direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Van Blaaderenweg 8
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Van Blaaderenweg 8 in Bergen bevindt zich een onbebouwd perceel in het bestaande bebouwingslint van de Van Blaaderenweg. Omdat het perceel al vele jaren braak ligt, is initiatiefnemer voornemens er een nieuwe duurzame functie aan te geven. Het is de bedoeling om op het betreffende perceel een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Daarmee kan bovendien gekomen worden tot een goede (stedenbouwkundige) afronding van de hoek Van Blaaderenweg / Jan Apeldoornweg.

De gemeente Bergen heeft bij brief van 6 augustus 2020 laten weten positief te staan tegenover het initiatief. In 1996 is eerder ingestemd met het realiseren van een vrijstaande woning op het betreffende perceel.

In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Tuin'. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Binnen de geldende bestemming 'Tuin' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden de bestemming kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen-2' ten behoeve van het projecteren van nieuwe bouwvlakken met de bestemming 'Wonen-2'. Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt middels onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van de wijzigingsprocedure om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Van Blaaderenweg 8 in Bergen. Het braakliggende perceel maakt onderdeel uit van het bebouwingslint van de Van Blaaderenweg en ligt op de hoek van de Van Blaaderenweg en de Jan Apeldoornweg. Ook de doorgaande weg op enige afstand ten noorden van het plangebied staat bekend als de Van Blaaderenweg. Dit betreft een belangrijke doorgaande weg door de kern Bergen.

Het plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van de kern Bergen binnen de bebouwde kom. De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de woonfunctie. Voor het bedrijventerrein van de Gebroeders Min BV aan de Jan Apeldoornweg 4 is in 2016 een bestemmingsplan vastgesteld waarmee de transformatie naar een woonfunctie ten behoeve van maximaal 17 woningen mogelijk is gemaakt. Enkel ten zuidoosten van het plangebied is aan de Van Blaaderenweg 10A nog een kleinschalige bedrijfsmatige functie aanwezig.

Het plangebied aan de Van Blaaderenweg 8 is kadastraal bekend als gemeente Bergen (NH), sectie C, nummer 3278 met een oppervlakte van circa 420 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid' dat op 24 maart 2009 door de gemeenteraad van Bergen is vastgesteld. Conform dit geldende bestemmingsplan kent het volledige plangebied de bestemming 'Tuin'. Het beoogde initiatief waarmee een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt, past derhalve niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Binnen de geldende bestemming 'Tuin' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt om aan voorliggend initiatief medewerking te verlenen.

Op het plangebied is tevens het facetbestemmingsplan 'Parkeren' van toepassing. Dit facetbestemmingsplan is op 31 mei 2018 door de gemeenteraad van Bergen vastgesteld. Met dit facetbestemmingsplan zijn aanvullend regels opgenomen ten aanzien van de onderwerpen 'parkeren' en 'laden en lossen'. De parkeerregeling is opgenomen in dit wijzigingsplan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 20, lid 10 van het geldende bestemmingsplan luidt als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0002.png" Artikel 20, lid 10 van het geldende bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid'

Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:

  • a. Met voorliggend initiatief wordt een bouwvlak opgenomen van maximaal 15 meter breed en ruim 8 meter diep.
  • b. De afstand van het bouwvlak Van Blaaderenweg 8 tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.
  • c. De nieuwe vrijstaande woning is met de voorzijde op de Van Blaaderenweg georiënteerd. Het nieuwe bouwvlak volgt aan deze zijde de verspringende voorgevelrooilijn van de Van Blaaderenweg. De afstand tot de Jan Apeldoornweg is mede gebaseerd op de bestaande bouwvlakken aan de Jan Apeldoornweg. Door het nieuwe bouwvlak in het zuidoostelijk deel van het plangebied te situeren, wordt aan de noordwestzijde van het perceel voldoende afstand behouden tot de hoek Van Blaaderenweg / Jan Apeldoornweg. Gelet op het voorgaande is de afstand tussen het nieuwe bouwvlak en de aangrenzende wegen voldoende afgestemd op de afstand van de omliggende bouwvlakken tot aangrenzende wegen.
  • d. Het bebouwingsbeeld van de Van Blaaderenweg bestaat uit veel projectmatige jaren zeventig woningen van één laag met flauw zadeldak van tussen de 30 en 45 graden. De materialisering van deze woningen bestaat (in ieder geval de plint) uit baksteen, houten geveldelen en matte, donkere dakpannen. Er is een ritme zichtbaar van dwarskappen en enkele langskappen. Een nieuwe vrijstaande woning bestaande uit één bouwlaag met samengestelde kap past hiertussen. Het voorgestelde bouwvlak komt qua omvang en situering overeen met die van bestaande vrijstaande woningen in de omgeving.
  • e. Niet van toepassing.
  • f. Het mogelijk maken van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken op een onbebouwd perceel in bestaand woongebied, is een passende ontwikkeling. Het betreft een resperceel tussen bestaande (woon)bebouwing met een voldoende oppervlakte, waardoor de gewenste invulling met een vrijstaande woning voor de hand ligt. De ontwikkeling is stedenbouwkundig verantwoord en leidt tot een goede (stedenbouwkundige) afronding van de hoek Van Blaaderenweg / Jan Apeldoornweg.
  • g. In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat het initiatief niet leidt tot milieuhygiënische belemmeringen.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0003.png" Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid'

1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan 'Van Blaaderenweg 8' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. Daarnaast is in dit hoofdstuk een stedenbouwkundige verantwoording opgenomen;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied betreft het onbebouwde perceel aan de Van Blaaderenweg 8 in Bergen. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie C, nummer 3278 met een oppervlakte van circa 420 m2.

