|
Met dit bestemmingsplan '11e herziening Landelijk Noord' wordt een gedeelte van het huidige bestemmingsplan 'Landelijk Noord' herzien. De aanleiding hiertoe is dat de huidige agrarische bestemming, niet meer overeenkomt met het huidige gebruik. Daarnaast bestaat de wens om de bestaande stolpwoning te splitsen in twee woningen. Het nieuwe bestemmingsplan biedt hiervoor het planologisch kader.
De projectlocatie is gelegen in het landelijk gebied. Het landelijk gebied van Amsterdam, ten noorden van de ringweg A10, is in vele opzichten uniek en waardevol. Als onderdeel van de regio Waterland is door de zichtbare en herkenbare samenhang tussen de abiotische ondergrond (bodem en water), de cultuurhistorie, de ecologie en het grondgebruik een landschap ontstaan met grote kwaliteiten. Veenweidegebieden, droogmakerijen, meren en brede watergangen bepalen het ruimtelijk beeld waarin de dorpen Ransdorp, Durgerdam, Holysloot en Zunderdorp bijzondere parels zijn. De landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van het gebied en de hier aanwezige natuurwaarden worden breed onderkend. Het beleid voor het gebied is dan ook reeds lange tijd gericht op behoud, versterking en ontwikkeling van de aanwezige kernkwaliteiten, met oog voor ontwikkelingen die eigen zijn aan het agrarische en recreatieve gebruik dat van het gebied wordt gemaakt.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt enerzijds de splitsing van de stolp mogelijk gemaakt, en daarnaast gewaarborgd dat de unieke kenmerken van zowel het landschap als de stolp behouden blijven.
Het bestemmingsplan omvat het kavel aan 't Nopeind 12 te Amsterdam. De locatie bevindt zich globaal gezien ten noorden van de ringweg A10, in het landelijk gebied van de regio Waterland. Ten noorden van 't Nopeind bevinden zich verschillende (stolp)woningen, terwijl ten zuiden enkel agrarische gronden aanwezig zijn.
Figuur 1.1: Luchtfoto projectlocatie in omgeving (bron: google.nl)
Figuur 1.2: Luchtfoto projectlocatie ingezoomd (bron: QGIS, eigen bewerking).
De doelstelling van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied zoals beschreven in paragraaf 1.2. Gekozen is voor een gedetailleerd plan, gezien de schaalgrootte van de ontwikkeling. Het bestemmingsplan sluit qua regels aan bij het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Noord'. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de RO Standaarden en regels 2008 die zijn verankerd in de Wro. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die gesteld worden aan digitale, uitwisselbare, vergelijkbare en raadpleegbare bestemmingsplannen. De verbeelding is getekend op een actuele GBKN waarbij gebruikgemaakt is van actuele luchtfoto's.
Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het concept bestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan de Provincie en Waterschap. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Tijdens de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan kan een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt nogmaals ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door een ieder voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld.
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de relevantie omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.
In de huidige situatie zijn op het perceel een stolpwoning en drie bijgebouwen aanwezig. Daarnaast zijn twee mestplaatsen van circa 20 m² aanwezig. De stolpwoning heeft een oppervlakte van 351 m² en is in 1978 gerealiseerd ten behoeve van het agrarische bedrijf. In het achtererfgebied, op de grens naar de agrarische gronden, zijn twee bijgebouwen aanwezig. Inmiddels zijn de agrarische activiteiten gestaakt en is in samenwerking met de buurt gezocht naar een passende invulling van de stolp. Een woonfunctie is, mede gezien de reeds aan aanwezige woningen aan 't Nopeind, het meest passend en gewenst. Figuur 2.1: Bestaande situatie (bron: W3 Architecten).
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de huidige agrarische bestemming opgeheven
en wordt de agrarische bedrijfswoning (planologisch) herbestemd tot twee reguliere
woningen. De stolp blijft in zijn geheel behouden, voor de splitsing worden enkel
interne verbouwingen uitgevoerd. Een voor Waterland karakteristieke stolp krijgt hiermee
een passende, nieuwe invulling. De drie bijgebouwen in het achtererf worden gesloopt,
waardoor de verbinding met het omliggende landschap zelfs verbeterd. De twee nieuwe
bijgebouwen worden qua schaal en grootte ingepast in het landschap. De stolp wordt
aan de achterkant een fractie uitgebreid in oppervlakte, terwijl de bijgebouwen in
volume afnemen. Door de terugbrenging van het volume van de bijgebouwen wordt de verrommeling
binnen het plangebied tegengegaan. Daarnaast wordt de kwaliteit van de bestaande stolp
verbeterd door het accentueren van onder andere de ramen, deuren en een erker op de
eerste verdieping. Er worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd.
De bestaande watergang aan de belendende percelen worden op het achtererf met elkaar
verbonden met open water in plaats van de huidige duiker. Hiermee ontstaat ook een
afscheiding naar het agrarische achterland.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: W3 Architecten).
Kenmerkende kwaliteiten
In de Integrale Landschapsvisie Amsterdam-Noord, zijn de belangrijkste kwaliteitskenmerken
van Landelijk Noord benoemd met daarbij de uitgangspunten voor de ruimtelijke planvorming.
De zichtbaarheid van het water:
Het contrast tussen de besloten dorpen en bebouwingslinten en de open polders:
Het verschil tussen het veengebied en de droogmakerijen:
Het boezemstelsel:
De dijken en kaden:
Nieuwe ruimtelijke elementen met een eigen herkenbaarheid (Goudriaankanaal, Volgermeer, stadsrandzone:
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het behoud van het historisch slotenpatroon, doordat hier geen veranderingen in worden aangebracht ten opzichte van de huidige situatie. De stolp is reeds aanwezig binnen het plangebied, waardoor de beeldkwaliteit van het lint niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Echter worden de bijgebouwen in volume verkleind, waardoor verrommeling wordt tegengaan.
Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden, namelijk het kernngebied veenweide, het veenweidegebied en de droogmakerijen. Het plangebied is gelegen binnen het veenweidegebied. Onder andere het veenweidegebied rond Zunderdorp is aangewezen als 'veenweidegebied'. Deze keuze is bepaald door het ontbreken van een beschermde status van het dorpsgezicht van Zunderdorp, op de landschappelijke setting tussen nieuwere elementen als de stadsrand, de Broekermeer en de Volgermeerpolder, op de storende invloed van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen en op de beperkte betekenis voor weidevogels.
Zunderdorp bestaat uit twee bebouwingsconcentraties: de kern Zunderdorp en 't Nopeind. Ze worden met elkaar verbonden door een weg en een kerkepad. Tussen beide concentraties liggen onbebouwde gronden, die in samenhang met het omringende open landelijk gebied, het landelijk karakter van het dorp sterk accentueren. Zunderdorp is niet als rijksbeschermd dorpsgezicht aangewezen.
Landschap
Het landschap is over het algemeen zeer open, met lange zichtlijnen in zuidwest-noordoostrichting.
Ondanks de grote openheid heeft het gebied toch een kleinschalig karakter. De grillige
verkaveling, de gevarieerde weiden en oevers en de verspreide boerderijen zorgen voor
een fijnzinnige detaillering van het landschap. De open ruimte wordt visueel begrensd
door dorpen en boerderijlinten met erfbeplanting. De meren en droogmakerijen vormen
herkenbare ruimtelijke eenheden binnen het gebied. De meren worden omzoomd door rietkragen,
de droogmakerijen door lage dijken. Aan de zuidoostelijke zijde van het gebied vormt
de Waterlandse Zeedijk een markante begrenzing.
