Klaprozenbuurt    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het projectgebied Klaprozenbuurt, nu grotendeels een extensief gebruikt bedrijventerrein, ligt als een puzzelstuk tussen de ontwikkelgebieden aan de Noordelijke IJ-oever (Buiksloterham en NDSM-werf) en de bestaande woonbuurten (Banne-Buiksloot, Bloemenbuurt). Het gebied is aangewezen als versnellingslocatie voor woningbouw in het kader van Koers 2025.

Op 9 januari 2018 heeft het college het principebesluit genomen om het gebied te transformeren naar een kwalitatief hoogwaardig en flexibel stedelijk milieu met een gevarieerde functiemix. De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, daarom is het nodig voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.1.1 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan en op de bestemmingsplanprocedure. Dit, vanwege het feit dat er sprake is van een project met meer dan 11 woningen. Zie Crisis- en herstelwet (Chw), artikel 1.1, lid 1 jo Bijlage I, lid 3, sub 3.1 "ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden”. Het voordeel hiervan is dat de (beroeps-)procedures korter zijn onder vigeur van de Crisis- en herstelwet (Chw). Zo duurt de behandeling van een beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een half jaar in plaats van de normale termijn van een jaar.

Het project Klaprozenbuurt maakt tevens deel uit van de projecten in het kader van de 'Koers 2025' die zijn aangemeld als bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in de 17e tranche van de Chw. Deze 17e tranche is met het Besluit van 25 januari 2019 in werking getreden (Staatsblad 53 d.d. 15 februari 2019).

De projecten in het kader van Koers 2025 zijn opgenomen in artikel 7c, lid 17 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De bepalingen van artikel 7c zijn hierdoor op het bestemmingsplan “Klaprozenbuurt” van toepassing, waardoor er een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte kan worden opgesteld. Hierdoor wordt het onder meer mogelijk om:

  • In het bestemmingsplan regels op te nemen waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de raad of door burgemeester en wethouders;
  • Kostenverhaal uit te stellen tot bij een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • Af te wijken van geluidwetgeving om het akoestisch onderzoek beter af te stemmen op het detailniveau en de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan;
  • Het besluit hogere waarden deel uit te laten maken van het bestemmingsplan.

Het bevoegd gezag mag deze experimenteerruimte benutten maar is daartoe niet gehouden.

1.2 Bevoegdheden     

Bij besluit van de gemeenteraad (30 mei 2017) is het plangebied Klaprozenbuurt aangewezen tot grootstedelijk project. Bij dit besluit is besloten dat de voorbereiding van het bestemmingsplan bij het college van B&W ligt. Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 20 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven. Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het ruimtelijk kader, het te realiseren programma en de stedenbouwkundige kaders. In de hoofdstukken 5 tot en met 18 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 19 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 20 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en de regels gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Klaprozenbuurt' wordt globaal als volgt begrensd:

De grenzen van het plangebied Klaprozenbuurt zijn weergegeven in de afbeelding hieronder. De zuidgrens van het plangebied is de Klaprozenweg, de westgrens is Zijkanaal I, exclusief de bestaande woonschepenhaven. De noordgrens loopt verder langs de noordzijde van de Waterlandse Zeedijk en buigt naar beneden af ter plaatse van de Floraweg 198 daar wordt de oostgrens bepaald door de Klimopweg tot aan de Klaprozenweg.

verplicht Plangrens

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding (voorheen de bestemmingplankaart).

2.2 Doelstelling     

Het nieuwe bestemmingsplan Klaprozenbuurt heeft de volgende doelstellingen:

  1. functioneren als toetsingskader voor de transformatie van het gebied;
  2. het bieden van een planologisch-juridische titel voor bestaande functies in het gebied.

2.3 Geldend planologisch kader     

Er gelden voor dit gebied een vijftal bestemmingsplannen, namelijk:

  1. bestemmingsplan Metaalbewerkerweg e.o., vastgesteld op 19-06-2013 (dit plan geldt voor het overgrote deel van het nieuwe plangebied);
  2. bestemmingsplan Banne Buiksloot II, vastgesteld op 19-06-2013;
  3. bestemminsplan Verbreding Klaprozenweg, vastgesteld op 29-05-2013;
  4. bestemmingsplan De Bongerd, vastgesteld op 27-05-2009.

Bestemmingsplan 'Metaalbewerkersweg en omgeving'

Het overgrote deel van het nieuwe plangebied valt binnen het regime van het vigerende bestemmingsplan 'Metaalbewerkerweg en omgeving' dat is vastgesteld door de deelraad van stadsdeel Noord op 19 juni 2013. De volgende bestemmingen komen voor in het plangebied:

  • Bedrijf – 1 (bedrijven en perifere detailhandel, maatbestemming voor horeca I, twee maatbestemmingen voor specifieke vorm van detailhandel)
  • Bedrijf - 2 (bedrijven)
  • Groen
  • Maatschappelijk
  • Sport
  • Verkeer
  • Leiding – Gas
  • Waarde – Cultuurhistorie
  • Waterstaat – Waterkering
  • Geluidszone Industrie

In de bestemmingen Bedrijf -1 en 2 zijn bedrijven toegestaan die vallen onder categorie 1, 2 of 3.1 in de van de regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen. Er zijn een aantal maatbestemmingen opgenomen voor reeds gevestigde bedrijven met een hogere milieucatagorie:

  • op het adres Draaierweg 1, een brood- en banketfabriek - categorie 3.2;
  • op het adres Metaalbewerkerweg 19, een garagebedrijf - categorie 3.2;
  • op het adres Metaalbewerkerweg 23, een busremise met vulpunt waterstof - categorie 3.2;
  • op het adres Polijsterweg 7, een autoschadeherstelbedrijf - categorie 3.2;
  • op het adres Polijsterweg 9, een drukkerij - categorie 3.2;
  • op het adres Polijsterweg 15, een smederij - categorie 3.2;
  • op het adres Slijperweg 6, een voedingsmiddelenfabriek - categorie 4.1.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan 'Metaalbewerkersweg e.o. (bron: ruimtelijkeplannen)

Bestemmingsplan Banne Buiksloot II

Het bestemmingsplan "Banne Buiksloot II" is vastgesteld door de deelraad van stadsdeel Noord op 19 juni 2013. Bij uitspraak van de Raad van State op 25 juni 2014 zijn de ingediende beroepen ongegrond verklaard. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de wijk Banne Buiksloot en omgeving. Een klein deel van het bestemmingsplan Banne Buiksloot II, rondom de Waterlandse Zeedijk en de Kamperfoelieweg maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Klaprozenbuurt ten behoeve van de realisatie een dijkpark, de herinrichting van de Kamperfoelieweg en de realisatie van vier woonblokken langs de Kamperfoelieweg.

De volgende bestemmingen uit het bestemmingsplan Banne Buiksloot II komen voor in het plangebied Klaprozenbuurt:

  • Groen
  • Tuin - 4
  • Verkeer
  • Water (inclusief aanduiding ligplaats voor woonschepen)
  • Waarde Archeologie
  • Waarde Cultuurhistorie
  • Waterstaat-Waterkering

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan 'Banne Buiksloot II' (bron: ruimtelijkeplannen)

Bestemmingsplan Verbreding Klaprozenweg

Het bestemmingsplan Verbreding Klaprozenweg is vastgesteld op 29-05-2013 een heeft betrekking op de reeds uitgevoerde verbreding van de Klaprozenweg. De bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied van het bestemmingsplan Klaprozenbuurt betreffen:

  • Verkeer;
  • Groen;
  • Horeca.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan 'Verbreding Klaprozenweg' (bron: ruimtelijkeplannen)

Bestemmingsplan De Bongerd

Het bestemmingsplan De Bongerd is vastgesteld op 27 mei 2009 door Stadsdeel Amsterdam Noord. Het plan voorziet in de ontwikkeling van de woonwijk De Bongerd. De bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied van het bestemmingsplan Klaprozenbuurt betreffen:

  • Verkeer;
  • Groen;
  • Water.

Deze bestemmingen worden overgenomen in het bestemmingsplan Klaprozenbuurt.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan 'De Bongerd' (bron: ruimtelijkeplannen)

2.4 Beschrijving van het plangebied     

2.4.1 Ruimtelijke opbouw     

Het plangebied wordt gekenmerkt door twee structuurelementen, namelijk de wegen- en waterstructuur. Ten zuiden van het plangebied ligt de Klaprozenweg wat een belangrijke doorgaande (stroom)weg van oost naar west is. Ten noorden van het plangebied ligt de Metaalbewerkerweg, een weg naar de noordkant van het stadsdeel (Landsmeerderdijk). En tenslotte aan de oostkant ligt de Floraweg die een belangrijke ontsluiting richting het westen van het stadsdeel is. De Klaprozenweg is in 2018 geherprofileerd.

Een ander structuurelement in het plangebied is het water. Hoewel in het plangebied niet veel oppervlaktewater aanwezig is, ligt het plangebied nabij de belangrijkste scheepvaartverbinding die bestaat uit het Noordhollandsch kanaal en daarop volgende kanalen. Zijkanaal I wordt niet meer als vaarroute gebruikt en heeft nu de functie als gracht ten behoeve van waterberging die rondom de gerealiseerde woonwijken loopt en is daarmee onderdeel gaan uitmaken van het woonmilieu. Rondom het plangebied bevinden zich diverse waterlopen die naast een utilitaire ook een recreatieve betekenis hebben gekregen.

De openbare ruimte binnen het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving is enige jaren terug geherprofileerd. Hoewel dit ten koste is gegaan van de grootte van de openbare ruimte, oogt deze nog steeds weids.

2.4.2 Functionele opbouw     

In de wederopbouwperiode van de vorige eeuw is het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving in ontwikkeling gekomen. Aanvankelijk maakte het plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein Johan van Hasseltterrein-west. Dit industrieterrein bood ruimte aan zware industrie en havengebonden bedrijvigheid. Pas in 2008 maakt het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving geen deel meer uit van dit gezoneerde industrieterrein doordat met de vaststelling van het bestemmingsplan Eerste herziening, Banne Buiksloot de zogenaamde 'grote lawaaimakers' zijn uitgesloten. Dit maakte overigens mede de weg vrij om het gebied Buiksloterham van werken naar wonen te transformeren.

Het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving heeft min of meer altijd een werkfunctie gehad. Deze functie heeft zich in de loop der tijd en allerlei ontwikkelingen als het ware geëvolueerd van industrieterrein naar bedrijfsterrein waar zich kleine (stadsverzorgende) bedrijven hebben gevestigd gecombineerd met de vestiging van grootschalige (perifere) detailhandel.

2.5 Geschiedenis van het plangebied     

De Metaalbewerkerweg en omgeving bevindt zich in de Buiksloterhampolder en voor een klein deel in het IJ. Voordat deze polder in de 19de eeuw werd drooggelegd, was dit gebied onderdeel van de waterloop van het IJ. Het huidige stroomgebied van het IJ was het resultaat van landschappelijke ontwikkelingen in de 12de - 14de eeuw. Tijdens stormvloeden in die periode werd onder meer de veenrug tussen het Oer-IJ en het Almere, het huidige IJsselmeer, weggeslagen en werd het oorspronkelijke smalle IJ aanzienlijk breder door veenafslag.

verplicht

De ligging van het plangebied (geel1 ) weergegeven binnen een reconstructie van de middeleeuwse ontwikkeling van het IJ waarbij de oorspronkelijke smalle waterloop (zeer lichtblauw) zich door stormvloeden in de 12 de eeuw (lichtblauw) en 14 de eeuw (donkerblauw) verbreedde, met de zeedijk (rood) uit circa 1350.

Vanaf de Middeleeuwen tot aan het einde van de 19de eeuw was het IJ de belangrijkste vaarroutetussen Amsterdam en Haarlem. Vooral werd in toenemende mate gebruik gemaakt van het IJ voor het transport en de overslag van goederen in de Amsterdamse haven die zeeschepen aanvoerden via de Zuiderzee en de vaargeulen langs Pampus. De Buiksloterham was een inham aan de noordkant van het IJ tussen de landtong De Nes in het westen, de landtong Volewijk in het oosten en de eeuwenoude Waterlandse Zeedijk, die rond 1300 op grote lijnen haar huidige vorm kreeg en nog altijd als zodanig herkenbaar is, aan noordkant. Het gebied was sinds 1819 in gebruik als stortplaats voor baggergrond uit de Amsterdamse havens en grachten. De gemeente Amsterdam begon in 1848 als werkverschaffingsproject met de drooglegging van de Buiksloterham, maar het werk werd al snel wegens geldgebrek stil gelegd, waarna in 1851 F.W.J. Beukelaar als particulier de concessie kocht voor de inpoldering inclusief de uitgevoerde werken en de rechten op ondergrond. Door hem werd de polder ingedijkt en drooggemalen. De nieuw gewonnen grond kreeg een agrarische bestemming. In 1877 werden alle polders in Noord bij wet van 1877 bij de gemeente Amsterdam gevoegd.

verplicht

Het plangebied (rood omlijnd) op de Topografisch Militaire Kaart uit 1854

een verkaveling van percelen haaks hierop. Nadat de polder weer Amsterdams bezit was geworden, besloot men het te bestemmen tot industriegebied met tentoonstellingsruimte en later ook tot woongebied. Rond 1900 ontstond ruimtebehoefte voor ondermeer grote scheepswerven, toeleverende bedrijven en grootschalige fabrieken. In 1901 stelde het gemeentebestuur daarom de 'Commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ' in. Een groot deel van de Buiksloterham werd daarin omgevormd tot industrieterrein met in het oostelijke deel woningbouw (zoals de Van der Pek- en Bloemenbuurt).In 1906 werd dit plan vastgesteld. Uiteenlopende bedrijven vestigden zich in de loop van de 20e eeuw van zuid naar noord in de rest van de polder, waarbij de meest recente bedrijven ten noorden van de Klaprozenweg kwamen. Daaronder bevond zich het eerste olieopslagbedrijf van Amsterdam, precies op de plek van het latere Shell Research Laboratorium - nu Overhoeks, de Nederlandse Vliegtuigfabriek Fokker aan de Papaverweg en de Amsterdamse Vuilverbrandingsinstallatie aan het Papaverkanaal. Verder waren er ook enkele publieke functies waaronder tentoonstellingsterreinen en horeca maar die waren allemaal voor 1940 alweer verdwenen.

