Buiksloterham 10e part herz    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel van de herziening     

Op 16 december 2009 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan 'Buiksloterham' vastgesteld. Het bestemmingsplangebied ligt aan de noordelijke IJ-oever en wordt aan de noordzijde begrensd door het midden van de Klaprozenweg; aan de oostzijde door het midden van het Buiksloterkanaal, via de Distelkade naar de Klaprozenweg; aan de westzijde door het midden van Zijkanaal I en het IJ; en aan de zuidzijde door de Grasweg, het midden van het Tolhuiskanaal en het New Technology Centre van Shell.

Na de vaststelling zijn er enkele ontwikkelingen geweest die niet, of in onvoldoende mate, in het vigerende bestemmingsplan zijn geregeld. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken zijn de eerste t/m negende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Ten opzichte van de plannen voor de ontwikkeling van de Buikloterham uit 2006 en 2009 zijn de ontwikkelstrategie, het gemeentelijk beleid en de stedenbouwkundige uitgangspunten gewijzigd. De gemeenteraad heeft op 10 november 2020 de 'Herijking Invsteringsnota Buiksloterham' (verder: HIB) vastgesteld.

Belangrijk voor de ontwikkelstrategie is dat voorlopig geen integrale herziening van het geldende planologisch juridisch kader wordt beoogd. Het vigerende bestemmingsplan, inclusief de partiële herzieningen, beschikt voorlopig nog over voldoende planologische ruimte en flexibiliteit om als sturend toetsingskader te dienen. Bij afwijkende initiatieven gaat de HIB als aanvullend toetsingskader dienen om richting te geven en te sturen op actuele beleidsdoelen en ambities. De eerste ervaringen met de kaders van dit investeringsbesluit zullen worden gebruikt om te zijner tijd een goed en gedragen nieuw bestemmings- of omgevingsplan op te stellen. Er is dan ook meer kennis en ervaring beschikbaar over de inhoud en toepassingsmogelijkheden van de Omgevingswet.

Voor het plandeel waar deze tiende partiële herziening betrekking op heeft (kavel 18) kan echter niet worden volstaan met deze werkwijze. De ontwikkeling van dit kavel wordt mogelijk gemaakt door middel van een gemeentelijke tender en er kan niet worden gewacht op de integrale herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham. Er is voor kavel 18, in combinatie met kavel 19 (Buiksloterham 8e partiële herziening), een eigen stedenbouwkundig plan met programma samengesteld dat nu toe is aan een juridisch planologische vertaling in de vorm van deze tiende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham.

Kavel 18 ligt tussen de Papaverweg ten noorden en de Johan van Hasseltkade ten zuiden. Aan de westkant de nieuwe ontsluitingsweg en aan de oostkant kavel 19.

verplicht

Afbeelding 1. Plangebied 10e herziening (rood omkaderd)  

1.2 Bevoegdheden     

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Noord. Bij besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2016 is Buiksloterham, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, aangewezen als grootstedelijk gebied. Dit besluit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van bestemmingsplannen door het college van B&W wordt uitgevoerd. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord wordt betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan conform hetgeen is vastgelegd in de Verordening op het Lokaal Bestuur.

1.3 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet is van toepassing, omdat het plangebied binnen een gebied als zoals aangewezen in bijlage 2 van de Crisis- en herstelwet valt (CHW, bijlage 2, onder A, nummer 1: project Noordelijke IJ-oevers Amsterdam). Daarom is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing.

Hoofdstuk 2 Verantwoording     

2.1 Algemeen     

2.1.1 Begrenzing plangebied     

Het plangebied van deze 10e herziening wordt globaal als volgt begrensd: de noordelijke begrenzing is de Papaverweg en de zuidkant de Johan van Hasseltkade. Aan de westzijde wordt een nieuwe gebiedsontsluitingsweg aangelegd die buiten de begrenzing van deze 10e herziening valt. Aan de oostzijde ligt de openbare ruimte tussen de kavels 18 en 19. Ook deze openbare ruimte is buiten de herziening gelaten.

2.1.2 Huidig gebruik en vigerend plan     

Het terrein ligt al een aantal jaren braak. De kavel heeft de bestemming Gemengd op grond van het vigerende bestemmingsplan Buiksloterham. Binnen deze bestemming zijn onder meer wonen, bedrijven, kantoren, detailhandel, consument verzorgende dienstverlening, horeca I, III, IV en V, ontspanning en vermaak en maatschappelijke dienstverlening mogelijk.

Voor de kavel geldt een fsi van 3,0 en een maximaal bebouwingspercentage voor wonen van 70%. De maximale hoogte is 45 meter.

verplicht

Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buiksloterham  

De voorgenomen ontwikkeling in het gebied is strijdig met de floorspace index, de aanduiding 'aaneengebouwd' en het daarbij behorende maximaal aantal woningen, de toegestane horecacategorieën, de geprojecteerde mobiliteitshub en de hoogteopbouw.

2.2 Uitgangspunten     

2.2.1 Investeringsnota Buiksloterham 2020     

In de Herijking Investeringsnota Buiksloterham (HIB) die op 20 november 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld staan de belangrijkste ruimtelijke en programmatische kaders opgenomen.

In Buiksloterham staan vier opgaves centraal, die ook de doelstellingen vormen voor de ontwikkeling van kavel 18: Verdichting, Circulaire Wijk, Productieve Wijk en Ongedeelde Wijk. Wat deze ambities concreet betekenen voor Buiksloterham staat beschreven in de Herijking Investeringsnota Buiksloterham (HIB).

Kavel 18 is gelegen in Strip 3 van Buiksloterham. In de HIB staat beschreven wat de ligging in Strip 3 betekent en wat dat betekent voor de kansen en uitdagingen die daarbij horen.

2.2.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten     

Stedenbouwkundige uitgangspunten voor kavel 18 en 19

Gezien de verwantschap tussen de kavels 18 en 19 (naast elkaar gelegen, beide gemeentelijke kavels, min of meer gelijke omvang en vergelijkbare programma), gezien de ligging gezamenlijk ingekaderd tussen Papaverweg, Westelijke Ontsluiting, Johan van Hasseltkade en Boterbloemstraat) zijn beide kavels in samenhang stedenbouwkundig nader onderzocht. Belangrijkste programmatische verschil tussen 18 en 19 is dat op kavel 18 een hub wordt gesitueerd en op kavel 19 een basisschool.

Onderverdeling kavel 18 en 19

Kavel 18 en 19 zijn op basis van de stedenbouwkundige uitwerking beide verdeeld in vier subkavels met de nummering zoals aangegeven op afbeelding 3. Omdat de aanduiding 18A reeds is toegekend aan een naastgelegen kavel verschilt de kavelnummering bij kavel 18 van die van kavel 19.

verplicht

Afbeelding 3: kavelnummering

Ruimtelijk concept

Zoals beschreven in de HIB bieden de grote kavels op Strip 3 (par. 3.3) de kans om grote gebaren en contrasten te maken, als verwijzing naar het industriële verleden waarin dergelijke contrasten voor Buiksloterham ook kenmerkend waren. Om die reden zijn de kavels 18 en 19 ten eerste in vier grote stedenbouwkundige korrels verdeeld; twee voor kavel 18 en twee voor kavel 19, met een groene corridor in het midden. Deze groene corridor vormt onderdeel van de groene hoofdstructuur van Buiksloterham. Groene corridors zijn daarbij minimaal 22 m brede nieuwe elementen om binnen de strips grote stukken goen toe te voegen en worden op meerdere plekken in Buiksloterham ingezet. Zie ook par. 2.2 van de HIB. Daarnaast worden de kavels 18 en 19 in oost-west-richting aan elkaar verbonden met een informele route; een wandelroute door het gebied die het buurtplein bij de mobiliteitshub op kavel 18 met het schoolplein bij de school op kavel 19 verbindt. Zie afbeelding 4.

verplicht A

Afbeelding 4. Ruimtelijk concept kavel 18 -19 

Hiërarchie en schaalniveaus

In de uitwerking naar een verkaveling wordt aan de buitenranden de grote schaal van de bebouwing benadrukt, in het gebied daarbinnen en rondom het wandelpad een kleinere bebouwingsschaal (of “korrel”) wordt geïntroduceerd. Rondom het openbare wandelpad komen groene hoven en / of verhoogde tuinen en uiteraard het buurtplein. Zie afbeelding 5

verplicht

Afbeelding 5. Hiërarchie en inschaal/korrel 

Bouwhoogte

De bouwhoogte komt voort uit de doelstelling om te verdichten en met inachtneming van de gehanteerde fsi van 3,5 condities te scheppen voor ruimtelijke kwaliteit.

De maximale bouwhoogte is in principe 30 m. Hierop gelden twee uitzonderingen. De bebouwing langs de Johan van Hasseltkade wordt in principe maximaal 25 m hoog; dit om een goede bezonning van het achterliggende gebied mogelijk te maken.

Een tweede uitzondering betreft de mogelijkheid om binnen het op de verbeelding aangegeven gebied een hoogte-accent van 40 m toe te voegen. Dit vloeit voort uit de spelregel die zo'n accent mogelijk maakt op kavels groter dan 10.000 m2 om flexibiliteit te bieden om tot kwalitatief hogere plannen te komen. Dit hoogte-accent heeft een maximale footprint van 600 m2. De positie en de vorm van dit hoogte-accent zijn niet vastgelegd maar vanzelfsprekend spelen compositie van bouwmassa's als bezonning een rol bij de uiteindelijke positionering.