Landelijk Noord
Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan “Landelijk Noord” geldend. Dit plan is op 26 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van stadsdeel Noord, Amsterdam. De projectlocatie heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden. Figuur 2.3 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Vervolgens worden de relevante bepalingen uit de regels weergegeven, voor zover relevant voor de ontwikkeling en daarmee niet limitatief.
Figuur 2.3: Uitsnede bestemmingsplankaart (bron: QGIS, eigen bewerking).
Het realiseren van burgerwoningen is niet toegestaan binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied'. De uitbreiding van de stolp aan de achterzijde zal plaatsvinden binnen het bestaande bouwvlak. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt toegelicht in paragraaf 4.1 Cultuurhistorie en archeologie. Om de genoemde strijdigheden weg te nemen en het project planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingpslan opgesteld.
Darkstores/flitsbezorgers
Ook is het voorbereidingsbesluit Darkstores/flitsbezorgers van toepassing. Dit voorbereidingsbesluit is op 26 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam en heeft tot doel het reguleren van flitsbezorgdiensten. Met voorliggend plan wordt de bestaande stolp gesplitst in twee woningen en is geen sprake van een darkstore of flitsbezorgdienst. Er is derhalve geen strijdigheid met
Grondwaterneutrale kelders
Het bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders, vastgesteld op 7 oktober 2021, is
een juridische vertaling van het Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders en heeft
tot doel het voorkomen
van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom
van het grondwater. Ten aanzien van het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders'
liggen de gronden binnen 'Overige zone 1' waar het verboden is om kelders te graven
of bestaande kelders te vergroten. Hier is met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan
geen sprake van en derhalve is er geen sprake van een strijdigheid met het bestemmingsplan
voor grondwaterneutrale kelders. Om dit te waarborgen is de gebiedsaanduiding 'overige
zone 1' ook opgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan.
Drijvende bouwwerken
Het (paraplu)bestemmingsplan Drijvende bouwwerken is vastgesteld op 18 september 2019. Hiermee wordt een actueel kader geschapen om aanvragen om omgevingsvergunningen te kunnen toetsen voor de activiteit bouwen voor wat betreft woonboten, bedrijfsvaartuigen en andere drijvende bouwwerken. In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van een drijvend bouwwerk en derhalve zijn deze regels niet van toepassing.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders
van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet
en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding
van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening
(Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden
als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven
op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit
een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten
zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht
maatwerk.
Figuur 3.1: Awegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?
Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit
voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de
ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting
kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale
aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang
tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken
en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit
en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter
vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar
niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen
en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar.
Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering
van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering
richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling behelst de opheffing van de agrarische bedrijfswoning
(planologisch) welke wordt herbestemd tot twee reguliere woningen. De stolp blijft
in zijn geheel behouden, voor de splitsing worden enkel interne verbouwingen uitgevoerd.
Netto wordt er één woning toegevoegd binnen het plangebied.De beoogde ontwikkeling
vindt daarmee aansluiting bij nationaal belang nummer 5: zorg dragen voor een woningvoorraad
die aansluit op de woonbehoeften. De opgave is aansluitend op de woonbehoefte (met
name in en bij de stedelijke regio's) tussen 2019 en 2030 circa 1 miljoen woningen
te realiseren en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling
te behouden.
Op het projectgebied zijn de andere 20 nationale belangen niet van toepassing.
Conclusie
Geen van de 21 nationale belangen worden geraakt met voorliggend project. Beleid voor
deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie
en de gemeente.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden. De onderwerpen uit het Barro zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De verschillende nationale belangen zijn hieronder weergegeven.
Relatie tot ontwikkeling
Op basis van het Barro (geconsolideerd 1 december 2020) bevindt het plangebied zich
niet binnen één van de gebieden weergegeven op de kaarten.
Op basis van het Rarro (geconsolideerd 1 december 2020) bevindt het plangebied zich binnen kaart 6: radarstations. Het plangebied is gelegen binnen één radarverstoringsgebied, namelijk:
Het bestemmingsplan voorziet niet in bouwwerken die hoger zijn dan de toetshoogte. Belemmeringen voor de radar zijn niet aan orde.
Conclusie
Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Relatie tot ontwikkeling
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan
elf woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld
in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling
in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (bron: uitspraak
201608869/1/R3, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voor de projectlocatie geldt dat
er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft enkel het splitsen
van een bestaande woning.
Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden gemotiveerd. De overige
onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke
en milieutechnische aspecten worden behandeld.
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.
De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.
Relatie tot ontwikkeling
In de eerste fase van de omgevingsvisie, zijn verkenningen uitgevoerd. Deze verkenningen
maken nu onderdeel uit van de omgevingsvisie. In de Verkenningen NH2050 zijn acht
hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. Een
van deze acht hoofdthema's is verstedelijking. Hierin wordt aangegeven dat de woningbehoefte
voor Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid in de toekomst nog steeds toeneemt.
De prognoses laten ook in lage scenario's nog groei zien in de Metropoolregio Amsterdam
(MRA). Ook in Noord-Holland Noord is er een groei vergelijkbaar met het Nederlands
gemiddelde, waarbij een deel van Noord-Holland Noord langzamerhand meer in beeld komt
bij woningzoekenden in het zuidelijk deel van de provincie. Migratie, vooral van expats,
heeft in toenemende mate invloed op de woningbehoefte. Tegelijkertijd is er steeds
meer structureel leegstaand vastgoed en kunnen er leefbaarheidsproblemen in verouderde
nieuwbouwwijken ontstaan. De woningbehoefte op de korte termijn is groot, op de lange
termijn neemt deze volgens de huidige inzichten af.
De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie,
zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw
wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in
overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale
voorraad is uitgangspunt.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de voornoemde ambitie van de provincie
om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden in
te plannen. De projectlocatie bestaat uit een bestaande stolp, waardoor geen nieuwe
bebouwing gerealiseerd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorzien in zowel een kwalitatieve
als kwantitatieve behoefte, zoals ook zal blijken uit de beleidstoets in de navolgende
paragrafen.
De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening
Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening
NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en
vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals
de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen
en de Wegenverordening.
Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie is op basis van de Omgevingsverordening gelegen in de volgende gebieden:
De relevante artikelen worden hieronder toegelicht.
MRA - landelijk gebied
Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet
voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. In afwijking hiervan kan een
ruimtelijk plan op basis van lid 4 voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke
boerderij naar een woonfunctie, waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst
in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke
karakter van de bebouwing.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in deze splitsing, waarbij bestaande agrarische
bebouwing wordt gesloopt. Een voor Waterland karakteristieke stolp krijgt hiermee
een passende, nieuwe invulling. Met het verwijderen van een tweetal bijgebouwen wordt
de verbinding met het omliggende landschap zelfs verbeterd. Er wordt geen afbreuk
gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.