Het perceel ligt al vele jaren braak en betreft een restperceel zonder duurzame functie. Er is sprake van een 'gat' in de bebouwingsstructuur. Dat het plangebied op een moment gebruikt gaat worden voor woningbouw ligt dan ook in de lijn der verwachting.

In het verleden bestonden er ook bouwmogelijkheden op het perceel. In het bestemmingsplan 'Weg over de trambaan met Dorpsplein' uit 1957 stonden voor het oorspronkelijke terrein een aantal bouwmogelijkheden gegeven. Daarnaast is in 1996 opnieuw ingestemd met het realiseren van een vrijstaande woning op het betreffende perceel. Omdat de bouwmogelijkheden nooit daadwerkelijk zijn verwezenlijkt, kent het perceel nu de bestemming 'Tuin' overeenkomstig het bestaande gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0004.png" Aanzicht plangebied vanaf de Van Blaaderenweg

2.1.2 Omgeving

Voor het analyseren en beschrijven van het bebouwingspatroon van de omgeving wordt in hoofdlijnen aangesloten bij de gebiedsindeling van de welstandsnota en het bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid. Het onderhavige plangebied ligt in het gebied 'oostelijke uitbreiding' en in het gebied 'lintbebouwing'.

Oostelijke uitbreiding

Het plangebied ligt grotendeels in het woongebied 'oostelijke uitbreiding', zoals genoemd in het bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid'. Dit woongebied is planmatig van opzet met gevarieerde bebouwing, gebouwd in de jaren '70, '80 en '90 en een klein gedeelte is recentelijk toegevoegd. Het woongebied is hoofdzakelijk samengesteld uit verschillende buurtjes, vaak ruim van opzet, en heeft een heldere, ruimtelijke structuur van woonstraten, woonerven en woonpaden. Deze structuur wordt ondersteund door de plaatsing van de woonbebouwing. De woningen staan dicht op elkaar en op enige afstand van de weg. De afzonderlijke woonblokken staan in ieder geval in een strakke rooilijn. Opvallend element binnen de wijk is het stratenpatroon zonder trottoirs. Verder valt het groene karakter op.

De woningtypen variëren: er staan rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, bungalows, gestapelde woningen en vrijstaande woningen. De woningen staan overwegend met hun lengterichting langs de straat, met de entree op de straat gericht. De kapvorm en kaprichting van de woningen varieert echter wel, zowel langskappen als dwarskappen komen voor.

De gebouwen hebben een standaard detaillering met eenvoudig materiaalgebruik. De oorspronkelijke materialen zijn hoofdzakelijk hout, steen en pannen. Naast de meer traditionele, gebiedseigen materialen worden nu ook materialen als kunststof en trespa toegepast. Dit gebeurt echter zorgvuldig en netjes. Wanneer gebruik wordt gemaakt van kleur zijn aarde tinten voor het metstelwerk, groen, bruin en wit voor de deuren, kozijnen en daklijsten en rood en zwart voor de dakpannen de meest toegepaste kleuren. Het welstandstoezicht moet er aan bijdragen dat de basiskwaliteit van het gebied behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0005.png" Oostelijke uitbreiding met aanduiding plangebied

Lintbebouwing

De straten waar het plangebied aan grenst, te weten de Van Blaaderenweg en de Jan Apeldoornweg, liggen in het deelgebied lintbebouwing. De lintbebouwing bevindt zich langs de belangrijkste in- en uitvalswegen van Bergen, zoals de Van Blaaderenweg. De lintbebouwing verbond Bergen van oudsher met de buitenwereld. De lintbebouwing kenmerkt zich door één- en tweezijdige bebouwingslinten in een open bebouwingspatroon. De architectuur is van alle tijden en bezit verschillende kwaliteiten. De woningen hebben een verspringende rooilijn en de verschillende typen van bebouwing geven de linten een gevarieerd beeld.

De meeste woningen zijn vrijstaand, maar er staan ook twee-onder-een-kapwoningen. De bebouwing bestaat uit één of twee lagen met een kap en staat in het algemeen op enige afstand van elkaar en van de weg. De kwaliteit van de linten wordt voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit van de openbare ruimte en de plaatsing van bebouwing ten opzichte van de openbare ruimte. De bebouwing is mede bepalend voor die kwaliteit.

De oudere bebouwing heeft een zorgvuldige en fijne detaillering. De nieuwere bebouwing heeft een sobere en grove detaillering. Het materiaal bestaat uit steen voor de gevels, hout voor de kozijnen en deuren en pannen voor de daken. Wanneer gebruik wordt gemaakt van kleur zijn aarde tinten en wit voor de gevels en rood en zwart voor de pannen de meest geëigende kleuren. Voor de deuren en kozijnen is een palet aan kleuren gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0006.png" Lintbebouwing met aanduiding plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is het mogelijk om op het perceel Van Blaaderenweg 8 een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren. Initiatiefnemer heeft in samenspraak met stedenbouw en welstand een indicatief ontwerp gemaakt die op hoofdlijnen akkoord is bevonden.

