Plan: | Saenehof Bergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0373.BPG01015Saenehof-C001 |
Aanleiding
In Bergen bevindt zich het Saenehof, onderdeel van zorgcentrum 'De Marke'. Het Saenehof bestaat uit zogenoemde 'aanleunwoningen'. Aanleunwoningen zijn woningen die gebouwd zijn tegen of in de nabijheid van een verzorgingshuis. Deze woningen zijn bedoeld voor mensen die nog wel grotendeels zelfstandig kunnen wonen, maar een specifieke vraag naar zorg hebben. De laatste jaren is de vraag naar deze aanleunwoningen dermate gedaald dat voor invulling van de woningen is gezocht via het reguliere kanaal. Op dit moment worden de woningen al in grote mate als reguliere huurwoning verhuurd. Het regulier bewonen van de aanleunwoningen is echter formeel niet toegestaan binnen het huidige bestemmingsplan regime. Omdat het regulier wonen wel bijdraagt aan het voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Bergen-NH, wordt een herbestemming naar een woonfunctie en daarmee legalisering van het huidige gebruik wenselijk geacht.
Doel
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime van kracht, waarmee het regulier wonen binnen het plangebied planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het planvoornemen voorziet niet in de toevoeging of vergroting van andere panden anders dan de bestaande opstallen. Verder voorziet het planvoornemen niet in de toevoeging van andere functies dan het wonen.
Het plangebied voor dit bestemmingsplan omvat het perceel (kadastraal bekend als: BGN03-C-2861) ingeklemd tussen het Zakedijkje aan de noordzijde en de Leek aan de zuid- en oostzijde. Het plangebied is gesitueerd in Oost-Bergen in de wijk Saenegheest. In onderstaande afbeelding is het plangebied aangeduid middels de rode arcering.
Satellietfoto van oost Bergen-NH met ligging van plangebied rood omlijnd (Bron: Cyclomedia 2022, bewerking Antea Group 2022).
Toetsingskader
Het plangebied valt onder het bestemmingsplan “Bergen- Dorpskern Zuid” (vastgesteld op 24 maart 2009). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens vigeert voor het plangebied het bestemmingsplan “Parkeren” (vastgesteld op 31 mei 2018).
Bestemmingsplan "Bergen- Dorpskern Zuid" met het plangebied in rood omlijnd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl 2022, bewerking Antea Group 2022).
Beoordeling
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren. Hiermee wordt in het vigerende bestemmingsplan wonen binnen de maatschappelijke bestemming toegestaan, maar is het gebruik van de panden voor het regulier wonen niet toegestaan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het regulier bewonen van de gebouwen niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch regime om het beoogde (en reeds bestaande) gebruik mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven aan de huidige en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 komen de planologische relevante milieuaspecten (waaronder: bodem, water, flora en fauna als milieuzonering) aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Waarna in hoofdstuk 6 de economische- en maatschappelijke toetsing aan de orde komt.
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten en de huidige situatie van het plangebied in beeld gebracht worden. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. Binnen dit hoofdstuk worden de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven. Aanvullend daarop wordt er ook ingegaan op parkeren en verkeer.
Het plangebied beslaat het perceel dat ligt ingeklemd tussen de Zakedijkje aan de noordzijde en de Leek zowel aan de zuid- als de oostzijde. Verder ligt aan de westzijde het seniorencomplex 'De Marke' van ViVa! Zorggroep. Het plangebied is reeds bebouwd met een appartementengebouw van grotendeels twee bouwlagen en een deel van drie bouwlagen behorende bij het eerder genoemde seniorencomplex. De appartementen van het gebouw doen vandaag de dag dienst als aanleunwoningen voor ouderen die wensen zelfstandig te wonen met zorg in de directe nabijheid. Tevens wonen er ook al mensen via reguliere verhuur. Het plangebied is inricht als een hof, met appartementen in een kruis rondom een binnenterrein.
Impressie bestaande situatie.
De bebouwing binnen het plangebied blijft ongewijzigd behouden. De wooneenheden worden in de beoogde situatie gebruikt als reguliere woningen. Het fraaie complex “Saenehof” met zijn gezellige straatjes, binnenplein, loopbruggen en centrale lift blijft behouden. Verder blijft de terreininrichting grotendeels gelijk, behoudens enkele parkeervoorzieningen. Deze worden op het eigen terrein van het Saenehof gecreëerd.