Bijzonder Provinciaal Landschap
Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder Provinciaal Landschap
(BPL) bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten. De voorgenomen
ontwikkeling beoogt een bijdrage te leveren aan het versterken en beschermen van de
voorkomende kernkwaliteiten. In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
Het plangebied is gelegen binnen het BPL Waterland in een gebied met regelmatige verkaveling en symmetrische droogmakerijen. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen zijn in een aantasting van deze kernkwaliteit. De splitsing van de bestaande stolpboerderij in twee reguliere woningen leidt niet tot een wijziging in het verkavelingspatroon. De aardkundige en landschappelijke karakteristiek wordt niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als habitat voor weidevogels op basis van de openheid en ruimtebeleving. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habiitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot verstoring, maar waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. De beoogde ontwikkeling maakt twee reguliere woningen mogelijk middels splitsing van een bestaande stolp, waardoor het habitat van weidevogels niet wordt aangetast. Er zal een kleine toename in het volume plaatsvinden aan de acherzijde van de stolp, welke in de verstoringszone van bestaande elementen plaatsvindt. De openheid en ruimtebeleving wordt niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
't Nopeind 12 is gelegen in een gebied met korte bebouwingslinten. De linten bestaan uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteiten. De beoogde ontwikkeling resulteert niet in een blokkade van doorzichten of in de realisatie van tweedelijnsbebouwing. De ruimtelijke dragers worden niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Stiltegebied
De artikelen met betrekking tot het stiltegebied hebben ten doel om de heersende natuurlijke
rust in het gebied te behouden. Voor de splitsing van de woning resulteren onderhavige
artikel niet in belemmeringen.
Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening NH2020.
Conclusie
De Omgevingsverordening NH2020 vormt geen belemmering voor de vaststelling van het
bestemmingsplan.
Het stadsbestuur zet in de Omgevingsvisie de lijnen uit naar 2050 (juli 2021). Hoe richten we de stad in ten behoeve van welvaart, welzijn en geluk van de Amsterdammers, regiobewoners en bezoekers? Waar gaan we wonen en werken, hoe komen we van A naar B, hoe zien de publieke ruimtes eruit en welke plek is er straks voor groen? De verwachting is dat de groei van de stad zal doorzetten. Die groei moet opgevangen worden en vooral gelijker verdeeld. Ook over de regio. Er zijn flinke investeringen nodig in infrastructuur, voorzieningen en stedelijk en landelijk groen. De grootste uitdaging is de overstap naar meer duurzaamheid, met andere energiebronnen en een minder verspillende manier van leven. De inrichting van stad en regio gaat wezenlijk veranderen. Een deel van de plannen staat al op de rol, een ander deel is nieuw. In de omgevingsvisie staat vooral de samenhang centraal en het kiezen van een koers naar 2050.
Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes: Meerkernige ontwikkeling;
Meerkernige ontwikkeling
Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking
Groeien binnen grenzen
Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling
Duurzaam en gezond bewegen
Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad
Rigoureus vergroenen
Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier
Samen stadmaken
Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief
Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling behelst enkel het planologisch mogelijk maken van de splitsing
van de
bestaande stolp en dus het toevoegen van één woning. Hiermee wordt in bescheiden mate
bijgedragen aan de ambitie om te groeien binnen de grenzen en woningbouw toe te voegen.
Conclusie
De omgevingsvisie heeft niet direct raakvlakken met de voorgenomen ontwikkeling, maar
vormt ook geen belemmering.
Gemeente Amsterdam heeft in april 2016 de Koers 2025 opgesteld. De gemeentelijke structuurvisie
wordt in de Koers 2025 geoperationaliseerd en bevat het plan van aanpak voor de bouw
van 50.000 huizen tot 2025 en de strategische keuzes die daarbij horen. Er zijn bouwstenen
voor gebiedsontwikkeling in de periode 2016-2025 uitgewerkt, waarbij een inschatting
is gemaakt van het aantal te realiseren woningen. Naast de te realiseren woningen
in grootschalige ontwikkelingslocaties is sprake van een aanvullend aanbod van woningen
door transformatie van bestaand vastgoed naar woningen.
Relatie tot ontwikkeling
Onderhavig project is geen onderdeel van de bouwstenen voor gebiedsontwikkeling uit
de Koers 2025. Wel is sprake van de planologische toevoeging van één woning.
Conclusie
Onderhavig project is in lijn met de Koers 2025.
In Koers 2025 heeft de gemeente Amsterdam de locaties voor woningbouw in kaart gebracht. Met 'Ruimte voor de Economie van Morgen' biedt het college van B&W economische bouwstenen voor nieuwe gebiedsontwikkeling. Er zijn drie ruimtelijk-economische opgaven geagendeerd: 1. Sluit aan bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie, 2. Ontwikkel Amsterdam als inclusieve stad van en voor iedereen, en maak ruimte voor economische diversiteit, en 3. Houd rekening met economische dynamiek en verandering.
De stedelijke groei op bedrijventerreinen heeft tot gevold dat er ruimte moet zijn
voor bedrijven in de stad. Voor behoud van bedrijven in stad en regio wordt onder
andere ingezet op integratie van bedrijven die passen in nieuwe wijken en stadsstraten.
Delen van de stadsstraat zullen hierdoor een soort 'productiestraten' worden.
Relatie tot ontwikkeling
Onderhavig project is geen onderdeel van een van de gebieden welke zijn aangewezen
voor de ruimtelijk-economische opgaven zoals geformuleerd in 'Ruimte voor de Economie
van Morgen'. Het projectgebied ligt niet in één van de stadsstraten en is ongeschikt
voor de verandering naar een zogenaamde 'productiestraat' in verband met de ligging
ten opzichte van ring- en snelwegen.
Conclusie
Onderhavig project is daarmee in overeenstemming met de Ruimte voor de Economie van
Morgen.
In het Woningbouwplan 2018-2025, zoals vastgesteld door het college van B&W op 20 november 2018, geeft de gemeente Amsterdam aan hoe de forse woningbouwambitie wordt gerealiseerd. De woningbouwambitie 2018 tot 2025 is: start bouw van 52.500 woningen, gemiddeld 7.500 woningen per jaar. Op de peildatum 8 oktober 2018 bestond de gemeentelijke en particuliere planvoorraad uit ongeveer 73.000 woningen. In de planvoorraad zitten ca. 15.000 woningen die geheel door particulier initiatief worden ontwikkeld vooral door transformatie van bestaande panden.
De Gemeenteraad heeft het college verzocht om gezinnen voor de stad te behouden en
nadrukkelijk ook voor gezinnen te bouwen. In de beantwoording van de moties van de
raad onderstreept het college van Amsterdam het belang van gezinnen in de stad en
zegt toe te zorgen voor voldoende gezinswoningen. Gezinswoningen zijn woningen met
een minimale grootte van 70 m². De woningbouwopgave zoals beschreven in het Woningbouwplan
2018-2025 is niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief.
Daarnaast wordt in het Woningbouwplan geconstateerd dat een steeds groter deel van
de bouwproductie moet worden gerealiseerd door transformatie en verdichting van bestaand
stedelijk gebied. Bij transformatie is de gemeente afhankelijk van de bereidheid van
particulieren om te investeren.
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het toestaan van één extra woning. De bestaande
stolpwoning wordt namelijk gesplitst in twee woningen. Onderhavige ontwikkeling is
tevens een plan dat geheel door particulier initiatief wordt ontwikkeld middels transformatie
van een bestaand pand: de stolp.