Wegens niet aflatende twijfels of de investeringen ook wel de verwachte opbrengsten op zouden leveren, liet het stadsbestuur echter na haar plannen uit 1906 op een consequente wijze uit te voeren. Het Hoofdkanaal (1919 Johan van Hasseltkanaal) dat oost-west door de Buiksloterham had moeten lopen, werd vanaf 1908 deels gegraven, maar nooit voltooid. De ruimtelijke ontwikkeling van de Buiksloterhampolder wordt vanaf 1906 gekenschetst door een hoofdstructuur van insteekkanalen en wegen en de uitvoering van enkele (spoor)pontveren, waaronder het Distelveer. Hiermee ging de oorspronkelijke structuur van de polder geheel verloren: om de grond bouwrijp te maken hoogde men het terrein flink op en de nieuwe structuur had niets met de oude te maken. Alleen de Grasweg volgt nog de loop van de zuidwestelijke ringdijk en ringsloot rond de polder. Binnen het plangebied werd rond 1920 het Buiksloterkanaal gegraven dat in de jaren 30 echter weer gedempt werd. Sinds 1963 loopt hier de Slijperweg. Het gebied Metaalbewerkerweg e.o. staat in de partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingplan uit 1959 als 'nog te ontwikkelen industrieterrein'. In het bestemmingsplan Banne Buiksloot (1969) is voor het eerst de huidige verkaveling te zien.

Waterlandse Zeedijk

De Waterlandse Zeedijk is een uniek cultuurhistorisch en landschappelijk element, dat de ontstaansgeschiedenis van Noord vertelt: een stadsdeel dat ontstaan is langs de kenmerkende dijkdorpen in een structuur van lintbebouwing. De Waterlandse Zeedijk is afgebouwd rond 1300 en wordt aangemerkt als provinciaal monument. Op de Waterlandse Zeedijk waren verschillende lintdorpen gelegen, waaronder Buiksloot. De dijkdorpen grensden enerzijds aan het open water (de huidige Buiksloterham) en anderzijds aan veeweide gebied (de huidige Banne).

Op het onderdeel van de Waterlandse Zeedijk binnen het plangebied stonden tientallen binnendijkse dijkwoningen, onderdeel van het dijkdorp Buiksloot. Ten behoeve van een oost-west autoverbinding zijn deze dijkwoningen in de jaren '60 gesloopt. De oorspronkelijke dijk is alleen opgehoogd met een breder wegtalud. De autoverbinding is uiteindelijk nooit gerealiseerd. De Waterlandse Zeedijk ter hoogte van het plangebied is als zodanig nauwelijks nog herkenbaar, ook door het dichtgegroeide bosplantsoen op de dijk.

In het bestemmingsplan Banne Buiksloot II is in dat kader een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie opgenomen, waarin de volgende te beschermen waarden zijn opgenomen:

  • De typerende lintbebouwingsstructuur met enkele verbindingen naar het benedendijkse land;
  • Het groene en waterrijke karakter dat gedragen wordt door het zicht op de water- en groenpartijen;
  • Hoogteverschillen met het omringende land.

verplicht

Kaart uit de jaren '30 met het oorspronkelijk dijklandschap inclusief dijkbebouwing. NB: op deze kaart worden twee delen van de Waterlandse Zeedijk weergegeven. Het bovenste gedeelte is het oorspronkelijk dijklandschap in het plangebied; het onderste gedeelte ligt meer naar het oosten, buiten het projectgebied. Credits: Allard Pierson Museum

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in de Amvb Ruimte (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  1. Rijksvaarwegen;
  2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. Kustfundament;
  4. Grote rivieren;
  5. Waddenzee en waddengebied;
  6. Defensie;
  7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het plangebied zal worden getransformeerd van een extensief gebruikt stadsverzorgend bedrijventerrein en locatie voor perifere detailhandel naar een gemengd woon-werkgebied. Het betreft een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn. In het plangebied bevindt zich een primaire waterkering. Hiervoor is in het plan een beschermende regeling opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en wordt deze ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. Het doel dat hiermee wordt beoogd, is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening bewerkstelligen, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. De behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom worden afgewogen en gemotiveerd.

Voorliggend bestemmingsplan betreft de transformatie van een extensief gebruikt bedrijventerrein en locatie voor perifere detailhandel naar een gemengd woon-werkgebied. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in ca. 250.000 m2 bvo aan programma voor wonen, werken en voorzieningen, waarbij de volgende onderverdeling wordt aangehouden: 80% wonen, 15% werken en 5% voorzieningen.

Voor een deel van het plangebied, de Klimopwegdriehoek zijn rechtstreekse bouwtitels opgenomen. Voor het overige deel wordt de herontwikkeling van het plangebied via wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt.

Hieronder wordt ingegaan op de behoefte aan herontwikkeling van het plangebied:

Wonen

Op basis van het voorliggende woningbouwprogramma (80% wonen) kunnen ruim 2000 woningen gerealiseerd worden.

Uit het rapport Demografische ontwikkelingen 2010-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt de Metropoolregio Amsterdam aanhoudend (tot 2040) sterk tot zeer sterk te groeien: 10 procent tot meer dan 20 procent. Ook de huishoudensontwikkeling geeft dezelfde trend met een stevige groei van 20 procent of meer. De verwachting is dat de gemeente Amsterdam in 2040 ruim 50.000 huishoudens meer heeft dan in 2010. De werkzame beroepsbevolking in de Metropoolregio Amsterdam zal toenemen.



Op 24 mei 2016 is Koers 2025 - Ruimte voor de stad vastgesteld door het college van B&W. In Koers 2025 is de ambitie neergelegd om tot 2025 binnen de stadsgrenzen de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken door nieuwbouw en voor een deel ook door transformatie van onder meer bedrijventerreinen. Om in de verwachte groei van Amsterdam te kunnen voorzien en de druk op de woningmarkt te verlichten is in Koers 2025 een integrale en stadsbrede inventarisatie gemaakt van concrete en mogelijke woningbouwlocaties. Het plangebied is in Koers 2025 aangewezen als woningbouwlocatie.

Ook uit de Woonagenda 2025, vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam op 19 juli 2017, blijkt dat een grote behoefte is aan nieuwe woningen in Amsterdam.

In het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 en de Monitor Plancapaciteit Noord-Holland is rekening gehouden met een plancapaciteit van 2184 woningen voor het plangebied (zie verder ook paragraaf 3.3.1). De behoefte aan de woningen is daarmee aangetoond.

Detailhandel en horeca

Voor Amsterdam Noord is een 'Distributie Planologisch Onderzoek' (DPO) opgesteld ter nadere invulling van de 20 december 2017 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgestelde 'Detailhandelsbeleid 2018-2022 'Sterke winkelgebieden in een groeiende stad'. Uit het DPO blijkt dat er in het gebied rond de Klaprozenweg nog ruimte is voor uitbreiding van detailhandel. Dit betekent dat vestiging van detailhandel ten behoeve van het realiseren van een goed voorzieningenniveau voor de nieuwe projectgebieden niet ten koste gaat van de bestaande winkelgebieden in Noord (zoals in dit geval het Mosveld of de Banne).

De Klaprozenbuurt zal in de toekomst ruim 4000 inwoners tellen. De dichtst bij gelegen voorzieningen zijn te vinden op het Mosveld en in winkelcentrum de Banne. Deze beide winkelgebieden zijn echter niet op loopafstand gelegen (verder dan 750 meter). Er is derhalve ook een behoefte aan dagelijkse voorzieningen dichter bij huis, dus in het plangebied zelf. Daarom is een bescheiden detailhandelscluster met twee supermarkten met enige ondersteunende detailhandel opgenomen. Het detailhandelscluster met de supermarkten past binnen de uitbreidingsruimte van 4.000 m2 bvo voor dagelijkse goederen die het DPO aangeeft. Daarnaast is er ruimte nodig voor de herplaatsing van reeds bestaande niet-dagelijkse detailhandel in het gebied.

Uit het DPO blijkt verder dat er tevens sprake is van een uitbreidingsruimte voor horeca van 2.200 m2 bvo. Horeca heeft een belangrijke publiek aantrekkende functie en kan daarom – naast een detailhandelscluster - als trekker een belangrijke impuls geven aan de ontwikkeling van de Klaprozenweg tot stadsstraat (op dit moment is reeds 400 á 500 m2 bvo aan horeca aanwezig / vergund) in het plangebied.

Maatschappelijke voorzieningen

Op basis van het (woon)programma is er in afstemming tussen onderwijs, jeugd, zorg en basisvoorzieningen (stadsdelen) een overzicht gemaakt van de benodigde voorzieningen voor de Klaprozenbuurt. Als kader voor het programma is eerst de 'referentienormen maatschappelijke voorzieningen' gehanteerd. Het concept woonprogramma is daarbij ingevoerd in het 'voorzieningenmodel'; deze geeft de behoefte aan ruimte weer op basis van deze normen. Er is uitgegaan van de opgave van 2000 woningen. Er is ook gekeken naar de relatie met het omliggende gebied (bestaand en in ontwikkeling). In de bestaande wijken zijn er de nodige voorzieningen, maar bij sommige voorzieningen ligt er een veranderopgave. Daarnaast is er voor het benodigde programma aan nieuwe maatschappelijke voorzieningen en de kansen voor inpassing van voorzieningen in de ontwikkelgebieden gekeken naar een hoger schaalniveau: Klaprozenbuurt, Buiksloterham, Overhoeks en NDSM.

Maatschappelijke voorziening Aantal M2 bvo gebouw M2 terrein
Per voorz. Totaal Per voorz. Totaal
Alles-in-één-school 2 3.600 7.200 1.700 3.400
Passantenpension 1 1.800
Buurtkamer 1 120
Behandel-woonlocatie jeugd 1 200
Eerstelijns zorgvoorzieningen 1 150 tot 1.100 m2 bvo
Apotheek 1 100
Madi/wijkzorg 1 150
Maatschappelijk overig (nader in te vullen) 1.830
Speelplek 6 a 7 150 1.000
Speelveld 2 1.000 2.000
Sporten in de openbare ruimte 2.000
Ruimte voor (andere) georganiseerde buitensport 10.000 (bovenplans in Noord in te passen)
Nieuw openbaar groen 17.000
Bestaand openbaar groen, ingrijpend te verbeteren 28.000

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.

De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving 

  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving 

  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie 

  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:

  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.

Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

Het initiatief sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, vooral ten aanzien van het versterken van het bestaand verstedelijkt gebied en het aansluiten bij de kwalitatieve behoeftes en trends.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

Het beleid van de Structuurvisie is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op 12 december 2016 is de Provinciale ruimtelijke verordening gewijzigd vastgesteld in verband met de ladder voor duurzame verstedelijking en naar aanleiding van beleidswijzigingen. De laatste wijziging van de PRV is van 3 september 2019.

In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen, detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Het projectgebied is geheel gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De behoefte is besproken in paragraaf 3.1.2.

Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Vervoerregio Amsterdam     

De Vervoerregio Amsterstam is de opvolger van de Stadsregio Amsterdam, een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De regio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Regionaal actieprogramma Wonen 2016-2020

De provincie Noord-Holland heeft de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam gevraagd gezamenlijk een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 t/m 2020. Dit komt voort uit de provinciale Woonvisie uit 2010 waarin als doelstelling is opgenomen dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Voor de eerste RAP-periode 2011 t/m 2015 hebben alle regio’s een RAP opgesteld. Aandachtspunten die de provincie benoemd heeft voor het RAP 2016-2020 zijn:

  • Vraaggestuurd bouwen (zowel kwalitatief als kwantitatief)
  • Binnenstedelijk bouwen en transformeren
  • Betaalbaarheid/Sociale woningbouw (huur en koop)
  • Wonen, zorg, welzijn en voorzieningen
  • Duurzaam Bouwen
  • (collectieve) zelfbouw
  • Demografische prognoses en cijfers over de woningbouwbehoeften
  • Inzicht in potentiële locaties binnen bestaand stedelijk gebied (bsg)
  • OV-knooppunten
  • Het RAP dient ‘ladderproof’ te zijn (Ladder voor Duurzame Verstedelijking)

De bestuurders zien een belangrijke opgave voor de samenwerking, toegespitst op drie thema’s. De achtergrond hierbij wordt verder toegelicht in de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt. Het eerste thema is de woningbouwproductie. Levert de optelsom van alle lokale plannen bij elkaar het gewenste beeld op voor de ontwikkeling van de woningmarkt in de Metropoolregio? Zowel kwantitatief als naar type woonmilieu. Vanuit het perspectief van een aantrekkelijke en diverse woningmarkt en om bij te dragen aan de economische concurrentiepositie van de Metropoolregio. Maar ook om tegemoet te komen aan de kwalitatieve woningvraag van huishoudens. Aanvullend daarop hebben de bestuurders al eerder uitgesproken dat zij ondanks de hoge marktdruk in de regio ook aandacht willen houden voor de woningbehoefte van de lage en middeninkomens. Betaalbare Voorraad is daarom het tweede thema dat benoemd is als aandachtspunt voor de samenwerking. Tegelijkertijd constateren we dat de sociale huurwoningen, waarop de laagste inkomens aangewezen zijn, op dit moment een schaars goed zijn. In dat licht bespreken we met elkaar hoe we deze schaarse sociale huurwoningen willen verdelen. Woonruimteverdeling is het derde thema in de samenwerking. Voor de Stadsregio Amsterdam als totaal wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2015-2020 geraamd op ca. 45.000 woningen en voor de periode 2015-2025 op ca. 87.000 woningen. Dat komt neer op ruim 9.000 woningen per jaar. De gemeenten moeten alle zeilen bijzetten om die opgave te kunnen realiseren.

Dit bestemmingsplan voorziet in circa 2000 nieuwe woningen en is daarmee in lijn met het regionale beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

3.3.2.1 Plabeka     

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af.

In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0, Ruimte voor werken in de MRA van morgen: 2017-2030 

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 3.0 (20 juli 2017). Uit Plabeka 3.0 is onder meer op te maken dat de MRA binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's behoort. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam.

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op transformatie van een bedrijventerrein in woon-werkgebied. Plabeka 3.0 is hierover onder meer aangegeven dat de ruimtedruk in de kern van de metropoolregio toe neemt en dat dit vraagt om verdichting binnen het stedelijk gebied. Tegelijkertijd vraagt de transitie naar de nieuwe economie (duurzaam, circulair, digitaal) om werklocaties die aansluiten op de veranderde ruimtebehoefte. Transformatie van bedrijventerreinen en kantoren is hiervoor een belangrijk middel; de ambitie die de regio op transformatiegebied heeft is dan ook fors. Overigens gaat het hierbij veelal om transformatie van monofunctionele werklocaties naar gemengde gebieden voor wonen én werken; er wordt dus met transformatie vaak óók nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd. De transformatie naar gemengde woon-werkmilieus - of naar andere functies - zorgt ervoor dat de regio kan voorzien in de kwalitatieve ruimtevraag naar gemengde, multimodaal bereikbare werkgebieden in de stad. De MRA heeft daarbij de opgave om verouderde en/of incourante kantoorlocaties en bedrijventerreinen te herstructureren en/of te transformeren. Een bestemming waar nog wel vraag naar is, en die transformatie in veel gevallen ook rendabel kan maken, is wonen. Daarbij draagt transformatie van werklocaties ook bij aan meer ruimte voor wonen in de MRA. Weliswaar richt Plabeka zich op ruimte voor werken - en niet op ruimte voor wonen - maar voldoende woningen op de juiste plekken zijn óók nodig om talent in de MRA te kunnen accommoderen, wat ook relevant is voor het vestigingsklimaat.