Ontsluiting

De ontsluitingsstructuur, de daarbij behorende principes en hiërarchie sluit in grote lijnen aan bij de ruimtelijke hiërarchie. De Papaverweg vormt de belangrijkste auto-ontsluiting, de Boterbloemstraat is secundair. De straten tussen 18C en 18D respectievelijk 19A en 19B vormen de voor auto toegankelijke straten. Johan van Hasseltkade vormt de autovrije recreatieve zone met de autovrije binnenwereld van kavel 18 en 19 op wordt aangesloten.

verplicht

Afbeelding 6. Ontsluitingsstructuur (nog uit te werken)

Programma

In de onderstaande tabel is het indicatief programma weergegeven. In deze tabel wordt uitgegaan van 70% wonen, 15% productieve bedrijvigheid en 15% overig niet wonen. Echter de 70% wonen is een maximum, de 15% productieve bedrijvigheid en de 15% overig niet wonen zijn minima dus het is aannemelijk dat het programma dat uiteindelijk wordt gebouwd een iets andere verdeling heeft.

verplicht

Enkele bijzondere programma-onderdelen worden hieronder uitgelicht:

Hub

Op kavel 18b is een mobiliteitshub voorzien. Een mobiliteitshub is een centrale plek in de buurt waar naast parkeren ruimte is voor bedrijvigheid en ontmoeting. De hub op Kavel 18b is bedoeld voor zowel bewoners en personeel van kavel 18 en 19 als voor bezoekers voor het noordwestelijk deel van Buiksloterham (zie ook HIB pag 64). Behalve uit reguliere parkeerplaatsen worden in de hub voorzieningen ondergebracht zoals deelmobiliteit voor auto, scooter en fiets, een afhaalpunt voor pakketpost en horeca. Ook is het denkbaar dat de hub wordt gecombineerd met productieve bedrijvigheid of een jongerencentrum. De hub is bij voorkeur een herkenbaar gebouw, flexibel van opzet voor veranderende ruimte- en mobiliteitsbehoefte in de toekomst.

Productieve bedrijvigheid

Net als bij kavel 19 zal minimaal 15% van het vloeroppervlak bestaan uit productieve bedrijvigheid. De bedoeling van productieve bedrijvigheid in Buiksloterham is het creëren van ruimte voor maakindustrie. Zie ook HIB par. 24, vanaf pag. 21. Productieve bedrijvigheid kan op verschillende manieren worden ingepast, variërend van maximaal op de begane grond tot diverse vormen van stapeling.

Maatschappelijk

Het maatschappelijk programma betreft een jongerencentrum van ongeveer 300 m2. De ruimtelijke inpassing zal zodanig zijn zodat tot een goed functionerend jongerencentrum kan worden gekomen.

Onderlinge uitwiselbaarheid van de verschillende programma-onderdelen

Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is een definitieve toedeling van de verschillende onderdelen van het programma aan specifieke plekken binnen de kavel niet te maken. Om deze reden is gekozen voor een globale opzet van regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Na uitontwikkeling van dit kavel wordt een nieuw, conserverend, omgevingsplan opgesteld waarmee ook planologisch juridisch wordt vastgelegd welke functie waar is toegestaan.

Organisatie van programma

Productief programma wordt aan de Papaverweg georiënteerd, zodat daarmee samenhangend verkeer via zo kort mogelijke routes over de Papaverweg kan worden afgewikkeld. Om dezelfde reden wordt ook de hub op kavel 18 aan de Papaverweg gesitueerd.

Recreatief en maatschappelijk programma dat juist gebaat is bij een autoluw karakter, wordt aan de zijde van de Johan van Hasseltkade gesitueerd, zoals de plintfuncties. Op deze wijze ontstaat een ordening van ruis, rust en reuring: ruis aan de Papaverweg, rust in het middengebied en reuring langs de Johan van Hasseltkade.

verplicht

Afbeelding 7 Organisatie programma

2.3 Milieu- en omgevingsaspecten     

2.3.1 (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders     

Op meerdere plekken in Amsterdam leidt het aanleggen van kelders tot problemen met het grondwaterpeil. Amsterdam heeft daarom regels opgesteld voor het aanleggen van een kelder. De raad heeft het (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders op 7 oktober 2021 vastgesteld en is in januari 2021 in werking getreden.

De bepalingen uit het (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders worden overgenomen in voorliggende herziening. De regeling komt er kort samengevat op neer in de bouwregels een verbodsbepaling opgenomen om onder bestaande en nieuwe gebouwen kelders (in de ruime zin van dit bestemmingsplan) te bouwen of te vergroten. Hierbij is van belang om onderscheid te maken in 2 categorieën:

Categorie 1 betreft bouwplannen voor kelders tot en met 300 m2 en maximaal 4 meter bouwdiepte en categorie 2 betreft kelders die groter zijn dan 300 m2 of dieper dan 4 meter.

Voor de eerste categorie geldt dat het college op basis van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan afwijken van het bouwverbod voor kelders, mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, moet het bouwplan voldoen aan de 'Beleidsregels Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam',

Voor de tweede categorie geldt dat niet wordt voorzien in inhoudelijke beleidsregels. Om vast te kunnen stellen of een kelder kan worden gebouwd, zal uit een geohydrologisch onderzoek moeten blijken dat het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd en niet strijdig is met de doelstelling die is verwoord in de aanduidingsomschrijving, om van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken.

2.3.2 Milieueffectrapportage     

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Wet- en regelgeving

Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die beneden de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. blijven, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling (artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r.). Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld. Als toetsingskader daarvoor gelden de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (M.e.r.-richtlijn (85/337/EG)). Daarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de activiteit, de plaats ervan in relatie tot de omgeving, en naar de potentiële effecten. Indien op basis van toetsing aan die criteria niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient in ieder geval een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm te worden gedaan.

Resultaten toetsing

Deze 10e herziening maakt geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject, zoals genoemd in kolom 1 van categorie 11.2 van de D-lijst, mogelijk ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' uit 2009. Ook is er geen sprake van een aangewezen activiteit waarvoor op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.

Op basis daarvan geldt geen verplichting tot een m.e.r. procedure. Ook op grond van de toetsing conform artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn er geen omstandigheden op grond waarvan een m.e.r. procedure aan de orde is. Hierbij wordt het volgende overwogen.

Bij de opstelling van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' is een m.e.r.-procedure gevoerd voor de herstructurering van Buiksloterham waarbij alle milieuaspecten zijn beschouwd en waarin de ontwikkelingen die binnen het plangebied van deze 10e herziening zijn voorzien zijn beoordeeld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied en er liggen geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied. Daarnaast zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante milieukaders (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, flora en fauna) geen andere factoren aanwezig die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.

Conclusie

Er bestaat geen plicht of aanleiding voor het volgen van een m.e.r. procedure.

2.3.3 Bodem     

In het bestemmingsplan moet worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Centrale vraag is of de bodem op een locatie geschikt is voor het huidige of toekomstige gebruik. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van het voornemen tot woningbouw. Het bevoegde gezag heeft bij verandering van gebruik informatie over de bodemkwaliteit nodig. Dit leidt doorgaans tot onderzoek van de bodemkwaliteit van de locatie. Blijkt de bodem geschikt voor het beoogde gebruik dan is in de eerste plaats de vraag of men, gezien het beoogde gebruik, maatregelen moet nemen ter bescherming van de bodem. Laat het onderzoek zien dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik dan komen de regels over bodemsanering in beeld. Wanneer grond van de locatie wordt afgevoerd of juist op de locatie wordt aangebracht van elders geldt regelgeving ten aanzien van grondstromen.

Wet- en regelgeving

In de Wet bodembescherming (Wbb) wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1987) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 januari 2008 in werking is getreden bevat de regels voor kwaliteitsborging van de bodemwerkzaamheden (Kwalibo), en voor omgaan met bouwstoffen, grond en baggerspecie. Voor het toepassen van bouwstoffen en grond en baggerspecie op/in landbodems, is het Besluit bodemkwaliteit een half jaar later op 1 juli 2008 in werking getreden.

Het 'Besluit bodemkwaliteit' geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedspecifieke beleid. Deze normen zijn voor Amsterdam opgenomen in de Nota Bodembeheer die op 7 november 2019 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld. Het gaat daarbij om ontgravingen en saneringen. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.

Locatie Papaverweg In december 2020 is gestart met het saneren van het terrein waarbij alle mobiele verontreinigingen worden gesaneerd tot beneden de tussenwaarde en waarbij alle immobiele verontreinigingen worden herschikt op het terrein. Het terrein zal vervolgens worden afgedekt met een leeflaag. De sanering maakt onderdeel uit van het Raamsaneringsplan Buiksloterham. Voor de uitvoering van de sanering is een Plan van Aanpak opgesteld die momenteel wordt beoordeeld door de Omgevingsdienst. Aan het einde van de sanering wordt een evaluatierapport opgesteld. Hieruit zal blijken dat voor de beoogde bestemming van dit terrein deel er vanuit de Wet Bodembescherming er geen milieu hygiënisch beperkingen zijn voor het beoogde gebruik zolang de verhardingen en leeflaag intact zijn.

Conclusie

Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' in 2009 zijn diverse onderzoeken uitgevoerd waarbij een goed beeld is verkregen van de bodemgesteldheid van geheel Buiksloterham. Nadien zijn in het gebied vervolgonderzoeken uitgevoerd en delen gesaneerd. Voor het plangebied van de 10e herziening is dit ook gebeurd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.4 Externe veiligheid     

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht de risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen te houden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan. Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen) gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.