Conclusie
Aangezien het plan voorziet in het toevoegen van één extra woning, is de ontwikkeling
in overeenstemming met het Woningbouwplan 2018-2025.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische betekenis van Landelijk Noord komt tot uitdrukking in het bijzondere
landschap waarin de ontstaansgeschiedenis nog duidelijk afleesbaar is in het bijzondere
patroon van water, wegen, dijken en polders. De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel
de planologische splitsing van de bestaande stolpwoning. De agrarische gebruiksmogelijkheden
komen te vervallen, het perceel krijgt een woonbestemming en wordt hiermee voorzien
van een passende, nieuwe invulling. 't Nopeind 12 is niet aangewezen als monument
en kent tevens geen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is
de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed
meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland en
het door het gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) uitgevoerde nadere
onderzoek is vastgesteld dat delen van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Noord'
een archeologische verwachtingswaarde hebben. Aan deze gebieden zijn verschillende
archeologische dubbelbestemmingen gegeven waarin het archeologische belang tot uitdrukking
komt. Voor de projectlocatie geldt voor het grootste deel de dubbelbestemming 'Waarde
– Archeologie 1' en voor een klein deel aan de voorzijde en achterzijde van het perceel
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Als gevolg van de dubbelbestemming, dient bij bodemverstoring een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk- of werkzaamheden te worden aangevraagd. Wanneer sprake
is van bodemverstoring is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze dubbelbestemmingen
wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Relatie tot ontwikkeling
Archeologie
Het projectgebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de archeologische
dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde
- Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende
bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden. Ingeval van bouwactiviteiten dient met het archeologische
belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen,
is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen een
omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, nadat daarvoor een archeologisch
rapport is overgelegd. Voor de delen van het perceel binnen 'Waarde - Archeologie
3' geldt daarnaast nog een vrijstellingsgrens van 100m2 en een diepte van 0,5 meter onder maaiveld. Om dit te waarborgen zijn beide dubbelbestemmingen
opgenomen in dit bestemmingsplan. Op het moment dat er een omgevingsvergunning activiteit
bouwen aangevraagd wordt, zal aangetoont moeten worden dat de mogelijke archeologische
waarden niet verstoord worden.
Cultuurhistorie
Ten aanzien van cultuurhistorie treden in beginsel geen belemmeringen op, omdat het
projectgebied niet binnen een beschermd stadsgebied valt of een monument is. Wel wordt
het volgende opgemerkt. Veendorpen Zunderdorp en Nopeind worden als één dorp beschouwd,
dorp Zudnerdorp. het bestaande karakteristieke dorpsgezicht van Zunderdorp behoeft
bescherming, ondanks dat het niet is aangewezen als beschermd stadsgezicht. In dit
kader wordt het project alsnog getoetst aan de cultuurhistorische waarden van het
dorp.
Historie
Oorspronkelijk was Zunderdorp het hoofddorp van de banne Sundeldorp / Sindeldorp. 'Sundels', het woord waar de naam Zunderdorp van komt, waren smalle vaarten, die vanaf het dorp naar het IJ stroomden. Het werd vanaf de 17e eeuw overvleugeld door het aan het IJ gelegen Nieuwendam. Van 1619 tot 1811 was Zunderdorp onderdeel van de Waterlandse Unie, samen met Broek in Waterland, Landsmeer, Ransdorp, Schellingwoude en Zuiderwoude. Het dorp maakte van 1811 tot 1921 deel uit van de gemeente Nieuwendam, die in dat jaar opging in de gemeente Amsterdam. Al eeuwenlang is melkveehouderij de belangrijkste activiteit.
Ruimtelijke structuur
Opvallend aan Zunderdorp is op het eerste gezicht ? na de alom zichtbare kerktoren en de hoog opgegroeide populieren ? het verschil tussen de dorpsdelen en de wijze waarop zij van elkaar gescheiden zijn. Het zuidelijk deel vertoont zich als een duidelijk gesloten kern met plaatselijk aangehechte bebouwing, die voor een geleidelijke ruimtelijke overgang naar de omringende weilanden zorgt. Het noordelijk deel bestaat uit lintbebouwing van agrarische oorsprong, waartussen mettertijd burgerwoonhuizen zijn verrezen en waarin agrarische bedrijfswoningen tot burgerwoonhuizen zijn geworden. Het merendeel van de bebouwing staat aan de noordzijde van 't Nopeind/'t Voorwerf.
De weilanden tussen de beide dorpsdelen zijn van groot belang om het verschil tussen beide delen te kunnen ervaren vanuit verschillende gezichtspunten. In de lintbebouwing langs 't Nopeind/'t Voorwerf kan men, omgeven door open ruimten, meerdere bebouwingsconcentraties, al dan niet ter weerszijden van de weg, waarnemen. De onbebouwde delen dragen op afstand in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van dit dorpsdeel. Wanneer men zich langs de weg voortbeweegt ervaart men een plezierige afwisseling tussen openheid en beslotenheid. Het bescheiden profiel van de weg is uiteraard medebepalend voor de sfeer. De aantrekkelijke aspecten als omschreven kunnen niet geheel verhelen dat er, ten gevolge van de situatie op enkele erven, toch ook hier en daar een wat rommelige indruk ontstaat. In de kom tussen Het Voorwerf en de Broekergouw zijn in 2017 in totaal 19 woningen gerealiseerd die een flinke bijdrage hebben geleverd aan het gebruik van Het Nopeind als woonbuurt.
Relatie tot ontwikkeling
Met het kwalitatief opknappen van de stopboerderij en het splisten naar twee woningen in de bestaande stolp, blijft het kenmerkende open landschap met doorkijken en de bebouwingsstructuur in tact. Het toevoegen van een woning aan deze voormalige agrarische bedrijfswoning past daarnaast in de historische ontwikkeling van het dorp waar in het verleden burgewoningen zijn verrezen en agrarische bedrijfswoningen tot burgerwoningen zijn getransformeerd.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen
ontwikkeling.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterplan WBP) opgesteld. Dit Waterplan geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier voor de periode 2022-2027. Er wordt voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023. Met ons waterbeheer zorgen we voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven, te werken en te recreëren, voor mens, dier en natuur. De wereld om ons heen staat niet stil. Integendeel, we leven in een dynamische tijd met meerdere wereldwijde transities en brede maatschappelijke opgaven. Klimatologisch, ecologisch, technologisch en maatschappelijk verandert er veel. Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik. Daardoor is er ook steeds meer aandacht voor en belang bij het waterbeheer. We verwachten daarom de komende jaren het gesprek met onze omgeving te intensiveren. Zodat we gezamenlijk kunnen uitvinden hoe we het waterbeheer toekomstbestendig houden. Daarnaast kunnen we met ons waterbeheer bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals biodiversiteitsherstel en de energietransitie.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands
Noorderkwartier.
Bestaand watersysteem
Het bestemmingsplan gebied bevindt zich in het peilgebied 5620-5 met een streef waterpeil van NAP-1,84 meter. Dit peilgebied wordt gevoed door het waterlandsboezempeil (NAP-1,56 meter) en watert af via de stuw aan de zuidzijde van de oostelijke sloot langs het plangebied onder de weg Nopeind door richting de blokbemaling Zunderdorp (5620-1) met een streef waterpeil van NAP-2,29 meter.
Figuur 4.1: bestaand watersysteem
Aan de noordzijde van het plangebied ligt er in de bestaande situatie een duikerconstructie door het perceel. Deze krappe en lange duikerverbinding geeft in de bestaande situatie regelmatig problemen in de doorstroming. Deze duiker wordt nu vervangen door een nieuwe watergang wat waterhuishoudkundig positief is.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper
en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen.
Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling wordt geen extra verharding in het projectgebied
aangebracht. In de huidige situatie zijn de stolp (351 m²) en vijf bijgebouwen (218
m²) aanwezig binnen het plangebied. In totaal is er 569 m² aan bebouwing aanwezig
binnen het plangebied. Onderhavig project bestaat uit het planologisch toestaan van
de splitsing van de bestaande stolpwoning in twee woningen, waarbij de stolp aan de
achterzijde wordt uitgebreid met 36 m². Ook wordt het aantal bijgebouwen teruggebracht
naar twee met een totale oppervlakte van 83 m². In totaal bedraagt het bebouwd oppervlak
in de toekomstige situatie 470 m². Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie
met 99 m² af ten opzichte van de huidige situatie.