Uitvoeringsstrategie 2010-2040

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld. Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie de actualiseren.

In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 hectare planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

Het plangebied is in de Structuurvisie aangewezen als locatie die zich in de periode 2030-2040 transformeert naar een werk-woongebied.

verplicht

Afbeelding: Structuurvisie Amsterdam 2040

3.4.2 Koers 2025 - Ruimte voor de Stad     

Koers 2025 - Ruimte voor de stad is op 24 mei 2016 vastgesteld door het college van B&W. Op 14 september 2016 is Koers 2025 besproken in de gemeenteraad. In Koers 2025 is de ambitie neergelegd om tot 2025 binnen de stadsgrenzen de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken door nieuwbouw en voor een deel ook door transformatie van onder meer bedrijventerreinen. Om in de verwachte groei van Amsterdam te kunnen voorzien en de druk op de woningmarkt te verlichten is in Koers 2025 een integrale en stadsbrede inventarisatie gemaakt van concrete en mogelijke woningbouwlocaties.

Koers 2025 operationaliseert de Structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Het plangebied is in Koers 2025 aangewezen als ontwikkellocatie.

3.4.3 Ruimte voor de economie van morgen     

De bevolkingsgroei in Amsterdam hangt samen met werkgelegenheidsgroei. Ruimte voor de Economie van Morgen is de economische uitwerking van de stedelijke groeistrategie Koers 2025 en biedt een inventarisatie van economische kansen die verder worden uitgewerkt in gebiedsontwikkeling, ruimtelijke projecten en bij gronduitgifte voor kantoor- en bedrijventerreinen. Bij deze inventarisatie wordt onderscheid gemaakt tussen woon-werkgebieden, kantoorgebieden en productiezones.

Ruimte voor de Economie van Morgen wijst het projectgebied aan als 'productieve wijk'. Productieve wijken zijn woon-werkwijken die bedrijven met ruimtelijke behoefte aan bedrijfsruimte integreren in nieuw stedelijk woonmilieu. Het grootste deel van Amsterdam tot en met de gordel van de negentiende eeuw, is gebouwd zonder fysieke scheiding tussen werken en wonen. Nieuwe productieve wijken keren terug naar dit principe, waarin ruimte is voor bestaande bedrijvigheid zoals ambachten en lokale productie.

In dit bestemmingsplan wordt via wijzigingsbevoegdheden mogelijkheid geboden voor kleinschalige bedrijvigheid, creatieve functies, dienstverlening, detailhandel, perifere detailhandel en horeca.

3.4.4 Woonagenda 2025     

Op 19 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld.

De Woonagenda 2025 heeft als uitgangspunt voor de langer termijn: voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025. Hiertoe zijn 25 acties geformuleerd. Met de woonagenda wordt in kaart gebracht waar de huidige woningmarkt te kort schiet, wat er nu reeds aan gedaan wordt en welke aanvullende acties nodig zijn. Kern van het nieuwe Amsterdamse woonbeleid is dat het college wil blijven investeren in een stad waar voldoende woningen zijn voor alle Amsterdammers, de woningen duurzaam en van goede kwaliteit zijn en betaalbaar voor de Amsterdammers die erin wonen of gaan wonen.

In de Woonagenda 2025 staat de prognose dat er in 2025 een tekort zal zijn aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Ter voorkoming van dat tekort heeft de gemeente een stedelijk uitgangspunt voor de programmering van nieuwbouw geformuleerd: 40% sociale huurwoningen, 40% middeldure woningen (huur en koop) en 20% dure woningen (huur en koop). Daarnaast draagt de ontwikkeling van nieuwbouw bij aan de 'ongedeelde stad', een stad met zo min mogelijk ruimtelijke en sociale segregatie. Het woningbouwprogramma van de Klaprozenbuurt houdt het stedelijk uitgangspunt '40-40-20' aan en gezien de bijzondere ligging van het project wordt sterk ingezet op het thema 'ongedeelde wijk'.

3.4.5 Maatschappelijk beleid     

Plan maatschappelijke voorzieningen Amsterdam-Noord 2015-2030

Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord heeft het Plan maatschappelijke voorzieningen Amsterdam-Noord 2015-2030 vastgesteld op 24 februari 2016. Destijds was planvorming voor het projectgebied nog niet opgestart. De volgende maatschappelijke voorzieningen worden voorzien in het maatschappelijk programma Klaprozenbuurt: twee basisscholen met kinderopvang, een passantenpension (bovenwijkse zorgvoorziening), een buurtkamer, eerstelijnsvoorzieningen, maatschappelijke dienstverlening en wijkzorg en een woonbehandellocatie Jeugd. Deze voorzieningen zijn onderdeel van het maatschappelijke programma dat middels wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan is opgenomen.

3.4.6 Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: 'sterke winkelgebieden in een groeiende stad'     

In navolging van het regionaal detailhandelsbeleid en onder andere de 'Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam' en het 'Amsterdams Ondernemers Programma 2015-2018', is nieuw gemeentelijk detailhandelsbeleid opgesteld. Het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: 'sterke winkelgebieden in een groeiende stad', dat op 20 december 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld, geldt voor de periode 2018-2022 en dient mede ter vervanging van eerder vastgesteld detailhandelsbeleid op stadsdeelniveau, dat is komen te vervallen.

Algemene doelstellingen en uitgangspunten

Amsterdam wil een aantrekkelijke stad zijn voor zowel bewoners als bezoekers en heeft twee hoofddoelstellingen voor de detailhandel.

  • Boodschappen dichtbij voor bewoners: met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.
  • Meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad: Amsterdam heeft als ambitie om meerdere aantrekkelijke winkelgebieden te hebben, ook buiten de binnenstad. Het betreft hier het echte 'winkelen' voor producten die je niet elke dag koopt.

Gebiedsgerichte koers detailhandel

Amsterdam is in het beleid onderverdeeld in drie zones: de kernzone, centrumzone en stadszone. Deze verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebied. Het plangebied ligt in de stadszone. De stadszone is een gebied met veel gezichten: hier doemen de grootste problemen op met leegstand en verloedering. Tegelijkertijd staat het dynamische gebied aan een vooravond van grootse ontwikkelingen met nieuwe woongebieden en verbeterde verbindingen. Het is zaak zowel voor de problemen als kansen ogen te hebben. Voor het aanbod van dagelijkse boodschappen kiezen we ervoor de structuur van kansrijke wijkcentra, de wat grotere winkelgebieden, te versterken.

verplicht Afbeelding: de drie zones in Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: 'sterke winkelgebieden in een groeiende stad'

Het detailhandelsbeleid van Amsterdam 2018-2022 biedt ruimte voor detailhandel bij de ontwikkeling van nieuwe wijken. Het beleid zet in op fijnmazige winkelstructuren in de groeigebieden zoals de Noordelijke IJ-oevers. Het uitgangspunt van dit beleid is dat bestaande kansrijke winkelgebieden eerst worden versterkt. Dan is er meer ruimte voor de ontwikkeling van winkels met niet-dagelijks aanbod, die een bonte schakering kunnen vormen met andere bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen. Er zijn meer mogelijkheden voor nieuwe winkels als het bestaande winkelgebied (vrijwel) aansluitend is op een (nieuwe) stadsstraat die een belangrijke verbindingsfunctie heeft.

Eind 2018 is de rapportage Programmering voorzieningen Amsterdam-Noord verschenen, een Distributie Planologisch Onderzoek (DPO) voor heel Amsterdam Noord, als nadere invulling van het Detailhandelsbeleid 2018-2022. Uit het DPO blijkt dat er in het gebied rond de Klaprozenweg op basis van de extra woningbouw ruimte is voor een uitbreiding van 4.375 bvo (3.500 wvo) aan dagelijkse detailhandel. De uitbreidingsruimte van 4.375 m2 bvo geldt voor de Klaprozenbuurt en het zuidelijk gelegen projectgebied Buiksloterham samen. De ontwikkeling van de Klaprozenweg tot stadsstraat biedt uitstekende mogelijkheden voor de vestiging van een dagelijks detailhandel cluster. De kruising Floraweg/Klaprozenweg vormt het hart van de toekomstige stadsstraat en is gekozen als locatie voor de twee nieuwe supermarkten en de overige 700 m2 dagelijkse detailhandel. Het is zowel vanuit de Klaprozenbuurt als vanuit de Buiksloterham een goed bereikbare, centrale locatie voor voetgangers en fietsers. Ook is er een halte voor de regionale HOV buslijn en de lokale busverbinding naar het CS. De Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid heeft hierover positief geadviseerd.

3.4.7 Overnachtingsbeleid     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 13 juli 2016 de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016-2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld(gemeenteblad afdeling 1, nr. 868). Dit beleid is per 1 januari 2017 in werking getreden en geldt voor het hele grondgebied van gemeente Amsterdam.



Amsterdam gaat van een hotelbeleid naar een overnachtingsbeleid. Vraag en aanbod van alle overnachtingsvormen in de Amsterdamse regio worden hierbij als één geheel gezien, waarbij er zeer beperkt ruimte blijft voor nieuwe hotelinitiatieven, ook in het centrum. Voor de overige overnachtingsvormen wordt het aanbod verder gereguleerd. Vanwege het verband tussen de verschillende overnachtingsvormen blijft Amsterdam zeer beperkt ruimte bieden aan hotelontwikkeling. De toetsing wordt nog strenger. Medewerking wordt alleen gegeven als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de markt en aan de omgeving. Concepten worden getoetst op kwaliteit, innovatief karakter, duurzaamheid en verbinding met de buurt. Daartoe wordt de hotelladder verscherpt en objectiever gemaakt. De gemeente zet in op concepten die op innovatieve manier nieuwe verbindingen maken, die innovaties doorvoeren in doelgroepen of in ontwerp of programma. Daarnaast zet de gemeente in op hotelontwikkelingen die een bijzondere bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat van (internationale) bedrijven, zoals appartementenhotels.

De gemeente Amsterdam verleent geen medewerking aan nieuwe hotels in een groot deel van de stad. In een beperkt deel van de stad is het uitgangspunt 'nee, tenzij…' Aan de hand van een stappenplan beoordeelt de gemeente of een nieuw initiatief op medewerking kan rekenen.

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt niet uitgegaan van de realisatie van hotels.

3.4.8 Beleidskader Verkeersnetten     

In het Beleidskader Verkeersnetten, vastgesteld door de Gemeenteraad op 24 januari 2018, wordt beschreven waar de verschillende verkeersnetten liggen, welke doelen ze dienen en aan welke eisen en toetskwaliteiten ze ten minste moeten voldoen. In het beleidskader is de indeling van de straten en pleinen naar Plusnetten, Hoofdnetten en Basisnetten voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het beleidskader is geen investeringsprogramma, maar dient vanuit de regierol van de gemeente als basis voor investeringen, herinrichtingsplannen en andere maatregelen om de doorstroming van verkeer te verbeteren. Verbetering in de doorstroming leidt over het algemeen ook tot een verbetering van de luchtkwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het Beleidskader Verkeersnetten opgesteld.

3.4.9 De bewegende stad     

Met de Beweeglogica, onderdeel van het programma ‘Bewegende Stad’, kan de stad zo ingericht worden dat Amsterdammers meer gaan bewegen. De Beweeglogica geeft ‘stadmakers’ van binnen en buiten de gemeente meer houvast om bewegen op te nemen in een ontwerp of bij de herinrichting van buurten, parken, straten en pleinen. Zowel in bestaande buurten als bij nieuwbouw. Voorbeelden hiervan zijn autoluwe buurten, bredere stoepen om te spelen, meer open zwemwater, voorzieningen voor outdoor sporters, alternatieve fietsroutes en gebouwen waarin trappen beter zichtbaar zijn. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor Klaprozenbuurt dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de beweeglogica. Met de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied wordt met deze beleidsdoelstellingen rekening gehouden.

3.4.10 Welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam' (2016)     

In 2013 zijn vijftien stadsdeelnota's vervangen door één welstandsnota die geldt voor de hele stad: De Schoonheid van Amsterdam. De nota, die in 2016 is geactualiseerd, besteedt aandacht aan duurzaam (ver)bouwen en aan gevelreclame. De welstandsnota zorgt ervoor dat iedereen die in Amsterdam iets wil bouwen duidelijkheid heeft over de wijze waarop de gemeente de schoonheid van Amsterdam wil behouden en bevorderen. Een opsteller van een bouwplan moet erin kunnen vinden welke eisen op welke plek worden gesteld. De commissie moet op basis van de beschrijvingen en criteria een onderbouwd advies kunnen geven over de plannen.

In de welstandsnota zijn de ruimtelijke systemen (gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de 19de-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert) de uitgangspunt voor beleid in plaats van stadsdeelgrenzen. De nota maakt een scherp onderscheid tussen drie soorten criteria: concrete standaardcriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen en ingrepen aan de bestaande bebouwing, relatieve en meer abstract geformuleerde criteria die toegespitst zijn op grotere en meer ingrijpende plannen en planafhankelijke criteria voor gebieden die in transformatie zijn. Per ruimtelijk systeem zijn een beschrijving, de waardering en de uitgangspunten voor beleid opgenomen. Deze ingrediënten maken de criteria die bij de beoordeling worden toegepast en ook de beoordeling zelf inzichtelijk.

Aan de welstandsnota is een kaart met welstandsniveaus toegevoegd. Die geeft de ambities per gebied weer. Het welstandsniveau is bepalend voor de mate van inspanning en kwaliteit die van een ontwerp wordt verwacht: een plan dat in een gebied met eenvoudig welstandsniveau goed genoeg is, zal in een gebied met bijzonder niveau mogelijk niet eens met de hakken over de sloot komen. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende welstandsniveaus:

  • Beschermd niveau: gereserveerd voor monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
  • Bijzonder (sterk) niveau: voor gebieden met groot belang voor het aanzien van de stad (19de eeuwse ring, gordel 20-40, Tuindorpen, delen van het AUP).
  • Gewoon niveau: gericht op praktisch beheer van de gangbare kwaliteit van een gebied.
  • Eenvoudig (licht) niveau: voor gebieden waar de ambities beperkt zijn en het welstandsbeleid vooral gericht is op het voorkomen van incidenten.
  • Geen preventieve toetsing: hierbij worden plannen niet vooraf getoetst. Wel is het mogelijk om tegen excessen achteraf op te treden.
  • Welstandsvrij: geen welstandstoets, ook niet achteraf.