In en direct om het plangebied bevinden zich geen buisleidingen, geen risicovolle bedrijven en/of opslag van vuurwerk. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding en niet gelegen in het invloedsgebied van een LPG tankstation. Over het IJ worden gevaarlijke stoffen vervoerd, maar het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van de transportroute. Het plangebied bevindt zich ook buiten de invloedssfeer van de Klaprozenweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Wet- en regelgeving

Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol. Om gevaarlijke stoffen te vervoeren moeten vervoerders zich houden aan veiligheidseisen. Transportroutes en de omgeving nabij deze transportroutes moeten aan speciale eisen voldoen. Het Basisnet maakt het mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft plaatsvinden op een zo veilig mogelijke manier. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wet Basisnet is op 1 april 2015 in werking getreden en vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

De wet Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Het vervoeren van gevaarlijke stoffen is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke ordeningskant). Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen wonen of verblijven een basisbeschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De algemene regels in deze wet zijn uitgewerkt in het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen. In dit besluit staan de (technische) voorschriften per soort vervoer. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet.

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. In het Besluit zijn de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, is een verantwoording van het groepsrisico verplicht.

Resultaten toetsing

In het kader van de 'Herijking van het investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam' is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1 bij deze toelichting. Over de Klaprozenweg kan transport van LPG plaatsvinden ten behoeve van bevoorrading van het LPG tankstation aan de Metaalbewerkersweg. Het LPG tankstation heeft een vergunde doorzet van 2000m3 LPG per jaar. Het aantal transportbewegingen naar dit tankstation bedraagt dan circa 200 per jaar bij de vergunde doorzet. Zodoende zal een maximum van 200 transporten per jaar plaatsvinden over de Klaprozenweg. Dit betreft een weg binnen de bebouwde kom (50 km/uur). Een dergelijke weg heeft volgens de vuistregels, uit de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport, geen PR 10-6 contour.

De minimum afstand van de Klaprozenweg als transportroute tot de bebouwing is circa 230 meter. Voor dit bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico daarom niet nodig. Overigens is het de bedoeling dat de transportroutes voor gevaarlijke stoffen worden opgeheven en vervangen door een ontheffingen systeem. Bovendien wordt het doorzetten van de LPG aan de Metaalbewerkersweg binnenkort gestopt.



Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.5 Flora en fauna     

In een bestemmingsplan worden de beschermde natuurwaarden planologisch en juridisch veilig gesteld. Als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen via het bestemmingsplan juridisch mogelijk worden gemaakt dan vindt een toets plaats aan de aanwezige natuurwaarden. Voor de wijze waarop met flora en fauna in het bestemmingsplan wordt omgegaan wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming.



Wet – en regelgeving

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Doel van de nieuwe wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, de decentralisatie van verantwoordelijkheden en vereenvoudiging van regels.

De regelgeving rond de gebiedsbescherming (i.c van Natura2000-gebieden) is geheel in de nieuwe wet geïntegreerd. De soortenbescherming werd tot heden geregeld door de Flora- en faunawet. De strikt beschermde soorten, een van de categorieën, die hun beschermde status ontlenen aan de Vogelrichtlijn, de Habitatrichlijn of andere internationale verdragen, behouden in de nieuwe wet die status. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Wnb beschermde soorten rekening worden gehouden. Een belangrijke verandering betreft de lijst van beschermde planten. Deze is aanzienlijk ingekort. Het gevolg ervan is dat tal van tot nu toe beschermde soorten hun beschermde status in de nieuwe wet verliezen.



In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (vastgesteld in 2021) is de Hoofdgroenstructuur opgenomen. Het plangebied van de 10e herziening valt buiten de Hoofdgroenstructuur.

In Amsterdam is er sinds 2009 een gedragscode Flora- en faunawet voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bestendig beheer en onderhoud. Met deze gedragscode is een ontheffingsaanvraag voor een aantal soorten niet nodig. De gedragscode is van toepassing op alle plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode is verlengd tot het moment dat de nieuwe gedragscode, gebaseerd op de Wet natuurbescherming, is goedgekeurd.



Resultaten toetsing

In het kader van de herontwikkeling van Buiksloterham is, aan de hand van een natuurtoets (bijlage 2) geïnventariseerd of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen. In deze toets (Natuurtoets Buiksloterham, Omvorming voormalig industriegebied naar gemengd woon- en werkgebied, Groenadvies Amsterdam b.v., d.d. 19 juni 2019) wordt het effect van de herontwikkeling beoordeeld op (mogelijk) aanwezige beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied.

  • Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones (Natura 2000). Het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske zijn de dichtstbijzijnde gebieden met deze status. Er liggen geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied.

Op circa 300 meter afstand liggen langs Zijkanaal I gebieden die deel uitmaken van de ecologische structuur van de gemeente Amsterdam. Deze strook gaat over in de gebieden aan de Buiksloterbreek. Op wat grotere afstand liggen het Flora- en Noorderpark. Onderdelen van deze gebieden, en ook de schoolwerktuinen langs de Klaprozenweg, maken deel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam. De uit te voeren werkzaamheden hebben echter geen nadelige effecten op deze gebieden uit de ecologische dan wel hoofdgroenstructuur.

  • Soortenbescherming

In het plangebied zijn beschermde soorten waargenomen gedurende het onderzoek. Het ruimst verspreid zijn de vogels. Op de braakliggende kavels komen broedvogels en doortrekkers voor. Voor deze broedvogels, ook die van de rode lijst zoals kneu, geldt dat alleen de in gebruik zijnde nesten beschermd zijn. Werkzaamheden buiten het broedseizoen zijn dus toegestaan, ook als ze leiden tot het verloren gaan van het broed- en leefgebied van deze soort. De veilige periode om te werken op deze locaties is september tot en met februari. Desondanks wordt geadviseerd ook in deze veilige periode voorafgaand aan werkzaamheden, zeker als daarbij het rooien van bomen inbegrepen is, een schouw uit te voeren vlak voor de start van het werk. Sommige soorten, in dit gebied zijn houtduif en Turkse tortel relevant, blijken namelijk vrijwel jaarrond tot broeden over te kunnen gaan.

In het recente verleden zijn meerdere soorten vleermuizen in het gebied vastgesteld. Eén daarvan, de meervleermuis, is gebonden aan groter open water. Hier betreft het de kanalen in het gebied. Deze blijven in de nieuwe situatie gehandhaafd zodat geen negatieve effecten op deze soort te verwachten is. Er zijn hier geen verblijfplaatsen van deze soort bekend. Voor de andere hier bekende soort, de gewone dwergvleermuis, zijn ook geen effecten te verwachten, omdat in het plangebied geen bebouwing aanwezig is die wordt gesloopt.

De overige soorten zoogdieren die hier bekend zijn, zijn alle opgenomen in de verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland. Dit houdt in dat de bescherming van deze soorten vervalt bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting. Wel blijft altijd de zorgplicht van kracht. Dit houdt in dat er altijd zodanig gewerkt moet worden dat dieren de kans krijgen te ontkomen. In dit geval bijvoorbeeld door niet richting het water of drukke wegen te werken maar richting aangrenzende kavels. In het geval dat, bijvoorbeeld, egels worden aangetroffen bij het werk, kunnen deze voorzichtig in een emmer gedaan worden en daarna op een andere geschikte locatie uitgezet. Eén en ander in overleg met de begeleidend of stadsecoloog.

In de Buiksloterham is slechts één soort amfibie bekend; de groene kikker (soort onbepaald). Ook deze soort is opgenomen in de Verordening Vrijstellingen soorten Noord-Holland. Bij de geplande werkzaamheden hier vervalt dus ook voor deze soort de bescherming.

Conclusie

Er zijn in de nabijheid geen Natura2000-gebieden, waarop een negatief effect te verwachten valt. Daarvoor liggen deze gebieden te ver van het plangebied af en bovendien worden op grond van deze partiële herziening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Van de beschermde soorten is te verwachten dat er broedvogels, vleermuizen en enkele overige soorten zoogdieren in het plangebied aanwezig zijn.

Naast het hierboven bij de soortenbescherming besprokene, geldt in het algemeen de zorgplicht. Dit houdt in dat er zodanig gewerkt moet worden, dat er zo min mogelijk schade aan flora en fauna ontstaat. Dat geldt dus ook voor de niet beschermde soorten.

In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.6 Verkeer     

Buiksloterham wordt ontsloten vanaf de Klaprozenweg door de Ridderspoorweg, de Papaverweg en de Distelweg. De westelijke ontsluiting is in het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009) als vierde gebiedsontsluitingsweg mogelijk gemaakt. In Buiksloterham komt een aantal andere wegen voor, waaronder de Grasweg en de Asterweg, die aansluiten op de Distelweg en de Papaverweg. Het plangebied van deze 10e herziening is gelegen aan de Papaverweg en de Johan van Hasseltkade.

Voor de Investeringsnota Buiksloterham 2020 is een verkeersonderzoek gedaan, gebaseerd op de uitgangspunten van de investeringsnota waarin ca. 8.557 woningen in het gebied worden gebouwd. In dit onderzoek is rekening gehouden met functies die deze 10e herziening mogelijk maakt.