Bovendien wordt een nieuwe open watergang gegraven op de achterzijde van het perceel. Hiermee ontstaat een open verbinding met de reeds aanwezige watergangen.
In het kader van de Hemelwaterverordening is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de regels vanuit deze verordening. Aangezien de verordening aangesloten is op het Omgevingsvergunning Bouwen-traject, moet bij de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen getoetst worden aan de eisen uit de verordening. De verordening zegt slechts dat er niet op het riool mag worden aangesloten als er geen wateropvangruimte beschikbaar is. Omdat de verordening (nog) geen vergunningplicht oplevert en een Omgevingsvergunning er dus nog niet aan hoeft te worden getoetst (wel onder de Omgevingswet), is deze regeling alleen van belang bij afwijkingen van het bestemmingsplan. In die gevallen moet die worden betrokken bij de afweging van een "goede ruimtelijke ordening". In het geval van de woningsplitsing op het Nopeinde 12 lozen de bestaande goten van de stolp en de bijgebouwen op de sloten. In de nieuwe situatie zal dit ook zo zijn. In de nieuwe situatie zal er minder bebouwing op het perceel aanwezig zijn, waardoor er circa 99 m2 meer wateropslagruimte ontstaat. De Hemelwaterverordening is hiermee niet van toepassing, omdat er geen hemelwaterafvoer is naar het riool en ook niet naar de openbare ruimte.
Beschermde gebieden
De locatie is niet gelegen binnen een beschermd gebied zoals een waterkering of beschermingszone.
Riolering
Het huishoudelijk afvalwater (DWA) wordt op de bestaande riolering aangesloten. Het
afstromend regelwater wordt afgevoerd naar de omringende waterloop.
Klimaatadaptatie
Aandachtspunten hierbij zijn dat de vloerpeilen van de woningen en nieuwe bijgebouwen voldoende drooglegging krijgen om wateroverlast in de woningen te voorkomen. De resultaten uit de watersysteemanalyse van het hoogheemraadschap geven geen gebieden aan binnen het plangebied die kwetsbaar zijn voor inundatie (zie ook onderstaand Inundatiekaartje bij T1000) .
Figuur 4.2: inundatiekaartje bij T1000
Verder zijn er vanuit de MRA nieuwe richtlijnen opgesteld om bij ontwikkelingen 70 mm water vast te houden en te kunnen bergen op eigen terrein. Voor deze ontwikkeling, met een afname aan verharding en toevoeging van oppervlaktewater, kan gesteld worden dat deze meer dan waterneutraal is en er kwantitatief een verbetering van het watersysteem optreedt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het toestaan van de splitsing in twee
zelfstandige wooneenheden.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland
regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals
de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet,
de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende
zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en
vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en
op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura
2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen
als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk
(NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd
in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk
rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor
instandhouding van de beschermde soort.
Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische
Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden
in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten
en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens
opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de
nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
Relatie tot ontwikkeling
Gebiedsbescherming
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of NNN. Het dichtstbijzijnde
Natura 2000-gebied betreft 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', op circa
1,8 km afstand. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen op een afstand van circa
1,5 km.
Figuur 4.3: Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden, plangebied rood omcirkeld (bron:
Atlasleefomgeving)
Figuur 4.4: Uitsnede kaart NNN-gebieden, plangebied blauw omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving)
Door Dresmé van der Vlak is in het kader van gebiedsbescherming een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage d.d. 7 september 2021 is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting (bijlage 1 en 2). Geconcludeerd wordt dat in de gebruiksfase van twee woningen aan ’t Nopeinde 12 te Amsterdam, geen negatieve effecten met zich mee zal brengen op beschermde Natura 2000-gebieden als gevolg van gebruiksfase van twee nieuwe woningen. De effecten zijn lager dan 0,00 mol/ha/jaar en daarmee verwaarloosbaar. Hierbij is het bestaande gebruik van de huidige/oude woning buiten beschouwing gelaten, omdat deze stikstofuitstoot in mindering mag worden gebracht op het totaal van de stikstofuitstoot in de nieuwe situatie (interne saldering). De berekening is daarom uit gegaan van een worst-case scenario. Significant negatieve effecten als gevolg van de gebruiksfase van het plan kunnen derhalve worden uitgesloten. Een Passende beoordeling en/of vergunning van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is door Dresmé & Van der Vlak een quickscan
Wet natuurbescherming uitgevoerd op de locatie 't Nopeind 12 te Amsterdam. De rapportage
d.d. 31 mei 2021 is als bijlage 3 bijgevoegd bij onderhavige toelichting. De belangrijkste resultaten worden hieronder
besproken:
Vleermuizen
Het dak heeft dakpannen met verschillende kieren en openingen. Verblijfplaatsen van
soorten als laatvlieger kunnen verwacht worden in het dak. De muren hebben geen open
stootvoegen, maar wel een spouw. Deze is toegankelijk via scheuren in het mestelwerk
in de overgangen tussen muurdelen en boeidelen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen
kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Een nader onderzoek naar vleermuizen is nodig.
Broedvogels
Tijdens het veldonderzoek zijn circa 10 spreeuwennesten vastgesteld, alsmede 4-5 nesten
van huismussen en een mogelijk nest van de gierzwaluw op basis van een laag overvliegende
en gierende gierzwaluw. Om precies te weten hoeveel en waar huismus en gierzwaluw
nestelen is een nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw nodig.
In de struiken in de tuin komen mogelijk nesten voor van kleine zangvogels, zoals heggenmus. De nesten van deze soorten en die van de spreeuw op het dak zijn in het broedseizoen beschermd. Deze soorten maken elk jaar een nieuw nest, waardoor een nest alleen in het broedseizoen beschermd is. Indien gehouden wordt aan de zorgplicht, zijn geen aanvullende maatregelen nodig.
Grondgebonden zoogdieren
Het projectgebied is geschikt voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten zoals egel
en haas. Vanwege de aanwezigheid van struweel, bomen, water en de watergangen met
onbeschoeide oevers is het projectgebied geschikt als leefgebied voor wezel, hermelijn
en bunzing. Om de aanwezigheid van deze soorten vast te kunnen stellen of uit te sluiten
is nader onderzoek nodig.
Flora
Het biotoop dat bestaat uit grasland en tuinplanten en is ongeschikt voor beschermde
plantensoorten. Beschermde plantensoorten worden derhalve niet verwacht.
Amfibieën en reptielen
Omdat de omringende sloten vissen bevat, is dit water ongeschikt als voortplantingswater
voor de Europees beschermde rugstreeppad. Daarnaast wordt geen water gedempt, waardoor
negatieve effecten op de rugstreeppad niet zal optreden. Het projectgebied biedt geen
belangrijk leefgebied voor amfibieën en reptielen. Bij ruimtelijke ontwikkeling zijn
de algemeen voorkomende soorten vrijgesteld.
Conclusie quickscan
Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek naar vleermuizen, huismus, gierzwaluw en kleine
marterachtigen nodig is.
Nader onderzoek
Dresmé & Van der Valk heeft dit in de periode april - oktober 2021 uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 terug te vinden. Hieronder worden de resulaten integraal weergegeven.
Binnen het projectgebied zijn 11 nesten van huismus en 3 nesten van gierzwaluw vastgesteld.