Het voorlopig ontwerp gaat uit van een vrijstaande woning op het zuidoostelijk deel van het perceel. De woning is met de voorzijde georiënteerd op de Van Blaaderenweg. De achterzijde van het hoofdgebouw ligt, op een afstand van 3 meter, parallel aan de erfgrens met de Jan Apeldoornweg 14. Verder is de woning alzijdig vormgegeven waardoor er ook sprake is van een representatief beeld richting de Jan Apeldoornweg. De woning bestaat uit één bouwlaag met een samengestelde rieten kap. De goothoogte bedraagt circa 3 meter en de bouwhoogte circa 8 meter.

De diepte van het hoofdgebouw bedraagt ruim 8 meter en de breedte circa 15 meter. Deze breedte houdt enerzijds verband met de specifieke, langwerpige, vorm van het perceel. Anderzijds is de stalling zoals opgenomen in het voorlopig ontwerp, planologisch gezien onderdeel van het hoofdgebouw. Daarbij is van belang dat de stalling architectonisch niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarnaast, gezien de bouwhoogte, niet kan worden aangemerkt als aanbouw dan wel aangebouwd bijgebouw.

De ontsluiting vindt plaats op de Van Blaaderenweg aan de zijde van Van Blaaderenweg 10. In de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien.

Onderstaand is het vooraanzicht van de indicatieve vrijstaande woning, een plattegrond van de begane grond, alsmede een situatietekening opgenomen.

Met dit wijzigingsplan wordt een bouwvlak voor één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken toegevoegd. Omdat het gaat om een wijzigingsplan zijn de kaders van de bestemming 'Wonen-2' uit het bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid' van toepassing. Het bouwvlak kent een breedte van circa 15 meter en een diepte van ruim 8 meter. Voor wat betreft de maximale goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij het maximum dat ook geldt voor andere vrijstaande woningen in de directe omgeving (respectievelijk 4 meter en 10 meter). Dit geldt ook voor de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw (120 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0007.png" Vooraanzicht indicatieve vrijstaande woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0008.png" Plattegrond begane grond indicatieve vrijstaande woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0009.png" Situatietekening indicatieve vrijstaande woning

2.3 Stedenbouwkundige verantwoording

Met het voorgenomen initiatief zal een nieuwe vrijstaande woning worden gebouwd en zal de bouwmassa toenemen. Een en ander dient stedenbouwkundig te worden verantwoord te worden.

De indicatieve verkavelingsopzet is mede gebaseerd op de stedenbouwkundige analyse van de directe omgeving in paragraaf 2.1.2. Het bebouwingsbeeld van de Van Blaaderenweg bestaat uit veel projectmatige jaren zeventig woningen van één laag met flauw zadeldak van tussen de 30 en 45 graden. De materialisering van deze woningen bestaat (in ieder geval de plint) uit baksteen, houten geveldelen en matte, donkere dakpannen. Er is een ritme zichtbaar van dwarskappen en enkele langskappen. Een nieuwe vrijstaande woning bestaande uit één bouwlaag met samengestelde kap past hiertussen. Het voorgestelde bouwvlak komt qua omvang en situering overeen met die van bestaande vrijstaande woningen in de omgeving.

Daarnaast is van belang dat de nieuwe vrijstaande woning is georiënteerd op de Van Blaaderenweg en aan deze zijde de verspringende voorgevelrooilijn van de Van Blaaderenweg volgt. In die zin is de nieuwe vrijstaande woning dan ook passend en gaat deze op in het bestaande bebouwingslint. Een vrijstaande woning op een kavel van circa 420 m2 sluit goed aan bij het bebouwingskarakter, zoals dat in dit gebied aanwezig is. Door een representatieve vrijstaande woning op het kavel te realiseren, zal er een opwaardering plaatsvinden ten opzichte van de huidge situatie en zal het perceel volwaardig onderdeel worden van het bebouwingslint. Het plangebied vormt momenteel geen waardevol doorzicht, waardoor de nieuwbouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare verdichting. Door het nieuwe bouwvlak in het zuidoostelijk deel van het plangebied te situeren, wordt aan de noordwestzijde van het perceel voldoende afstand behouden tot de hoek Van Blaaderenweg / Jan Apeldoornweg. De ontwikkeling leidt bovendien tot een goede (stedenbouwkundige) afronding van de hoek Van Blaaderenweg / Jan Apeldoornweg.

In het geldende bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid' wordt verder als uitgangspunt gehanteerd dat de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen minimaal 3 meter bedraagt. Dit in verband met het waarborgen van de open ruimten tussen de hoofdgebouwen. In dit geval is het bouwvlak op ruim 3 meter van het naastgelegen perceel Van Blaaderenweg 10 gesitueerd, waardoor de open ruimte is gewaarborgd. Ook de afstand tot de erfgrens met de Jan Apeldoornweg 14 bedraagt 3 meter. Een ander uitgangspunt is dat een bouwvlak maximaal 15 meter en 15 meter breed mag zijn. Door een bouwvlak op te nemen van circa 15 meter breed en ruim 8 meter diep wordt hieraan voldaan.