De kaarten (raadpleegbaar via http://amsterdam.welstandinbeeld.nl/kaart) vormen het handvat voor de Commissie voor Welstand en Monumenten bij de beoordeling van renovatie of vernieuwing.

3.4.11 Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam'     

De centrale doelstelling van het Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam' (2001) is het realiseren van een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde, dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en dat de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam buigt zich over vier thema's: ruimtelijke structuur en kwaliteit van het water, functies en gebruik van het water, onderhoud en beheer en beperken van grondwateroverlast. Het streefbeeld voor 2030 is zo uitgewerkt, dat het aansluit op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten     

4.1.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied. Daarbij gaat het in hoofdzaak om de ruimtelijke uitgangspunten en spelregels voor de openbare ruimte, het programma en de bebouwing. Deze zijn gebaseerd op de Investeringsnota Klaprozenbuurt, welke tevens als stedenbouwkundig kader geldt voor de gronden binnen het plan die zijn voorzien van een conserverende bestemmingsregeling en waarbij de ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt door midddel van in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.

De overkoepelende ambitie voor het project Klaprozenbuurt is het creëren van een gemengde stadsbuurt met ruimte voor wonen, werken en voorzieningen. Het gebied ligt als een puzzelstukje tussen de Noordelijke IJ-oevers (NDSM, Buiksloterham) en de bestaande woonbuurten van Noord (Volewijck, Banne). De Klaprozenbuurt moet de verbinding leggen tussen bestaand en nieuw Noord (ongedeelde wijk). Gestreefd wordt naar een levensloopbestendige wijk, waar zowel instroom van nieuwe stedelingen als doorstroom van bestaande bewoners uit omliggende buurten mogelijk is (Banne, Volewijck). Van belang voor een ongedeelde wijk is een woningaanbod met voldoende betaalbare woningen (sociale huur) en daarnaast is de inzet een programma maatschappelijke voorzieningen dat ook door bewoners uit omliggende woonwijken wordt gebruikt.

Er kan naar verwachting circa 250.000 m2 bvo aan programma worden gerealiseerd, met een verdeling van 80% wonen, 15% werken en 5% maatschappelijke voorzieningen. Het economisch en maatschappelijk programma komt in hoofdzaak in de plinten terecht. Het economische programma zet in hoofdzaak in op een mix van productief-ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid, en daarnaast dagelijkse, niet-dagelijkse en perifere detailhandel. Een deel van de bestaande bedrijvigheid, mits passend met de toekomstige woonfunctie, kan zich herhuisvesten in de toekomstige situatie. De Klaprozenweg wordt ontwikkeld tot stadsstraat met stedelijke wanden in de rooilijn, niet-woonfuncties in de plint, goede oversteekbaarheid en tegelijkertijd een belangrijke doorstroomfunctie.

Tot slot is de inzet het versterken van de landschappelijke kwaliteit aan de noord- en westrand van het plangebied. Hier wordt het Buiksloterdijkpark aangelegd, met verblijfskwaliteit, ruimte voor ontmoeting en ecologische waarde.

4.1.2 Programma     

4.1.2.1 Inleiding     

Op 5 februari 2019 is de projectnota door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld, waarmee ook het programma voor het project Klaprozenbuurt grotendeels is vastgelegd. In juli 2019 is dit vertaald in het concept Stedenbouwkundig Plan. Het college heeft op 2 juli 2019 het concept Stedenbouwkundig Plan vrijgegeven voor inspraak. De inspraakreacties hebben geleid tot aanpassingen in het definitief stedenbouwkundig ontwerp voor het gebied.

Het totale programma voor het project Klaprozenbuurt is vastgelegd op 250.000m2 bvo. Hiervan is 200.000 m2 bvo voor wonen gereserveerd, 37.500 m2 bvo voor economische functies en 12.500 m2 bvo voor maatschappelijke voorzieningen.

4.1.2.2 Programma wonen     

Het gebied is aantrekkelijk voor starters, stellen, ouderen en gezinnen die de 'stad aan hun voeten' willen hebben. Er wordt gestreefd naar een levensloopbestendige wijk, waar zowel instroom van nieuwe stedelingen als doorstroom van bestaande bewoners uit omliggende buurten mogelijk is (Banne, Volewijck). Er wordt zodoende een grote diversiteit aan huishoudenstypen nagestreefd.

Het programma gaat uit van 40% sociale huur, 40% middensegment en 20% vrije sector. Binnen het programma sociale huur worden verschillende woninggroottes nagestreefd die toegankelijk zijn voor jongeren, starters, gezinnen en doorstromens (vaak ouderen) uit omliggende buurten. 10% van alle sociale huurwoningen wordt toegewezen aan kwetsbare groepen. Binnen de sociale huur wordt rekening gehouden met een evenwichtige spreiding door de buurt.

In het middensegment wordt ingezet op twee- en driekamerwoningen, huur en koop. Middeldure woningen bieden kansen voor de instroom van werkenden naar Amsterdam en voor stellen om de eerste stap te zetten in het samenwonen. De middeldure huurwoningen dienen minimaal 25 jaar in het middensegment te blijven. De middeldure koopwoningen worden minimaal 55 m2 gbo groot en er geldt een woonplicht van minimaal 3 jaar. In het vrije sector segment wordt ingezet op zowel huur als koop, waarbij de voorkeur geldt voor zoveel mogelijk koop. Er dient een goede mix te komen van middelgrote en grotere woningen. In ieder geval komt er een substantieel deel koopwoningen van meer dan 100 m2 bvo met als doelgroep gezinnen.

4.1.2.3 Programma economie     

In totaal is er 37.500 m2 bvo economie voorzien binnen het plangebied. Omdat er in Amsterdam al veel bedrijven moeten verplaatsen en dreigen te verdwijnen, is het de ambitie om in de nieuwe gemengde stadsbuurt voldoende ruimte te creëren voor de huidige en nieuwe bedrijvigheid. Het economisch programma bestaat uit productiebedrijven in milieucategorie 1, 2 en 3.1, creatieve bedrijvigheid, horeca, dagelijkse detailhandel waaronder twee supermarkten, niet-dagelijkse detailhandel, perifere detailhandel, persoonlijke en zakelijke dienstverlening en commerciële sport. In hoofdzaak worden het economisch programma in de plinten gesitueerd.

De behoefte aan de verschillende vormen van detailhandel en horeca is onderbouwd door middel van een Distributie Planologisch Onderzoek, zie hoofdstuk 3.

De Klaprozenweg en Ridderspoorweg worden ontwikkeld tot stadsstraat met actieve en levendige plinten. Langs de Klaprozenweg zijn hoofdzakelijk de verschillende detailhandel-vormen gesitueerd en daarnaast horeca, commerciële sport en persoonlijke en zakelijke dienstverlening. Rondom de kruising Floraweg/Klaprozenweg komt een cluster dagelijkse detailhandel met twee supermarkten. Voor productieve en creatieve bedrijvigheid wordt hoofdzakelijk ruimte de achterliggende straten (Draaierweg, Slijperweg, Polijsterweg) bestemd. Bovenop de plintruimten wordt gewoond.

Er zijn daarnaast nog drie specifieke functies aanwezig in het plangebied. Het bestaande, grootschalige TenneT elektriciteitsverdeelstation wordt gecomprimeerd in twee kleine gebouwen in de noordwest hoek van het bestaande bedrijventerrein. Onduidelijk is nog of de bestaande GVB-busremise kan worden uitgeplaatst naar een alternatieve locatie in Noord, of zal worden gehandhaafd op haar huidige locatie. Het gasverdeel- en gasontvangststation van respectievelijk Gasunie en Liander worden op termijn waarschijnlijk verplaatst naar het stuk groen direct boven de bestaande woonschepenhaven, aan de westzijde van het plangebied.

4.1.2.4 Programma maatschappelijk     

Het programma voor maatschappelijke voorzieningen in afgestemd met de Dienst Onderwijs, Jeugd en Zorg van de gemeente Amsterdam. Er komen twee alles-in-één-basisscholen met kinderopvang en een gymzaal. Daarnaast bestaat het (gebouwd) programma maatschappelijk onder meer uit onderstaande functies:

  • Een passantenpension;
  • Een buurtkamer;
  • Behandel-woonlocatie jeugd;
  • Eerstelijns zorgvoorzieningen.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten     

Het ruimtelijk-stedenbouwkundig kader is vastgelegd in de investeringsnota Klaprozenbuurt, vastgesteld op 20 januari 2020.

Gemengde stadsbuurt

Het stedenbouwkundig plan gaat grotendeels uit van gesloten bouwblokken, met het commercieel en maatschappelijk programma in de plint en daarboven woningen. De geslotenheid van de bouwblokken levert altijd voorkanten aan de openbare ruimte, waarmee de buurt een continue stedelijke kwaliteit heeft in het straatbeeld. Binnen de gesloten bouwblokken zijn er semi-openbare binnenruimtes op de begane grond of in de vorm van een daktuin. Er wordt een stedelijke bebouwingsdichtheid mogelijk gemaakt. Gemiddeld betekent dat grofweg zes bouwlagen per bouwblok over het hele plangebied. De bouwhoogtes variëren echter per perceel, zodat er een wisselend straatbeeld ontstaat.

Op het scharnierpunt van Bloemenbuurt, de Waterlandse Zeedijk, het (nieuw aan te leggen) Buiksloterdijkpark en de Klaprozenbuurt komt een woontoren van maximaal 50 meter hoog, als onderdeel van een gesloten bouwblok. Hier wordt een woontoren voorgesteld met sociale huurwoningen van maximaal 50 meter. Langs de Klaprozenweg worden enkele hoogte-accenten voorgesteld tot maximaal 35 meter. Bij de entree van het gebied vanaf Mosplein, op de hoek van de Klaprozenweg, wordt een hoogte-accent van 42 meter voorgesteld.

De stedelijkheid van het toekomstig gebied is met name zichtbaar aan de zuidzijde van het plangebied, waar de meeste economische voorzieningen (plintfuncties) worden gesitueerd. Noordelijker ontstaat een meer groen karakter en komen de woningen aan het dijkpark te liggen. Hier zijn ook enkele groene, autoluwe speelstraten voorzien.

Stratenpatroon

Het stedenbouwkundig plan handhaaft zo veel mogelijk het bestaande stratenpatroon in het plangebied. Daarnaast zijn voor een meer stedelijk milieu, kleinere bouwblokken wenselijk ter bevordering van een goed woon- en leefklimaat. Er worden daarom enkele aanpassingen gedaan in het bestaande stratenpatroon:

  • Het opheffen van de Vuurwerkerweg;
  • Het opheffen van de Metaalbewerkerweg; dit wordt onderdeel van het dijkpark;
  • De Klimopweg verbinding tussen de Klaprozenweg en de Heggerankweg blijft in stand, maar de Klimopweg langs de voormalige school wordt autovrij om sluipverkeer uit te sluiten;
  • Het doortrekken van de Polijsterweg naar het noorden, door het bestaande bouwblok heen;
  • Het doortrekken van de Slijperweg naar het westen over de kavels van GVB en TenneT;
  • Een nieuwe straat parallel aan de Draaierweg (ten westen);
  • De aanpassing van de kruising Kamperfoelieweg/Floraweg;

Stadsstraat Klaprozenweg

De Klaprozenweg wordt heringericht als stadsstraat. Deze straat heeft krijgt naast een belangrijke doorstroomfunctie voor Noord ook een verblijfsfunctie. Voor de stadsstraat Klaprozenweg is de visie "Uitwerking Samenhang Stadsstraat Klaprozenweg e.o." opgesteld, die als onderlegger wordt gebruikt bij de verschillende gebiedsontwikkelingsprojecten in Noord. In dit document zijn verschillende richtlijnen opgenomen voor de Klaprozenweg, waarvan de belangrijkste voor het plangebied Klaprozenbuurt zijn:

  • De straat krijgt actieve en levendige plinten;
  • De oversteekbaarheid van de straat voor voetgangers en fietsers wordt verbeterd;
  • De concentratie van het niet-wonen programma ligt aan de noordzijde van de straat, goed gelegen op de zon. Aan deze noordzijde wordt gestreefd naar een aaneengesloten wand van niet-woonfuncties op de begane grond met een plint van minimaal 4.5 meter hoog;
  • Het hart van de straat met een OV-halte bevindt zich op de kruising met de Ridderspoorweg/Floraweg. De kruising Klaprozenweg/Floraweg aan de noordzijde van de Klaprozenweg leent zich goed voor een detailhandelscluster;
  • Voor de plint van de stadsstraat aan de noordzijde kan gedacht worden aan de functies horeca, detailhandel, perifere detailhandelsvestigingen (PDV), persoonlijke en zakelijke dienstverlening en commerciële sport;
  • Productiebedrijven, creatieve bedrijven (veelal gevestigd in kleinschalige kantoorruimte gelegen op hogere verdiepingen), culturele en maatschappelijke voorzieningen kunnen elders in de aangrenzende buurten ruimte vinden;
  • Hogere elementen dan 23 m zijn mogelijk langs de Klaprozenweg, maar deze elementen liggen in de 2e lijn, tot 30 meter hoogte minimaal 2 meter terug t.o.v. de voorgevelrooilijnen en bij nog hogere bebouwing minimaal 5 meter terug. Hierdoor dringt de hoogbouw zich niet op aan de straat en is er ook een prettiger verblijfsklimaat op de straat die niet verstoord wordt door valwinden vanaf de hoogbouw.

Buiksloterdijkpark

De omgeving van de Waterlandse Zeedijk, inclusief het landje nabij de Woonschepenhaven, wordt ingericht als dijkpark. Het dijkpark kan worden gezien als het begin van de Groene Kadoelerscheg, een opening naar het groene landschap van de Kadoelerbreek en verder het Waterland. De verblijfskwaliteit in deze bestaande groene omgeving wordt aanzienlijk verbeterd en het dijkpark wordt straks een ontmoetingsplek voor omwonenden en gebruikers. Op het in het plangebied gelegen deel van de Waterlandse Zeedijk zijn in de jaren '60 tientallen dijkwoningen gesloopt ten behoeve van een beoogde oost-west autoweg. Deze verbinding is uiteindelijk nooit gerealiseerd, maar het brede weglichaam is wel blijven gehandhaafd en inmiddels dichtgegroeid. De Waterlandse Zeedijk is als zodanig nog maar nauwelijks herkenbaar. Een belangrijke opgave in Amsterdam Noord is juist accentueren van de Waterlandse Zeedijk. De Waterlandse Zeedijk wordt als landschappelijk element zichtbaar en ervaarbaar gemaakt door:

  • het verlagen en tailleren van het oorspronkelijk wegtalud, zodat er een smaller dijkprofiel wordt teruggebracht;
  • het verplaatsen van de bestaande fiets- en wandelroute van onder naar boven op de dijk;
  • Het plaatsen van een dubbele bomenrij op de dijk.