Nesten van huismus en gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Indien dakpannen of goten
worden verwijderd is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig, omdat dan
nesten van huismus en gierzwaluw worden verstoord of vernietigd. Nesten van spreeuw
zijn niet met zekerheid vastgesteld binnen het projectgebied, maar zijn gezien de
waarnemingen in het gebied mogelijk wel aanwezig. Deze soort is alleen in het broedseizoen
beschermd (globaal van
15 maart t/m 15 juli). Als pannen worden verwijderd van het dak dient hier rekening
mee te worden gehouden.
Van de gewone dwergvleermuis zijn 2 vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld
binnen het projectgebied. Het gaat om 2 zomerverblijfplaatsen, die vermoedelijk ook
in gebruik zijn als paarverblijfplaats. Met de renovatiewerkzaamheden aan de boerderijwoning
in het projectgebied worden deze verblijfplaatsen verstoord of vernield en daarom
is een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd.
Ontheffing aanvraag
Gezien het feit dat de dakpannen met de herontwikkeling gedeeltelijk verwijderd worden, is op 8 maart 2022 een ontheffing voor zowel vleermuizen als huismus en gierzwaluw aangevraagd bij het bevoegd gezag.
Conclusie soortenbescherming
Met de quickscan en nader onderzoek is de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten inzichtelijk gemaakt. Duidelijk is dat een ontheffing Wnb aangevraagd moet worden. In het kader van het bestemmingsplan kan gesteld worden dat er voldoende zicht is op het verkrijgen van een ontheffing (met een afgerond onderzoek) en dat dit het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.
Relatie tot ontwikkeling
Ontsluiting
Het plangebied bereikt men via de bestaande wegenstructuur. 't Nopeind is te bereiken
via de Termieterweg, welke in verbinding staat met de N247 richting Volendam/Edam
en de ring A10 (Amsterdam).
Verkeersgeneratie
Op basis van de CROW-publicatie 381 is de verkeersaantrekkende werking van het project
bepaald. De verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van de functie van het project
en de ligging van het projectgebied. Het projectgebied ligt in de gemeente Amsterdam.
Amsterdam is ingedeeld in de eerste stedelijkheidsklasse van gemeenten volgens het
CBS. Code 1 staat voor een zeer sterk stedelijke gemeente. Op basis de CBS gegevens
bedraagt de omgevingsadressendichtheid (gemiddelde waarde van adressendichtheid) van
de gemeente Amsterdam 6.020 eenheden. De stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk'
is van toepassing. Daarbij is de locatie gelegen in het buitengebied van de gemeente
Amsterdam. Voor 'koop, twee-onder-een-kap' geldt een verkeersgeneratie van minimaal
7,4 motorvoertuigen per etmaal en maximaal 8,2. Deze extra verkeersgeneratie als gevolg
van de toevoeging van één woning is goed op te vangen binnen de bestaande wegenstructuur.
Parkeren
De gemeente Amsterdam maakt voor het bepalen van de parkeerbehoefte gebruik van de
Nota Parkeernormen Auto. De nota geldt per 8 juni 2017 (vastgesteld 8 juni 2017, gewijzigd
29 november 2017) en geeft aan hoeveel parkeerplaatsen bij een bepaalde functie van
een gebouw gerealiseerd mogen worden. In de Nota Parkeernormen Auto zijn de parkeernormen
voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De stad
is onderverdeeld in drie gebiedstypen, A-, B- en C-locaties, met elk een eigen set
parkeernormen voor verschillende woningtypen. De gronden van dit bestemmingsplan zijn
aangemerkt als C-locatie. Bij de C-locaties wordt gebiedsspecifiek gekeken of de parkeervraag
op eigen terrein moet, of op straat kan worden opgelost. Verder wordt naar de beschikbare
(openbare) ruimte gekeken en naar de actuele parkeerdruk op het maatgevende moment.
Gezien de mindere bereikbaarheid per openbaar vervoer van de C-locaties, is het uitgangspunt
bij de toetsing 1 parkeerplaats per woning. Hiervan kan, mits onderbouwd, naar boven
en naar beneden worden afgeweken.
In voorliggend geval betreft het de realisatie van twee woningen in een bestaande stolp. In de toekomstige situatie worden er twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee wordt het uitgangspunt van 1 parkeerplaats per woning verhoogd en voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Figuur 4.5: Nieuwe parkeerplaatsen, groen gearceerd (bron: W3 Architecten).
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend
bestemmingsplan.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven
gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van
woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium
bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en
woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden
van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de
komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument
dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw-
en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke
dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij
de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor
een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden
richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar),
waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
Tabel 4.2: richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-uitgave zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit
zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype
(zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige
woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.
Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals
bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden
worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging
of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied
is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen
ook andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden
die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype
gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-uitgave gelden ten opzichte
van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het
woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype
gemengd gebied.
Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie is gelegen in het buitengebied van Amsterdam. Het perceel heeft
momenteel een agrarische functie. Door het planologisch toevoegen van de extra woning
dient beoordeeld te worden of voor deze 'nieuwe' woning sprake is van een goed woon-
en leefklimaat en daarnaast dient beoordeeld te worden of omliggende bedrijven niet
worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
De naastgelegen percelen bestaan voornamelijk uit woonfuncties. De wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming heeft voor deze percelen in het kader van bedrijven en milieuzonering geen beperking tot gevolg. Aan Het Voorwerf 7 is planologisch gezien een aannemersbedrijf toegestaan (milieucategorie 3.1). De afstand tot dit perceel is meer dan 200 meter, waardoor dit bedrijf verder niet wordt beperkt door de extra woonfunctie. Aan het Voorerf 2 worden paarden gehouden. Voor deze dieren is niet bij ministeriële regeling (Regeling geurhinder en veehouderij) een geuremissiefactor is vastgesteld. Dit betekent dat binnen de bebouwde kom de afstand tussen het geurgevoelig object en de paardenhouderij ten minste 100 meter moet bedragen en buiten de bebouwde kom deze afstand ten minste 50 meter moet bedragen. De afstand van het perceel aan het Voorerf 2 tot de projectlocatie bedraagt circa 125 meter.
Aan het Nopeind 20 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Voor het fokken en houden van rundvee geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 50 meter (SBI-2008 0141, 0142). De grens van het bouwvlak tot de projectlocatie (de stolp) bedraagt minstens 50 meter, waardoor aan deze richtafstand wordt voldaan). De geur van dierenverblijven wordt daarnaast volgens een aparte wet beoordeeld: de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet geeft echter geen regels voor andere geurbronnen, zoals de geur van de opslag van vaste mest. Met andere woorden: voor de onderbouwing van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij geurgevoelige objecten nabij een mestplaat kunnen niet de afstanden uit de Wgv worden gebruikt. Voor het onderdeel 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen onder meer de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een hulpmiddel zijn. De milieuregels voor de opslag van vaste mest voor een inrichting zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (art. 3.46) en de Activiteitenregeling milieubeheer. Hieruit blijkt dat er in beginsel een afstand van 100 meter moet worden aangehouden tussen een mestplaat en woningbouw binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt voor een mestsilo derhalve een afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object (woning) buiten de bebouwde kom. De afstand van de mestplaat tot de projectlocatie bedraagt circa 160 meter, waardoor de mestplaat verder geen belemmering vormt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen
ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van
aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden
bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd
en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten
tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer
gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit
externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een
persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke
stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag
worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle
activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als
rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting
en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken
is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen
worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde
(OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd
door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht
geldt voor elke toename van het GR.