Tot slot wordt ten behoeve van het (stedenbouwkundig) beeld de voortuin en deel van de zijtuin grenzend aan openbaar gebied bestemd als 'Tuin'. Een en ander in overeenstemming met de uitgangspunten en regeling, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid'.

Gelet op het bovenstaande is de nieuwbouw stedenbouwkundig verantwoord en passend in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van één vrijstaande woning in de bebouwde kom van Bergen niet relevant.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De verplichte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft het mogelijk maken van één vrijstaande woning.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland vastgesteld. De visie heeft de titel 'Omgevingsvisie NH20150 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid'. In de visie zijn acht hoofdthema's van trends en ontwikkeling, met hun kernopgaven geformuleerd. Dit zijn de volgende:

  • Klimaatverandering bedreigt onze samenleving
  • Bodem, water en luchtkwaliteit
  • Biodiversiteit
  • Economische transitie
  • Energietransitie
  • Mobiliteit
  • Verstedelijking
  • Landschap

De thema's bieden een referentie om te bepalen welke onderwerpen en opgaven terug moeten komen in de omgevingsvisie.

Een relevant thema voor de ontwikkeling is verstedelijking. Er bestaat de ambitie dat woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden en dorpen wordt gepland. Duurzaamheid is hierbij een uitgangspunt. De ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning binnen het bestaand stedelijk gebied. Tevens zorgt de ontwikkeling voor het toevoegen van een woning in een gebied waar een tekort aan woningen is. Dit dient regionaal te worden afgestemd. Dit wordt toegelicht in paragraaf 3.3.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 16 november 2020 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.

Uit de kaarten bij de Omgevingsverordening blijkt dat de planlocatie valt binnen de begrenzing van regels die gelden voor 'Bodemsanering'. Dit heeft betrekking op grote delen van het Noord-Hollands grondgebied. Voor de onderhavige ontwikkeling wordt in paragraaf 4.2 het aspect 'bodem' nader toegelicht.

Afdeling 6.1 van de Omgevingsverordening gaat in op stedelijke functies. Er worden met name regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze regels zijn derhalve niet van toepassing op onderhavig initiatief.

Artikel 6.3 stelt regels ten aanzien van alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het hele provinciale grondgebied. Lid 1 bepaalt dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In paragraaf 3.3 wordt nader toegelicht dat dit het geval is.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan maakt het mogelijk om op de locatie Van Blaaderenweg 8 in Bergen één vrijstaande woning te realiseren. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Bergen. Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland. In de volgende paragraaf wordt toegelicht dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio Alkmaar: Woonvisie 2013-2020

De regionale woonvisie is vastgesteld door acht gemeenten (Alkmaar, ergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer). De gemeenteraad van Bergen heeft de visie vastgesteld op 27 juni 2013.

De woonvisie geeft invulling aan de regionale en lokale woningbouwprogramma's, geeft richting aan regionale ontwikkelingen en signaleert kansen en bedreigingen op de woningmarkt. Er zal naar verwachting tot 2040 een groei zijn in het aantal huishoudens in de regio. Het aandeel gezinnen in de gemeente Bergen zal min of meer gelijk blijven, wat een relatie heeft met de nieuwbouwplannen van de gemeente.

Volgens de visie is er te weinig gebouwd, wat komt door inkrimpende behoeftes en mogelijkheden van ontwikkelende partijen. Daarnaast wordt duurzaamheid als aandachtspunt genoemd. De gemeente wil graag bestaande voorraad transformeren tot een zo duurzaam mogelijke woning.

De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het gestelde in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013- 2020. Door haar beperkte omvang (1 woning binnen het bestaand stedelijk gebied) heeft het plan een zeer beperkte invloed op de regionale ontwikkelingen op het gebied van wonen. Het toevoegen van één vrijstaande woning draagt bij aan de woningvoorraad in de regio Alkmaar waar een groot woningtekort bestaat.

3.3.2 Regionaal Actie Programma regio Alkmaar

De provincie Noord-Holland wil eraan bijdragen dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Daartoe heeft zij het instrument Regionale Actieprogramma’s Wonen (RAP) ontwikkeld. Hierin maken regio’s en provincie afspraken over de gewenste woningbouwproductie, passend bij de vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin.

Het Regionaal Actie Programma is op 6 juni 2017 tot stand gekomen met de betrokkenheid van de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar (in casu de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, GraftDe Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer). In het RAP is aangegeven dat voor de nieuwbouwprogrammering de actuele provinciale prognose voor demografie en woningbouw en andere recente prognoses worden gehanteerd. Uitgangspunt is daarbij dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. Bij de prognose wordt een bandbreedte gehanteerd waarbij afwijkingen zowel aan de bovenkant als de onderkant mogelijk zijn. Met de harde plancapaciteit wordt de actuele uitbreidingsbehoefte niet geheel ingevuld.

De extra vrijstaande woning die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van het aantal woningen dat met een directe bouwtitel kan worden gerealiseerd, is passend binnen de aanwezige behoefte. Verder is bij de vaststelling van het RAP onder meer bepaald dat de kwantitatieve overcapaciteit van de gemeente Bergen wordt geaccepteerd aangezien het uitgangspunt is dat de gemeente Bergen niet alleen bouwt voor de eigen inwoners, maar ook voor de regio.

