direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korhoendersweg2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Korhoendersweg 2 in Groet ligt een braakliggend terrein. In 2019 is de Petrusschool op deze locatie gesloopt. Woningcorporatie Kennemer Wonen heeft in overleg met de gemeente Bergen (NH) het initiatief genomen dit terrein in te zetten voor realisatie van een appartementencomplex met 21 sociale huurappartementen. Dit plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief te realiseren is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Het voorliggende document is de toelichting van het nieuwe planologische kader, waarin wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.

In dit hoofdstuk wordt hierna de locatie beschreven en wordt het initiatief evenals het bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid behandeld en in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor de ontwikkeling aan de orde zijn.

1.2 Locatie

De projectlocatie is gelegen aan de Korhoendersweg 2 in Groet. De navolgende afbeeldingen tonen de projectlocatie en de ligging in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0001.png"

Projectlocatie (bron: kadastralekaart.com)

Het dorp Groet ontstond omstreeks 1200 na Christus. Ze noemden het toen Grothen of Groede. De omgeving zag er toen anders uit: veel meren en rivieren en verbindingen met zee, en het strand lag veel verder naar het westen.

Heel lang was Groet op een eigen gemeente en had een eigen burgemeester. De buurtschappen Hargen en Camperduin hoorden al bij Groet. Pas in 1834 kwam Groet bij Schoorl en werden ze samen één gemeente. In 2001 werd de kern Schoorl (en Groet) onderdeel van één gemeente samen met kernen Egmond en Bergen.

Op basis van het historische kaartmateriaal is de Petrusschool rond 1980 gebouwd.

1.3 Planbeschrijving

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0003.png"

1850 1960

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0005.png"

1993 2021

De locatie was tot 2019 in gebruik ten behoeve van maatschappelijke doeleinden, de basisschool Petrusschool. De school is in 2019 gesloopt. Sindsdien is het een braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0006.png"

Vroegere situatie (1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0007.png"

Vroegere situatie (2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0008.png"

Bestaande situatie na sloop Petrusschool (bron: Google streetview

Kennemer Wonen heeft zoals aangegeven een plan ontwikkeld om op het braakliggende terrein van de voormalige school een appartementengebouw terug te bouwen. Het plan omvat 21 sociale huurappartementen in een alzijdig, compact appartementengebouw van drie woonlagen. Specifiek bestaat het woonprogramma uit een mix van 9 driekamerappartementen van 72 m2 gebruiksoppervlak en 12 tweekamerappartementen van 52 m2 gebruiksoppervlak. Elke woning heeft een buitenruimte en inpandige berging. Naast het gebouw worden 25 parkeerplaatsen gerealiseerd in een compact parkeerterrein. Alle woningen zijn toegankelijk met een lift rollatorgeschikte plattegronden en daardoor levensloopbestendig. De woningen worden duurzaam gebouwd als Nul-op-de-Meter-woningen (NOM). Het gebouw krijgt geen gasaansluiting en wekt voldoende energie op voor gebouwgebonden gebruik en huishoudelijke apparaten van bewoners. Op het dak komen zonnepanelen en er wordt elektrisch verwarmd en gekookt. Het hele gebouw heeft een afmeting van ongeveer 23,5 bij 28,5 meter met enkele uitsparingen, in totaal ongeveer 654 m2. De hoogte bedraagt maximaal 11 meter met een plat dak. Daarop staan enkele installaties die deels afgeschermd worden door de dakrand, waardoor de installaties vrijwel onzichtbaar zijn vanaf het straatniveau. In vergelijking met de oorspronkelijke school komst het nieuw te bouwen appartementengebouw dichter op de brandweerkazerne te staan. Hierdoor ontstaat meer ruimte tot de bestaande woningen aan de Korhoendersweg. Daarnaast is er voldoende afstand tot de straat gehouden om het plan aan te laten sluiten bij het bebouwingsbeeld ter plaatse. Zo wordt het plan stedenbouwkundig goed in de bestaande omgeving ingepast.

 

Het gebouw staat in het midden van bestaand groen. Om dat groene karakter te behouden is geprobeerd zo veel mogelijk bomen te behouden. Op de situatietekening (toegevoegd als bijlage, bijlage 1) is aangegeven welke bomen behouden kunnen blijven en welke gekapt moeten worden om het gebouw en de bijbehorende parkeerplaatsen te kunnen realiseren.

1.4 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Schoorl-kernen en buurtschappen” is van toepassing, het plangebied heeft de bestemming Maatschappelijk (school) (W-1, artikel 23). De op de plankaart voor Maatschappelijk (school) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

Het plan is op de volgende punten in strijdig met het geldende bestemmingsplan:

Goothoogte van 4 meter);

Maximale bebouwingshoogte (10 meter);

Wonen is in strijd met de bestemming Maatschappelijk (welke niet voor wonen is bedoeld);

De toegangsweg/inrit is in strijd met de bestemming Groen (G).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0009.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Een deel van het erf rondom het voormalige schoolgebouw, inclusief het parkeren, ligt op de bestemmingen Groen en Maatschappelijk. Gronden met de bestemming Maatschappelijk mogen niet ten dienste van het wonen worden gebruikt. Het erf wordt voor het overige groen ingericht en als zodanig gebruikt (en dus niet als tuin/erf). Dit levert geen strijd op. De toegangsweg naar de parkeervoorziening is ook in strijd met de bestemming Groen, er zit aanduiding ‘Parkeren (p) op deze gronden.