Ter hoogte van de Kamperfoelieweg / Marjoleinbuurt is de Waterlandse Zeedijk vrijwel onherkenbaar geworden door het doorkruisen van de Kamperfoelieweg, verschillende fietsverbindingen en het Over 't IJ college. De Kamperfoelieweg kruist de dijk straks met een knip/coupure door de dijk. De fietser en wandelaar kunnen ongestoord doorfietsen en doorwandelen over de dijk door de aanleg van een fietsviaduct/brug. De wandel- en fietsroute zijn in het nieuwe stedenbouwkundige ontwerp letterlijk superieur aan de autoweg. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt de dijk met een of twee gebouwen die refereren aan de Waterland-architectuur aangezet.

Spelregels voor transformatie

De Klaprozenbuurt is een bestaand gebied met 58 kavels die in hoofdzaak in erfpacht zijn uitgegeven. De ontwikkelstrategie zet in op zoveel mogelijk zelfrealisatie door bestaande erfpachters en eigenaren. Voor elke kavel geldt een maximale bouwhoogte en volumevoorstel. Voor het ontwerp van de bouwblokken en percelen zijn spelregels opgesteld in de Investeringsnota Klaprozenbuurt.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht     

5.1 Milieueffectrapport     

5.1.1 Algemeen     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

5.1.2 Regelgeving     

In de Wet milieubeheer en in het daarop gebaseerde Besluit milieu-effectrapportage (Besluit m.e.r.) worden de verplichtingen inzake milieueffectrapportage geregeld.

Een milieueffectrapportage kan zowel betrekking op een plan ("plan-m.e.r.") als op een besluit ("project-m.e.r.").Doel van een m.e.r. is om de milieuaspecten volwaardig mee te kunnen nemen in de besluitvorming. In het MER worden de effecten van de beoogde ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een project-m.e.r. of een plan-m.e.r. moet worden opgesteld. Het besluit bevat bijlagen met daarin overzichten van activiteiten en besluiten waarvoor een project-m.e.r. of plan-m.e.r. verplicht is. Bij de activiteiten horen ook drempelwaarden; niet voor elke activiteit geldt een m.e.r.-plicht, pas als bepaalde drempelwaarden worden overschreden.

Naast de m.e.r.-plicht kent de Wm ook een plicht tot het maken van een m.e.r.-beoordeling. Op basis van deze beoordeling dient het bevoegd gezag te beslissen of een activiteit genoemd in het Besluit m.e.r. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Als dit het geval is, dient er een MER te worden opgesteld.Wanneer een m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld is - evenals de m.e.r.-plicht - geregeld in het Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in ruim 2.000 woningen en circa 50.000 m2 BVO. Deze (her)ontwikkeling is geen aangewezen geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.

Op de D-lijst onder categorie D 11.2 geldt voor het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een drempelwaarde van 100 hectare en van 2.000 woningen. De drempel van 2.000 woningen wordt met het onderhavige plan overschreden. Op basis daarvan geldt een verplichting tot een m.e.r.-beoordeling.

5.1.3 Onderzoeksresultaten     

De m.e.r.-beoordeling bevat de informatie op basis waarvan het bevoegd gezag kan en moet besluiten of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van een uitgebreidere m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het bevoegd gezag besluit dit op basis van voorliggende aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling. In dit kader is een aanmeldnotitie opgesteld (bijlage 2 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling Klaprozenbuurt, Amsterdam-Noord).

In de aanmeldnotitie zijn de de kenmerken van het plangebied, de ambities, de kenmerken van de activiteit en de autonome ontwikkelingen beschouwd. Tevens zijn de kenmerken van potentiële effecten toegelicht. Vooralsnog wordt geconcludeerd dat er in dit geval geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r. wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.1.4 Conclusie     

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt vooralsnog geconcludeerd dat er geen belangrijk nadelige milieueffecten worden verwacht voor de transformatie van zowel de ontwikkeling die valt onder de directe bouwtitel, als de ontwikkelingen die vallen onder de wijzigingsbevoegdheid. Er is geen reden voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren     

6.1 Algemeen     

De voorgenomen ontwikkeling van de Klaprozenbuurt heeft invloed op de inrichting van de openbare ruimte en leidt tot een toename van verkeersintensiteiten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de verkeerseffecten, waaronder de afwikkeling in en rondom het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op autoverkeer, openbaar vervoer, fietsverkeer en voetgangers. Tot slot wordt aandacht besteed aan parkeren. In het kader van het bestemmingsplan is op basis van verkeersstudies van de gemeente Amsterdam een verkeersonderzoek opgesteld.

6.2 Beleid en regelgeving     

6.2.1 Beleidskader mobiliteit     

Op 12 december 2017 heeft de regioraad het Beleidskader Mobiliteit van de Vervoerregio Amsterdam vastgesteld. Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten en investeringen van de Vervoerregio Amsterdam voor de komende jaren.

Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten van de Vervoerregio aan hand van vijf strategische opgaven:

  • Van modaliteit naar mobiliteit: een betere integratie van de verschillende vervoerwijzen;
  • Naar een CO2-neutraal mobiliteitssysteem: meer aandacht voor duurzaamheid en leefbaarheid;
  • Een prettige en veilige reis: meer aandacht voor comfort, beleving, veiligheid en informatie;
  • Mobiliteit en omgeving passen bij elkaar: meer aandacht voor inpassing en ruimtelijke kwaliteit;
  • Nabijheid van dagelijkse activiteiten versterken: ondersteuning van verdichtingsopgaven.

6.2.2 Structuurvisie Amsterdam     

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 wordt ingegaan op de hoofdnetten voor auto, fiets en openbaar vervoer (OV) en de ruimtelijke reserveringen voor alle infrastructuur. De hoofdnetten zijn vastgelegd in het Beleidskader Verkeersnetten Amsterdam (2018). De hoofdnetten zijn bedoeld om de stad bereikbaar te houden, om de bereikbaarheid tussen stadsdelen te garanderen en om het doorgaande autoverkeer op de daarvoor meest geschikte wegen te concentreren. De Floraweg en Kamperfoelieweg maken deel uit van het Hoofdnet Auto en OV. Door het plangebied lopen geen verbindingen die zijn aangeduid als Hoofdnet Fiets.

Ten aanzien van het Hoofdnet OV geldt tot 2020 dat de nadruk ligt op het optimaal benutten van bestaande ov-lijnen en ov-knooppunten als dragers voor gewenste en noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Op de belangrijkste trein- en metrolijnen moeten dan wel maximale frequenties en optimale comforteisen (schone, veilige voertuigen en haltes) gelden. Voor de periode 2020-2030 ligt het accent op het zo goed mogelijk benutten van en ruimtelijk inspelen op nu in studie en aanleg zijnde regionale ov-lijnen en knooppunten. Voor de periode na 2030 worden reserveringen gemaakt voor ov-lijnen die verdere toekomstige ontwikkelingen kunnen faciliteren.

6.2.3 Mobiliteitsaanpak Amsterdam     

Op 13 juni 2013 is de Mobiliteitsaanpak Amsterdam (MAA) vastgesteld door de gemeenteraad. De MAA is het overkoepelende kader voor het mobiliteitsbeleid van Amsterdam in de periode tot 2030. Hierin staat beschreven op welke wijze de economische vitaliteit van Amsterdam op duurzame wijze versterkt kan worden door de bereikbaarheid en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte te vergroten. De hoofdlijnen van de nieuwe aanpak in de MAA zijn:

  • beter benutten garages en meer inpandig parkeren;
  • stevige uitbreiding van het aantal fietsparkeerplekken;
  • sneller OV in de spits en meer comfort in het dal;
  • onderscheid in prioriteit netwerken;
  • blijvende aandacht voor commercieel vervoer.

Met het benoemen van Plusnetten laat Amsterdam zien waar welke vervoerwijze het meeste prioriteit verdiend, in de toegemeten ruimte op straat, in de voorrangsverlening op kruispunten en bij de inzet van investeringsmiddelen. Het is een aanscherping van het beleidskader Hoofdnetten dat is vastgesteld in 2005. Op het Plusnet Voetganger heeft de voetganger zoveel mogelijk aantrekkelijk en veilig ingerichte ruimte. Het Plusnet Fiets is bedoeld voor de wat langere fietsverplaatsingen en verbindt de stadsdelen onderling en met de aangrenzende gemeenten. In het openbaar vervoer is er een onderscheid naar routes waar een hoge snelheid voor de zware verbindende lijnen voorop staat (Plusnet) en routes waar de nadruk ligt op een betrouwbaarder doorstroming (Comfortnet). Het Plusnet Auto bestaat in de eerste plaats uit de huidige corridors, die zoveel mogelijk lopen op wegen zonder directe aanwonenden. Daarnaast gaat het om de wegen die aansluiten op de op- en afritten van de rijkswegen.

In de Mobiliteitsaanpak Amsterdam (MAA) is de Klaprozenweg opgenomen als onderdeel van het Plusnet Auto en het Plusnet Bus. De Klaprozenweg, Floraweg, Kamperfoelieweg en Metaalbewerkerweg zijn binnen het plangebied opgenomen als onderdeel van het Plusnet Fiets.

6.2.4 Beleidskader verkeersnetten     

De gemeenteraad heeft 24 januari 2018 het Beleidskader Verkeersnetten vastgesteld. In het nieuwe beleidskader zijn zowel de uitgangspunten uit de MobiliteitsAanpak Amsterdam (2013) als de Uitvoeringsagenda Mobiliteit (2015) verwerkt en zijn de verkeersnetwerken aangepast aan de huidige situatie.

Het beleidskader is een beleidsstuk waarin staat aangegeven waar de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto liggen, welk doel ze hebben en aan welke kwaliteitseisen ze moeten voldoen. De functie van de netten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer.

De verkeersnetwerken bestaan uit:

  • Plusnetten: gericht op het bieden van (doorstroom)kwaliteit voor grote verkeersstromen met de hoogste prioriteit als er afwegingen gemaakt moeten worden tussen netwerken;
  • Hoofdnetten: gericht op het behouden van voldoende ruimte om het verkeer af te kunnen wikkelen.
  • Basisnetten met standaard-inrichtingseisen.

Er zijn afwegingsprincipes opgenomen, te hanteren wanneer bijvoorbeeld keuzes gemaakt moeten worden tussen de verschillende manieren van vervoer (lopend, fiets, auto of OV), als de breedte van een weg beperkt is, op kruisingen of daar waar investeringen gedaan moeten worden.

6.2.5 Uitvoeringsagenda Mobiliteit     

In de 'Uitvoeringsagenda Mobiliteit' staat centraal hoe de gemeente Amsterdam de groeiende stad de komende jaren bereikbaar wil houden. In de uitvoeringsagenda worden de volgende prioriteiten gesteld:

  • Doorstroming op de belangrijkste routes: elk vervoermiddel krijgt de ruimte op een aantal geschikte routes zodat de doorstroming van alle modaliteiten verbetert;
  • Meer ruimte: meer openbare ruimte op plekken waar het wringt, met name in het centrumgebied;
  • Verbinden van de stad: binnen Amsterdam en in de regio worden de verschillende (nieuwe en bestaande) gebieden goed met elkaar verbonden.

De uitvoeringsagenda bevat circa 50 concrete maatregelen, ingrepen in de stad en pilots. Met deze maatregelen worden heldere keuzes gemaakt op basis van maatwerk. Ieder deel van de stad vraagt immers om een andere oplossing. Een groot deel van de maatregelen richt zich op betere doorstroming van het verkeer, voor alle modaliteiten. Zo komen er betere fietsroutes, fietsstraten en meer fietsvriendelijke kruispunten. Om het openbaar vervoer op meer plekken ongehinderd door te laten rijden, voert het college de Investeringsagenda OV versneld uit.

6.2.6 Investeringsagenda Fiets     

Met de vaststelling van de Investeringsagenda Fiets heeft de Stadsregio Amsterdam (inmiddels Vervoerregio) tot en met het jaar 2025 €200 miljoen voor de fiets gereserveerd. De investeringsagenda geeft aan waar en voor welk bedrag er zo efficiënt mogelijk geïnvesteerd kan worden om de positie van de fiets te waarborgen en te verbeteren op diverse aspecten, zoals bereikbaarheid, verkeersveiligheid en aantrekkelijkheid.

Ten aanzien van het plangebied is relevant dat de investeringsagenda zich richt op dat de fietsvoorzieningen het aanzienlijke groeitempo in hoogstedelijk gebied kunnen bijbenen. Dat betekent in de praktijk het beter benutten van het Plusnet Fiets (bijvoorbeeld spreiding van stromen in tijd, beter afstellen VRI's), het verbeteren van zwakke schakels voor doorstroming, comfort én verkeersveiligheid en stallingen en gerichte uitbreidingen op plekken waar de bereikbaarheid het meest onder druk staat, zoals rond stations en bij een aantal resterende ontbrekende schakels.

6.2.7 Nota Parkeernormen Auto     

In de Nota Parkeernormen Auto zijn de parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning. Het bezoek van bewoners (0,1 pp per woning) mag ook op eigen terrein / inpandig worden opgelost.

De ontwikkeling van de Klaprozenbuurt leidt tot een parkeervraag voor auto's, fietsen en scooters. In geval van bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of een wijziging van het gebruik met een toename van de parkeerbehoefte moet voldoende parkeerruimte worden aangebracht en in stand worden gehouden. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond op welke wijze aan de geldende parkeernormen voor het plangebied wordt voldaan.

Bij het berekenen van de parkeervraag zijn de parkeernormen aangehouden, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Auto. Voor het berekenen van de parkeervraag voor fietsen en scooters is de Nota Parkeernormen fiets en scooter aangehouden. Voor bedrijven en voorzieningen zijn op voorhand geen parkeernormen in de nota opgenomen. Hiervoor geldt dat de actuele CROW-kencijfers het uitgangspunt vormen bij het vaststellen van de parkeernormen, waarbij een korting van 25 procent wordt toegepast op de minimumnormen. In de planregels is een dynamische verwijzing naar het vigerende parkeerbeleid opgenomen.