Resultaten toetsing

De onderzoeksresultaten laten zien dat het bouwprogramma van de Investeringsnota Buiksloterham in 2030 in totaal circa 15.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) genereert. De conclusie uit het Verkeersonderzoek is dat wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan (dat al voorzag in de ontwikkeling van circa 3.900 woningen) niet tot structureel meer verkeer op het wegennet in en rondom de Buiksloterham. Dat er geen toename van het verkeer is wordt enerzijds veroorzaakt door het strengere parkeerbeleid en daarnaast door het lagere autobezit voor de inwoners van de Buiksloterham. De investeringsnota Buiksloterham 2020 voorziet nu in kleinere woningen en meer parkeren op afstand voor bezoekers. De rapportage (Verkeersonderzoek Investeringsnota Buiksloterham 2020, V&OR, d.d. 1 september 2020) is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

Walradar scheepvaartverkeer kop Johan van Hasseltkanaal 

Op de kop van het Johan van Hasseltkanaal in het IJ is sinds medio 2012 een post van de walradar van Rijkswaterstaat aanwezig. Deze walradar (een Vessel Traffic Service installatie met radar, maritieme radiocommunicatie en CCTV) zorgt voor een veilige en vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer op het IJ en het Zijkanaal I. Impact op deze installatie dient voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkeling getoetst en mogelijk gemitigeerd te worden. In de Richtlijnen Vaarwegen 2020 wrodt nader ingegaan opd e relevante nautische aspecten van de Walradar.

Voorliggend bestemmingsplan ligt buiten de reikwijdte van deze walradar en is verenigbaar met het gebruik daarvan.

Rijksvaarweg IJ

In het IJ ligt de Rijksvaarweg. Op de onderstaande afbeelding (afbeelding 8) is de loop van de Rijksvaarweg in het IJ opgenomen.

verplicht

Afbeelding 8: Rijksvaarweg in het IJ (bron: dataregister Rijkswaterstaat)

Aan weerszijde van de vaarweg geldt op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone.

In hoofdstuk 2 van de toelichting in de Barro wordt gesproken over het bestemmen van vrijwaringszones langs vaarwegen om het belang van een vlotte en veilige doorvaart voor de scheepvaart te borgen. In deze zone dienen belemmeringen voor de veiligheid van de scheepvaart op de Rijksvaarweg (doorvaart, zicht en hulpverlening) voorkomen te worden. De vrijwaringzone Barro van het Noordzeekanaal en/of de vaargeul van Het Binnen IJ loopt tot in nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Hiermee is ook het onderdeel vrijwaringzone vaarweg van het Barro relevant voor het plangebied.

De vrijwaringszone Barro wordt gerekend vanaf de begrenzinglijn van de Rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger conform artikel 5.1 van de Waterwet. De legger is te vinden op www.rws.nl/apps/geoservices/legger. Het noordzeekanaal en Het afgesloten IJ zijn onderdeel van de zeehaventoegang. De vrijwaringszone zee-haventoegang is 40 meter. Nabij vaarwegsplitsingen of havenuitvaarten bedraagt de vrijwaringszone, tot een afstand van 300 meter van de splitsing of uitgang, aan weerszijden van de vaarweg 50 meter.

Het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e herziening is gelegen op circa 600 meter (hemelsbreed gemeten) van de begrenzing van de Rijksvaarweg. Het ligt daarmee buiten de vrijwaringszone van de Rijksvaarweg in het IJ. Voorliggend bestemmingsplan is verenigbaar met de belangen van de vrijwaringszone en het gebruik van de Rijksvaarweg.

2.3.7 Geluid     

Geluid is in het ruimtelijke spoor een belangrijk milieuaspect. Bijna alle functies/bestemmingen hebben er mee te maken. Sommige functies zijn veroorzaker van geluid, zoals verkeer en bedrijven. Andere functies, zoals wonen, zorginstellingen en onderwijs kunnen hinder ondervinden van geluid.

Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

In het geval van voorliggend bestemmingsplan gaat het om geluidzone van de Papaverweg.



Wet- en regelgeving

In de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh.

Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing. Geluidsgevoelige bebouwing betreft woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

Als sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde te worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

  • Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op gezoneerde industrieterreinen
  • Wegverkeerslawaai: bouwen van woningen langs wegen (niet voor 30 km/u-wegen)

    aanleg/ wijzigen van wegen (niet voor hoofdwegen en 30 km/u-wegen)
  • Spoorweglawaai: bouwen van woningen langs spoorwegen

    aanleg / wijzigen van secundaire spoorwegen (niet het hoofdspoorwegnet)

  • Industrielawaai

In tegenstelling tot wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is de grootte van de zone niet vastgelegd in de Wgh of een daaraan gekoppeld besluit. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone (die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A)-contour) worden vastgelegd. Binnen de zone rond industrieterreinen kunnen echter wel geluidsgevoelige bestemmingen liggen waarvoor hogere maximale grenswaarden kunnen worden vastgesteld.

  • Wegverkeerslawaai

De breedte van de zone langs een weg is afhankelijk van de ligging van de weg (in stedelijk – of buitenstedelijk gebied) en van het aantal rijstroken. De breedte van een zone is maximaal 600 meter (buitenstedelijk, vijf of meer rijstroken). Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

De hoogte van de voorkeursgrenswaarde en de maximale hogere waarde is onder andere afhankelijk van het type geluidsgevoelige bebouwing, de ligging in binnen- of buitenstedelijk gebied en of het om nieuwbouw of bestaande bouw gaat.

Voor wegen die gelegen zijn binnen een woonerf en voor 30 km-wegen gelden geen zones. Deze vrijstelling wordt gemotiveerd door het feit dat deze wegen meestal geen geluidsbelastingen veroorzaken boven de voorkeurswaarde.

  • Spoorweglawaai

Vanwege het ontbreken van spoorwegen (en de daarbij horende geluidzones) in en rond het plangebied wordt dit aspect buiten beschouwing gelaten.

De Wgh biedt de mogelijkheid om af te wijken van de voorkeursgrenswaarden tot een maximale waarde. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.

Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

In het Amsterdamse geluidbeleid (maart, 2019) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde (geluidsluwe zijde). Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerende gevel dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.

  • Bedrijfslawaai

Voor de geluidemissie van inrichtingen (w.o. de bedrijven in het plangebied) gelden conform de Wabo / Wet milieubeheer geluidnormen. Indien ter plaatse van de nieuwbouw niet aan deze geluidnormen wordt voldaan, worden de bedrijven belemmerd in hun bestaande rechten. De voor de bedrijven geldende geluidnormen zijn gebaseerd op een etmaalwaarde van 50 dB(A). Deze norm van 50 dB(A) geldt conform de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) niet voor alle activiteiten van een bedrijf. Uitgezonderd van toetsing zijn stemgeluid, piekgeluiden bij laad- en losactiviteiten in de dagperiode, piekgeluiden van het uitrukken voor brandbestrijding en het aan en afrijden op de openbare weg.

Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG zijn de richtafstanden opgenomen die voor het bepalen van de afstand van de omliggende bedrijven tot de geplande woningen worden gehanteerd.

  • Scheepvaartlawaai

De geluidemissie van scheepvaart in en rond het IJ is onderzocht voor het plangebied. Voor scheepvaartlawaai bestaan in Nederland geen wettelijke normen en is er geen wettelijke berekeningsmethode voor de geluidbelasting door de varende schepen. Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai, maar hinderlijker dan bijvoorbeeld spoorweglawaai.

Resultaten toetsing

Voorliggende herziening heeft tot doel een aantal bouwregels uit de bestemming Gemengd aan te passen. De functies wijzigen niet, met uitzondering van het schrappen van een horeca V mogelijkheid.

Industrielawaai Wet geluidhinder

De geluidbelasting bij nieuwe woningen binnen de zone mag niet hoger zijn dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Daarbij moeten voor woningen met een geluidbelasting boven 50 dB(A) hogere waarden worden vastgesteld. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Johan van Hasseltkanaal West. Uit de onderzoeken die zijn gedaan in het kader van de bestemmingsplannen Buiksloterham 4e partiële herziening en Buiksloterham 5e herziening blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrielawaai binnen het plangebied van deze 10e herziening niet hoger is dan 50 dB(A). Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Herijking van het Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam is akoestisch onderzoek naar geluid vanwege wegverkeer gedaan. Hierbij is rekening gehouden met de eerdere partiële herzieningen. Het onderzoeksrapport Herijking Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam, Akoestisch onderzoek wegverkeer, LBP Sight, is als Bijlage 4 aan deze toelichting gevoegd.

Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de gezamenlijke geluidbelasting vanwege de gezoneerde wegen (inclusief 5 dB aftrek volgens artikel 110g Wet geluidhinder) maximaal 48 dB (groene bolletjes) op kavel 18 zal zijn. Dat betekent dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden.

verplicht

Afbeelding 9: Gezamenlijke geluidbelasting gezoneerde wegen (inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die uitgevoerd zijn als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg liggen, hoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidbelasting van 30 km/u wegen is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing de geluidbelasting wel bepaald. Het geluid vanwege de Johan van Hasseltkade (30 km/u weg) blijft onder de voorkeursgrenswaarde. Het geluid vanwege de westelijke ontsluitingsweg is hoger dan 53 dB.

De gezamenlijke geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege de 30 km/u wegen blijkt uit onderstaande afbeelding 10.

verplicht

Afbeeding 10: Gezamenlijke geluidbelasting niet gezoneerde wegen (exclusief de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

  • Ter plaatse van de groen weergegeven waarneempunten is de gezamenlijke geluidbelasting ten hoogste 48 dB.
  • Ter plaatse van de oranje weergegeven waarneempunten is de gezamenlijke geluidbelasting hoger dan 53 dB.