1.4.1 Bestemmingsplan Parkeren

Het bestemmingsplan Parkeren is vastgesteld op 31 mei 2018. Het bestemmingsplan borgt dat er voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd wanneer er een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend. Uitgangspunt hierbij is de ‘Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen’. Voor de berekening van de parkeerbehoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.1. Hieruit blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid kan worden gerealiseerd. Er is derhalve geen strijd met het Bestemmingsplan Parkeren.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden.1 Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Voorliggende herontwikkeling, zorgt voor extra woningen binnen de bestaande structuur. De woningen worden Nul-Op-de-Meter uitgevoerd en levensloopbestendig gebouwd. Op deze punten sluit de ontwikkeling zondermeer aan bij de NOVI. Op andere punten is er geen strijdigheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. In het Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot onderwerpen die een nationaal belang hebben. Het gaat hierbij onder meer om Rijksvaarwegen, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het voorliggende initiatief is niet in strijd met één van de onderwerpen van nationaal belang uit het Barro.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is

het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder ‘stedelijke ontwikkeling’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Onder ‘bestaand stedelijk gebied’ verstaat het Bro een ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig plan betreft de toevoeging van 21 sociale huurappartementen en is hierdoor, gelet op jurisprudentie, als stedelijke ontwikkeling aan te merken in de zin van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Nadere toetsing aan de Ladder vindt plaats in de navolgende paragrafen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

1. Leefomgeving

a. Klimaatverandering: Noord-Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

2. Gebruik van de leefomgeving

a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

d. Landschap: De ambitie is het benoemen, b ehouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

3. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

1. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.

2. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.

3. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.

4. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.

5. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Het voorliggende initiatief betreft vervanging van een bestaand pand en houdt dus geen nieuw ruimtebeslag in; er is daarmee sprake van duurzaam ruimtegebruik. De toevoeging van levensloopbestendige, sociale huurwoningen zorgt ervoor dat de kern Bergen wordt versterkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.

2.2.2 Omgevingsverordening

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

Beoordeling en conclusie

De voorliggende locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie geeft hier beleidsvrijheid aan gemeenten. Juist de binnenstedelijke woningbouwontwikkelingen worden door de provincie ondersteund en gefaciliteerd. Dit is hetzelfde geregeld in het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022 die van 10 mei tot en met 18 juni 2021 ter inzage heeft gelegen. Er is geen strijd met de Omgevingsverordening NH2020 en het inmiddels vastgestelde ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022. Het initiatief voor 21 appartementen is regionaal afgestemd en opgenomen in plancapaciteit.nl.

2.2.3 Woonagenda 2020-2025

In de Woonagenda 2020 – 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen ‘woonakkoorden’ tussen provincie en gemeenten. Tot dat de woonakkoorden zijn gesloten wordt voor de behoefte uitgegaan van de provinciale woningbouwmonitoren en de RAP’s.

RAP regio Alkmaar 2016 - 2020

In het RAP regio Alkmaar 2016 - 2020 zijn een aantal afspraken vastgelegd. Er wordt bijvoorbeeld ingezet op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag. De marktsegmenten waar te kort van is dienen te worden versterkt. Onderdeel daarvan is het inzetten op levensloopbestendige woningen, sociale huurwoningen en middeldure huur. Het voorliggende plan levert hier een bijdrage aan.

Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar

Na vaststellen van het RAP hebben de gemeenten in regio Alkmaar een vervolg-rapport laten opstellen. Dit is het document ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ van februari 2019. In het rapport is de ambitie vermeld die de gemeenten, provincie en woningmarktpartijen hebben ten aanzien van de woningmarkt, welke opgaven men ziet om die ambitie te bereiken en welke afspraken zijn gemaakt als actualisatie van het RAP en het regionaal convenant wonen.

In dit document is de ambitie vastgelegd dat de regio Alkmaar staat voor een vitale en aantrekkelijke regionale woningmarkt voor eigen inwoners en als functioneel onderdeel van de Amsterdamse metropool, nu en in de toekomst. Er wordt gewerkt naar een balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt op de korte en lange termijn. Om deze ambitie te realiseren zijn er een vijftal opgaven:

1. Bouwtempo moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden.

2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad.

3. Inzet op diversiteit aan woonmilieus.

4. Voorkomen van verdringing.

5. Inspelen op lange termijn behoefte.

Vanuit het RAP hebben de gemeenten in de regio Alkmaar een aantal afspraken gemaakt. Doordat sprake was van voortschrijdend inzicht zijn enkele actualisaties van de afspraken tot stand gekomen:

1. Er wordt ingezet op een versnelling in realisatie van woningbouw.

2. Ingezet wordt op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag.

3. Er wordt gekozen voor versterking van woningmarktsegmenten waar te kort van is.

4. Ingezet wordt op een gezamenlijke aanpak voor de woningbehoefte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die zich richten op de regionale, lokale en bovenregionale behoefte.

5. De planvoorraad wordt continu getoetst aan de marktvraag en realiteit.

6. Er wordt gekozen voor plannen die een ruimtelijke versterking van de regio betekenen.

7. Gewerkt wordt vanuit de bedoeling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

8. Er wordt gestreefd naar een duurzame voorraad in Regio Alkmaar.

9. De regio Alkmaar zit dicht op de markt en monitoort de ontwikkelingen in nieuwbouw en bestaande voorraad.

Wachttijden sociale huurwoningen

In de rapportage van het door RIGO uitgevoerde onderzoek naar de wachttijden voor sociale huurwoningen in Noord-Holland wordt geconstateerd dat het gemiddeld aandeel sociale huurwoningen in de huidige nieuwbouwplannen relatief laag is (5%) en dat de gemiddelde inschrijfduur voor de regio Alkmaar 6 tot 9 jaar is. Het bouwen van sociale huurwoningen kan bijdragen aan de verlaging van de wachttijden. Gesteld wordt dat in de regio Alkmaar de komende jaren maar weinig sociale huurwoningen gebouwd worden. Dat betekent waarschijnlijk dat de wachttijden verder zullen oplopen.

