen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat vooroverleg niet noodzakelijk is.
Waterschap
Op 24 november 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap 'Hoogheemraadschap'. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 oktober 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is er een zienswijze van een omwonende binnengekomen met betrekking tot het aanmeren van boten binnen het plangebied. Deze zienswijze is echter ingetrokken nadat de initiatiefnemer heeft bevestigd dat botenverhuur kan worden geschrapt en niet met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.