6.2.8 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter     

Met de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (vastgesteld 14 maart 2018) kan bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen worden voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Ten aanzien van het fietsparkeren bevat de nota bindende beleidsregels voor niet-woonfuncties. Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties.

Voor nieuw te bouwen woningen is de verplichting voor fietsparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven zoals gezamenlijke fietsenstalling.

De beleidsregels bepalen wat de minimale eisen zijn die aan verschillende niet-woonfuncties worden gesteld aan fietsparkeervoorzieningen. Voor het realiseren van scooterparkeervoorzieningen geldt geen verplichting, maar wordt geadviseerd de normen in de nota toe te passen. Daartoe bevat de nota niet-bindende richtlijnen. Naast de richtlijnen voor het scooterparkeren, bevat de nota ook richtlijnen voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en richtlijnen voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor zowel fiets als scooter.

6.3 Autoverkeer     

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit extensief gebruik bedrijventerrein. Bedrijvigheid in het projectgebied bestaat voornamelijk uit productiegerelateerde bedrijvigheid, zoals garagebedrijven en ambachten. Het projectgebied is daarnaast als enige locatie in Noord (inclusief een deel van de Buiksloterham) aangewezen voor perifere detailhandel. De Klaprozenweg, Floraweg en Kamperfoelieweg vervullen binnen het plangebied een belangrijke ontsluitingsfunctie. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/h. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen en kennen een maximum snelheid van 30 km/h.

Nieuwe situatie

Om tot een nieuw stratenpatroon te komen, zijn de volgende aanpassingen voorzien:

  • Het opheffen van de Vuurwerkerweg en het versmallen van de Floraweg om het beoogde economische programma te kunnen realiseren en een meer stedelijk beeld te creëren;
  • Het doortrekken van de Polijsterweg naar het noorden;
  • Het doortrekken van de Slijperweg naar het oosten over de kavels van GVB en TenneT;
  • Een nieuwe straat parallel aan de Draaierweg (ten westen), deels over het GVB-terrein;
  • Het terugleggen van de rooilijn aan de Metaalbewerkersweg voor de aanleg van een park;
  • Het stroomlijnen van de rooilijn aan de Klaprozenweg;
  • De herinrichting van de Kamperfoelieweg naar een rijbaan per richting en de aanpassing van de kruising Kamperfoelieweg met de Floraweg naar een gelijkvloerse kruising in geval van woningbouw op het Marjoleinterrein.

6.4 Openbaar vervoer     

Huidige situatie

Het plangebied is goed ontsloten met openbaar vervoer. Binnen het plangebied zijn aan de Klaprozenweg, Floraweg, Slijperweg, Kamperfoelieweg en Metaalbewerkerweg bushaltes aanwezig, waaronder een HOV-bushalte. Aan de Klaprozenweg is een ingrijpende herprofilering uitgevoerd voor een hoogwaardig openbaar vervoerverbinding (HOV) in de middenberm. Er is een busbaan voor een hoogfrequente busverbinding voor regio- en stadsdiensten aangelegd. De HOV verbinding op de Klaprozenweg kan conform Structuurvisie 2050 en studie Haven Stad Amsterdam in de toekomst ook zwaarder OV worden (tram/sneltram/metro).

Nieuwe situatie

De verkeerstypologie van de Klaprozenweg speelt in de stedelijke ontwikkeling een bepalende rol. De weg heeft in de nieuwe stedelijke context weliswaar een zwaardere verkeersfunctie voor met name openbaar vervoer. Maar tegelijkertijd komen hier ook bouwblokken met woningen en voorzieningen, en moet de weg bijdragen aan de stedelijke kwaliteit van het gebied. De goede bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer draagt bij aan de voorgenomen herontwikkeling van de locatie naar een gemengd woon-werkmilieu.

Ook wordt de oversteekbaarheid van de straat voor voetgangers en fietsers verbeterd door het toevoegen van twee extra oversteekpunten.

6.5 Langzaam verkeer     

Huidige situatie

Met de fiets en de pont is de reistijd naar Centraal station circa 15 minuten. Door in te zetten op langzaam verkeer i.p.v. autobereikbaarheid, wordt meteen bijgedragen aan doelstellingen van de 'bewegende stad'. De gemeente overweegt het ontwikkelen van een brug over het IJ. De Klaprozenweg, Floraweg, Kamperfoelieweg en Metaalbewerkerweg zijn binnen het plangebied opgenomen als onderdeel van het Plusnet Fiets.

Nieuwe situatie

De Klaprozenweg is in 2017 in de door de gemeenteraad vastgestelde visie Openbare ruimte 2025 benoemd tot potentiele stadsstraat. In (nieuwe) stadsbuurten is een groeiende vraag naar levendige openbare ruimte en publieksfuncties. Deze kunnen het best een plek vinden langs het bestaande hoofdnetwerk van stadsstraten. In aansluiting op bestaande stadsstraten ligt bij deze potentiele stadsstraten de focus op het maken van logische straatprofielen. Hierin is veel ruimte voor verblijf, voetgangers en fietsers, en aandacht voor een goede aansluiting op aangrenzende bebouwing met publieksfuncties. De oversteekbaarheid van de Klaprozenweg voor voetgangers en fietsers zal worden verbeterd middels twee extra oversteekpunten.

Er wordt beoogd een fietsdoorsteek te realiseren door de schooltuinen, ter hoogte van de bestaande gebouwen centraal in de schooltuinen. Met de realisatie van een fietspad worden de Buiksloterham en de Bloemenbuurt goed met elkaar verbonden. Ook komt er een voet- en fietsverbinding langs de Woonschepenhaven om de Buiksloterham en de Landsmeerderdijk te verbinden.

6.6 Resultaten onderzoek     

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is verkeersonderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de voorgenomen herontwikkeling van het gebied (bijlage 3 Verkeersonderzoek Klaprozenweg, Gemeente Amsterdam, 20 maart 2019). Voor het verkeersonderzoek is gebruik gemaakt van het Verkeersmodel Amsterdam (VMA), versie 2.5. In de directe omgeving zijn geplande ontwikkelingen in Havenstad, Hamerkwartier, Oranjewerf, NDSM, Buiksloterham, Elzenhagen en stationsgebied Station Noord meegenomen.Er is uitgegaan van twee ontwikkelvarianten, te weten het maximale model en het minimale model.

Uit het onderzoek volgt dat de verkeerseffecten voor het motoriseerde verkeer als gevolg van de herontwikkeling van het gebied beperkt blijven. Het extra verkeer vanuit de Klaprozenbuurt wordt vooral ontsloten via de Kamperfoelieweg naar het noorden via de S116 en S117. Er is geen sprake van een sterke toename buiten het plangebied door een veranderde routekeuze. Binnen het studiegebied is duidelijk dat de Floraweg een toename in intensiteiten laat zien, maar dit zorgt niet voor extra overbelaste kruispunten en/of filevorming. De herontwikkeling van het gebied zorgt voor een kleine herverdeling van de wegvakintensiteiten in het studiegebied. De veranderingen van de kruispuntbelastingen zijn marginaal. Voor de kruispunten van de Klaprozenweg met de Ridderspoorweg en de Grasweg geldt dat deze als potentieel knelpunt aangemerkt worden, maar dat dit ook al geldt voor de referentiesituatie (de situatie zonder transformatie).

6.7 Conclusie     

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied leiden tot een andere inrichting van het gebied en een toename van verkeer. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling geen nieuwe knelpunten ontstaan in de verkeersafwikkeling. Voor fietsers en voetgangers worden met de ontwikkeling van het gebied maatregelen getroffen voor de verbetering van de verbindingen en de verkeersveiligheid. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor een duurzaam veilige inrichting van het plangebied. De parkeervraag wordt hoofdzakelijk op eigen terrein ondergronds of in de eerste bouwlaag opgelost. Het verkeer en het parkeren leveren geen belemmering op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Geluid     

7.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Beleid en regelgeving     

7.2.1 Wet geluidhinder     

Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

7.2.2 Wet milieubeheer     

Op bedrijven is de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing, waarin ook het geluidsaspect wordt geregeld. De grotere bedrijven zijn vergunningplichtig krachtens de Wm, waarbij aan de vergunningvoorschriften ter voorkoming en beperking van geluidhinder kunnen worden verbonden.

Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen wordt daarbij een relatie gelegd met de grenswaarden uit de Wgh, zoals die voor het 'gemiddelde geluidsniveau' gelden op de zonegrens (50 dB(A)) of in geval voor geluidsgevoelige functies hogere waarden zijn vastgesteld (maximaal 55 dB(A)). Voor bedrijven op niet-gezoneerde industrieterreinen is de beoordelingssystematiek beschreven in de 'Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening' van het voormalige Ministerie van VROM, waarbij in het algemeen wordt uitgegaan van een grenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van geluidsgevoelige objecten. Daarnaast biedt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer het bevoegd gezag de mogelijkheid voor een inrichting afwijkende grenswaarden vast te stellen.

Het merendeel van de (kleinere) bedrijven is niet vergunningplichtig krachtens de Wm, maar daarop is het Besluit Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. In dit besluit zijn ook ten aanzien van geluid algemene regels geformuleerd, die in het algemeen neerkomen op een maximaal toegestane geluidsbelasting van 50 dB(A) ter plaatse van geluidsgevoelige objecten danwel op 50 meter afstand van de grens van de inrichting als er daarbinnen geen geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn.

7.2.3 Indirecte hinder     

Volgens de 'Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening' kunnen eisen worden gesteld aan het geluid ten gevolge van de indirecte hinder van de inrichting. Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvindend buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Dit betreft in de praktijk met name het geluid door de transportbewegingen van (vracht)wagens. Dit dient beoordeeld te worden als wegverkeersgeluid als beschreven in de Wet geluidhinder. Hiervoor geldt een streefwaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq van 50 dB(A). Een maximale ontheffing is – onder voorwaarden – mogelijk tot 65 dB(A), hetgeen in een maatwerkvoorschrift voor de betreffende inrichting kan worden vastgelegd.

7.2.4 Amsterdams geluidbeleid     

Naast de wettelijke regelingen is door de gemeente Amsterdam geluidbeleid ontwikkeld voor het vaststellen van hogere waarden (2017). Op grond van de Wet geluidhinder is het mogelijk om voor nieuwe geluidgevoelige objecten een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde vast te stellen. Voordat een hogere waarde wordt vastgesteld, moet eerst zijn onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen om een lagere geluidsbelasting te realiseren, waarbij de voorkeursvolgorde wordt gehanteerd: maatregelen aan de bron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen bij de ontvanger.

Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dat iedere woning een stille zijde heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies. Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, moeten in principe beschikken over een stille zijde. Een woning die moet worden uitgevoerd met een dove gevel, moet altijd zijn voorzien van een stille zijde (behoudens uitzonderlijke gevallen). Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan moet dat al worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivatie van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is.

Het conceptbesluit hogere waarden is ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA is betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit.

Wanneer een locatie door verschillende geluidbronnen wordt belast tot boven de voorkeursgrenswaarde, moet cumulatie van alle geluid in de beoordeling worden betrokken. Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarde vaststellen als de gecumuleerde geluidbelastingen (na correctie volgens de Wgh) niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting. De wet geeft geen maximale waarde bij cumulatie van geluidbelastingen. Er treedt een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden.

Wanneer gemotiveerd kan worden dat het bij een enkele weg redelijkerwijs niet mogelijk is om maatregelen te treffen om de geluidbelasting te verlagen, is geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde acceptabel en wordt geacht sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze verhoging bedraagt maximaal 3 dB naar analogie van de verhoging die wordt gehanteerd bij cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Vanzelfsprekend moet voor deze gevel ook een hogere waarde worden vastgesteld volgens wettelijke bepalingen en daarbij wordt in het besluit het ontbreken van de stille zijde gemotiveerd.

7.3 Resultaten onderzoeken     

7.3.1 Wegverkeersgeluid     

In de zin van de Wet geluidhinder is voor de nieuwbouw met betrekking tot de Klaprozenweg, Kamperfoelieweg en Ridderspoorweg / Floraweg sprake van nog niet geprojecteerde woningen in stedelijk gebied langs bestaande, gezoneerde wegen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen bedraagt 48 dB voor iedere weg afzonderlijk. Op grond van artikel 83 lid 2 Wet geluidhinder bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB voor iedere weg afzonderlijk.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 4 Akoestisch onderzoek beoordeling wegverkeerslawaai, LBP Sight, 4 september 2018). Uit het onderzoek volgt dat vanwege het wegverkeer op zowel de Kamperfoelieweg als de Ridderspoorweg / Floraweg en de Klaprozenweg de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeer fase 1 Klaprozenbuurt in Amsterdam, LBP Sight, 22 november 2019). Bij het bepalen van de geluidbelasting zijn de Klaprozenweg, Kamperfoelieweg, Ridderspoorweg en Floraweg beschouwd. Dit zijn de gezoneerde, 50 km/u wegen. Verder zijn alle interne, 30 km/u wegen relevant. In het onderzoek is geanticipeerd op de toekomstige wegligging van de Kamperfoelieweg en de Floraweg en de nieuwe kruising Floraweg - Kamperfoelieweg.

Uit het onderzoek volgt dat vanwege het wegverkeer op de Kamperfoelieweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Voor deze weg zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de nieuwbouw. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw bedraagt maximaal 43 dB

Uit het onderzoek volgt verder dat de geluidbelasting vanwege zowel het wegverkeer op de Klaprozenweg als de Ridderspoorweg / Floraweg op de eerstelijnsbebouwing hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting is maximaal 60 en 62 dB vanwege respectievelijk de Klaprozenweg en de Ridderspoorweg / Floraweg. De maximaal toelaatbare hogere waarde bedraagt voor stedelijke wegen 63 dB. De maximaal toegestane hogere waarde wordt op geen enkele locatie in het plangebied overschreden. Wanneer geluidbeperkende maatregelen niet of in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen.

Geluidbeperkende maatregelen als geluidreducerend wegdek of de plaatsing van een geluidscherm zijn onvoldoende doeltreffend respectievelijk stedenbouwkundig ongewenst. Het verlagen van de maximumsnelheid is verkeerskundig ongewenst en het verlagen van de intensiteit stuit op praktische bezwaren. Het voorstel is daarom om hogere waarden vast te stellen. De vast te stellen hogere waarde is circa 62 dB voor de Ridderspoorweg / Floraweg en 60 dB voor de Klaprozenweg.