Beoordeling

De voorgenomen realisatie van 21 sociale huurappartementen, komt tegemoet aan de grote vraag naar betaalbare huurwoningen. Regionale afstemming van dit woningbouwplan heeft plaatsgevonden. Daarmee past het plan binnen het RAP.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Woonvisie 2015 - 2020

Op 28 januari 2016 is de lokale woonvisie 'Wonen in de gemeente Bergen 2015-2020' vastgesteld.

De gemeente schetst hierin de gewenste ontwikkeling van het wonen tot 2020. De gemeente heeft voor de periode tot 2020 de onderstaande beleidsdoelen geformuleerd:

  • Het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod (geschiktheid, kwaliteit en duurzaamheid);
  • Het realiseren van een gedifferentieerd woningaanbod;
  • Het vergroten van de betaalbaarheid;
  • Het huisvesten van de huidige en toekomstige inwoners (doelgroepen);
  • Flexibiliteit en maatwerk.

Voorliggende ontwikkeling is in lijn met vier van deze beleidsdoelen; het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod, vergroten van de diversiteit, het vergroten van de betaalbaarheid en het huisvesten van doelgroepen (jongeren, ouderen, levensloopbestendig). Er wordt immers levensloopbestendige woningen gerealiseerd in de sociale huursector.

2.3.2 Bergense Behoefte

De gemeente Bergen heeft ter staving van haar ruimtelijk woningbouwbeleid onderzoek laten verrichten naar de lokale woningmarkt. Uitgangspunt van deze onderzoeken was het inzichtelijk maken welke woningbouwbehoefte er binnen de planperiode van in beginsel de komende tien jaar bestaat. Door de Stec groep is een Woningbehoefte-onderzoek en een Woningschaarste-onderzoek opgeleverd. Het resultaat van deze onderzoeken en de door de gemeente uitgevoerde analyse is verwerkt in de notitie Bergense Behoefte. Deze notitie geeft een actuele, concrete en cijfermatige beschrijving van de woningbouwbehoefte in de gemeente Bergen. De gemeente hanteert deze beschrijving om bij toekomstige ontwikkelingen te kunnen zekeren dat deze plannen niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leiden en geen zodanige leegstand tot gevolg zullen hebben dat dit vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie voor het verzorgingsgebied zal leiden.

Uit wetenschappelijk onderzoek binnen dorpse gemeenten blijkt dat er verschillende motieven zijn voor jongeren om te blijven in de dorpse omgeving in plaats van te vertrekken naar de stad. Binding met de regio en voldoende werkgelegenheid in de regio zijn hierin belangrijke factoren. Dorpen dienen steeds meer als woondorp, terwijl andere functies als werk elders in de regio vervuld worden.

In de rapportage is een woningbouwbehoefte opgenomen die vooral kwantitatief van aard is. De kwalitatieve behoefte wordt verder uitgewerkt in de toekomstige Woonvisie. De onderzoeken van Stec groep leveren een behoefte op van 1.133 woningen op voor de komende 10 jaar om te kunnen voldoen aan het beleidsdoel van 50%. Ook wordt rekening gehouden met 30% overprogrammering. Dit resulteert in een behoefte van 1.473 woningen voor het scenario Plan Bergense Jongeren.

De voor dit project voorgenomen differentiatie in type sociale huur appartementen (2 en 3 kamer appartementen) zal bijdragen aan betaalbare sociale huurwoningen voor startende jongeren alsook de mogelijke doorstroom van senioren van een grotere sociale huurwoning naar een 3 kamer appartement. De voorliggende ontwikkeling sluit hierdoor aan bij de woningbehoefte die volgt uit de rapportage over de Bergense Behoefte.

2.3.3 Duurzaamheidsbeleid 2017 – 2020

Op 13 april 2017 is het nieuwe Duurzaamheidsbeleid 2017-2020 vastgesteld door de gemeenteraad. Het Duurzaamheidsbeleid beschrijft welke stappen de komende 4 jaar worden ondernomen om in 2020 en verder aan de energiedoelstellingen te kunnen voldoen. In het vigerende beleid heeft Bergen de doelstelling opgenomen om in 2030 een energie-neutrale gemeente te zijn. Het beleid geeft aan waar de inspanningen van Bergen zich de komende jaren op richten om deze ambitie te behalen. Het beleid heeft als doel om alle inspanningen te voorzien van een strategie voor implementatie in andere beleidsterreinen en hoe een voorbeeldfunctie te vervullen voor burgers en ondernemers.

Voor de periode 2017 tot en met 2020 is het streven om als tussendoel te bereiken (t.o.v. het referentiejaar 2010):

  • 20% energiebesparing;
  • 20% duurzame energieopwekking;
  • 20% CO2-reductie;
  • realiseren van projecten ter bevordering van ‘Bergen circulair in 2050’.