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijk ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat duurzaam kan worden voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen (ECLI:NL;RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Voor het bepalen van de parkeervraag is gekeken naar het geldende parkeerbeleid van de gemeente Bergen dat is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Bergen'. In de beleidsdocumentatie is aansluiting gezocht bij de meest actuele parkeerkencijfers op basis van het CROW. De kencijfers zijn opgenomen in publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' uit 2018. In het beleid is uitgewerkt dat ondanks de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' op basis van het CBS er een onderscheid gemaakt wordt in de kernen en wijken. Binnen de gemeente is de kern Bergen als 'matig stedelijk' aangemerkt. In onderstaande afbeelding is de parkeerzonering van de kern Bergen inzichtelijk gemaakt met daarin het plangebied uitgelicht middels de oranje speld. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de locatie behoort tot de 'rest bebouwde kom'.
Bergen parkeerzonering stedelijk gebied, met plangebied gemarkeerd met oranje speld (bron:
Nota Parkeernormen 2020 gemeente Bergen, bewerking Antea Group 2022)
De volgende parkeernormen zijn van toepassing:
Functie | Parkeernorm | Aandeel bezoekers |
Huur, appartement < 95 m2 (inclusief sociale huur) | 1,4 per woning | 0,3 |
Serviceflat | 1,2 per woning | 0,3 |
Op basis van de huidige situatie dienen binnen het plangebied conform het huidige parkeerbeleid (78 x 1,2) = 93,6 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Het regulier wonen kent een hogere parkeernorm. Op basis van de beoogde situatie dienen binnen het plangebied (78 x 1,4) = 109,2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. De parkeereis neemt ten opzichte van de bestaande situatie derhalve toe met (109,2 – 93,6) = 15,6 parkeerplaatsen.
Het planvoornemen leidt op basis van bovenstaande tot een extra parkeervraag van afgerond 16 parkeerplaatsen (toename 0,2 pp per woning ten opzichte van de huidige situatie). Deze extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein, binnen het plangebied. Hierbij wordt rekening gehouden met 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekersparkeren. De benodigde parkeerplaatsen worden voorzien op het binnenterrein tussen de woningen bestaande uit de straatjes en binnenplein. In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen door middel van het opnemen een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om daarmee te voldoen aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.
Het plangebied wordt ontsloten door middel van twee aantakkingen op de Zakedijkje en twee aantakkingen op de Leek. Deze aantakkingen zijn reeds bestaand in de huidige situatie en zullen ook gebruikt worden in de nieuwe situatie. Binnen het plangebied worden de 78 zorgwoningen (aanleunwoningen) omgezet naar reguliere huurwoningen, hetgeen een verhoging van de verkeersbewegingen per etmaal veroorzaakt. Op basis van CROW-kengetallen wordt een inzicht gegeven in de huidige en toekomstige verkeersgeneratie van het plangebied.
Het plangebied bevindt zich in een 'matig stedelijk gebied' binnen de 'Rest bebouwde kom'. De navolgende tabel duidt het aantal verkeersbewegingen per etmaal in de huidige situatie.
Functie | Verkeersgeneratie (per woning) | Aantal woningen | Verkeersgeneratie (totaal) |
Serviceflat | 2,8 | 78 | 218,4 |
Totaal | 218,4 |
In de beoogde situatie worden de aanleunwoningen gebruikt als reguliere woning. De navolgende tabel duidt het aantal verkeersbewegingen per etmaal in de beoogde situatie.
Functie | Verkeersgeneratie (per woning) | Aantal woningen | Verkeersgeneratie (totaal) |
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 4,0 | 78 | 312 |
Totaal | 312 |
Uit de analyse blijkt dat het herbestemmen van het plangebied leidt tot een toename van de verkeersgeneratie met 93,6 voertuigbewegingen per etmaal.
De Leek en Zakedijkje betreffen beiden erfontsluitingswegen die over een voldoende grote intensiteits-capaciteitsverhouding beschikken om de geringe toename aan verkeersbewegingen te verwerken. Via beide wegen is bovendien snel de doorgaande weg Bergerweg te bereiken, waarmee het verkeer verder snel wordt afgewikkeld. Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de Nationale Omgevingsvisie.
Toetsingskader
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Op basis van de kaarten van het Rarro is het plangebied gelegen binnen de radarverstoringsgebied behorende bij radarstation “De Kooy”. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom het radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. De regels behorende bij het radarverstoringsgebied schrijven voor dat een voorgenomen plan met een bouwhoogte hoger dan 92m ten opzichte van NAP onderhevig is aan toetsing.
Ligging Bergen-NH binnen het radarverstoringsgebied van vliegbasis De Kooy. Met de rode marker wordt het plangebied aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl 2022, bewerking Antea Group 2022).
Het planvoornemen ziet toe op het herbestemmen van de huidige gebouwen van het Saenehof en de aanleg van extra parkeervoorzieningen. Beide zaken dragen er niet in bij dat de hoogte van 92 meter ten opzichte van NAP wordt overschreden. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het planvoornemen voorziet in een functiewijziging naar 78 woningen. Deze ontwikkeling is daarom gelet op de omvang in zijn totaliteit als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor school- en (kinder)opvangvoorzieningen maar ook seniorencomplexen met zorgfunctie en nutsvoorzieningen. Het planvoornemen voorziet enkel in het herbestemmen van de reeds bestaande 78 zorgwoningen naar reguliere woningen, en voorziet daarmee niet in een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte of een significante functiewijziging. Er is daarmee geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omwille daarvan hoeft de 'ladder voor duurzame verstedelijking' niet verder te worden doorlopen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige herbestemming niet is aan te merken als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarmee is het initiatief niet 'ladder plichtig'.
Toetsingskader
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. In de omgevingsvisie worden ook subambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden:
De ambities ten aanzien van het gebruik van de leefomgeving luiden:
De ambities ten aanzien van de energietransitie is tot slot dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Beoordeling
Voor onderhavige locatie is met name het uitgangspunt uit de Omgevingsvisie van belang dat de woningbouwbehoefte (en andere stedelijke functies) vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden wordt gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plangebied ligt in het bestaande stedelijke gebied. De woningbehoefte voor de provincie neemt in de toekomst verder toe. Lage scenario's van de prognoses laten eveneens voor Noord-Holland Noord een groei zien welke vergelijkbaar is met de rest van Nederland. Dit komt onder andere doordat woningzoekenden uit het zuidelijke deel van de provincie en migratie, vooral van expats, in toenemende mate invloed heeft op de woningbehoefte. Tegelijkertijd is er steeds meer structureel leegstaand vastgoed en kunnen er leefbaarheidsproblemen in verouderde nieuwbouwwijken ontstaan. Het planvoornemen voorziet in een functiewijziging, de teruggelopen vraag naar aanleunwoningen draagt bij aan leegstand. Door de functiewijziging ontstaat er de mogelijkheid om de wooneenheden in te zetten als regulier woningen en daarmee bij te dragen aan een reductie van de woningvraag.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsvisie NH2050.
Toetsingskader
Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Omgevingsverordening. Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten daarom de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De Omgevingsverordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG). De provincie geeft gemeenten binnen BSG veel beleidsvrijheid. De provincie stimuleert ontwikkelingen zoveel als mogelijk binnen BSG te realiseren. Binnen BSG is het wel van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal worden afgestemd. Artikel 6.3 gaat hierover en luidt:
De provincie heeft in haar verordening geregeld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken (artikel 6.3 Omgevingsverordening). Uit paragraaf 3.2.3 blijkt dat de voorgestane ontwikkeling past binnen de regionaal gemaakte afspraken. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020.
Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheersgebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. Ten behoeve van dit plan vindt vooroverleg plaats met het waterschap. Daarnaast wordt het plan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Holland. Met het planvoornemen is sprake van het hergebruik van bestaande bebouwing, waardoor mogelijkheden voor een nieuwe klimaatbestendige inrichting beperkt zijn. Het planvoornemen ziet toe op legalisering van bestaand feitelijk gebruik. Het onderhavige planvoornemen is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de provinciale Omgevingsverordening NH2020.
Toetsingskader
Op 28 mei 2021 is de omgevingsvisie Bergen 2040 als ontwerp gereedgekomen. De voorgaande twee jaar hebben inwoners en de gemeente samengewerkt aan de nieuwe Omgevingsvisie waarbij de vraag centraal stond: Hoe zien wij de toekomst van de gemeente Bergen? Het antwoord: “Gemeente Bergen is een van de mooiste plekken om te wonen en te zijn” Dit is de zogenaamde stip aan de horizon.
Om de stip aan de horizon waar te maken en de keuzes hiervoor uit te werken zijn hiervoor de volgende vier ingangen uitgezet:
Aan iedere ingang zijn weer speerpunten gekoppeld, om het zo doelmatig te maken.
Leefbare kernen
De gemeente Bergen bestaat uit verschillende kernen, met een eigen karakter en waar haar inwoners zich mee verbonden voelen en trots op kunnen zijn. Waarbij wil men streeft naar een goede balans tussen rust en levendigheid. Waar maatschappelijke voorzieningen en zorg in de nabijheid zijn. En voldoende woningen beschikbaar zijn voor de verschillende doelgroepen. Binnen leefbare kernen zijn de volgende speerpunten opgenomen:
Een toekomstbestendig buitengebied
Naast de kernen beschikt de gemeente Bergen over een divers buitengebied, van strand tot de polder, met daarbij de duinen en bossen. Hier is bebouwing ondergeschikt aan groen. Voorop staat dat het buitengebied de aantrekkelijkheid behoudt en dat ondernemen in het buitengebied mogelijk en lonend moet zijn. Binnen deze 'ingang' zijn de volgende speerpunten opgenomen:
Gezond, samen en inclusief
Gezond staat voor hoe de mensen zich voelen, fysiek en mentaal, maar ook hoe verbonden met anderen men is, waarbij gekeken wordt naar hoe gezondheid gestimuleerd kan worden alsmede ziekte kan worden voorkomen. Binnen gezond, samen en inclusief zijn de volgende speerpunten opgenomen:
Duurzaamheid en bereikbaarheid
Dit betreffen overkoepelende thema's voor de gehele gemeente, waarbinnen duurzaamheid duidt op klimaat en energie, biodiversiteit en circulariteit. Daarnaast is het van belang dat alle functies binnen de gemeente bereikbaar zijn. Daarvoor zijn de volgende speerpunten opgenomen:
Beoordeling
Binnen de omgevingsvisie van de gemeente Bergen wordt binnen “leefbare kernen” de nadruk gelegd op het mogelijk maken van woningen voor jong en oud. Het planvoornemen voorziet in het regulier bewonen van voormalige aanleunwoningen. De aanleunwoningen worden thans moeilijk opgevuld. Dit komt vooral omdat ouderen geacht worden langer thuis en zelfstandig te wonen. De herbestemming maakt het mogelijk dat mensen die nog niet zorgbehoevend zijn wel in de nabijheid van zorg kunnen wonen, wat eveneens een speerpunt is voor de gemeente.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de ontwerp omgevingsvisie van de gemeente Bergen.
Toetsingskader
Op 28 januari 2016 is de lokale woonvisie 'Wonen in de gemeente Bergen 2015-2020' vastgesteld. Hierin heeft de gemeente Bergen-NH de volgende visie uitgewerkt: “De gemeente streeft naar een kwalitatief goed en gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag van haar huidige en toekomstige inwoners. Wij streven er naar dat verschillende doelgroepen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en een woon carrière kunnen maken binnen de gemeente. Hierbij zijn de demografische ontwikkelingen een gegeven.” Daarbij heeft de gemeente de volgende beleidsdoelen geformuleerd:
Kwalitatief goed woningaanbod (geschiktheid, kwaliteit en duurzaamheid)
Bij dit beleidsdoel richt de gemeente Bergen-NH zich op het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod op geschiktheid, kwaliteit en duurzaamheid. Dit geldt niet enkel voor nieuwbouw, maar is ook bedoeld voor de bestaande bouw. Onder geschiktheid wordt verstaan dat de bestaande woningbouw passend is voor alle doelgroepen zodat ze er kunnen (blijven) wonen. Hierbij staat dan ook centraal dat wonen en zorg gescheiden wordt, en dat er vooral geacht wordt van bewoners dat ze langer zelfstandig thuis blijven wonen. Ten aanzien van kwaliteit wordt gerefereerd naar het splitsingsbeleid van de gemeente. Hierin dient dit beleid herzien te worden op basis van een evaluatie. Binnen duurzaamheid wordt de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn aangehaald, waarin zowel nieuwbouw maar vooral ook bestaande bouw zal moeten bijdragen. De gemeente stimuleert dit via een verscheidenheid aan projecten (bijvoorbeeld, duurzaamheidsleningen, subsidieregeling energiebesparing, etc.).
Gedifferentieerd woningaanbod
Als tweede beleidsdoel heeft de gemeente een gedifferentieerd woningaanbod. Voor een gedifferentieerd woningaanbod bestaande uit huur- en koopwoningen van verschillende type, vorm en in verschillende prijsklassen, wordt gekeken naar de huidige woningvoorraad en naar nieuwbouw. Gezien het feit dat nieuwbouw in de gemeente Bergen maar beperkt is, dient er kritisch gekeken te worden naar de bestaande woningvoorraad. Daarbinnen is de pijler dat woningen levensloopgeschikt gemaakt dienen te worden zodat op deze wijze bijgedragen wordt aan de geschiktheid vanuit het eerste beleidsdoel. In het geval van nieuwbouw dient hierbij eveneens rekening gehouden te worden en zoveel mogelijk in worden voorzien. Het gaat dan om het realiseren van zogenaamde 'nultredenwonigen'. Het doel hiervan is om een verhuisketen op gang te krijgen zodat doorstroming ontstaat op de markt van ouderen die naar deze woningen trekken zodat eengezinswoningen op de markt komen.
Het vergroten van de betaalbaarheid
Binnen het vergroten van de betaalbaarheid gaat het er vooral over dat er voldoende sociale en betaalbare woningen zijn en vice versa dat woningen sociaal en betaalbaar blijven. Binnen de gemeente Bergen-NH is een beperkt aandeel sociaal ten opzichte van het landelijke gemiddelde. De gemeente Bergen kent daarbij lange wachttijden voor het verkrijgen van een sociale huurwoning. Voor ontwikkelaars geldt het uitgangspunt van bouwen voor sociale huur. Enkel in het geval van economische niet uitvoerbaarheid kan hiervan afgeweken worden. Naast sociale huur en koopwoningen, staat dit beleidspunt ook voor het inzetten van vrije sector huurwoningen in de prijsklasse tussen €700,- tot circa € 1000,- (ook wel te classificeren als middenhuur). Dit zorgt ervoor dat zowel tweeverdieners die net boven de inkomensgrens zitten voor een categorie 2 sociale huurwoning een betaalbare woning kunnen bekostigen en dat senioren verleidt kunnen worden om hun woning te verkopen en gaan huren. Daarnaast biedt dit ook de mogelijkheid dat senioren die in grote sociale huurwoningen wonen en vanwege een te hoog inkomen kunnen uitwijken naar een middenhuur woning: iets waar men wel bereid voor is om te betalen maar gezien het beperkte aanbod niet kunnen.
Huisvesten huidige en toekomstige bewoners
Binnen het beleid zijn de senioren en starters de doelgroepen waar de gemeente zich op moet richten ten aanzien van woningbouw. Senioren vanwege het Rijksbeleid waarin ingezet wordt op het langer zelfstandig thuis blijven wonen. Dit is dan ook binnen de andere beleidsdoelen opgenomen. Aanvullend hierop is de gemeente voornemens om verder in te zetten op woonservicegebieden. Hiervoor is binnen de kern Bergen-NH ook het gebied rondom 'De Marke' aangewezen. Ten aanzien van starters is de instroom beperkt gezien het huidige woningaanbod in de gemeente welke vooral bestaat uit relatief dure woningen, met als gevolg dat vooral oudere inwoners zich kunnen veroorloven om in de gemeente te wonen. Daarbij komt dat jonge gezinnen afnemen in de regio als ook in heel Nederland. Om jonge gezinnen of alleenstaanden die in de gemeente wonen of in de gemeente gewoond hebben te ondersteunen wil de gemeente de sociale huurwoningvoorraad (categorie 1 en 2) op peil houden. In de 'Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020' is vastgelegd om bij nieuwbouw minimaal 30% sociale woningbouw te realiseren. De gemeente Bergen houdt in haar woonvisie 2015-2020 vast aan 40% sociale woningbouw (het eerdere streven van de regionale woonvisie).
Flexibiliteit en maatwerk
Tot slot het beleidsdoel flexibiliteit en maatwerk. Hierin staat dat de gemeente de mogelijkheden onderzoekt voor meer flexibiliteit in bestemmingsplannen en in wet- en regelgeving. De gemeente wil die flexibiliteit bieden ten aanzien van particuliere initiatieven, zoals CPO, woongroepen, herbestemming van leegstaande of leegkomende gebouwen en initiatieven op het gebied van wonen en zorg. De gemeente gaat ook specifiek in op het herbestemmen van leegkomende zorggebouwen, schoolgebouwen en vrijkomende agrarische bebouwing en in mindere mate kantoorgebouwen.
Beoordeling
Binnen de gemeentelijke woonvisie komen verschillende aspecten samen welke in het verlengde liggen van het onderhavige planvoornemen. De gemeente stuurt op voldoende geschikte en betaalbare woningen. De doelgroepen voor de gemeente zijn starters (jonge gezinnen en alleenstaande) en ouderen.
Het planvoornemen voorziet in het herbestemmen van deels leegstaand zorgvastgoed naar reguliere woningen. De woningen zullen voor minimaal de komende 20 jaar als 40% sociaal en 60% middenhuur ingevuld worden. Dit draagt bij aan het beantwoorden van de vraag naar sociale- en middenhuur woningen. Op deze wijze blijven de woningen betaalbaar voor de doelgroepen. De openstelling van de woningen als reguliere woningen biedt de optie voor de doelgroepen van de gemeente om in de nabijheid van een zorginstelling zelfstandig te wonen. Daarbij zijn de woningen reeds levensloopbestendig doordat alle ruimtes van de woning op een verdieping van het pand zijn gesitueerd, alsmede door de aanwezigheid van een lift waardoor de woningen functioneren als een nultreden woning.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de 'Woonvisie gemeente Bergen NH 2015-2020'.
Toetsingskader
Binnen de gemeente Bergen geldt de 'Doelgroepenverordening Bergen 2020' vanaf 25 december 2021. Dit beleidsstuk is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordeningen (Wro) welke gemeenten de mogelijkheid bij bestemmingsplannen biedt om te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in een nieuwbouwplan. Dit kan voor de verschillende categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. Hierbij vormt de doelgroepenverordening de wettelijke basis voor het doorvoeren van het gemeentelijk woonbeleid in bestemmingsplannen. De doelgroepenverordening heeft alleen betrekking op nieuwbouw.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de definitie van sociale huur-, middeldure huur- en koopwoningen opgenomen en is bepaald hoelang deze woningen minimaal voor de doelgroep behouden moeten blijven. Binnen het Bro is de gemeente verantwoordelijk voor het definiëren van de doelgroepen.
Binnen de doelgroepenverordening Bergen 2020 is vastgelegd:
De doelgroepenverordening regelt niet de toewijzing van de nieuwbouwwoning aan individuele huishoudens: dat doet de Huisvestingsverordening. Partijen, buiten de toegelaten instellingen, die in nieuwbouwproject naast middeldure huurwoning ook sociale huurwoningen realiseren, worden erop gewezen dat de toewijzing van deze huurwoningen plaats zal moeten vinden met inachtneming van de regels voor woonruimteverdeling die gelden binnen de gemeente Bergen (NH).
Beoordeling
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van het “Saenehof”. De herbestemming voorziet in de toevoeging van woningen, en er kan beargumenteerd worden dat het nieuwbouw betreft gezien het een toevoeging betreft van 'nieuwe' woningen aan de woningvoorraad. Dit houdt in dat de doelgroepenverordening Bergen 2020 van toepassing is. De gemeente Bergen heeft voor het planvoornemen de eis gesteld dat de woningen huurwoningen blijven met een instandhoudingstermijn van 20 jaar. Conform de verdeelsleutel uit de doelgroepenverordening dienen:
Het onderhavige bestemmingsplan regelt bovengenoemde afspraken en legt deze daarmee juridisch-planologisch vast.
Conclusie
Het percentage te realiseren sociale- en middeldure huurwoningen met de instandhoudingstermijn van 20 jaar is in de regels van het onderhavige bestemmingsplan vastgelegd, waarmee deze juridisch-planologisch zijn geborgd.
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Het plan voorziet in een herbestemming van de huidige opstallen, waarbij de functie 'maatschappelijk' wordt vervangen door 'wonen'. Er zullen geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden aan de gebouwen of aan de gronden op en rondom het terrein. Zowel de functie 'maatschappelijk' als de functie 'wonen' betreffen milieugevoelige functies met een gelijkluidend bodemkwaliteitsregime. De gronden zijn reeds geschikt voor de functie 'maatschappelijk'. Daarom kan ervan uitgegaan worden dat de gronden in principe eveneens geschikt zijn voor de beoogde functie 'wonen'. Zowel de huidige toegestane activiteiten als de beoogde woonfunctie brengt geen risico met zich mee op een bodemverontreiniging.
Conclusie
De bodem is redelijkerwijs geschikt voor de beoogde functie.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid waterschap
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
Beoordeling
Op basis van de Legger Wateren 2022 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ligt aan de noordzijde van het plangebied een duiker. Hiermee wordt ontsluiting van het Saenehof mogelijk. Deze duiker en ontsluiting blijven ongewijzigd behouden. Rondom het plangebied ligt een secundaire waterloop. Ook deze waterloop blijft ongewijzigd behouden. Het plangebied ligt ver verwijderd van de meest nabij gelegen kern- en beschermingszones van waterkeringen en heeft daarmee geen invloed op deze waterkeringen.
Uitsnede Legger Wateren 2022 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Met het planvoornemen is sprake van de functiewijziging van een bestaand zorggebouw naar reguliere woningen. Het aantal (zorg)woningen neemt ten opzichte van de huidige situatie niet toe en de bestaande bebouwing binnen het plangebied blijft behouden. Behoudens de aanleg van enkele aanvullende parkeerplaatsen is ten opzichte van de huidige planologische en feitelijke situatie geen sprake van een verhardingstoename. De verhardingsoppervlakte vanwege nieuwe parkeerplaatsen is dermate klein dat dit geen gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie, derhalve dat er geen compenserende maatregelen uitgevoerd hoeven te worden. Omdat het aantal woningen binnen het plangebied niet toeneemt, is een toename van huishoudelijk afvalwater niet te verwachten.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Holland
De provincie heeft op het vlak van cultuurhistorie het beleidsdocument 'De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018' vastgesteld. Dit beleidsdocument betreft een handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. Deze leidraad is verankerd in de provinciale Omgevingsverordening NH2020.
Uitsnede Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie met plangebied gearceerd in rood (Bron: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018, bewerking Antea Group 2022).
Beleid gemeente Bergen
Binnen de gemeente Bergen geldt de 'Beleidsnota Cultuurhistorie 2009-2018', waarin is opgenomen dat indien een ontwikkelingslocatie een grotere cultuurhistorische waarde heeft, cultuurhistorie in de besluitvorming betrokken dient te worden. Onderdeel van het beleid zijn de Historische Geografische kaart en de Archeologische Historische Bouwkunde kaart. Hieronder zijn uitsneden van deze kaarten met het plangebied gearceerd in rood opgenomen.
Uitsnede Archeologie historische bouwkunde kaart met plangebied in rood gearceerd (bron: gemeente Bergen 2005, bewerking Antea Group 2022).
Uitsnede Historische geografie met plangebied in rood gearceerd (Bron: gemeente Bergen 2005, bewerking Antea Group 2022).
Beoordeling
Op basis van de provinciale en gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er binnen het plangebied geen sprake is van cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het plangebied grenst wel aan het Zakedijkje, op de gemeentelijke waardenkaart gemarkeerd als dijk met vanuit historische geografie een cultuurhistorische waarde. Het planvoornemen betreft een functiewijziging van de opstallen binnen het plangebied en wijzigt daarmee het Zakedijkje niet.
Conclusie
Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Uitsnede archeologische waardenkaart met plangebied met rood omkadert (Bron: beleidskaart archeologie, bewerking Antea Group 2022).
Beoordeling
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergen (NH) is het plangebied gelegen in een gebied waar een archeologische onderzoeksplicht geldt bij bodemingrijpen met een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 500 m2.
De oppervlakte- en diepteondergrenzen bij het planvoornemen worden niet overschreden, en daarom is er geen archeologisch onderzoek benodigd. De archeologische dubbelbestemming wordt bestendigd.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in beperkte grond verstorende werken, welke onder de grens voor archeologisch onderzoek vallen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het Noordhollands Duinreservaat dat op ca. 1,2 km van het plangebied ligt. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet direct grenst aan een Natura 2000-gebied, is van direct schade geen sprake. Mogelijk kan depositie van stikstof vanwege het planvoornemen wel negatieve gevolgen hebben voor omliggende Natura 2000-gebieden. De exacte mate van stikstof depositie dient voor het bouwplan voor de gebruiksfase bepaald te worden. Daarom is hiervoor een AERIUS-berekening uitgevoerd, welke is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieronder wordt het resultaat van de AERIUS-berekening besproken.
Gebruiksfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de herbestemming vinden in de gebruiksfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar de woningen. De woningen zijn vandaag reeds in gebruik als aanleunwoningen en zullen herbestemd worden als reguliere woningen. De berekening is verricht middels het programma AERIUS-calculator. Hierin is het gebruikte verkeersnetwerk in de gemodelleerde situatie identiek aan de referentiesituatie, maar is de verkeersintensiteit verhoogd van de kentalcategorie 'aanleunwoning' naar 'huur, appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur). Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.
Aanlegfase
Op 9 maart 2021 is voor de aanlegfase de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet, die per 1 juli 2021 in werking is getreden, voorziet in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen ban bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten worden. Ten aanzien van planvoornemen zullen de gebouwen enkel herbestemd worden, er zullen geen bouwkundige werkzaamheden plaatsvinden. De enige bouwwerken die zullen plaatsvinden betreft het aanleggen van extra parkeerplaatsen, waarvoor in dit geval geen stikstofberekening benodigd is.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Door E.C.O. logisch b.v. is in augustus 2022 een QuickScan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage hiervan is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie flora en fauna aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Uit de QuickScan volgt dat in een boom bij de inrit aan het Zakedijkje een boomholte aanwezig is. In een boom bij de inrit aan de Leek is een potentieel jaarrond beschermd nest aanwezig. Beide bomen bij de ingangen blijven behouden. Overtreding van de Wet natuurbescherming is derhalve niet aan de orde.
Vanwege de realisatie van extra parkeerplaatsen dienen mogelijk enkele groenstructuren geveld te worden. Uit de rapportage volgt dat deze groenstructuren echter geen functies voor beschermde soorten hebben. Er is vanuit de Wet natuurbescherming geen bezwaar voor het verwijderen van het struweel voor de realisatie van de parkeerplaatsen.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meters aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van zorgwoningen naar reguliere woningen. Beiden kunnen aangemerkt worden als geluidgevoelige object in de zin van de Wet geluidhinder. De woningen worden niet in hun hoedanigheid aangepast, noch worden er woningen toegevoegd. Het bestemmingsplan voorziet daarmee niet in nieuwe geluidgevoelige objecten. Het plangebied zal via de bestaande wegen ontsloten worden, en zal het bestaande snelheidsregime van 30km/u voortzetten, waarmee aldus niet wordt voorzien in nieuwe gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daarmee niet noodzakelijk.
Conclusie
Wegverkeerslawaai staat het planvoornemen niet in de weg.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de direct omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna VNG-Brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/ rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als 'rustige woonwijk'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de herbestemming van de bestaande panden aan het Saenehof mogelijk, waarbij de bestemming 'Maatschappelijk' wordt gewijzigd in 'Wonen'. Beide bestemmingen zijn als milieugevoelig aan te merken. Het bestemmingsplan voorziet daarmee niet in de toevoeging van nieuwe milieugevoelige functies waar vanuit het oogpunt van milieuzonering rekening mee moet worden gehouden. De huidige maatschappelijke bestemming is naast milieugevoelig ook als milieubelastend aan te merken. Het wegbestemmen van deze bestemming komt ten goede aan het woon- en verblijfklimaat in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR). Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de EV-Signaleringskaart gebruikt.
Uitsnede EV-Signaleringskaart met plangebied in rood gearceerd (bron: EV-signaleringskaart.nl, bewerking Antea Group 2022).
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een vuurwerkopslag locatie aan de Oosterweg 7 te Bergen-NH, gelegen op ca. 270 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een Bevi-inrichting. Er geldt een plaatsgebonden risicocontour van 8 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten vanaf de bufferbewaarplaats. Gezien de geruime afstand tot het plangebied heeft deze inrichting derhalve geen invloed op het onderhavig planvoornemen.
Buiten deze inrichting zijn er geen andere inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico gelegen in de direct nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de EV-Signaleringskaart gebruikt. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 2 km van de provinciale weg N9. Over deze transportroute vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, met de maatgevende stofcategorie CF3. Deze maatgevende stofcategorie heeft een invloedsgebied van 355 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de transportroute vormt de ligging hiervan geen belemmering voor onderhavig voornemen ten aanzien van het plaatsgebonden risico of groepsrisico.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de direct omgeving van het plangebied risicorelevante buisleiding zijn gelegen is de EV-Signaleringskaart gebruikt. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk buisleiding is gelegen op een afstand van circa 1 km. Gelet op de geruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de leiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig plan.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen betreft de herbestemming van 78 'zorgwoningen' naar reguliere woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van goede ruimtelijk ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de provinciale weg N9. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg onder de grenswaarden lagen (<40 ìg/m3). Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de toevoegingvan reguliere woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:
Het planvoornemen voorzien in het herbestemmen van 78 woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordeling)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er daarom geen plicht tot het opstellen van een MER. Op basis van de aanmeldnotitie, bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting, heeft een vormvrije m.e.r-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Voor het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij het planvoornemen geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is. Een passende beoordeling is nodig in dien er sprake is van mogelijk significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het planvoornemen is niet gelegen in Natura2000-gebied nog heeft de ontwikkeling met zekerheid geen mogelijk significante effecten op de Natura2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat het planvoornemen niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Zoals hierboven uiteengezet voldoet het planvoornemen niet aan de MER-verplichting en het doorlopen van een m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de omgevingsverordening. Daarnaast volgt uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Kortom er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.
Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.
Deze bestemming is bedoeld voor de gronden welke worden ingericht ten behoeve van het nieuwe woongebied. Ook de ontsluiting en het parkeren is mogelijk binnen deze bestemming. Het bouwvlak is opgenomen er hoogte van de bestaande bebouwing. Aanvullende bebouwingsmogelijkheden worden daarmee niet gecreëerd. Door middel van aanduidingen is het woningtypologie (gestapeld), de bouwhoogte en het aantal woningen gemaximaliseerd. Deze maatvoeringen komen overeen met de huidige planologische mogelijkheden. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming 'wonen' toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen.
Onderdeel van het project is het realiseren van sociale huurwoningen. Artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening geeft de mogelijkheid om sociale woningbouw in het bestemmingsplan te regelen. Dit door middel van het opnemen van een bepaald percentage van het totaal aantal woningen dat mogelijk is volgens het plan. Dit is gedaan in de regels. Deze regel kan alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als er een zogeheten doelgroepenverordening aanwezig is. Bergen beschikt over een doelgroepenverordening (zie paragraaf 3.4.3). Hiermee is de weg vrij gemaakt om sociale woningbouw te regelen in het bestemmingsplan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Deze handelen over het overschrijden van bouwgrenzen. Ook is de gemeentelijke parkeerregeling opgenomen in dit artikel.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is de gemeentelijke parkeerregeling opgenomen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voortschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering of een andere functie van bouwwerken.
Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.
Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen worden gewijzigd ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Dit artikel bepaalt dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.
Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.
Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Het voorliggende initiatief betreft de herbestemming van zorgwoningen in reguliere woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Bergen-NH een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten, planschade en bovenwijkse voorzieningen wordt vastgelegd. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De resultaten van het vooroverleg zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting
De procedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingplan heeft vanaf 26 mei 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. In totaal zijn twee zienswijzen ontvangen, met bij één zienswijze een handtekeningenlijst van vijf huishoudens. De eerste zienswijze heeft betrekking op de gevolgde procedure, het parkeren, de behoefte aan zorgwoningen en vergunningvrij bouwen. De tweede zienswijze heeft enkel betrekking op het parkeren. De zienswijzen zijn in de Nota van zienswijzen (Bijlage 4) samengevat en van een beantwoording voorzien in. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.