3.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie 2015 - 2020

Op 28 januari 2016 is de lokale woonvisie 'Wonen in de gemeente Bergen 2015-2020' vastgesteld, met daarin de volgende visie:

"De gemeente Bergen streeft naar een kwalitatief goed en gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag van haar huidige en toekomstige inwoners. Wij streven er naar dat verschillende doelgroepen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en een wooncarrière kunnen maken binnen de gemeente. Hierbij zijn de demografische ontwikkelingen een gegeven."

De gemeente schetst in de visie de gewenste ontwikkeling van het wonen tot 2020. De gemeente heeft voor de periode tot 2020 de onderstaande beleidsdoelen geformuleerd:

  • Het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod (geschiktheid, kwaliteit en duurzaamheid);
  • Het realiseren van een gedifferentieerd woningaanbod;
  • Het vergroten van de betaalbaarheid;
  • Het huisvesten van de huidige en toekomstige inwoners (doelgroepen);
  • Flexibiliteit en maatwerk.

Bij nieuwbouw zet de gemeente Bergen in op zoveel mogelijk levensloopgeschikte woningen. Het gaat dan om het realiseren van nultredenwoningen. Herstructurering en inbreiding zijn volgens de ladder voor duurzame verstedelijking de voor de hand liggende opties voor nieuwbouw. De gemeente staat verder open voor particuliere initiatieven, die, waar deze bijdragen aan de in deze woonvisie gestelde beleidsdoelen, zo mogelijk gefaciliteerd worden. Onder woningzoekenden bestaat een voorkeur voor vrijstaande koopwoningen.

In voorliggende situatie is er sprake van het mogelijk maken van één extra vrijstaande woning op een inbreidingslocatie. Gezien de huidige woningbehoefte wordt er niet voor de leegstand gebouwd en is het initiatief bovendien passend binnen het gemeentelijk beleid gericht op inbreiding. Geconcludeerd wordt dat het initiatief passend is binnen het beleid zoals geformuleerd in de woonvisie.

3.4.2 Welstandsnota Bergen (2004)

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Bergen heeft de gemeenteraad een welstandsnota vastgesteld. In deze nota zijn de criteria beschreven die ten grondslag liggen aan de welstandsbeoordeling bij het beoordelen van bouwplannen. In de nota komen, na een hoofdstuk over het ruimtelijke welstandsbeleid in Bergen, de welstandscriteria aan de orde. De vooroorlogse monumentale uitbreidingen van Bergen, de dorpskern en de lintbebouwing, hebben een bijzonder welstandsniveau toegekend gekregen. In deze gebieden moet de ruimtelijke samenhang worden gehandhaafd, hersteld of zelfs versterkt. Het welstandstoezicht dient een bijdrage te leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het plangebied heeft ook een bijzonder welstandsniveau toegekend gekregen.

Het voorlopig ontwerp is reeds voorgelegd aan de welstandscommissie en op hoofdlijnen akkoord bevonden. Daarmee wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Het uiteindelijke ontwerp zal (wederom) worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Daarbij zal de welstandsnota als toetsingskader gehanteerd worden.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens verstoring van natuurgebieden als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voorgaande conclusie wordt bevestigd in de Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening NH2020 die door Ecoresult is uitgevoerd (Bijlage 1). Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.

Op basis van de afstand tot het Natuurnetwerk Nederland en ecologische verbindingszones tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Op basis van de afstand van het weidevogelkerngebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

Tot slot bevindt het plangebied zich binnen de bebouwde kom van Bergen. In dit geval wordt de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet overtreden.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit wijzigingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling zowel in de gebruiks- als bouwfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. De stikstofdepositieberekening is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

4.1.3 Soortenbescherming

Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening NH2020

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in februari 2021 een Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening NH2020 uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de Quick scan blijkt dat:

  • Het plangebied is ongeschikt als voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaats van boom- en gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde nesten. Bebouwing is afwezig, de omliggende bebouwing bevindt zich buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden en in de bomen in en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen holten en grote boomnesten aanwezig. Van essentieel functioneel leefgebied is in het plangebied eveneens geen sprake, in de omgeving zijn ruim voldoende alternatieven voorhanden. Nader (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
  • Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied
  • van Habitatrichtlijnsoorten. Nader onderzoek of aanvullende maatregelen zijn niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd.
  • Het plangebied is geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord- Holland een vrijstelling geldt, zoals algemene (spits)muizen, egel, gewone pad en bruine kikker. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht en is in Noord-Holland de meldplicht van kracht voor deze soorten.
4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Er wordt rekening gehouden met de in de quick scan genoemde aanbevelingen en (voorzorgs)maatregelen. Voor het overige zal de zorgplicht in acht worden genomen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar een woonfunctie. Er zal dan ook een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. HB Adviesbureau heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Van Blaaderenweg 8 (Bijlage 3).

4.2.2 Onderzoek / beoordeling

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd in februari en maart 2021, naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Grond

  • de bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK (bodemkwaliteitsklasse Wonen);
  • de ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters (bodemkwaliteitsklasse Landbouw en natuur);
  • de grond is niet verontreinigd met PFAS.

Grondwater

  • het grondwater is matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met barium en cadmium. Het grondwater is herbemonsterd en geanalyseerd op zink. Bij de herbemonstering van het grondwater is deze matige verontreiniging bevestigd en is er naar verwachting geen (significante) sterke verontreiniging met zink aanwezig.