Met betrekking tot het hoofdthema ‘Duurzaam wonen en leven’ zijn voor bestaande en nieuwe woningen de volgende hoofdlijnen bepaald:

  • Energiebesparing stimuleren via wijk- en woninggerichte aanpak, bij voorkeur met een aanbod vanuit het lokale bedrijfsleven.
  • Uitvoeren van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling door het toepassen van voorzieningen gericht op klimaat-adaptatie.
  • Nieuwbouw en gebiedsontwikkeling gericht op woningen met de ambitie om in stappen per 2019 als norm te hanteren het ‘Nul Op de Meter’-principe en ‘all-electric’.
  • Opnemen in de prestatieafspraken met de woningbouwcorporatie:

- bestaande huurwoningen min. 2 stappen verbetering van het energielabel in 2020 (totaal gem. B-label);

- ambitie nieuwbouwwoningen stapsgewijs in 2020 naar de norm volgens het ‘Nul-Op de Meter’-principe en ‘all-electric’.

- Werken met de nieuwe warmtetransitie-kansenkaart voor de wijken in gemeente Bergen ten behoeve van energieneutraal en ‘zonder‘ aardgas in 2050.

  • Circulaire economie stimuleren door:

- toepassen van circulaire bouwmaterialen bij renovatie en nieuwbouw;

- faciliteren van afvalscheiding.

Het is de ambitie van Kennemer Wonen om deze appartementen als NOM woningen te realiseren. Hiermee wordt een hoger duurzaamheidsniveau nagestreefd dan de huidige (wettelijke) norm. Het appartementengebouw zal voldoen aan de huidige normen die gelden op het gebied van duurzaamheid (gasloos, gebouw wekt meer energie op dan de gebouwgebonden behoefte, BENG, Bouwbesluit). Met de hierboven genoemde maatregelen en ambities vindt er aansluiting plaats bij het duurzaamheidsbeleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de voorliggende afwijking van het bestemmingsplan getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Per aspect wordt aangegeven of er belemmeringen zijn te verwachten voor de afwijking van het bestemmingsplan.

3.1 Verkeer en parkeren

In het kader van een nieuwe ontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Verkeersgeneratie

Op grond van de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen is het gebied aangeduid als ‘matig stedelijk, schil centrum’. Op grond van de CROW-publicatie 381: ‘Toekomstbestendig Parkeren’ kan dan bepaald worden dat de verkeersgeneratie 3,4/ woning bedraagt (uitgaande van goedkope appartementen, huur) en van het gemiddelde, ingevolge het gemeentelijk beleid. Het gaat dan om 71,1 mvt/etmaal. Daar mogen de huidige verkeersbewegingen (bestemming School) vanaf getrokken worden, naar inschatting 33 mvt/etmaal. Het gaat dan om een toevoeging van 38,4 mvt/etmaal (ofwel 1,6 mvt per uur). Gelet op de grootte van de wijk en het verkeer dat op de Gruttoweg verwerkt wordt is deze weg op deze toename voldoende berekend.

Parkeren

Zoals in paragraaf 1.4.1 reeds is aangegeven is de Nota Parkeernormen 2020 Gemeente Bergen van toepassing. De projectlocatie ligt in een gebied aangeduid als ‘weinig tot niet stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. Er wordt onderscheid gemaakt tussen woningcategorieën. Voor appartementen in de sociale sector kleiner dan 95 m2 is de norm 1,4 parkeerplaats per woning. Dat is inclusief 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers. Er is ruimte om per situatie te rekenen met aanwezigheidspercentages. In onderstaande onderbouwing op basis van de drukste periode (avond, werkdagen) kan volgens Bijlage 3 van de Nota Parkeernormen 2020 gerekend worden met 90% van de norm voor bewoners en 80% van de bezoekers. In onderstaande tabel is het resultaat daarvan weergegeven.

  Parkeernorm op basis van aanwezigheidspercentage  
Parkeernorm bewoners (1,1 * 90%)   0,99  
Parkeernorm bezoekers (0,3 * 80%)   0,24  
Maatgevende parkeerbehoefte per woning   1,23  

Daarmee komt de maatgevende parkeerbehoefte uit op 1,23 parkeerplaatsen per woning. Voor 21 woningen dient daarom 25,8 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.

Als gevolg van het aanleggen van een nieuwe inrit voor het voorgenomen project, zullen twee parkeerplaatsen komen te vervallen. Deze zullen in de nieuwe parkeervoorziening gecompenseerd moeten worden.

 

In het voorliggende plan is sprake van een functiewijziging. In dit geval van een school met 4 lokalen naar de functie wonen. Bij de bouw van de bestaande school is ooit rekening gehouden met de parkeerbehoefte. Volgens het huidige parkeerbeleid geldt daarvoor een norm van 0,8 parkeerplaats per lokaal. Dat betekent: 0,8 * 4 = 3,2 parkeerplaatsen. Echter, het piekmoment voor parkeren van een school ligt op werkdagen overdag. Voor wonen is dit de nacht. Salderen is daarom niet zomaar mogelijk. Toch blijkt uit overleg en beoordeling door de gemeente dat er recent nog extra parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd. Toen de school nog functioneerde had de brandweer last van foutparkeerders van o.a. de school. Er werden auto’s geparkeerd op het terrein van de kazerne. De gemeente heeft daarom aan de Gruttoweg ter hoogte van de brandweerkazerne 5 haaks parkeerplaatsen toegevoegd. Bij 2 van de 5 is een bord geplaatst, zodat deze specifiek voor de brandweer gereserveerd zijn. De overige 3 van de 5 zijn openbaar te gebruiken. Ook al verschillen de piekmomenten, het is in dit geval realistisch om aan te nemen dat deze parkeerplaatsen met name door de school gebruikt werden. Deze 3 openbare parkeerplaatsen blijven gehandhaafd en kunnen door toekomstige bewoners gebruikt worden.