In het Amsterdams geluidbeleid geldt als uitgangspunt dat een woning moet beschikken over een stille zijde wanneer er hogere waarden vastgesteld worden. Een stille zijde is een gevel met een geluidbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde. Dit wordt meegenomen in de uitwerking van het stedenbouwkundig plan. Aanvullend is in het geluidbeleid opgenomen dat, als het niet mogelijk is om maatregelen te treffen om de geluidbelasting te verlagen, met een geringe overschrijding van de voorkeurgrenswaarde (tot maximaal 3 dB) alsnog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op 4 juni 2019 is het plan behandeld in het TAVGA. Het TAVGA is onder voorbehoud van een aantal opmerkingen akkoord met het plan. Deze opmerkingen zijn in het plan doorgevoerd, danwel hieraan wordt met het plan aan voldaan.

7.3.2 Industriegeluid     

In de Wet geluidhinder is bepaald dat akoestisch onderzoek plaats moet vinden als nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) worden geprojecteerd binnen een geluidzone van geluidgezoneerde industrieterreinen. Daarnaast is in de huidige en toekomstige situatie sprake van inrichtingen binnen het plangebied die geluid produceren danwel indirect geluid veroorzaken.

Gezoneerde industrieterreinen

In figuur 1 is de ligging weergegeven van het plangebied en de wettelijke geluidzones van de gezoneerde industrieterreinen Westpoort (oranje lijn) en J. van Hasseltkanaal (blauwe lijn). Het industrieterrein Westpoort ligt buiten beeld (zuidwesten). Het industrieterrein (in 2 delen, rood gearceerd) is aangeduid met pijlen. De afstand tussen het gezoneerde industrieterrein (deelgebied Stella Maris) en het plangebied is meer dan 50 m.

verplicht

Figuur 7.1: Situatie met geluidzones Westpoort (oranje) en J. van Hasseltkanaal (blauw)

Industrieterrein Westpoort

Uit de figuur blijkt dat het plangebied ruim buiten de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Westpoort valt. Westpoort is in het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.

Industrieterrein Johan van Hasseltkanaal

Het plangebied valt bijna volledig binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein J. van Hasseltkanaal. Deze geluidzone is niet de daadwerkelijke 50 dB(A) contour. Het betreft de geluidzone zoals deze gold voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buiksloterham in 2009. De geluidzone is nooit aangepast, ook niet bij het verkleinen van het gezoneerde industrieterrein bij de 4de partiele herziening bestemmingsplan Buiksloterham in 2016. De geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein J. van Hasseltkanaal is in het kader van dit bestemmingsplan onderzocht (bijlage , LBP Sight, 21 januari 2019). Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein J. van Hasseltkanaal geen beperkingen oplevert voor de ontwikkelingen binnen het plangebied. Wel moet een hogere waardenprocedure doorlopen worden als binnen de 50 dB(A) etmaalwaarde contour middels een wijzigingsbesluit geluidgevoelige bestemmingen worden toegestaan.

Busremise GVB

Binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is aan de Metaalbewerkerweg 23 te Amsterdam een busremise van de GVB aanwezig. De remise bestaat uit twee gebouwen met stalling, werkplaats en kantoren. De stalling wordt gebruikt voor het stallen van bussen die ingezet worden voor het openbaar vervoer in de regio Amsterdam. In de werkplaats vindt onderhoud en reparatie plaats van de bussen en kleinere bedrijfsvoertuigen. Aan de westzijde van het terrein is een was- en tankplaats aanwezig. De remise is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De wens om de busremise te verplaatsen naar buiten het plangebied. Er wordt echter rekening gehouden met het feit dat de busremise de komende jaren nog op de locatie aanwezig zal zijn, waarbij de busvloot waarschijnlijk electrisch zal gaan rijden.

Door middel van akoestisch onderzoek is bepaald in hoeverre een woonfunctie in de nabijheid van de GVB verenigbaar is met de geluidemissie van de busremise (bijlage 7 Klaprozenbuurt in Amsterdam - Akoestisch onderzoek GVB busgarage, LBP Sight, 26 maart 2019). Voor de beoordeling in het kader van de ruimtelijke ordening moet in ieder geval aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden voldaan. Het onderzoek is uitgevoerd door in overleg met het GVB de bestaande en toekomstige bedrijfssituatie vast te stellen. Van deze bedrijfssituaties is de geluidemissie bepaald. Met behulp van een rekenmodel is bepaald in hoeverre een woonfunctie in de nabijheid aanvaardbaar is. Hierbij is ook onderzocht met welke maatregelen de geluidemissie kan worden beperkt.

Uit het onderzoek blijkt dat rekening moet worden gehouden met een afstand van circa 100 m tussen de erfgrens van de remise en nieuwe woninggevels. Uitgaande van alleen elektrische bussen is deze afstand te verkleinen tot circa 40 m. Hiervoor moeten dan wel enige technische maatregelen worden getroffen. Een kleinere afstand is alleen haalbaar met relatief ingrijpende maatregelen. Hierbij moet gedacht worden aan een geheel andere lay-out zodat de ontsluiting aan één zijde van het terrein kan plaatsvinden in combinatie met een overkapping van de andere zijde van het terrein. In dat geval is een afstand van theoretisch 0 m mogelijk voor de overkapte zijde. Voor de ontsluitingszijde moet dan nog wel rekening worden gehouden met 30 à 40 m (elektrisch) tot 70 à 80 m (diesel).

Een verdergaande vorm van deze overkapping is een nieuw gebouw waarbij woningen boven de remise komen. In theorie is dit mogelijk. Daarbij moet ook rekening gehouden met een afstand van 30 à 40 m (elektrisch) tot 70 à 80 m (diesel) voor de zijde waar de remise wordt ontsloten. Uiteraard dient ook een goede bouwkundige scheiding te worden gemaakt tussen remise en bovenwoningen. Daarbij moet niet alleen een voldoende zware betonnen vloerscheiding worden aangebracht maar ook een naadloze rijweg voor de bussen om trillinghinder te voorkomen. Hierbij wordt een kelderlaag onder de remise afgeraden alsmede een hellingbaan voor bussen aangezien deze meer kans geven op trillinghinder.

Geluidhinder bedrijven

Binnen het plangebied en in de omgeving zijn verschillende bedrijven en functies die direct en/of indirect geluid produceren. In hoofdstuk 14 'Milieuhinder bedrijven' is hier nader op ingegaan.

School

In het noorden van de Klimopwegdriehoek is een nieuwe school met schoolplein voorzien. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat met deze functie geen onaanvaardbare geluidhinder ontstaat voor de te realiseren woningen. Geluid vanaf het schoolpein is hierbij bepalend. Grenzend aan het schoolplein zal aan de ene zijde de school worden gerealiseerd en kunnen aan de andere zijde woningen worden gerealiseerd. Voor een school geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter tot woningen. Aan deze richtafstand zal worden voldaan. Daarnaast zullen de woningen beschikken over een stille zijde. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van een school met schoolplein een goed woon- en leefklimaat in het plangebied en de directe omgeving niet in de weg staat.

7.4 Conclusie     

In het plangebied is sprake van geluidsbelasting als gevolg van verschillende bronnen. Voor een gemengd stedelijk gebied als de Klaprozenbuurt is een geluidsniveau van 55 dB(A) etmaalwaarde aanvaardbaar. Ten aanzien van wegverkeersgeluid geldt dat voor een aantal gevels hogere grenswaarden dienen te worden vastgesteld. Uit het onderzoek naar de invloed van gezoneerde industrieterreinen volgt dat de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein J. van Hasseltkanaal geen beperkingen oplevert voor de ontwikkelingen binnen het plangebied. Wel moet een hogere waardenprocedure doorlopen worden als binnen de 50 dB(A) etmaalwaarde contour middels een wijzigingsbesluit geluidgevoelige bestemmingen worden toegestaan.

Uit onderzoek naar de geluidbelasting van de GVB busremise volgt dat woningbouw in de nabijheid mogelijk is, mits er maatregelen worden getroffen om de geluidemissie te reduceren. De voorgenomen ontwikkeling is wat dat betreft uitvoerbaar. In het kader van een later op te stellen wijzigingsplan zal nader onderzoek worden uitgevoerd en zullen te nemen maatregelen worden geborgd. In hoofdstuk 14 is nader ingegaan op geluidhinder van bedrijven binnen het plangebied. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit     

8.1 Algemeen     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Beleid en regelgeving     

8.2.1 Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer opgenomen. De wet voorziet onder meer in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip 'niet in betekenende mate' (nibm) en gebiedssaldering. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden voor stikstofoxide (NO2) of fijn stof (PM10);
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan (al dan niet per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10;
  • het bestemmingsplan is opgenomen in het NSL.

Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is NO2 (jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van PM10 van belang.

8.2.2 Besluit gevoelige bestemmingen     

Het Besluit gevoelige bestemmingen is in januari 2009 in werking getreden. Met deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

In geval van de Klaprozenbuurt worden gevoelige functies in de vorm van maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Er zijn geen rijkswegen of provinciale wegen aanwezig binnen een afstand van 300 meter respectievelijk 50 meter. Aan de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen kan worden voldaan.

8.2.3 Actieplan luchtkwaliteit Amsterdam     

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht te verbeteren door bestaande knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit op te lossen. Als Amsterdam zich verder wil ontwikkelen door het realiseren van nieuwe bouwprojecten, dan moet er voldoende (milieu)ruimte worden geschapen. Amsterdam houdt binnen het Actieplan vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad, verbetering van het stedelijk functioneren door een grotere concentratie van de functies wonen, werken en recreëren. Daarnaast houdt Amsterdam vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het Hoofdnet Auto.

8.2.4 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam     

Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Het amendement houdt in dat “geen voorzieningen voor gevoelige groepen in nabijheid van plekken waar veel verkeer is” wordt vervangen door: “in het ruimtelijk ordeningsbeleid er meer rekening gehouden wordt dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat het beschermen van de volksgezondheid vormt een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en Amsterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is” (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).

Uitgangspunten zijn dat:

  1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Voor project Klaprozenbuurt is het tweede uitgangspunt – in verband met de toenemende verkeersintensiteit als gevolg van de woningbouwontwikkeling in heel Noord – van toepassing. Beide scholen zijn echter achter eerstelijnsbebouwing voorzien, waarmee aan het uitgangspunt wordt voldaan. Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.

Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

8.3 Resultaten onderzoeken     

Met de aanpassingen in het plangebied veranderen de verkeersstromen en zijn de emissies naar de lucht door de gewijzigde verkeersbewegingen van belang bij de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Er is voor de voorgenomen ontwikkelingen in de Klimopwegdriehoek onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit uitgevoerd (bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsgebieden GD-1 en GD-2 (Klimopwegdriehoek), LBP Sight, 21 november 2019). Er is getoetst aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Uit het onderzoek volgt dat er wat betreft stikstofdioxide en (zeer) fijn stof op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wm geen knelpuntlocaties binnen het plangebied bestaan. Er worden in de plansituatie geen grenswaarden overschreden en de hoogst berekende waarden die uit dit absolute worst case scenario berekend worden liggen ruim onder de grenswaarden.

8.4 Conclusie     

Op grond van de voorgenoemde bevindingen vormen de luchtkwaliteitseisen uit titel 5.2 Wet milieubeheer en bijbehorende uitvoeringsbesluiten alsmede de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de Klaprozenbuurt.

Hoofdstuk 9 Bodem     

9.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

9.2 Beleid en regelgeving     

9.2.1 Wet bodembescherming     

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

9.2.2 Nota Bodembeheer     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In de nota worden normen voor bodemkwaliteit gewaarborgd volgens het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert. Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Onderdeel van de nota is de bodemkwaliteitskaart. Elke bodemkwaliteitszone op de kaart heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie.

9.3 Resultaten onderzoeken     

Door middel van een quickscan is inzicht verkregen in de te verwachten bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied (bijlage 9 Quickscan te verwachten bodemkwaliteit Klaprozenweg Noord-Oost, Ingenieursbureau Amsterdam, 10 april 2018). Hiertoe is de actuele informatie t.a.v. de kwaliteit van de bodem geraadpleegd in het bodeminformatiesysteem (Nazca-I) van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, aangevuld met de beschikbare informatie op het netwerk van de gemeente Amsterdam. Dit samen geeft een volledig beeld van de beschikbare bodeminformatie die bij het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming aanwezig is. Daarnaast zijn overige bronnen benaderd voor het achterhalen van historische gegevens.

Op basis van historische gegevens is de verwachte algemene bodemkwaliteit van het plangebied matig tot sterk verontreinigd (met name de ophooglaag in het gebied rondom de Bosrankstraat/Klaprozenweg/Klimopweg). Ten noorden van de Klaprozenweg worden over het algemeen maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen, met uitzondering van drie (voormalige) minerale olieverontreinigingen langs de Metaalbewerkerweg.

Er zijn geen grootschalige gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend die noodzaken tot het spoedig nemen van sanerende maatregelen. Er moet worden opgemerkt dat er weinig gegevens beschikbaar zijn ten aanzien van asbest in de bodem. Bij toekomstige ontwikkelingen zullen plaatselijk sanerende maatregelen van de bodem noodzakelijk zijn voor de realisatie van bouwwerken of ondergrondse infrastructuur.

Aanbevolen wordt om bij vergevorderde planvorming voor herontwikkeling verkennend bodemonderzoek uit te voeren in het gehele plangebied. Op basis van het voorafgaande zijn deze aandachtspunten te noemen:

  • De bodemkwaliteit moet voorafgaand aan de daadwerkelijke realisatie worden geactualiseerd. Bij een uit te voeren bodemonderzoek is het raadzaam om de ligging en omvang van de bekende, hierboven beschreven grond- en grondwaterverontreinigingen te verifiëren.
  • De aanwezige verhardingen en wegfunderingen in het gebied moeten bij herontwikkelingen ook nader onderzocht worden voor hergebruik;
  • Ter plaatse van de bedrijfspanden dient in elk geval ook inpandig onderzoek plaats te vinden van de onderliggende bodem;
  • In de onderzoeken moet men specifiek onderzoek uitvoeren naar de aanwezigheid van asbest in de grond.

9.4 Conclusie     

Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt dat er verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. Planuitvoering is alleen mogelijk nadat de hiervoor benodigde saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. De financiële middelen voor de uitvoering van deze saneringsmaatregelen zijn geborgd. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid en regelgeving     

10.2.1 Erfgoedwet     

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Artikel 3.16 van de Erfgoedwet stelt dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kan vaststellen (lid 1). Deze betreft het beheer en behoud van cultureel erfgoed dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (lid 2). Burgemeester en wethouders houden een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen cultureel erfgoed bij (verplicht, lid 3). Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

10.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie - provincie Noord-Holland     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

10.2.3 Erfgoedverordening Amsterdam     

Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening vervangt de erfgoedverordeningen van de stadsdelen en de centrale stad en is geldig voor heel Amsterdam. De Erfgoedverordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011) en in "Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam" (vastgesteld op 5 juli 2016).