Veiligheid

  • indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de grond is de milieuhygiënische veiligheidsklasse Basishygiëne van toepassing.

Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden op de locatie.

Aanbevolen wordt om de rapportage aan alle betrokken partijen te overleggen en tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden alert te zijn op afwijkende bodemlagen.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel. De aanbevelingen uit het onderzoek worden in acht genomen.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied is geen rijks- of gemeentelijk monument aanwezig. Daarnaast is er binnen het plangebied geen sprake van beeldbepalende of karakteristieke bebouwing. Dit geldt ook voor de directe omgeving. De lintbebouwing aan de Van Blaaderenweg en de Jan Apeldoornweg kan wel worden gekarakteriseerd als een cultuurhistorisch waardevolle structuur. De beoogde nieuwe vrijstaande woning zal zich in het bestaande bebouwingslint voegen. Stedenbouwkundig gezien past de woning in de bestaande structuur.

Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart van Bergen gelegen in een gebied waar bij bodem verstorende ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm nader onderzoek nodig is. Omdat de bodemingrepen bij dit initiatief de onderzoeksgrens van 500 m2 niet overstijgen, is geen archeologisch onderzoek nodig. De archeologische waarden worden beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' die volgt uit het archeologisch beleid van de gemeente Bergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0010.png" Uitsnede Archeologische Beleidskaart Bergen met aanduiding plangebied

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar wordt de onderzoeksgrens van 500 m2 niet overschreden. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor onderhavige ontwikkeling. De archeologische waarden worden beschermd door een dubbelbestemming op te nemen in dit wijzigingsplan. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

Het mogelijk maken van één vrijstaande woning kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Om deze conclusie te verifiëren is onderstaande berekening uitgevoerd. In paragraaf 4.5 wordt vastgesteld dat het aantal verkeersbewegingen met voorliggend plan, als gevolg van de realisatie van één vrijstaande woning, met maximaal 8 motorvoertuigen per etmaal zal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden, heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl). De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen in de NIBM-tool leidt tot de conclusie dat het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-C001_0011.png"

Rekenresultaat NIBM-tool (bron: http://www.infomil.nl)

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.

4.5.1 Parkeren

Op basis van de Nota Parkeernormen 2020 Bergen kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Voor een vrijstaand koophuis geldt in het gebied 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte. In de regels van dit wijzigingsplan is geborgd dat wordt voldaan aan de geldende parkeernorm. Hiertoe is de regeling uit het facetbestemmingsplan 'Parkeren' in dit wijzigingsplan geïntegreerd.

4.5.2 Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt rechtstreeks op de Van Blaaderenweg plaats. Het betreft een nieuwe uitweg waarvoor een omgevingsvergunning zal worden aangevraagd (activiteit 'uitrit aanleggen of veranderen'). Het perceel biedt voldoende mogelijkheden om de eisen voor een dergelijke omgevingsvergunning te voldoen.

De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen vrijstaande woning is te bepalen aan de hand van de kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Voor een vrijstaande koopwoning in matig stedelijk gebied (waar de kern Bergen onder valt conform de Nota Parkeernormen 2020 Bergen) en in rest bebouwde kom, dient rekening te worden gehouden met maximaal 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet op dit beperkte aantal extra verkeersbewegingen heeft de bestemmingswijziging een gering en verantwoord effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van één vrijstaande woning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein.

Normstelling

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de locatie Van Blaaderenweg 8 geldt, als stedelijk gebied, een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Beleidsregels gemeente Bergen

De gemeente Bergen heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van hogere waarden. Deze beleidsregels zijn vastgelegd in “MRA beleidsnotitie procedure hogere grenswaarden, vastgesteld d.d. 7 juni 2012’’.

In de beleidsregels zijn, kort samengevat, de volgende aspecten opgenomen die van belang zijn voor de realisatie van de nieuwe woning:

  • Er zijn ontheffingscriteria opgenomen op basis waarvan hogere waarden verleend kunnen worden. Ontheffing kan verleend worden als tenminste aan één van de hierna genoemde criteria wordt voldaan; De nieuwe woning:
    • 1. wordt in de omgeving van een station of halte gesitueerd;
    • 2. wordt verspreid gesitueerd, buiten de bebouwde kom;
    • 3. is ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
    • 4. wordt ter plaatse gesitueerd, ter vervanging van bestaande bebouwing;
    • 5. wordt in een stads- of dorpsvernieuwingsplan opgenomen;
    • 6. heeft door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie voor andere woningen - in aantal tenminste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend - of voor andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen;
    • 7. wordt gerealiseerd waardoor er sprake is van het opvullen van een open ruimte tussen bestaande bebouwing.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Van Blaaderenweg en Bergerweg / Koninginneweg (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling wordt planologisch gezien een nieuwe geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.

Zoals in het voorgaande aangegeven geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/uurgebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. De Jan Apeldoornweg en de Van Blaaderenweg (parallelweg) zijn relevante 30 km/u-wegen. Verder is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt. Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs (Bijlage 4). De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Gezoneerde wegen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal:

  • 56 dB vanwege het verkeer op de Van Blaaderenweg;
  • 47 dB vanwege het verkeer op de Bergerweg.

Gelet op het voorgaande blijkt uit het onderzoek dat alleen de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Van Blaaderenweg, hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale te ontheffen waarde van 63 dB. Vanwege het verkeer op de Bergerweg/Koninginneweg zal de geluidbelasting op de nieuwe woning lager zijn dan de voorkeurswaarde. Ook wordt opgemerkt dat met de huidig bekende woningindeling, er voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente Bergen stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. Er zijn meerdere verblijfsruimten en een buitenruimte die gesitueerd worden aan de geluidluwe zijde.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woning te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Maatregelen buiten het plangebied zijn eveneens niet reëel vanuit stedenbouwkundig oogpunt dan wel vanuit effectiviteit of kosten.

Om de woning te kunnen realiseren zal er een hogere waarde tot 56 dB moeten worden vastgesteld ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Van Blaaderenweg.

Niet-gezoneerde wegen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal:

  • 48 dB vanwege het verkeer op de Jan Apeldoornweg;
  • 48 dB vanwege het verkeer op de Van Blaaderenweg (parallelweg).

Vanwege het verkeer op de 30 km/uur-wegen zal de geluidbelasting lager of gelijk zijn aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de 30 km-wegen aanvaardbaar is. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, hoeft en kan voor de geluidbelasting van deze wegen geen hogere waarde worden verleend.

In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur wegen. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting.

Cumulatie geluid en Bouwbesluit

Om te voldoen aan de eisen uit Bouwbesluit 2012, moet een voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) van de gevels worden bereikt. Bij het ontwerp van nieuwe woningen moet hier rekening mee worden gehouden. In Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructies van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten in nieuw te bouwen woningen.

Volgens Bouwbesluit 2012 hoeft bij de bepaling van de geluidwering van de gevels, alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Bij de bepaling van een vereiste waarde van de geluidwering mag de aftrek, volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder, niet in rekening worden gebracht en moet worden uitgegaan van alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. In de voorliggende situatie hoeft dus rekening te worden gehouden met de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Van Blaaderenweg (v=50 km/u).

Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante wegen (inclusief Bergerweg/ Koninginneweg, Jan Apeldoornweg en de Van Blaaderenweg (v=30 km/u)). De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 62 dB.

4.6.3 Conclusie

Om de woning te kunnen realiseren moet de gemeente Bergen hogere waarden tot 56 dB vanwege het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster. Als ontheffingscriterium geldt dat er sprake is van het opvullen van een open ruimte tussen bestaande bebouwing. Met de huidig bekende woningindeling wordt er voldaan aan alle voorwaarden, die de gemeente Bergen stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. Er zijn meerdere verblijfsruimten en een buitenruimte die gesitueerd worden aan de geluidluwe zijde.

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat er een procedure hogere grenswaarde is doorlopen voor de nieuw te bouwen woning.

Omdat de gecumuleerde geluidbelasting meer bedraagt dan 53 dB, zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning een aanvullend onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevel worden uitgevoerd. Hiermee zal worden aangetoond dat voldaan wordt aan de eisen uit het bouwbesluit (maximaal 33 dB binnenwaarde).

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich in hoofdzaak laat karakteriseren als woongebied. De bedrijfsmatige functie op het bedrijventerrein van de Gebroeders Min BV aan de Jan Apeldoornweg 4 is in 2016 verdwenen en is (planologisch) getransformeerd naar een woonfunctie. Gelet op deze ligging is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Binnen het plangebied wordt enkel de ontwikkeling van één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt omgeven door woongebied zodat ter plaatse van de beoogde vrijstaande woning geen rekening hoeft te worden gehouden met milieuhinder van bedrijven. Er dient enkel rekening te worden gehouden met de bedrijfsbestemming voor lichte bedrijvigheid direct ten zuiden van de Van Blaaderenweg 10. Ter plaats zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 mogelijk. In de huidige situatie is ter plaatse een openbaar cursuscentrum gevestigd.

De ontsluiting van de bedrijfsbestemming grenst aan het plangebied. De afstand van het bedrijfsgebouw tot de beoogde vrijstaande woning bedraagt circa 20 meter. Bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 zijn doorgaans direct naast woningen toegestaan vanwege de geringe kans op milieuhinder. In dit geval geldt dat het bedrijf al rekening moet houden met bestaande woningen die eveneens op korte afstand zijn gelegen zodat het bedrijf niet verder wordt beperkt. Verder is van belang dat uit de omgevingsdialoog is gebleken dat de betreffende bedrijfsfunctie op de Van Blaaderenweg 10A binnen afzienbare tijd zal worden beëindigd en komen te vervallen.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt het mogelijk maken van één vrijstaande woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele wegen waarover lokaal vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Oosterweg wordt incidenteel gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen voor de bevoorrading van tankstation Van der Bosch op de hoek van de Kogendijk/Achterweg. Ook over de Van Blaaderenweg kan incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen is dusdanig gering en dusdanig incidenteel dat de PR contour niet buiten de weg is gelegen en het invloedsgebied niet ter zake doet. Daarnaast grenst het plangebied niet direct aan deze wegen waardoor eventuele risico's worden verkleind. De aanwezigheid van de wegen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 5). Daaruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. De volgende onderwerpen zijn in ieder geval van belang:

Watercompensatie

Onderhavig initiatief leidt slechts in zeer beperkte mate tot een toename van verharding (circa 200 m2). Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie, hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit en riolering

Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Dit betekent dat het Hoogheemraadschap voor deze ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Tot slot adviseert het Hoogheemraadschap met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen. Bij de verdere uitwerking wordt rekening gehouden met de adviezen van het Hoogheemraadschap.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het initiatief ziet op het omzetten van een bestaande tuinfunctie op het perceel Van Blaaderenweg 8 naar een woonfunctie. Op de voorheen onbebouwde gronden wordt de mogelijkheid gecreëerd om één vrijstaande woning te realiseren. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten.Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen ontwikkeling.