 

Dit resulteert in de volgende parkeerbalans:

  Totaal  
Nieuwbouw (21 appartementen * norm 1,23)   25,8  
Compensatie vervallen parkeerplaatsen nabij nieuwe inrit   2  
Hergebruik bestaande parkeerplaatsen van de school.   -3  
Nieuw te realiseren   24,8  

De in de ontwikkeling opgenomen 25 aanvullende openbare parkeerplaatsen is daarmee voldoende. Zeker gelet op de aard van het project (sociale huurwoningen) en het feit dat in het project woning worden gerealiseerd die fors kleiner zijn dan 95 m2. Namelijk woningen van respectievelijk 52 m2 en 72 m2 gebruiksoppervlak. Daarmee is voldoende aangetoond dat er als gevolg van de ontwikkeling geen toename van de parkeerdruk in de directe omgeving te verwachten is.

 

Conclusie

Voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor dit project.

3.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De voorkeursgrenswaarde voor de nieuw te realiseren woningen is 48 dB (artikel 82 lid 1 Wgh).

In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op in de nabijheid van projectlocatie aanwezige bedrijven en functies die invloed hebben op het toekomstige woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai

Door Buro DB is een onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage ervan is bijgevoegd als bijlage 2 bij deze toelichting. Voor het onderzoek zijn de Korhoendersweg, de Gruttoweg, de Wulpenlaan en de Bergeendstraat beschouwd. Het projectgebied ligt in een 30km/uur-zone. Door het 30 km/uur regime is de Wet geluidhinder formeel niet van toepassing, wel moet, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden onderzocht of er een goed woon- en leefklimaat wordt ontwikkeld.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de hoogste berekende geluidsbelasting 53 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 53 dB die hoort bij een eventuele toets van de geluidwering aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Het nieuwe woongebouw wordt uitgevoerd met een WTW-installatie en daarmee worden in de gevels van het gebouw geen ventilatieroosters voor natuurlijke ventilatie toegepast. Zonder nader onderzoek kan daarmee worden gesteld dat de geluidwering van de gevels voldoende zal zijn en zal voldoen aan de geluidseisen van het Bouwbesluit.

Voor de realisatie van de 21 nieuwe woningen op de locatie van de voormalige Petrusschool in Groet is nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen niet nodig. De te verwachten geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwbouw voldoet aan de grenswaarde voor een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat en daarmee aan de randvoorwaarden van goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Vanuit het aspect wegverkeersgeluid kunnen de woningen van het plan zonder verdere eisen en/of extra voorzieningen worden gerealiseerd.

3.3 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit Buisleidingen en Externe Veiligheid. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening.

Het initiatief zorgt niet voor de komst van nieuwe risicovolle activiteiten. In de directe omgeving van de projectlocatie zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig. Ook zijn er geen buisleidingen of transportroutes in de omgeving van het projectgebied. Zie ook navolgende uitsnede van de risicokaart (alle lagen zijn aangezet).

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0010.png"

3.4 Milieuzonering

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

De afstand van de ontwikkeling van het nieuwe woongebouw tot bestemmingsgrens van de tennisbaan is ongeveer 50 meter, minimale afstand op basis van de publicatie Bedrijven en milieuzonering dient 50 meter te zijn, dit voldoet.

Aan de Korhoendersweg 4 zit een kinderdagverblijf en een basisschool (kindcentrum ‘Het Klimduin’ ). Voor basisscholen geldt een richtafstand van 30 meter en voor kinderdagverblijven een richtafstand van 50 meter. Echter, ook hier staan woningen op een kortere afstand van deze bestemming dan de beoogde ontwikkeling van de 21 sociale huurappartementen. De gebruiksmogelijkheden voor het kindcentrum zullen met de ontwikkeling dus niet verder worden beperkt ten opzichte van de al bestaande situatie.

Op circa 11 meter afstand van het te bouwen appartementencomplex zit een dependance van de (vrijwillige) brandweer van Bergen Noord-Holland.

Op deze post zijn ongeveer 15 vrijwilligers actief, zij beschikken over een tankautospuit en een dienstbus.

De oefeningen van de (vrijwillige) brandweer en het onderhoud aan voertuigen vindt op andere locaties plaats. De door de brandweer in te zetten geluidssignalen worden in de praktijk doorgaans gebruikt nabij de doorgaande weg op kortste afstand, de Heereweg.

Uit recente cijfers, verstrekt door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, blijkt dat het aantal inzetten op incidenten op ongeveer 10 per kalenderjaar zit.

Voor brandweerkazernes in het algemeen is in de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter opgenomen. Echter, gelet op de beschreven aard en omvang van de dependance valt deze niet aan te merken als een volwaardige brandweerkazerne zoals beschreven in de handreiking Bedrijven en milieuzonering.

In de huidige situatie staan er op 34 meter afstand reeds bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04018Korhoenwg2-C001_0011.png"

Met de beoogde situering van het te bouwen appartementengebouw wordt rekening gehouden met de (mogelijke) geluidhinder; in de nieuwe situatie wordt het blok zo gedraaid dat het geluid zo min mogelijk impact heeft. De buitenruimte behorende bij de appartementen worden op de langgevels gerealiseerd, haaks op de zijgevel van de brandweerdependance.

De Veiligheidsregio Noord-Holland-Noord heeft aangegeven dat nu en in de toekomstige situatie deze dependance als first-responder (verkeersongevallen) locatie wordt ingezet. Oefeningen van deze first-responderpost vinden op een andere locatie plaats (kazerne Schoorl).

De woningen worden met de hedendaagse isolatie-eisen beter geluidbestendig uitgevoerd dan de bestaande omliggende woningen. De binnenwaarden qua geluid, van de nieuwe woningen zullen naar verwachting een goed woon- en leefklimaat opleveren zodat per saldo sprake is van een verbetering.

Conclusie

Gelet op het kleinschalige karakter van de (vrijwilligers)dependance van de brandweer, het geringe gebruik ervan (10 keer per jaar), de reeds bestaande beperkingen van de woningen op korte afstand en de wijze van isolatie van de nieuw te bouwen appartementen wordt de invloed van het nieuwe woongebouw op de bestaande omgeving, vanuit milieuzonering, aanvaardbaar geacht.

3.5 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit. Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin de grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de wettelijke grenswaarden. De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand.

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan bestaat er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

 

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Duidelijk is dat het voorliggende geval geen grote ontwikkeling is en dat de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse NIBM is.

Geconcludeerd kan worden dat het project geen negatief effect heeft op de luchtkwaliteit.

3.6 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Natura 2000

Op ongeveer 308 meter afstand van het plangebied ligt een Natura 2000-gebied, nl het Noordhollands Duinreservaat. Omdat op voorhand niet uitgesloten kan worden dat de voorgenomen werkzaamheden de kritische depositiewaarde van stikstof op de habitattypen in het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied overschrijden dient een ‘’Aerius berekening’’ uitgevoerd te worden, zie verder dit hoofdstuk. De resultaten van deze berekening geven uitsluitsel dat de stikstofdepositie welke vrijkomt tijdens de gebruiksfase geen significant negatief effect oplevert.

Quickscan

Door het ecologisch adviesbureau Mertens B.V. is een quickscan ecologie uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd als bijlage 3. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. De resultaten zijn als volgt.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op minder dan 1 kilometer afstand van Natura 2000-gebied, die onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt. Het betreft het beschermde gebied ’Noordhollands Duinreservaat’ (tevens NNN-gebied). Vanwege deze afstand is geen effect te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van doelsoorten en habitattypen die in het kader van de Wet natuurbescherming aangewezen zijn als gevolg van verstoring door geluid, licht en andere verstoringsfactoren.

Door de toename van stikstofemissie door de plannen is een negatief effect op stikstofgevoelige habitattypen niet uit te sluiten. Zie voor een berekening van de stikstofdepositie paragraaf 3.7.

Om te bepalen of de mogelijke ontwikkeling van 21 sociale huurappartementen invloed heeft op de in het gebied aanwezige flora en fauna, is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten.

In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde amfibiee¨n en zoogdieren aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Noord-Holland. Het voorkomen van en negatieve effecten op broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en verblijfplaatsen van vleermuizen wordt uitgesloten. Het voorkomen van overige beschermde soorten kan tevens worden uitgesloten.

Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase, is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.

De afstand tot respectievelijk het BPL (bijzonder provinciaal landschap), Natura 2000-gebied en Natuur Netwerk Nederland bedraagt 60 meter, 300 meter en 360 meter. Het betreft een nieuwbouwplan binnen het bestaande gebouwde gebied van Groet. Negatieve effecten op deze gebieden worden niet verwacht.

Soortenbescherming

In een eerder advies van 18 juli 2022 van de Omgevingsdienst is aangegeven dat het ecologische onderzoek akkoord is. Nader onder is niet noodzakelijk. Om te voorkomen dat verbodsbepalingen overtreden worden zal een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld. Hierbij gaat het om nadelige gevolgen voor broedvogels, vliegende en foeragerende vleermuizen, amfibiee¨n, zoogdieren en de rugstreeppad voorkomen. Het ecologisch werkprotocol zal door de initiatiefnemer voorafgaand aan de uitvoering van het werk worden ingediend bij het bevoegde gezag.

Conclusie

Op grond van bovenstaande analyse worden negatieve effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de bouw en het gebruik van 21 sociale huurappartementen aan de Korhoendersweg 2 te Groet is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

3.7 Stikstofdepositie

Om te beoordelen of er sprake is van een te hoge stikstofdepositie op nabijgelegen stikstofgevoelige gebieden is een onderzoek naar stikstofdepositie gedaan. De rapportage ervan is bijgevoegd als bijlage 4. Het plangebied ligt op ongeveer 308 meter van Natura2000-gebied de Schoorlse Duinen.

Berekening effecten Stikstofdepositie

Voor de beoogde planontwikkeling aan de Korhoendersweg 2 met 21 sociale huurappartementen is de referentiesituatie voor de beoordeling van het project (art 2.7 eerste lid Wnb) en het bestemmingsplan (art. 2.7 tweede lid Wnb) identiek. Het feitelijke legale planologisch gebruik komt namelijk overeen met het op grond van de Wnb-toegestane (‘vergunde’) gebruik.

Volgens artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb, kan een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend worden vastgesteld als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden. De feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie wordt ook wel de referentiesituatie genoemd. (Uitspraak ABRvS 30-06-2021: ECLI:NL:RVS:2021:1371)

Het huidige gebruik als school is onafgebroken aanwezig is geweest in het plangebied, blijkt uit historische informatie en de luchtfoto opgenomen in bijlage 4.

De huidige bestemde, maatschappelijke activiteit (basisschool) mag daarom ingezet worden ten behoeve van intern salderen. Na uitvoering van het beoogde woningbouwproject is het gebruik ten behoeve van maatschappelijke doeleinden fysiek niet meer mogelijk door de nieuwe invulling en op grond van het nieuwe bestemmingsplan planologisch niet meer toegestaan. In een Nb-wetvergunning kan intern worden gesaldeerd met de bee¨indiging van maatschappelijke bestemming (de verkeersaantrekkende werking van een basisschool).