Deze hoge geluidbelasting wordt enerzijds veroorzaakt door de relatief smalle wegprofielen van de 30 km/u wegen. Het belang van het bouwen in hoge dichtheden is hier vanuit stedenbouwkundig oogpunt van meer belang geacht dan het realiseren van lagere geluidswaarden door bredere profielen. Ook het belang van een klinkerbestrating is hier afgewogen tegen het gebruik van geluidbeperkend asfalt, met als belangrijkste reden de verkeersveiligheid. Het gebruik van klinkers heeft een verkeersremmend effect. Bij de bouw van de woningen zullen de wettelijke binnenwaarden worden aangehouden. Gelet op het voorgaande zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en zijn de woningen ruimtelijk inpasbaar.

Scheepvaart

Uit de geluidcontouren op verschillende hoogten blijkt dat tot een hoogte van 60 meter het geluid vanwege het scheepvaartverkeer lager is dan de 50 dB(A) etmaalwaarde. De bebouwing op kavel 19 waar voor een deel de maximale hoogte 40 meter is, zal geen hinder ondervinden van het scheepvaartlawaai.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Realisatie van woningen en andere geluidsgevoelige functies is mogelijk.

2.3.8 Luchtkwaliteit     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Er kunnen bijvoorbeeld belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De belangrijkste regels zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante wet- en regelgeving. Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor luchtkwaliteit kan dit betekenen: de meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek.



Wet- en regelgeving

De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Deze richtlijnen zijn vertaald in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). Specifieke onderdelen van deze wet zijn uitgewerkt in algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het doel van titel 5.2 Wm is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. Hierbij is het van belang een onderscheid te maken tussen:

  • het realiseren van een bron (inrichting of weg) en
  • het realiseren van een nieuwe gevoelige functie

In artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen milieu, die direct gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit en daardoor kunnen bijdragen aan een overschrijding van de in de wet genoemde grenswaarden.

Op grond van artikel 5.16 Wm maken bestuursorganen, bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of bij toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van één of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk dat:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen vormen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden (jaar- en daggemiddelde) voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) van belang.

De AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIMB) is op 15 november 2007 in werking getreden en omvat regels over 'niet in betekenende mate'. Daarnaast is NIMB toepasbaar in gevallen die niet in de AMVB genoemd worden, maar waarvoor door middel van een berekening is aangetoond dat het plan maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). De zogenaamde NIBM-projecten zijn ruimtelijke projecten, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Om die reden is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Dat kan omdat de effecten van NIBM-projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bevat voldoende verbetermaatregelen om deze effecten te compenseren. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens? Dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project voldoen aan het Besluit Gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Waar en hoe concentraties van luchtverontreinigende stoffen berekend en gemeten moeten worden staat in de uitvoeringsregels van de AMvB Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl). Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. Er gelden twee criteria:

  • Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

In 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Met het oog op de afloop van het NSL op 1 augustus 2014, heeft het Kabinet op 5 juni 2014 het NSL verlengd tot 1 januari 2017. Vervolgens is in 2016 opnieuw een besluit genomen tot verlenging, zie hierna.

In het NSL werken Rijk, provincies en gemeenten samen om de luchtkwaliteit te verbeteren, zodat Nederland overal aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide voldoet. Daartoe bevat het NSL een pakket van landelijke, regionale en lokale maatregelen om te voldoen aan de normen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

Om het NSL actueel te houden, vindt jaarlijks een actualisatie plaats: de NSL- monitoring. De actualisatie omvat een terugblik naar het afgelopen jaar (met meet- en rekenresultaten) en een bijstelling van de prognoses voor komende jaren. De jaarlijkse monitoringsresultaten laten vanaf 2009 voor zowel de stikstof- als de fijnstofconcentraties een doorlopende daling zien. Desondanks zijn er op een aantal locaties nog steeds knelpunten. Voor fijnstof zijn dat veelal locaties in de directe omgeving van boerderijen en soms langs wegen in gebieden met hoge achtergrondconcentraties. Voor stikstof betreft het voornamelijk knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen.

Voor de aanpak van de stedelijke knelpunten heeft de minister, samen met de betrokken 7 gemeenten, waaronder Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit (Tweede Kamer, 2015-2016, 30175 nr. 223) opgesteld om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Naar aanleiding van de laatste monitoringsresultaten is tussen Rijk en gemeenten afgesproken tot een verdieping en versnelling van het bestaande Actieplan te komen.

Daarnaast is op 23 september 2016 het kabinetsbesluit 'Verlengen Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit besluit is op 7 december 2016 gepubliceerd zodat het NSL per 1 januari 2017 is verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De minister ziet hierin als voordeel dat de (bijna)luchtkwaliteitsknelpunten op de huidige manier gemonitord kunnen blijven en dat de steden meer tijd krijgen om de hun reeds toegekende NSL-budgetten te besteden aan luchtkwaliteitsmaatregelen.

De AMvB gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op artikel 5.16a Wet milieubeheer, is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, dat wil zeggen kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof en/of voor stikstofdioxide. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.

De Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam is op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. Het is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Daarbij zijn ter aanscherping van het landelijk Besluit als uitgangspunten bepaald dat:

  • binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  • bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

Resultaten toetsing

Voorliggende 10e pariële herziening maakt woningbouw mogelijk. Deze functie was ook al mogelijk volgens het bestemmingsplan Buiksloterham 2009. De 10e herziening maakt wel meer brutovloeroppervlak aan bebouwing mogelijk. Dit is in overeenstemming met de Investeringsnota Buiksloterham 2020. Voor de investeringsnota Buiksloterham 2020 is een Luchtkwaliteitsonderzoek gedaan. In de onderzoeksrapportage die als Bijlage 5 van deze toelichting is gevoegd, zijn de gegevens met betrekking tot het verkeer voor het planjaar 2030 opgenomen. Uit de rekenresultaten blijkt dat er wat betreft stikstofdioxide en (zeer) fijn stof op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wm de grenswaarden niet worden overschreden.

Deze 10e herziening leidt niet tot een situatie dat binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van een stedelijke weg met meer dan 10.000 mvt per etmaal gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Daarmee wordt voldaan aan de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Er zijn wat betreft luchtkwaliteit geen knelpuntenlocaties aanwezig in het plangebied of in de directe omgeving.

2.3.9 Stikstofdepositie     

Er is een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie van de voorgenomen ontwikkeling op Natura2000 gebieden. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Tijdens de bouwfase wordt gebruikgemaakt van mobiele machines die stikstofoxiden (NOx) emitteren. Daarnaast zijn voertuigbewegingen nodig om bouwmateriaal en personeel van en naar de bouwlocatie te vervoeren. Relevante stikstofemissie als gevolg van de herontwikkeling vindt in de gebruiksfase plaats vanwege de verkeersgeneratie. Met het programma Aerius is de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bepaald.

Uit het voorliggende onderzoek blijkt dat de gebruiksfase van Kavel 18 na de partiële 10e herziening niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter hoogte van een Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, ook niet bij de dichtstbijzijnde en daardoor maatgevende, zijnde Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Polder Westzaan.

Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve effecten gerelateerd aan stikstofdepositie voor de natuur uit te sluiten, en is ten aanzien van gebiedsbescherming een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming voor ruimtelijke procedures en de bouwaanvraag niet aan de orde.

2.3.10 Bedrijven en milieuzonering     

2.3.10.1 Algemeen     

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient daarnaast ook rekening te worden gehouden met de te verwachten milieuhinder van nieuwe bedrijven. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

2.3.10.2 Toetskader     

Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie worden richtafstanden gegeven tussen hinderveroorzakende bedrijven en woningen. De potentiële hinder wordt aangegeven op basis van de aspecten geur, geluid, gevaar en stof. De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de Staat van bedrijfsactiviteiten, de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan.

De richtafstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten en zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Bedrijven zijn ingedeeld in categorieën oplopend naarmate de potentiële milieuhinder toeneemt (bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn toegestaan): Zie de tabel hieronder. Het omgevingstype speelt hierbij een rol: de afstanden worden in beginsel gehanteerd ten opzichte van een rustige woonwijk. Er kan echter ook sprake zijn van een gemengd gebied (diverse functies naast elkaar). In dat geval kan de richtafstand met een stap verlaagd worden. De richtafstanden zijn indicatief: afwijken is mogelijk, mits goed gemotiveerd.

verplicht

Tabel richtafstanden VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering

Op bedrijven in Nederland is de Wet milieubeheer van toepassing. Veel bedrijven hebben echter geen specifieke vergunning meer maar vallen onder het Activiteitenbesluit. Dit besluit omvat een pakket standaardvoorschriften waaraan het bedrijf moet voldoen. Indien noodzakelijk is het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen, zodat er specifieke voorschriften gelden. Het is mogelijk dat op basis van de vergunde milieuruimte van bedrijven afgeweken kan worden van de indicatieve VNG richtafstanden. Een voorschrift ten aanzien van geluid in een vergunning of op basis van het Activiteitenbesluit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een kleinere afstand tussen het bedrijf en een gevoelige functie kan worden aangehouden dan op grond van de VNG-lijst wordt geadviseerd.

2.3.10.3 Beoordeling     

Het plangebied Buiksloterham ligt binnen de ring van Amsterdam en betreft een stedelijk gemengd gebied. De richtafstanden voor een rustige woonwijk worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verlaagd.

Ten noord-oosten van de projectlocatie bevindt zich een bestaand transformatorstation. Liander heeft ook het voormnemen om dit station aan de Paparverweg 50 uit te breiden. Het transformaterstation kent milieucategorie 4.2 met een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied.

Deze richtafstand kan niet in acht worden genomen. Vanwege eerdere (geplande) woningbouwplannen in de nabijheid van het transformatorstation is op 16 september 2009 een maatwerkvoorschrift opgelegd. Het maatwerkvoorschrift luidt als volgt:

Het door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad-en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddelijke nabijheid van de inrichting, mag, gemeten op 5 meter boven het maaiveld, op enig punt 50 meter van de grens van de inrichting niet meer bedragen dan:

  • 42 dB(A) van 07.00 tot 19.00 uur
  • 42 dB(A) van 19.00 tot 23.00 uur
  • 42 dB(A) van 23.00 tot 07.00 uur

Als gevolg van de ruime afstand tussen de ontwikkeling en het transformatorstation, het opgelegde maatwerkvoorschrift en de reeds aanwezige of geprojecteerde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van het station, wordt de milieugebruiksruimte van het station niet verder ingeperkt als gevolg van de nieuwbouw.

Ter plaatse van de nieuwbouw is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het kader van het bouwplan zal een nadere toets plaats hebben van het geluidniveau op de gevel en de daarbij behorende karakteristieke geluidwering die nodig is voor een voldoende geluidniveau volgens het Bouwbesluit binnen de woningen en de eventuele buitenruimte.

Ingevolge artikel 3.2.3 van de regels van het bestemmingsplan dienen nieuwe woningen te worden voorzien van een geluidluwe gevel. Hiervan kan ingevolge artikel 3.3.2 worden afgeweken onder voorwaarde dat niet niet ten koste gaat van de belangen van Liander.

2.3.10.4 Conclusie     

Het onderdeel 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.3.11 Elektromagnetische velden     

2.3.11.1 Inleiding     

Overal waar elektrische stroom vloeit zijn elektromagnetische velden aanwezig. Dus ook bij alle onderdelen van de elektriciteitsvoorziening, zoals elektriciteitscentrales, stroomverdeelstations, het transportnet van bovengrondse en ondergrondse hoogspannings- en middenspanningsleidingen, in de buurt van transformatorhuisjes maar ook bij leidingen en/apparatuur binnenshuis of naast bijvoorbeeld trein- en tramlijnen. De magnetische veldsterkte, uitgedrukt in microtesla, is mede afhankelijk van de stroomsterkte, de configuratie en opstelling van de afstand tot de stroomvoerende geleiders.

Er wordt veel onderzoek gedaan naar effecten van langdurige blootstelling aan magnetische velden in de woon- en werkomgeving. Er is onderzoek dat er op wijst dat kinderen die langdurig verblijven in de directe nabijheid van een bovengrondse hoogspanningslijn, mogelijk een extra risico lopen op leukemie. Het (mogelijk) verhoogde risico op kinderleukemie tekent zich af bij langdurige blootstelling aan magneetvelden sterker dan 0,4 microtesla bij bovengrondse hoogspanningslijnen. Of het magneetveld ook de oorzaak is van deze correlatie of slechts een maat voor de nabijheid, is niet duidelijk.

In het kader van het bestemmingsplan is Onderzoek magneetveldzone uitgevoerd.

2.3.11.2 Toetskader     

De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft richtlijnen opgesteld voor blootstelling aan magnetische velden. De aanbevelingen van de ICNIRP worden onderschreven door de World Health Organization (WHO) en de Nederlandse Gezondheidsraad. In 1998 heeft het ICNIRP een richtlijn uitgebracht waarin voor 50 Hz magnetische velden een grenswaarde van 500 microtesla werd gesteld voor mensen die beroepsmatig aan magnetische velden worden blootgesteld en een grenswaarde van 100 microtesla voor de algehele bevolking. In 2010 is deze richtlijn geactualiseerd, waarbij deze grenswaarden zijn bijgesteld naar respectievelijk 1000 microtesla en 200 microtesla. In Europa, dus ook in Nederland, wordt ten aanzien van beroepsmatige blootstelling de grenswaarde van 1000 microtesla uit 2010 aangehouden (EU Directive 2013/35/EU). Ten aanzien van blootstelling van de algehele bevolking wordt de grenswaarde van 100 microtesla uit 1998 aangehouden (1999/519/EG). Deze grenswaarden zijn niet wettelijk verankerd.

Specifiek voor hoogspanningslijnen adviseert de Nederlandse rijksoverheid:

” …om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)”.

Het rijksbeleid richt zich uitsluitend op nieuwe situaties rond bovengrondse hoogspanningslijnen. Dat kunnen nieuw te bouwen woningen zijn of nieuw aan te leggen bovengrondse hoogspanningslijnen. De rijksoverheid probeert het beleidsdoel te bereiken door gemeenten en netbeheerders te vragen om geen gevoelige bestemmingen te realiseren binnen een zone langs bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan 0,4 microtesla. Gevoelige bestemmingen zijn plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.

Het college van B&W van Amsterdam heeft op 4 juli 2006 beleid vastgesteld voor magnetische velden veroorzaakt door onderstations en transformatorstations in Amsterdam. Dit beleid is gebaseerd op advies van de GGD. Dat advies maakte gebruik van het TNO onderzoek 'Magnetische veldsterkte metingen uitgevoerd rond diverse onderstations te Amsterdam' (d.d. 7 maart 2006). De kern van het collegebeleid is dat er in nieuwe situaties naar wordt gestreefd dat kinderen niet langdurig kunnen verblijven op plaatsen waar de jaargemiddelde magnetische fluxdichtheid hoger is dan 0,4 microtesla (ìT). Dat betekent dat er bij voorkeur geen nieuwe gevoelige functies waar kinderen langdurige kunnen verblijven (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen) op die plaatsen worden gerealiseerd.

2.3.11.3 Onderzoeksresultaten     

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen of nieuwbouw in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk. Het Rijksbeleid is dan ook niet van toepassing op deze situatie. Wel maakt het bestemmingsplan de vestiging van gevoelige bestemmingen waar kinderen langdurig kunnen verblijven, zoals woningen mogelijk.

Er is onderzoek uitgevoerd naar de magneetveldzone in het plangebied (zie Onderzoek magneetveldzone). Op basis van de momentane metingen en gegevens van historische stroombelasting zijn jaargemiddelde 0,4 microtesla contouren bepaald, waarmee de locaties inzichtelijk zijn gemaakt waar de jaargemiddelde magnetische veldsterkte tenminste 0,4 microtesla bedraagt. Daarbij is gekeken naar het bestaande onderstation en de aansluitende ondergrondse kabelverbindingen.

De berekende jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone strekt zich aan meerdere kanten buiten de erfgrens van het onderstation. In de toekomstige situatie is er een toename in de omvang van het magneetveld te zien aan de zuidwestelijke zijde van het stationsterrein. Ondanks dat er nieuwe woningbouw ten zuidoosten en zuidwesten van het onderstation gerealiseerd wordt, bevinden er zich, in zowel de huidige als de toekomstige situatie, geen gevoelige bestemmingen binnen de berekende jaargemiddelde 0,4 microtesla magneetveldzone.

2.3.11.4 Conclusie     

Het onderdeel magneetveldzone vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.4 Juridisch planologische aspecten     

2.4.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het juridisch deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Bij de opzet van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de geleidelijke transformatie naar een gemengd woon/werk gebied. Bestaande bedrijven worden alleen wetgbestemd als de milieucategorie hoger is dan 3.1.

2.4.2 Planregels     

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 'Herzieningsregels' heeft betrekking op samenhang tussen de herziening en het moederplan.

Hoofdstuk 2 'Inleidende regels' omvat het artikel met de begripsbepalingen.

Hoofdstuk 3 'Bestemmingsregels' geeft invulling aan de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 4 'Slotregel' bevat de slotregel.

2.4.3 Artikelsgewijze toelichting     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - HERZIENINGSREGELS

Het bestemmingsplan betreft de 10e partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. In de herzieningsregels wordt uitleg gegeven over de samenhang tussen deze herziening en het moederplan uit 2009.

De regels, verbeelding en toelichting van dit bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening hebben uitsluitend betrekking op de geometrich bepaalde planobjecten (het plangebied zoals opgenomen op de verbeelding) van dit bestemmingsplan en hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 en de daarop volgende overige partiële herzieningen.

HOOFDSTUK 2 - INLEIDENDE REGELS

Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. De begrippen gelden (uitsluitend voor deze 10e partiële herziening) als vervanging van de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 (het moederplan).

HOOFDSTUK 3 - BESTEMMINGSREGELS

Gemengd - 2

Voor het plandeel 'Kavel 18' waar deze 10e partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham betrekking op heeft is een nieuwe bestemming Gemengd - 2 opgenomen die, uitsluitend voor de geometrich bepaalde planobjecten waar deze 10e partiële betrekking op heeft, geheel in de plaats treedt van de bestemming Gemengd zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Hoewel de bestemming Gemengd - 2 op hoofdlijnen gelijk is aan de bestemming Gemengd uit het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 is er vanwege de leesbaarheid van de regeling gekozen voor een geheel nieuwe bestemming.

Gebruiksmogelijkheden

Het programma dat in Gemengd - 2 mogelijk wordt gemaakt bestaat uit een functiemix van wonen, economische functies, maatschappelijke voorzieningen en (gebouwde) parkeervoorzieningen. In lid 3.4.2 zijn de gebruiksregels opgenomen waar bedrijven in het gebied zich aan moeten houden zodat er enerzijds ter plaatse van de woningen (en andere gevoelige functies) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderszijds de bedrijfsactiviteiten niet verder worden beperkt door de woningen. Het percentage wonen mag niet meer bedragen dan 70% ten opzichte van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte niet-woonfuncties. Bij het berekenen van dit percentage worden gebouwde parkeervoorzieningen (de hub) meegeteld als niet- woonfuncties.

In plaats van de parkeernormen uit het bestemmingsplan Buiksloterham gelden hier de parkeernormen uit de Nota Parkeren Auto en Nota Parkeren Fiets en Scooter. Met dien verstande dat voor de maximale parkeernorm ook het programma van het naastgelegen kavel 19 wordt meegewogen. Ingevolge artikel 3.4.6 dient parkeren plaats te hebben op eigen terrein. Onder eigen terrein worden gronden en gebouwen begrepen waarover de aanvrager van de omgevingsvergunning (initiatiefnemer) kan beschikken. Het eigen terrein hoeft daarmee niet in eigendom te zijn bij de initiatiefnemer maar de initiatiefnemer moet er wel over kunnen beschikken, bijvoorbeeld door middel van huur. Het eigen terrein heeft geen betrekking op openbaar gebied.

Bouwmogelijkheden

Binnen het plangebied geldt een generieke bouwhoogte van 30 meter. Langs het Johan van Haseltkanaal is een hoogteaanduidingsvlak opgenomen waar maximaal 25 meter hoog mag worden gebouwd. In de noord-oosthoek van het plangebied is een hoogteaanduidingsvlak opgenomen waar een bouwhoogte van 40 meter is toegestaan. Deze hoogbouw mag boven de 30 meter die daar overal mogelijk is, per bouwlaag niet meer bedragen dan 600 m2 bvo.

De bouwmogelijkheden worden met name bepaald door de maximale floorspace-index (fsi) van 3,5 die is aangeven op de verbeelding.

Langs het Johan van Hasseltkanaal is een stedelijke plint voorzien met levendige functies. Om deze functies te ondersteunen geldt ter plaatse van deze plint een minimale bouwhoogte van 4 meter.

De regels van het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders zijn integraal verwerkt.

HOOFDSTUK 4 - ALGEMENE REGELS

Voor het overgrote deel van de Algemene regels geldt dat wordt verwezen naar het moederplan. Alleen met betrekking tot de geluidzone - industrielawaai is specifiek aangegeven dat deze ongewijzigd is (omdat deze ook op de verbeelding is opgenomen.

HOOFDSTUK 5 - SLOTREGEL

Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 3 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

3.1 Realisatie en kostenverhaal     

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeenteraad heeft in 2007 het Investeringsbesluit 'Buiksloterham' vastgesteld en recent in november 2020 met de vaststelling van de Investeringsnota Buiksloterham 2020 deze herzien en geactualiseerd. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' is op 16 december 2009 een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. De kavel waar deze 10e herziening betrekking op heeft is in eigendom van de gemeente, waarbij het kostenverhaal anderszins, via de erfpacht wordt verzekerd.

Bestemmingsplannen en andere planologische besluiten kunnen schade veroorzaken. Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders onder voorwaarden gehouden zijn deze schades als gevolg van planologische besluiten (planschade) aan de gedupeerden te vergoeden. De grondexploitatie voorziet in eventuele kosten van planschade. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een economisch-financieel uitvoerbaar plan.

3.2 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  • Waternet;
  • Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, afdeling Amsterdam;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  • Brandweer Amsterdam - Amstelland.

Parallel aan de 3.1.1 procedure is stadsdeel Noord verzocht om advies.

In Bijlage 8 is de Nota van beantwoording overlegreacties toegevoegd. In deze nota zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie.

3.3 Participatie     

Participatie met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars heeft plaats gehad in het kader van de Herijking van de Investeringsnota (HIB). Het voorliggend bestemmingsplan is een juridische vertaling van de uitgangspunten die in de HIB zijn vastgelegd.

Er zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht en stakeholders de kans hebben gehad en genomen om zorgen, kansen, ideeën naar voren te brengen. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten zijn de plannen op onderdelen aangepast en de aangepaste plannen zijn weer met de stakeholders besproken tijdens terugkoppelavonden.

Vervolgens zijn er sinds februari 2019 iedere eerste dinsdag van de maand inloopavonden georganiseerd in het kader van relatiebeheer en belenagenmanagement.

Op 3 december 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met vrijgave voor inspraak van het concept investeringsnota Buiksloterham 2019. De inspraakperiode duurde van 11 december 2019 t/m 4 februari 2020. Als onderdeel van de inspraakprocedure is er op 7 januari 2020 een inspraakavond georganiseerd in de vorm van een vrije inloop met informatiepanelen over de verschillende thema's binnen de investeringsnota. Circa 250 belangstellenden kwamen op deze avond af. In acht weken tijd zijn in totaal 86 inspraakreacties ingediend die ca. 290 keer zijn ondertekend. Bewoners, omwonenden uit omliggende buurten, bedrijven, erfpachters, ontwikkelaars en corporaties hebben gebruik gemaakt van hun inspraakrecht. Door de grote diversiteit aan insprekers en belangen liepen de inspraakreacties uiteen en waren vaak tegenstrijdig.

Toch kan gesteld worden dat veel insprekers zich bekommeren om de leefbaarheid van Buiksloterham. Dit uitte zich in zorgen over de hoeveelheid groen, dichtheden en het aantal woningen, het percentage productieve bedrijfsruimte in relatie tot levendige plinten en beschikbare openbare ruimte, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en voorzieningen. Andere inspraakreacties gingen over ondernemen in het gebied, ontwikkelkaders en over de manier waarop de gemeente de plannen maakt.

Alle inspraakreacties zijn gevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording Buiksloterham.

Omdat de inhoud van deze 10e partiële herziening niet afwijkt van de HIB wordt er in het kader van het bestemmingsplan zelf niet integraal geparticipeerd. Daar waar relevant is de inhoud van het plan wel vooraf afgestemd met stakeholders binnen het plangebied.

3.4 Procedure     

De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de fase ontwerp, vaststelling en beroep. Binnen deze fasering zijn daarnaast het vooroverleg en de reactieve aanwijzing van belang.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeente overlegt met alle betrokken overheden en partijen. Dit vooroverleg heeft plaats gehad voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.

In de Nota vooroverleg zijn de reacties samengevat en beantwoord.

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten uit het overleg en indien van toepassing uit de inspraak, zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Dit ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 23 februari 2023 zes weken ter inzage gelegd door het college van burgemeester en wethouders waarbij een ieder de gelegenheid heeft gehad om schriftelijke of mondelinge zienswijzen kenbaar maken.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt in principe twaalf weken na het einde van de terinzagelegging, vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde plan wordt eveneens ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

Reactieve aanwijzing

De provincie en de minister hebben voordat de beroepstermijn ingaat, de mogelijkheid om in te grijpen. Dit wordt een reactieve aanwijzing genoemd en houdt in dat het onderdeel waarop de aanwijzing betrekking heeft, geen onderdeel blijft uitmaken van het plan.

Inwerkingtreding en onherroepelijk bestemmingsplan

Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Regels     

Hoofdstuk 1 Herzieningsregels     

Artikel 1 Herzieningsregels     

Ingevolge deze Buiksloterham 10e partiële herziening wordt het bestemmingsplan Buiksloterham en de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde herziening van dat plan, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, op de volgende onderdelen herzien:

  1. artikel 1 (Begrippen) van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door artikel 2 Begrippen.
  2. artikel 4 (Gemengd) van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door artikel 3 Gemengd - 2;
  3. de verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door de verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening.

Hoofdstuk 2 Inleidende regels     

Artikel 2 Begrippen     

2.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Buiksloterham 10e part herz' met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2207BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

2.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.3 Aanbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

2.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

2.7 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

2.8 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

2.9 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

2.10 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

2.11 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

2.12 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

2.13 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

2.14 Baliefunctie     

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

2.15 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

2.16 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

2.17 Bed and breakfast     

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

2.18 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige activiteiten gericht op produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verhuur, opslag van goederen, groothandel, distributie van goederen, afhaalpunt voor internetverkoop en hiermee gelijk te stellen activiteiten met uitzondering van datacenters.

2.19 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

2.20 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buiksloterham 7e partiële herziening.

2.21 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

2.22 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

2.23 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

2.24 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

2.25 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

2.26 Bijzondere woonvoorzieningen     

voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.

2.27 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

2.28 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.29 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

2.30 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

2.31 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.32 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

2.33 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.34 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.35 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

2.36 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

2.37 Culturele voorzieningen     

Kleinschalige voorzieningen ten behoeve van (muziek)theaters, expositieruimten, ateliers, podia, kunstobjecten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

2.38 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

2.39 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

2.40 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

2.41 Eigen terrein     

een aaneengesloten stuk grond, niet zijnde het openbaar gebied, waarover de gebruiker kan beschikken en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

2.42 Floorspace-index     

De verhouding tussen brutovloeroppervlak en de oppervlakte van het bouwperceel (= brutovloeroppervlakte (gedeeld door) oppervlakte bouwperceel), met uitzondering van (half)verdiepte gebouwde parkeervoorzieningen.

2.43 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.44 Geluidbelasting vanwege een industrieterrein     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder

2.45 Geluidbelasting vanwege wegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

2.46 Geluidgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

2.47 (half)verdiepte gebouwde parkeervoorzieningen     

een parkeervoorziening waarvan de helft of meer van de hoogte onder peil wordt gebouwd.

2.48 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

2.49 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.50 Horeca I     

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.51 Horeca II     

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.52 Horeca III     

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.53 Horeca IV     

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.54 Horeca V     

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.55 Hybride bedrijven     

Bedrijven waarbij ten hoogste 50% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende katoorruimte.

2.56 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen va ndiensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

2.57 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende maaiveld is gelegen.