Plaats van het project

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Bergen in een bestaand woongebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 1 kilometer afstand. De voorgenomen ontwikkeling leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied en ligging te midden van bestaande woningen.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaamheid

De gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo hebben op het gebied een gezamenlijke ambitie vastgelegd. Samen trekken zij op om de doelstellingen te behalen. In 'Ambities programma klimaat BUCH-gemeenten' zijn alle opgaven op een rij gezet. Het programma heeft 5 pijlers:

  • energietransitie;
  • duurzame mobiliteit;
  • circulaire economie;
  • klimaatadaptatie en;
  • duurzame bedrijfsvoering.

Onderhavige nieuwbouw ter plaatse van de Van Blaaderenweg 8 zal in ieder geval voldoen aan de meest recente regelgeving op het gebied van duurzaamheid. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

Per 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (VET) van kracht geworden. Het is vanaf 1 juli 2018 wettelijk niet meer toegestaan om nieuwbouw met aardgasaansluiting te realiseren. Dit betekent dat de woning die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt aardgasvrij wordt gebouwd. Zonnepanelen op het dak zijn een zeer belangrijke manier om zelf elektriciteit op te wekken. Het is verstandig om hier met de vorm/uitvoering van het dak rekening mee te houden.

Oververhitting in de zomerperiode kan voorkomen worden door het toepassen van goede zonwering (aan het gebouw en buiten het gebouw door middel van bomen), optimale isolatie en een verwarmingssysteem dat ook kan koelen. Indien een warmtepomp wordt toegepast zal rekening worden gehouden met het voorkomen van geluidoverlast voor omwonenden.

Ook is het een mogelijkheid om de parkeerplaatsen op het eigen terrein te voorzien van oplaadpunten voor elektrische auto’s.

De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

De regels en verbeelding van het wijzigingsplan zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bergen - Dorpskern Zuid'. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan. In het wijzigingsplan zijn de volgende aanpassingen opgenomen:

  • Wijziging artikel 'Wonen - 2' om een breedte van maximaal 15 meter voor het hoofdgebouw mogelijk te maken. Dit in verband met de specifieke, langwerpige, vorm van het perceel en de vormgeving en bouwhoogte van de beoogde stalling. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2.
  • De verwijzing naar aanduiding (a) op de verbeelding is vervangen door een matrix conform de aanwijzingen van de SVBP2012 en voor de aanduiding van de goot- en bouwhoogte is eveneens conform de SVBP2012 een aangepaste matrix aangegeven.
  • In verband met de SVBP 2012 zijn de naamgeving en regels van de dubbelstemming met betrekking tot archeologie gewijzigd.
  • In verband met het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking hebben verloren, zijn aan de algemene regels twee artikelen toegevoegd die betrekking hebben op parkeervoorzieningen en laden en lossen. De betreffende regels zijn overgenomen uit het facetbestemmingsplan 'Parkeren'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft de direct omwonenden op 1 februari 2021 afzonderlijk bezocht voor toelichting/informatie over de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn drie adressen bezocht, zijnde de Van Blaaderenweg 10/10A en de Jan Apeldoornweg 14 en 19.

Tijdens de bezoeken heeft initiatiefnemer de situatie toegelicht aan de hand van de beschikbare tekeningen. De plannen zijn bij alle bezochte omwonenden positief ontvangen. Er was geen bezwaar tegen het wijzigen van de bestemming op het perceel Van Blaaderenweg 8 ten behoeve van een vrijstaande woning. Initiatiefnemer heeft laten weten beschikbaar te zijn in het geval van verdere vragen over de ontwikkeling.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Van Blaaderenweg 8', heeft ter inzage gelegen van 7 juni 2021 tot en met 19 juli 2021. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0373.WZP1000Blaadweg08-B001). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Bergen. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant.

Er is één zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan ingediend, binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota Zienswijzen. Deze Nota zienswijzen is als Bijlage 6 bij het wijzigingsplan gevoegd. De zienswijze heeft geleid tot de volgende aanpassingen van het wijzigingsplan:

  • Het bouwvlak is 3 graden gedraaid waardoor deze nu parallel ligt aan de erfgrens met Jan Apeldoornweg 14. Daarnaast is het bouwvlak circa 41 centimeter in noordelijke richting opschoven. Als gevolg van deze aanpassingen ligt het bouwvlak op een afstand van 3 meter van de erfgrens met Jan Apeldoornweg 14.
  • Vanwege voornoemde aanpassing van het bouwvlak is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai geactualiseerd met een hogere grenswaarde van 56 dB in plaats van 55 dB tot gevolg.

Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd verband houdende met bovengenoemde aanpassingen.