De stikstofemissie door het gebruik (bestemming maatschappelijk; basisschool), voorafgaand aan het vaststellen van het plan geldt eveneens als referentie waartegen het planeffect (woningbouw) moet worden afgezet. Voor de gebruiksfase is een berekening met de AERIUS Calculator (kenmerk RjrF7uKJrRL, datum berekening 25 februari 2023) uitgevoerd. Op grond van de berekende stikstofdepositie in de gebruiksfase dient per relevant stikstofgevoelig habitattype beoordeeld te worden wat de mogelijke gevolgen zijn van de toename van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen.

Bestaande situatie

Allereerst is de emissie van stikstof voor bestaande situatie doorgerekend. Aangezien het een basisschool met kinderdagverblijf betrof, is aansluiting gezocht bij CROW publicatie Toekomstbestendig parkeren. Bij een matig stedelijk gebied in rest bebouwde komt de verkeersgeneratie uit op het gemiddelde 35,15 per 100 m2. Het gebouw is 502 m2, zie bouwtekeningen hieronder. Dit betekent dat totale verkeergeneratie uitkomt op 175,75 voertuigen. Aangezien er sprake is van verkeersbewegingen moet dit met 2 worden vermenigvuldigd. Totaal is dan ook 351,5 aan verkeerbewegingen ingevoerd in Aerius. Daarnaast is vanwege leveranciers en ophalen van vuil en andere zaken 4 keer middelzwaar verkeer en 1 keer zwaar vrachtverkeer ingevoerd.

Voor het bepalen van de gasstook is gebruikgemaakt van ECN rapport “Energielabels en het daadwerkelijk energieverbruik van scholen en tehuizen in de zorg”, uitgave februari 2018. Uit dit rapport blijkt dat het gasverbruik voor een basisschool/kinderdagverblijf ligt op 105 m3 per leerling per jaar. Uit een rapport van ICS Adviseurs, uitgevoerd in opdracht van de gemeente Bergen op 29 januari 2013 blijkt dat in 2023 het gemiddeld aantal leerlingen van Petrusschool circa 60 zou bedragen (werkelijk aantal in referentiejaar zou rond 100 leerlingen hebben gelegen).

Vorenstaande komt neer op een aardgasverbruik van 6.300 m3 per jaar (105x60) De totale emissie in NOx wordt bepaald aan de hand van de volgende rekenregels:

Gasverbruik m3/jaar * stookwaarde van 31,65/1000 = Energie GJ/jaar en Energie GJ/jaar * emissiefactor gr/GJ/1000 = emissie NOx kg/jaar. De emissie NOx (gram) = energie-inhoud gas * emissiefactor = aantal kuub gas verbrandingswarmte gas x 15 gram/GJ.

Dit betekent in onderhavige situatie het volgende: 6.300 m3 jaar x 31,65 /1000 = 199,4 GJ/jaar en 199,4 GJ/jaar x15 /1000 = 2,99 kg NOx per jaar. Deze gegevens zijn dan ook ingevoerd in Aerius. Daaruit volgt dat de stikstofdepositie in bestaande situatie 0,11 mol ha/jaar bedroeg

Aanlegfase

Uit de berekeningen met Aerius Calculator blijkt dat depositie van stikstof in de aanlegfase 0,10 mol ha/jaar bedraagt.

Gebruiksfase

In de gebruiksfase is er sprake van stikstofdepositie dat maximaal 0,01 mol ha/jaar bedraagt.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde berekeningen en het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van significante negatieve effecten voor de natuur (Natura 2000-gebied). De overschrijding in de tijdelijke situatie wordt te niet gedaan door een overschot in bestaande situatie. Sterker nog, de depositie in de bestaande situatie is hoger (0,11 mol/ha/jr) dan in de voorgenomen situatie (0,01 mol/ha/jr). Ook in de aanlegfase is de depositie lager (0,10 mol/ha/jr).

Bestaande situatie (structureel) 0,11 mol ha/jaar

Aanlegfase (tijdelijk 1 jaar) 0,10 mol ha/jaar

Gebruiksfase (structureel) 0,01 mol ha/jaar

Conclusie (overschot in structurele fase) 0,10 mol ha/jaar

Vorenstaande betekent dat voor de ontwikkeling geen sprake is van significantie negatieve effecten voor het ernaast gelegen Natura 2000-gebied. Sterker nog, doordat er sprake is van een overschot in de structurele (gebruiks)fase, zal de ontwikkeling een positief effect hebben. De stikstofuitstoot na realisatie van het project neemt immers met 0,10 mol per hectare per jaar af.

Op 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) door de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State is uitgesproken dat er voor intern salderen geen vergunning nodig is, kan worden geconcludeerd dat het plan uitgevoerd kan worden zonder een Natuurvergunning (van de provincie).

3.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde ‘veroorzakerprincipe’. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Erfgoedwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.

Cultuurhistorie

De voormalige basisschool had geen cultuurhistorische waarde. Er worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast als gevolg van de ontwikkeling.

Archeologische beleidskaart

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergen heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm -Maaiveld een archeologische onderzoeksplicht.

Het onderhavig onderzoek (bijgevoegd als bijlage 5) is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan voor realisatie van een appartementencomplex. De precieze diepte van de funderingen is nog niet bekend.

Op basis van het archeologisch onderzoek blijkt dat sprake is van een lage archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum – Neolithicum en Late Bronstijd – Nieuwe Tijd. Theoretisch gezien is er een hoge verwachting op archeologische resten uit de periode Vroege – Midden Bronstijd. Gezien de bestaande verstoringen in het plangebied kan deze verwachting echter worden bijgesteld naar laag. Daarom adviseert Transect b.v. om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.

Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Bergen) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van archeologie en cultuurhistorie.

3.9 Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.

Om te beoordelen of er sprake is van een bodemkwaliteit die geschikt is voor de woonfunctie is door Landview een verkennend en een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportages ervan zijn bijgevoegd als bijlage 6a en 6b. Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie.

In de bovengrond zijn lichte verhogingen van som PAK en som PCB’s geconstateerd. In de ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. De hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. De aangetroffen verhogingen zijn echter dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen.

Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van

eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie

is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal of potentieel asbestverdacht puin aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Indien het bodemonderzoek voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen, waar asbest in is verwerkt, is uitgevoerd, kan het bevoegd gezag eisen dat NA sloop een verkennend asbestonderzoek wordt uitgevoerd.

Om uit te sluiten dat de achtergebleven fundering mogelijk asbesthoudend zou kunnen zijn, of het terrein mogelijk met PFAS verontreinigd is, is door Landview nader onderzoek naar deze aspecten uitgevoerd door Landview op 20 mei 2022.

Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd op circa 1.000 m2 van de locatie, ter plaatse van de voormalige bebouwing.

Op de onderzochte locatie is geen asbest aangetroffen, het gehalte aan asbest ligt onder de toetsingswaarde van 50 mg/kg d.s, waardoor het statistisch aannemelijk is dat er tijdens een nader asbestonderzoek geen asbest boven de interventiewaarde wordt aangetroffen. Voor nader asbestonderzoek op de onderzochte locatie wordt dan ook geen aanleiding gezien.

Op de locatie is tevens een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van PFAS-verbindingen uitgevoerd. In de 3 onderzochte mengmonsters van de grond zijn geen individuele PFAS- verbindingen boven de 1,4 µg/kg d.s. gemeten. Op basis van het tijdelijk handelingskader valt de grond op de locatie in de klasse “altijd toepasbaar”.

Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische bodemgesteldheid geen belemmeringen opwerpt voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.10 Waterhuishouding

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma’s en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Keur en algemene regels

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:

"Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • 1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  • 2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  • 3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."

Watertoets

Er wordt geen water gedempt of gebouwd binnen de beschermingszone van een (regionale) waterkering. Er wordt niet gewerkt met uitloogbare materialen. De oppervlakteverharding van de school (552 m2) en het schoolplein (ongeveer 1040 m2) in de bestaande situatie is meer dan de verharding en bebouwing in de toekomstige situatie (bebouwd oppervlak 654 m2). Per saldo neemt het onverhard oppervlak dus toe.

Uit de digitale watertoets volgt niet dat de bouw van het appartementengebouw Watervergunningplichtig is. Daarnaast wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd waardoor hemelwater bij langdurige of hevige regenbuien tijdelijk op het dak blijft staan. Hierbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 60 liter per m2 bebouwd oppervlak zoals gesteld in de Verordening hemelwaterberging Bergen 2023. Het afgevoerde regenwater verdwijnt via een infiltratieriool onder de parkeervoorziening in de bodem.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van de waterhuishouding in het plangebied.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen een rol. Het is in ieder geval niet relevant of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Het gaat om activiteiten die is genoemd in de Dlijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (deze bedraagt voor woningen 2.000) en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan nader afgewogen in de aanmeldnotitie M.E.R. die als bijlage 7 bij deze toelichting is gevoegd. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop het project zal worden gerealiseerd, zullen bij aanvang van de realisatie van het project in eigendom zijn van Kennemer Wonen met uitzondering van de parkeervoorzieningen en de openbare ruimte in het plangebied, zie vorig hoofdstuk.

De kosten voor de behandeling van de omgevingsvergunning worden gedragen door Kennemer Wonen. Tussen Kennemer Wonen en de gemeente Bergen wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de ontwikkeling. Eventuele planschade komt voor rekening van Kennemer Wonen. Voor de ontwikkeling wordt geen risico op planschade verwacht.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan de procedure heeft vanuit Kennemer Wonen en de gemeente Bergen overleg plaatsgevonden met omwonenden van het plan. De reacties uit dit overleg zijn zoveel mogelijk bij het initiatief betrokken. De beantwoording van de reacties is in samenspraak met de gemeente naar de betrokken omwonenden gestuurd. Waar nodig blijft de initiatiefnemer met omwonenden in gesprek.

Een besluit tot afwijken van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb (Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure). Van het ontwerp-besluit wordt kennisgegeven in de Staatscourant.

Ten aanzien van het ontwerp-bestemmingsplan kan eenieder gedurende de inzagetermijn mondeling of schriftelijk een zienswijze indienen bij het college. Mochten hierop zienswijzen worden ingebracht, dan volgt een belangenafweging, waarna de gemeenteraad college een besluit neemt.

4.3 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bor wordt het plan voorgelegd aan betrokken bestuursorganen, nutsbedrijven en andere instanties.

Hoofdstuk 5 Conclusie

Het voorliggende initiatief is een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling. Voor het gevraagde kan een besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan genomen worden.

Het Rijks-, provinciale of gemeentelijke beleid werpt geen belemmeringen op en ook vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen te verwachten. Op diverse milieuaspecten is onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen.

Het initiatief zorgt voor een gewenste toevoeging van sociale levensloopbestendige huurwoningen. Er bestaat een tekort aan het type woning dat hier wordt gerealiseerd. Voorts gaat het om een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er is dus sprake van duurzaam ruimtegebruik. De ontwikkeling is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar.

Bijlage 1 Petrusschool-situatie tekeningen

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 verantwoording stikstof intern salderen Petrusschool met berekeningen

Bijlage 5 verkennend archeologisch onderzoek