Relatie tot ontwikkeling
Ten behoeve van het bestemmingplangebied Landelijk Noord heeft een inventarisatie
van de eventueel aanwezige risicobronnen binnen het plangebied plaatsgevonden. Daarnaast
is op basis van de risicokaart de situatie geactualiseerd. Op de kaart is te zien
dat:
Figuur 4.6: Uitsnede Veiligheidskaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Over de A10 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-8 -contour,
indicator van het invloedsgebied voor het GR, ligt op een afstand van 210 m. De A10
is op een afstand van circa 1.000 meter gelegen.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Relatie tot ontwikkeling
De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies
in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele
verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. In de huidige situatie
gaat het om een stolp die als voormalige bedrijfswoning is gebruikt. De stolp wordt
intern verbouwd tot twee woningen. Ten behoeve van de planrealisatie en sloop opstallen
is een omgevingsvergunning activiteit bouwen nodig. Hierbij dient tevens een bodemonderzoek
uitgevoerd te moeten worden.
APS Milieu heeft in opdracht van initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). De onderzoeksresultaten zijn hieronder weergegeven.
De sterk puinhoudende bovengrond (M01, traject 0,08-0,58 m-mv, zand) is licht verontreinigd met koper, zink, molybdeen en kwik, matig verontreinigd met PAK en sterk verontreinigd met lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'niet toepasbaar'.
De matig puinhoudende bovengrond (MM02, traject 0,15-0,70 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper en kwik en in eerste instantie matig verontreinigd met lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
De deelmonsters van MM02 zijn separaat geanalyseerd op lood om een beeld te krijgen van de ruimtelijke verdeling van de aangetroffen verontreinigingen met lood. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van boring 03 (traject 0,15-0,65 mmv) licht verontreinigd is met lood. Ter plaatse van boring 04 is de bovengrond (traject 0,20-0,70 m-mv) sterk verontreinigd met lood.
De zwak puinhoudende bovengrond (MM03, traject 0,00-0,50 m-mv, zand) is licht verontreinigd met koper, zink, molybdeen, kwik en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
De sterk puinhoudende ondergrond (MM04, traject 0,50-1,50 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper, molybdeen, kwik en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
De ondergrond (MM05, traject 1,00-2,00 m-mv, veen) is licht verontreinigd met koper, zink en molybdeen. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
De ondergrond met resten baksteen (MM05, traject 1,00-2,00 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper, molybdeen en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
Het grondwater (peilbuis 01) is in eerste instantie licht verontreinigd met molybdeen en barium, matig verontreinigd met kobalt en sterk verontreinigd met nikkel en arseen. Deze overschrijding zijn vermoedelijk veroorzaakt door bodemverstoring bij het plaatsen van de peilbuis. Bij herbemonstering bleek de peilbuis niet meer bruikbaar. Er is een nieuwe peilbuis geplaatst ongeveer ter plaatse van boring 2. Het grondwater uit de herplaatste peilbuis is slechts licht verontreinigd met arseen. Opgemerkt wordt dat de herplaatste peilbuis niet exact op dezelfde plek kon worden geplaatst als de eerste peilbuis. De analyseresultaten worden representatief geacht voor de grondwaterkwaliteit van het perceel.
Uit de analyseresultaten van het asbestonderzoek blijkt dat in VMM01 analytisch geen asbest is aangetoond. Opgemerkt wordt dat deze analyseresultaten een indicatief karakter hebben. Het was vanwege de aanwezige vloer niet mogelijk een verkennend bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uit te voeren.
Indien ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden grond moet worden afgevoerd/herschikt, dient een melding BUS gedaan te worden bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De proceduretijd van een dergelijke melding is vijf weken. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een BRL 7000 gecertificeerd bedrijf. Ook zijn voor de werkzaamheden extra maatregelen nodig in verband met de arbeidsomstandigheden van de grondwerkers. Bovendien is het verplicht dat de werkzaamheden worden gecontroleerd door een onafhankelijk milieukundig begeleider. Het is van belang dat de milieukundige gecertificeerd is volgens BRL 6000 en geregistreerd is op de website van Bodem+.
Binnen acht weken na afronding van de sanering moet een evaluatieverslag worden ingediend bij het bevoegd gezag. Indien geen grond van de locatie wordt afgevoerd/herschikt dient een melding in het kader van de wet bodembescherming te worden ingediend bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Dit om de ernst en spoedeisendheid van het geval van ernstige bodemverontreiniging vast te stellen. Er kan dan een beschikking worden afgegeven op basis waarvan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt, met inachtneming van de bovengenoemde maatregelen, geen belemmering
voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening
gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In de Wet
geluidhinder wordt een aantal typen objecten beschermd, waaronder woningen. Onderhavig
project bestaat uit het toestaan van een extra wooneenheid binnen de invloedssfeer
van verkeerswegen. Het projectgebied ligt niet binnen de wettelijke zones van spoorwegen
en van geluidgezoneerde industrieterreinen.
Wegverkeer
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering
van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van de Wet geluidhinder is het stelsel van zonering van wegen erop gebaseerd dat de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object dat is gelegen binnen de zone van meerdere wegen, per weg wordt bepaald. Voor het aanbrengen van geluidwerende gevelvoorzieningen dient echter uitgegaan te worden van het cumulatieve effect, dus de gezamenlijke geluidbelasting van de wegen, zonder aftrek op grond van artikel 110g Wgh.
Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder mogen de berekende geluidbelastingen gecorrigeerd (verminderd) worden met 2 tot 4 dB voor wegen waar een representatief te achten snelheid gelijk aan of hoger is dan 70 km/uur en met 5 dB voor de overige wegen (< 70 km/uur). Deze correctie houdt verband met de verwachting dat het verkeer in de toekomst stiller zal worden door technische ontwikkelingen en aanscherping van het type keuringseisen.
Voor woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarden een ontheffing mogelijk tot de maximale grenswaarde van 63 dB.
Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee geluidsgevoelige objecten,
namelijk woningen. Derhalve is er door TecMap een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai
uitgevoerd. De rapportage d.d. 18 augustus 2021 is toegevoegd in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de woningen niet zijn gelegen binnen de zone van een
weg zodat deWet geluidhinder niet van toepassing is. Uit de berekeningen en toetsing
blijkt verder het volgende:
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Relatie tot ontwikkeling
In onderhavig geval is sprake van de splitsing van een agrarische bedrijfswoning in
twee burgerwoningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden
dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.
Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie (zie paragraaf 4.4 Verkeer en parkeren) de NIBM-rekentool gebruikt. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Tabel 4.3: NIBM-rekentool (geraadpleegd op 30 juni 2021).
In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat
te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat
de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse
van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is
van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden
voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Uit de NSL Monitoringstool (geraadpleegd op 30 juni 2021) blijkt dat de achtergrondconcentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit, stikstofdioxide en fijnstof, ter plaatse van het plangebied (ruim) onder de grenswaarden blijven. Op basis van rekenpunt 1089816 bedragen de waardes voor de jaren 2020 en 2030 voor stikstofdioxide NO2 17,1 en 12,2, voor fijnstof PM10 17,3 en 15,3 en voor fijnstof PM2,5 10,3 en 8,5.
Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Voor alle activiteiten die op de D-lijst staan geldt bovendien sinds 16 mei 2017 dat
het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen. Hiertoe dient een aanmeldnotitie
te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel
1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU. Voor voorliggend project geldt
echter dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is, omdat het toevoegen van een
extra wooneenheid ter plaatse van een bestaande woning niet op de C of D lijst vermeld
staat. Wel staat 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject
met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' vermeld in kolom D11.2
van het Besluit mer (zie onderstaande figuur).