2.58 Kleinschalige bedrijven     

Bedrijven waarbij ten hoogste 30% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende kantoorruimte.

2.59 Langzaamverkeersroute     

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

2.60 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

2.61 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

2.62 Mantelzorg     

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

2.63 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

2.64 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.

2.65 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

2.66 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

2.67 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.68 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

2.69 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte bouwterrein.

2.70 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Buiksloterham 10e part herz'.

2.71 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis     

Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.

2.72 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

2.73 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.

2.74 Staat van Inrichtingen     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

2.75 Stille zijde     

De zijde van een gebouw waar de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde voor alle geluidbronnen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

2.76 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

2.77 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening.

2.78 Voorgevelrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

2.79 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

2.80 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

2.81 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

2.82 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

2.83 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

2.84 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

2.85 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

2.86 Zone industrielawaai     

Zone rond een industrieterrein als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd - 2     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, en daarbij behorende gronden en opstallen ten behoeve van bewoning, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis, met inachtneming van het bepaalde in 3.4.1;
  2. bedrijven met inachtneming van het bepaalde in 3.4.2;
  3. maatschappelijke voorzieningen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.3;
  4. zakelijke dienstverlening / kantoor met inachtneming van het bepaalde in 3.4.4;
  5. horeca in de categorieën III en IV, consumentverzorgende dienstverlening, sport- en / of yogascholen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.5;
  6. (gebouwde)parkeerkeervoorzieningen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.6.

met daarbij behorende

  1. (dak)tuinen;
  2. terrassen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. verkeersareaal;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. ondergrondse infrastructuur.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 30 meter, tenzij de maximale bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven;
  2. ter plaatse van het maatvoeringsvlak met de maximum bouwhoogte van 40 meter is een hoogteaccent toegestaan met een maximum brutovloeroppervlak per bouwlaag van 600 m2;
  3. de floorspace-index niet meer mag bedragen dan 3,5;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - stedelijke plint' de hoogte van de eerste bouwlaag ten minste 4 meter bedraagt;
  5. het oprichten van een gebouw het oprichten van een gebouw met een bouwhoogte van 30 meter of hoger is niet toegestaan toegestaan voorzover het gebouw leidt tot onaanvaardbare windhinder of windgevaar;
  6. of bij een voorgenomen gebouw van 30 meter of hoger sprake is van een onaanvaardbare windhinder of windgevaar als bedoeld in het bepaalde onder e. wordt beoordeeld aan de hand van onderzoek waaruit blijkt in welke mate windhinder of windgevaar als gevolg van de beoogde bebouwing zal optreden. Op dit onderzoek is NEN 8100 van toepassing. Van onaanvaardbare windhinder is sprake indien de score 'goed' niet wordt behaald bij de activiteit 'slenteren' in kwaliteitsklasse A of B als bedoeld in tabel 1 van NEN 8100;
  7. bij het onder f. bedoelde onderzoek wordt in elk geval betrokken:
    1. de bebouwing die op het moment van de aanvraag in de directe omgeving van de beoogde bebouwing aanwezig is; en
    2. in de directe omgeving van de beoogde bebouwing te realiseren toekomstige bebouwing, waarvoor op het moment van de aanvraag reeds een omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend.
  8. als er in de directe omgeving van het nieuw te bouwen bouwwerk ontwikkelingen zijn te verwachten waarvoor weliswaar nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, maar waarvan op dit op korte termijn is te verwachten, dan kan het bevoegd gezag bepalen dat ook die ontwikkelingen worden betrokken in het onderzoek als bedoeld in het bepaalde onder f.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 4 meter.
3.2.3 Bouwregels vanwege geluid     

Iedere woning dient te beschikken over tenminste één stille zijde.

3.2.4 Ondergrondse bouwlagen     

Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:

  1. het is verboden onder bestaande en nieuwe gebouwen kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten;
  2. uitsluitend bestaande kelders zijn toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Algemeen     

Het bevoegd gezag is bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid:

  1. 3.2.1 sub a. ten behoeve van het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogtes, mits stedenbouwkundig en akoestisch aanvaardbaar en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  2. 3.2.1 sub b. voor een andere fsi, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  3. 3.2.1 sub d. ten behoeve van een lagere bouwhoogte voor de eerste bouwlaag dan de aangegeven minimale bouwhoogte, met dien verstande dat niet lager dan 3 meter mag worden gebouwd en mits stedenbouwkundig aanvaardbaar.
3.3.2 Geluid     

Het bevoegd gezag is bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een stille zijde te realiseren indien het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Alvorens af te wijken wordt afstemming gezocht met Liander om te borgen dat dit niet ten koste gaat van de milieugebruiksruimte van het transformatorstation aan de Papaverweg 50.

3.3.3 Ondergrondse bouwlagen     
  1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 3.2.4 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan de beleidsregels "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutrale kelders.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van de toetsing aan de beleidsregels voor grondwaterneutrale kelders of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang van grondwaterneutrae kelders;
  3. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het college bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in sub a. tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  4. Indien de beleidsregels worden gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Wonen     

Voor wonen de volgende regels:

  1. het percentage wonen mag, ten opzichte van de niet-woonfuncties (waaronder ook gebouwde parkeervoorzieningen), binnen het gehele plangebied niet meer bedragen dan 70%;
  2. voor praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis geldt dat per woning maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag worden gebruikt met een maximum van 50 m².
3.4.2 Bedrijven     

Voor de nieuwvestiging van bedrijven de volgende regels:

  1. bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover de bedrijven vallen in milieucategorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  2. ten hoogste 30% van het brutovloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het betreffende bedrijf behorende kantoorruimte;
  3. de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten mag niet meer bedragen dan 2 ouE/m3 als 99,9-percentiel, of een andere geurbelasting als uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. de 50 dB(A) contour van bedrijfsactiviteiten vallend onder de Wet geluidhinder of het Activiteitenbesluit dient op ten hoogste 1,00 meter uit de gevel van het gebouw te zijn gelegen waarin de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, dan wel volledig binnen de perceelsgrens van het betreffende bedrijf wanneer op het perceel geen geluidgevoelige objecten zijn gelegen;
  5. als gevolg van het uitoefenen van een nieuwe of uitbreiding van een bestaande activiteit mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bedrijfsvoering van de dan reeds bestaande dan wel op basis van een verleende vergunning toegestane activiteiten en functies. Activiteiten in het kader van de bouw en aanleg zijn hiervan uitgezonderd;
  6. als gevolg van het uitoefenen van een nieuwe of uitbreiding van een bestaande activiteit mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de dan reeds bestaande dan wel op basis van een verleende vergunning toegestane woningen. Activiteiten in het kader van de bouw en aanleg zijn hiervan uitgezonderd.
3.4.3 Maatschappelijke dienstverlening     

Voor maatschappelijke dienstverlening gelden de volgende regels;

  1. het bruto vloeroppervlak mag niet meer bedragen dan 300 m2.
3.4.4 Kantoren / zakelijke dienstverlening     

Voor kantoor / zakelijke dienstverlening gelden de volgende regels:

  1. het bruto vloeroppervlak mag niet meer bedragen dan 1.200 m2.
3.4.5 Horeca, consumentverzorgende dienstverlening, sport- en / of yogascholen     

Voor horeca, consumentverzorgende dienstverlening, sport- en yogascholen gelden de volgende regels:

  1. horeca is uitsluitend toegestaan in de categorieën horeca III en horeca IV;
  2. het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van horeca, consumentverzorgende dienstverlening, sport- en/of yogascholen mag niet meer bedragen dan 400 m2.
3.4.6 Parkeren, laden en lossen     
  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of voor het veranderen van het gebruik van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte wordt aangebracht voor het op eigen terrein parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of voor het veranderen van het gebruik van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte wordt aangebracht op eigen terrein voor het parkeren van fietsen en scooters overeenkomstig het vigerende fiets- en scooterparkeerbeleid;
  3. in aanvulling op het bepaalde onder a. en b.:
    1. wordt ook (een deel van) de parkeerbehoefte van kavel 19 binnen het plangebied van deze 10e partiële herziening ingevuld in de vorm van een gebouwde parkeervoorziening. Voor het bepalen van de maximale parkeernorm wordt (een deel van) het programma van kavel 19 dus meegewogen;
    2. geldt dat ook het bezoekersparkeren op eigen terrein moet worden opgelost;
  4. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort;
  5. ruimte voor het parkeren van auto's, scooters en fietsen en voor het laden of lossen van goederen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte krachtens dit artikel is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Kantoorruimte     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.2 onder b. ten behoeve van een hoger percentage ondersteunende kantoorruimte mits:

  1. dit percentage niet hoger is dan 50%;
  2. niet meer dan 1/3 van alle bedrijven in het plangebied een hoger percentage ondersteundende kantoorruimte heeft dan 30%.
3.5.2 Oppervlaktes     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de maximum oppervlaktes zoals opgenomen in 3.4.3, 3.4.4 en 3.4.5 mits:

  1. stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  2. er geen onevenredige gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat;
  3. de afwijking niet ten koste gaat van de gebruiksmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
3.5.3 Parkeren, laden en lossen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 3.4.6 onder a. en b. overeenkomstig de voorwaarden zoals gesteld in het vigerende parkeerbeleid;
  2. het bepaalde in 3.4.6 onder c. voor zover op andere wijze in laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Algemene regels     

Artikel 4 Algemene aanduidingsregels     

De gebiedsaanduiding Geluidzone - Industrie 1 is ongewijzigd.

Hoofdstuk 5 Slotregel     

Artikel 5 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e part herz.

De volledige naam is de aanhaaltitel.