Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Nieuwedam 2 Schoorl
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0373.BPG04009Nieuwend2-C001

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Bestemmingsplan Nieuwedam 2 Schoorl van de Gemeente Bergen (NH.).

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0373.BPG04009Nieuwend2-C001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 archeologische deskundige

een deskundige met opgravingbevoegdheid of met gekwalificeerde kennis op het gebied van de archeologie.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in de bodem en uit het verleden.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsoppervlak

het totale oppervlak aan gebouwen op een bouwperceel.

1.10 bedrijf

een onderneming in hoofdzaak gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel (minder dan 40% van de totale bedrijfsomzet) van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of voorziening met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde

ieder bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als gebouw.

1.23 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.24 cultuurhistorisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie.

1.25 cultuurhistorische waarde

de waarde van een object of terrein, die is ontstaan door menselijke activiteit in het verleden en die daardoor kenmerkend of typerend is voor een bepaald tijdvak.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is geplaatst.

1.28 dakoverstek

de breedte van de dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de gevel bevindt.

1.29 detailhandel

het ter plaatse bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw en voor zover de regels deze inrichting niet verbieden.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidshinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.33 gevelopbouw

elke verhoging van de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.35 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.36 kap

een constructie van dakvlakken met een helling van meer dan 30ºen minder dan 65º.

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde gesloten wand.

1.39 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg.
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.40 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw.

1.41 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.42 risicovolle inrichtingen

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.43 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.44 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.45 voorgevel rooilijn

de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van scheidingsmuren.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bedrijfsvloeroppervlakte:

het oppervalk gemeten op vloerniveau tussen de binnenzijde van de scheidsmuren die de betreffende ruimte of groep van ruimten omhullen, met uitzondering van ruimten voor verticaal verkeer, ruimten voor gebouwinstallaties, dragende binnenmuren, vrijstaande draagconstructies en delen van vloeren waarboven de vrije hoogte lager is dan 1,5 m.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van gronden: bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding “bouw- en aannemersbedrijf (an)”: een bouw- en aannemersbedrijf uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  3. archeologisch waardevol gebied zoals bedoeld in artikel 4;
met dien verstande dat:
  1. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  2. geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan;
  3. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. per bedrijf het kantoorvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 400 m2;
  5. bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning (bw)”.

3.2 Bouwregels

3.2.1 algemeen
gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
3.2.2 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (bw) is per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  2. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 650 m3, inclusief aan- en uitbouwen, bedragen;
3.2.3 aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 2 m te bedragen;
  3. vrijstaande bijgebouwen mogen in of op een afstand van ten minste 1m tot de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub d mag de maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bouwpercelen met een oppervlakte:
    • tussen de 500 m2 en 600 m2: ten hoogste 55 m2 bedragen;
    • tussen de 600 m2 en 700 m2: ten hoogste 60 m2 bedragen;
    • tussen de 700 m2 en 800 m2: ten hoogste 65 m2 bedragen;
    • tussen de 800 m2 en 900 m2: ten hoogste 70 m2 bedragen;
    • vanaf 900 m2: ten hoogste 75 m2 bedragen;
  6. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  7. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
  8. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
  9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; 
  10. bij vrijstaande bedrijfswoningen mag de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
  11. bij niet-vrijstaande bedrijfswoningen mag de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m bedragen;
  12. vrijstaande bijgebouwen dienen, indien niet gekozen wordt voor een platte afdekking, te worden afgedekt met een kap zoals bedoeld in artikel 1 lid 36;
  13. bijgebouwen mogen niet voorzien worden  van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;
  14. bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten zoals bepaald in sub i, j en k worden overschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m;
3.2.4 bouwwerken, geen gebouwen en overkapping zijnde
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m bedragen en buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub i en artikel 3 lid 2.3 sub k ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij niet-vrijstaande woningen, met dien verstande dat:
  1. afwijking uitsluitend is toegestaan indien een kap, in verband met afstemming op de karakteristiek van de woning wenselijk is;
  2. de goothoogte van de aan- of uitbouw en het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de in artikel 3 lid 2.3 sub i en artikel 3 lid 2.3 sub k genoemde bouwhoogten;
  3. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden om:
  1. de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen;
  2. de overige onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 1:
  1. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in artikel 3 lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 3 lid 1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in artikel 3 lid 1 genoemd;
met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Waarde-Archeologie-III

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie-III aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstellen van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

  1. op de gronden ten behoeve van de in lid 1 bedoelde bestemming mag niet worden gebouwd;
  2. ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen geldt, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, dat uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 en die niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Afwijking, zoals in artikel 4 lid 3 sub 1 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  3. Afwijking, zoals in artikel 4 lid 3 sub 1 bedoeld, wordt voorts verleend, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het verboden op of in gronden met de bestemming Waarde-Archeologie-III zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een grotere planomvang dan 500 m2 uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing, zoals in artikel 4 lid 3 sub 1 bedoeld, is verleend;
    2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
    3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod, zoals in artikel 4 lid 4 sub 1 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    3. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  4. Omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
  5. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologische deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming terrein van hoge archeologische waarde:
  1. geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstellen van archeologische waarden voorziet.
  2. naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven;
  3. naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Gronden die in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waaraan uitvoering is of kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen, waarvoor omgevingsvergunning is vereist, buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Hoogteaanduidingen

  1. Voor ten hoogst toelaatbare hoogte van gebouwen dienen, onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald, de op de verbeelding aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
  2. Voor zover een goothoogte op de verbeelding is aangegeven dienen de hoofdgebouwen met een kap te worden afgedekt.

6.2 Afwijkingsbevoegdheden

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub 2 juncto kap ten behoeve van het realiseren van andere kapvormen met dien verstande dat:
    1. de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;
    2. afwijking niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
    3. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub 1 juncto artikel 2 lid 7 ten behoeve van het realiseren van een gevelopbouw met dien verstande dat:
    1. de breedte van de gevelopbouw maximaal 20% van de gevelbreedte mag bedragen;
    2. de aangegeven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;
    3. afwijking niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
    4. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.

6.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m2;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  4. voor alle werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter van in de legger waterlopen geregistreerde waterlopen, alsmede voor alle werkzaamheden aan, in en boven waterlopen, is een geldige watervergunning verplicht.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij op grond van hoofdstuk 2 ter zake reeds ontheffing kan worden verleend, afwijking te verlenen van de bepalingen in het plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover deze van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover deze noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot.
Afwijking wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van artikel 9 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a met maximaal 10%;
  3. het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en is strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder inbegrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Nieuwedam 2 Schoorl’.