Kolom 1 | Kolom 2 | Kolom 3 | Kolom 4 | |
Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten | |
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
In jurisprudentie is bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, gekeken moet worden naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging een rol spelen (o.a. rechtbank Gelderland van 3 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4105 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:694).
De rechtbank Noord-Holland heeft in november 2017 geoordeeld dat de transformatie
van een kantoorgebouw naar wonen voor 64 arbeidsmigranten niet aan te merken is als
een stedelijk ontwikkelingsproject (24 november 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9184). De
rechtbank nam daarbij in aanmerking dat met de omgevingsvergunning alleen een wijziging
van het gebruik wordt toegestaan. Het bebouwde oppervlak werd niet uitgebreid. Voorts
achtte de rechtbank van belang dat het blijkens de Nota van Toelichting behorende
bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Bor (Staatsblad 2014, 333,
p. 55) de bedoeling van de regelgever is geweest om met de wijziging van het negende
lid te voorzien in de behoefte om snel een besluit te kunnen nemen over de toelaatbaarheid
van (al dan niet tijdelijke) bewoning van leegstaande (kantoor)gebouwen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling, geen sprake
is van een stedelijk ontwikkelingsproject, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling.
Het bebouwd oppervlak neemt niet toe, er is slechts sprake van het planologisch toestaan
van één extra woning. Daarbij komt dat de te verwachten milieueffecten gering zijn,
de verkeersintensiteit neemt minimaal toe en het slechts één extra woning betreft.
Daarnaast zijn ook andere categorieën die vermeld staan op de C of D lijst in onderhavige
situatie niet aan de orde. Er geldt derhalve geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.
In deze paragraaf wordt een beschrijving van de verschillende bestemmingsregelingen gegeven.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.
In het plangebied is sprake van meerdere bestemmingen. Een nadere toelichting op de regeling staat in deze paragraaf. Algemeen geldt dat de regeling voor dit bestemmingsplan gebaseerd is op de regeling van het bestemmingsplan Landelijk Noord. Waar nodig is maatwerk toegepast.
Een klein deel aan de noordkant van het perceel krijgt de bestemming Agrarisch met waarden - Veenweidegebied. Dit betreft de huidige aanwezige bestemming die aan de noordzijde van de nieuw te realiseren watergang ligt. In het vorige bestemmingsplan (Landelijk Noord) kent de grond hier nog een bouwvlak, die wordt met de vaststelling van dit bestemmingsplan verwijderd. Er zijn dan geen bouwmogelijkheden meer op dit stuk, wat ook ongewenst is.
De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor het erf van de in het bestemmingsplan opgenomen woningen. Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van 3 meter. Ook zijn erfafscheidingen mogelijk met een hoogte van maximaal 1 meter.
De watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen in het bestemmingsplan. Het gaat hier om de watergang in het noorden van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken niet zonder meer toegestaan, zodat het water zijn ruimtelijk en functioneel structurerende functie kan behouden.
Binnen de bestemming Wonen zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling waarbij de maximale goot- en bouwhoogten op de verbeelding zijn aangegeven.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de regeling die in het bestemmingsplan Landelijk Noord is getroffen.
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.
Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.
Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.
Participatie
Voorafgaand aan deze bestemmingsplanprocedure heeft een vorm van participatie plaatsgevonden.
15 oktober 2020 is 't Nopeind 12 aangekocht door drie particulieren uit het dorp Zunderdorp. Dat leverde felicitaties op van de omliggende buren omdat ze blij waren dat dit project in ontwikkeling zou worden genomen door een partij die met liefde en vakmanschap (één van de drie particulieren is een gewaardeerde restaurateur van stolpen uit het dorp) het project benaderen. Het pand stond op dat moment al drie jaar leeg en was al lange tijd bewoond door een vrouw alleen, iedereen uit het buurtschap kende haar. De huidige bewoners van het buurtschap wonen er allen tussen de 15 en 75 jaar.
Begin januari 2021 zijn de eerste tekeningen voor de renovatie door het architectenbureau
opgeleverd en hebben diverse bewoners daar kennis van genomen. Sinds die tijd is er
regelmatig belangstelling van de omliggende bewoners in dit buurtschap waar we elkaar
dagelijks tegenkomen. De meeste gestelde vraag vanuit de buurt is wanneer er begonnen
mag worden met de renovatie. Hierbij wordt dan een toelichting gegeven dat allereerst
het bestemmingsplan gewijzigd moet worden.
De buurt hoopt dat er spoedig weer een mooie stolp staat waar gezinnen in kunnen wonen.
De omwonenden zijn ook geinformeerd bij het verwijderen van twee bomen en het snoeien van een aantal andere bomen afgelopen juli 2021. Vanwege corona is er geen integrale bijeenkomst gehouden om de direct omwonenden te informeren. Wel zijn de direct omwonenden afzonderlijk geinformeerd over de plannen en de reacties zijn overwegend positief op het feit dat deze deels vervallens slolp weer in ere wordt hersteld en wordt opgeknapt.
Het bestemmingsplan doorloopt verder de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.
Bestuurlijk vooroverleg
Het bestemmingsplan is, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
(Bro), verzonden naar diverse bestuurlijke overleginstanties. De volgende intanties
hebben een reactie gegeven:
De provincie heeft in haar reactie van 11 juli 2022 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Het plan is getoetst aan de Omgevingsverordening en het realiseren van twee woningen in een karakteristieke boerderij is akkoord bevonden.
De veiligheidsregio heeft op 31 mei 2022 per brief haar reactie gegeven waarbij zij
aangeeft dat voor wat betreft het onderzoek naar relevante risicobronnen er geen nader
onderzoek hoeft plaats te vinden. Wel verzoekt zij de gemeente Amsterdam om bij de
nadere uit werking van (bouwwerken in) het plangebied de invulling van de bereikbaarheid
en bluswatervoorzieningen met hun af te (laten)
stemmen. Dit zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning gedaan worden.
Het hoogheemraadschap heeft per mail op 10 juni 2022 haar reactie gegeven. Zij hebben de volgende aandachtspunten meegegeven:
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die
is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan
is gedurende 6 weken ter inzage gelegd vanaf donderdag 17 november 2022 tot en met
woensdag 28 december 2022. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk
en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tijdens deze periode
zijn geen zienswijzen ingediend.
Vervolg
Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit
vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de
daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit
treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij
er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.
Grondexploitatieregeling
De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing, omdat
bij recht een bouwplan mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat een exploitatieplan
bij het bestemmingsplan moet worden vastgesteld, om zo het kostenverhaal van de gemeente
vast te leggen. In dit geval is daarvan echter geen sprake, omdat tussen de gemeente
en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst wordt gesloten. Met deze overeenkomst
wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd, net als een planschaderegeling en de
sloopverplichting.
Financiële haalbaarheid
Bij dit bestemmingsplan gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De
initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing
zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Er is een exploitatieopzet gemaakt.
Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N2104BPSTD.VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn.
een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betalingen handelingen en/of voorstellingen kunnen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard; hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhalen en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.
een voor publiek toegankelijke ruimte waarvan de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven.
de gevel aan de naar de weg gekeerde zijde van de woning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
De voor 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 5.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 5.1 aanwezig zijn.
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 6.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 aanwezig zijn.
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
De voor 'Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen, geen damwanden en geen terrassen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van het volgende:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone 1' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.30.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: