direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Wieringerwaard - Oudesluizerweg 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0366.BPBG2006hz0001-oh01

Artikel 4 Wonen

 

4. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

1.    een aan-huis-verbonden beroep;

2.    hobbymatige agrarische activiteiten;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

c.    wegen, woonstraten en paden;

d.    groenvoorzieningen;

e.    openbare nutsvoorzieningen;

f.     voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

g.    water;

met de daarbijbehorende:

h.    tuinen, erven en terreinen;

i.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4. 2.       Bouwregels

4. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden ge­bouwd;

b.    een hoofdgebouw zal in een bouwvlak worden gebouwd;

c.    een hoofdgebouw zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

d.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m be­dragen;

e.    de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

f.     de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedra­gen.

4. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen ten minste 4,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdge­bouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot enige perceelgrens zal ten minste 2,00 m bedragen;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bij­gebouwen per hoofdgebouw zal ten hoogste 75 m² bedragen;

d.    de goothoogte van de aan- of uitbouwen of aangebouwde bij­gebouwen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;

e.    de goothoogte van de vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.     de bouwhoogte van de aan- of uitbouwen of bijgebouwen zal ten hoogste 6,00 m bedragen;

g.    de dakhelling van de aan- of uitbouwen of bijgebouwen zal ten minste 30° bedragen;

h.    de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdge­bouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw zal ten hoogste 20 m bedragen.

4. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoog­ste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg ge­keerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daar­van ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoog­ste 6,00 m bedragen.

4. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

b.    de landschappelijke waarden;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid.

4. 4.       Ontheffing van de bouwregels

4. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 4.2.1. onder d en toestaan dat de goot­hoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 7,00 m;

b.    het bepaalde in lid 4.2.1. onder e en toestaan dat de bouw­hoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 11,00 m;

c.    het bepaalde in lid 4.2.1. onder f en toestaan dat een hoofdge­bouw wordt voorzien van een plat dak, mits:

-       de bouwhoogte niet meer dan 7,00 m bedraagt;

d.    het bepaalde in lid 4.2.2. onder b en toestaan dat de aan- of uit­bouwen of bijgebouwen op de zijdelingse perceelgrens wor­den gebouwd;

e.    het bepaalde in lid 4.2.2. onder c en toestaan dat de gezamen­lijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 125 m², mits:

1.    de oppervlakte van een bouwperceel ten minste 1000 m² bedraagt;

2.    de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bouwperceel ten hoog­ste 25% van het bouwperceel zal bedragen;

3.    de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bouwperceel ten hoog­ste 400 m² zal bedragen.

f.     het bepaalde in lid 4.2.2. onder d, e, f en g en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een plat dak, mits:

-       de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is.

4. 4. 2. De in lid 4.4.1. genoemde ontheffingen mogen uitsluitend worden verleend mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4. 5.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewo­ning;

b.    het gebruik van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen voor bewoning en/of voor afhankelijke woonruimte;

c.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat de bedrijfsvloerop­pervlakte:

1.    meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofd­gebouw;

2.    meer bedraagt dan 120 m².

4. 6.       Ontheffing van de gebruiksregels

4. 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 4.5. onder b en toestaan dat aangebouwde bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van afhankelijke woonruimte, mits:

-       de noodzaak voor afhankelijke bewoning (mantelzorg) van een aangebouwd bijgebouw is aangetoond door een onaf­hankelijke deskundige instantie;

-       de afhankelijke woonruimte qua maatvoering wordt gereali­seerd binnen de vigerende regeling voor aan- en uitbou­wen en aangebouwde bijgebouwen;

b.    het bepaalde in lid 4.5. onder a en toestaan dat een deel van het woonhuis wordt gebruikt ten behoeve van het kleinschalig verstrekken van logies (zoals bed en breakfast), mits:

-       het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt is aan de woonfunctie;

-       het parkeren ten behoeve van de woonfunctie en de logies­functie op eigen erf plaatsvindt.

4. 6. 2. De in lid 4.6.1. genoemde ontheffingen mogen uitsluitend worden verleend mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    de woonsituatie;

b.    de milieusituatie;

c.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.