10.2.4 Archeologiebeleid Amsterdam     

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

10.3 Resultaten onderzoeken     

Archeologie

Monumenten en Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied van dit bestemmingsplan (bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek bestemmingpslangebied Klaprozenweg Noord-Oost, Monuementen en Archeologie, 24 september 2018). Met dit onderzoek is inzicht verkregen in de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq documentatie van die overblijfselen bij bouw- en aanlegwerkzaamheden.

Op basis van de uitgevoerde inventarisatie zijn binnen het onderzoeksgebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de aanleg en bewoning van de Buiksloterdijk vanaf de 13de eeuw. Een lagere verwachting geldt voor de scheepvaart op het IJ vanaf de 13de eeuw. Samenhangende structuren in de voormalige waterbodem betreffen in de eerste plaats scheepswrakken, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. Door polderbemaling, grootschalige ophoging en bebouwing en de aanleg van diverse insteekkanalen in de 19de en 20ste eeuw hebben deze resten schade ondervonden. De hoger gelegen, ondiep gefundeerde, resten van de Duitse stellingen aan de Klaprozenweg zijn naar verwachting verstoord door sloop-, en saneringswerkzaamheden na de Tweede Wereldoorlog.

Aan de hand van de archeologische verwachtingskaart is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt vier zones. Hiervoor is gespecificeerd in welke gevallen archeologisch onderzoek dient te worden opgenomen in planontwikkelingen.

verplicht

Figuur 10.1: Archeologische beleidskaart

Voor de eerste zone geldt een uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder diep dan 0,50 m.

Voor de tweede zone geldt een uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of minder diep dan 0,5 m. Voor de derde zone geldt een uitzondering van archeologisch onderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

Voor de vierde zone geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele plangebied geldt conform de Erfgoedwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Cultuurhistorie

De Waterlandse Zeedijk is een uniek cultuurhistorisch en landschappelijk element, dat de ontstaansgeschiedenis van Noord vertelt: een stadsdeel dat ontstaan is langs de kenmerkende dijkdorpen in een structuur van lintbebouwing. De Waterlandse Zeedijk is afgebouwd rond 1300 en wordt aangemerkt als provinciaal monument. Op de Waterlandse Zeedijk waren verschillende lintdorpen gelegen, waaronder Buiksloot. De dijkdorpen grensden enerzijds aan het open water (de huidige Buiksloterham) en anderzijds aan veeweide gebied (de huidige Banne).

Op het onderdeel van de Waterlandse Zeedijk binnen het plangebied stonden tientallen binnendijkse dijkwoningen, onderdeel van het dijkdorp Buiksloot. Ten behoeve van een oost-west autoverbinding zijn deze dijkwoningen in de jaren '60 gesloopt.

Ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarde van de dijk is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie opgenomen, waarin de volgende te beschermen waarden zijn opgenomen:

  • De typerende lintbebouwingsstructuur met enkele verbindingen naar het benedendijkse land;
  • Het groene en waterrijke karakter dat gedragen wordt door het zicht op de water- en groenpartijen;
  • Hoogteverschillen met het omringende land.

10.4 Conclusie     

10.4.1 Archeologie     

Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumentenzorg & Archeologie is uitgevoerd, volgt dat er binnen het plangebied materiële overblijfselen kunnen worden verwacht die samenhangen met de aanleg en bewoning van de Buiksloterdijk vanaf de 13de eeuw. Een lagere verwachting geldt voor de scheepvaart op het IJ vanaf de 13de eeuw. Voor het gebied is een beleidskaart opgesteld met vier verwachtingszones. Per zone is gespecificeerd in welke gevallen archeologisch vervolgonderzoek nodig is bij planontwikkeling. De zones zijn opgenomen als dubbelbestemming in de planregeling.

10.4.2 Cultuurhistorie     

De cultuurhistorische waarde van de Waterlandse Zeedijk is in dit bestemmingsplan met een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie geborgd.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid     

11.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid en regelgeving     

11.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot. Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

11.2.2 Duurzaam Amsterdam     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft in maart 2015 de agenda 'Duurzaam Amsterdam' vastgesteld. Dit is de Agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. In de volgende paragraaf is per aspect aangegeven op welke wijze hier in de voorgenomen ontwikkeling rekening mee is gehouden.

11.3 Specifiek plan/project     

Planvormingstraject

Duurzaamheid heeft gedurende het gehele planvormingstraject van de Klaprozenbuurt een rol gespeeld. Duurzaamheid is verweven in andere milieuaspecten zoals de keuze van intensief ruimtegebruik, gebruik van het openbaar vervoer, langzaam verkeer, duurzaamheid van het watersysteem. Ook bij de verdere planuitwerking zal duurzaamheid een belangrijke overweging zijn, bijvoorbeeld bij keuzen ten aanzien van materiaalgebruik, afvalketens en energiegebruik.

Toegespitst op plangebied/project:

Amsterdam wil duurzaam groeien. Een belangrijke keuze is om vooral binnen bestaand stedelijk gebied deze groei te laten plaatsvinden, zodat groengebieden buiten de stad groen kunnen blijven. In de stad zelf neemt het draagvlak toe voor voorzieningen, openbaar vervoer en de deeleconomie. De herontwikkeling van het plangebied draagt aan deze duurzame groei bij door een stedelijke dichtheid in het plangebied mogelijk te maken. In aanvulling hierop heeft Amsterdam een duurzaamheidsbeleid bestaande uit de onderstaande zeven aandachtsgebieden, die hieronder voor het project Klaprozenbuurt nader worden uitgewerkt.

Energie

Amsterdam heeft als doel om in 2030 55% en in 2050 95% minder CO2-uitstoot te realiseren ten opzichte van 1990. Daarnaast streeft de stad naar 100% gebruik van duurzame energie in 2050. Deze doelen worden in 2019 verder uitgewerkt in een Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal en lokale klimaatakkoorden. In 2040 wil Amsterdam aardgasvrij zijn. Deze ambities zijn vastgelegd in het coalitieakkoord “Een nieuwe lente en een nieuw geluid”.

Als onderdeel voor het bereiken van deze doelen streeft de gemeente Amsterdam naar klimaatneutrale gebouwen onder het adagium “klimaatneutraal is het nieuwe normaal”. Daarbij is er maar één moment om een gebouw optimaal klimaatneutraal te maken en dat is het moment van nieuwbouw. Veel energiebesparende maatregelen brengen aanzienlijk hogere (maatschappelijke) kosten met zich mee als ze pas later aangebracht of verbeterd worden. Dit geldt met name ook voor de meest basale energiebesparende maatregelen zoals extra goede isolatie. Klimaat-neutraal betekent een EPC 0. Een EPC van 0,15 is het maximum in Amsterdam. Op 1 juli 2020 wordt de EPC vervangen door de BENG. BENG staat voor Bijna Energieneutrale gebouwen. De gemeente zal richtlijnen opstellen over hoe de ambitie in EPC in de ander te vertalen. Bij verdere concretisering van de plannen zal gewerkt gaan worden met energie-eisen en ambities in de termen die de BENG gebruikt.

Verder geldt dat toepassing van conventionele koel- of verwarmingsinstallaties zoals HR ketels, (traditionele) elektrische boilers en conventionele koelmachines niet is toegestaan. Ook lokale biomassa gestookte stookinstallaties (o.a. pellet kachel) zijn niet toegestaan in verband met de negatieve effecten op de luchtkwaliteit. Er zullen geen nieuwe aansluitingen op gas worden gerealiseerd en uit oogpunt van de gebiedsontwikkeling wordt het bestaande netwerk bij voorkeur zo spoedig mogelijk afgebouwd. Er lopen daarnaast ook al leidingen van het stadswarmtenet door de wijk. De Klaprozenbuurt valt onder de concessie Noord voor aansluiting op stadswarmte en koude. Op grond van motie 1404 uit 2017 streeft de gemeente tegelijkertijd naar toepassing van lage-temperatuur warmtesystemen en de inzet van lokale duurzame bronnen. Mogelijk kan in de Klaprozenbuurt gebruik gemaakt worden van warmte en koude uit het IJ. Dit wordt de komende periode verder onderzocht.

De gebouwen dienen in ieder geval voorbereid te zijn op gebruik van lage temperatuur warmte.

Duurzame energie wordt (afgezien van stadswarmte) op het kavel opgewekt. Mede daarom dient de oriëntatie van gebouwen goed te zijn en is het van belang dat de daken optimaal geschikt te worden gemaakt voor opwekken van zonne-energie. Dat houdt ook in dat rekening gehouden wordt met beschaduwing. Naast zonne-energie kunnen de daken echter ook voor waterberging en het toevoegen van een ecologische meerwaarde worden gebruikt. Bij zonnepanelen in gevels dient extra aandacht besteed te worden aan de architectonische integratie.

Circulair Bouwen

In 2050 wil Amsterdam volledig circulair zijn. Vanwege de omvang van materieelgebruik in de bouw van gebouwen en wegen, is de bouwketen een van de twee ketens waar Amsterdam op focust bij het circulair maken van de stedelijke economie. Bij circulair bouwen worden materialen gebruikt die bij de productie een zo laag mogelijke milieu-impact hebben en voor gelijkwaardige toepassingen herbruikbaar zijn. Nog beter is het gebruik van gerecyclede materialen. Er zal een inventarisatie gemaakt worden van de grondstoffen die op dit moment in de buurt aanwezig zijn en vrijkomen bij sloop en herinrichting van de openbare ruimte. Als vervolg hierop zal gekeken worden in hoeverre deze grondstoffen opnieuw gebruikt kunnen worden, bij voorkeur in het gebied zelf.

Hout dat wordt gebruikt is aantoonbaar afkomstig van bossen die beheerd worden volgens de eisen van het FSC. Amsterdam heeft hiertoe in 2012 het FSC convenant getekend. Voor Noord zijn in het programma Circulair Buiksloterham en Noord een maximum MPG van 0,8 €/m2 een ambitie van 0,5 €/m2 vastgesteld. Hierbij hoeven zonnepanelen niet te worden meegeteld. Om uitwisseling van materialen en recycling beter mogelijk te maken, krijgen alle nieuwe gebouwen een materialenpaspoort, op te stellen door de ontwikkelende partij. Om gebouwen beter toekomstbestendig te maken wordt zo veel mogelijk demontabel en flexibel gebouwd. Dat laatste houdt in dat het mogelijk is in de toekomst gebouwen voor andere functies te gebruiken. Demontabel wil zeggen dat de gebruikte materialen bij sloop of renovatie goed van elkaar te scheiden en daardoor goed herbruikbaar zijn. Om vervuiling van het oppervlaktewater tegen te gaan worden geen uitlogende materalen zoals lood, koper en zink gebruikt aan de buitenzijde van gebouwen.

Bodem

Gestreefd wordt naar een gesloten grondbalans (circulair). Onderzocht wordt of kan worden aangesloten op het raamsaneringsplan dat in Buiksloterham wordt uitgewerkt, zodat verontreinigde grond die vrijkomt uit saneringsspots of vanwege

grondverbetering dicht bij kan worden verwerkt in landaanwinningen. Ook wordt onderzocht of het zand dat vrijkomt bij het afgraven van de dijk kan worden verwerkt als schone goed doorlatende leeflaag in de woonstraten.

Schone lucht

Vuile lucht is een sluipmoordenaar. Het is na roken, ongezonde voeding en gebrek aan beweging het vierde gezondheidsrisico in Amsterdam. Daarom heeft het college het actieplan Schone Lucht opgesteld. In 2030 wil Amsterdam alleen nog maar uitstootvrije voertuigen toelaten. Naast regelgeving zijn daar ook voldoende voorzieningen voor elektrisch laden voor nodig. De Klaprozenbuurt wordt daarom voorbereid op elektrisch vervoer. Dat betekent dat bij realisatie al bij minimaal 10% van de parkeerplekken in de openbare ruimte en algemeen toegankelijke parkeergarages elektrisch kan worden geladen. Afhankelijk van de vraag naar elektrisch laden wordt op termijn het aantal laadplekken verder uitgebreid. Alle parkeergarages worden voorbereid op 100% elektrisch laden. Dat betekent dat er minimaal loze leidingen liggen en ruimte is voor een regelinstallatie. Bij VvE's maakt het reglement elektrisch laden mogelijk. Dit moet er toe leiden dat kopers en huurders met een vaste parkeerplaats op ieder moment eenvoudig een laadpunt kunnen aanvragen. Zie ook de Richtlijn voorbereiding laadpunten in nieuw te bouwen of grondig te renoveren parkeervoorzieningen (2018). Deeloplossingen voor mobiliteit worden aangemoedigd bij herontwikkelingsgebieden. Onderzocht wordt of er een mobility hub op de Klaprozenweg kan komen.

Klimaatadaptatie

De voorspellingen voor de toekomst zijn dat het weer extremer wordt. De zomers worden warmer en mogelijk droger en de winters zachter en natter. Buien worden heviger en hevige buien komen vaker voor.

In het extremer wordende klimaat en door de verder verdichtende stad is een extra inspanning nodig o.a. om de stad hemelwaterbestendig te maken en schade te voorkomen. Er wordt bij de inrichting van de buitenruimte (privaat en publiek) rekening worden gehouden met het tijdelijk opvangen van extreme buien. In paragraaf 7.8 onder het kopje hemelwater wordt hier verder op ingegaan.

Alhoewel de gevolgen van hevige neerslag groot kunnen zijn, zullen toekomstige stadsbewoners naar verwachting het meest last hebben van zogenaamde hittestress. Het beste middel tegen hittestress is veel groen in de buurt. Wat dat betreft kan er nooit te veel groen in de wijk zijn.

Afval

De gemeente Amsterdam streeft ernaar om afval zoveel mogelijk bij de bron te scheiden. De essentie van het beleid is dat bewoners hun glas, papier, en plastic dichtbij de woning kwijt kunnen in ondergrondse containers, en dan nog resterende afval elders in de wijk kunnen brengen. In principe worden ondergrondse containers geplaatst. Bij de locatiekeuze voor de containers wordt rekening gehouden met maximale loopafstanden en ondergrondse mogelijkheden. Het totaal aantal containers wordt als volgt bepaald:

  • Restafval: 1 container per 100 huishoudens
  • Papier: 1 container per 200 huishoudens
  • Plastic: 1 container per 200 huishoudens
  • Glas: 1 container per 200 huishoudens
  • Textiel: 1 container per 750 huishoudens

Grote milieuwinst kan behaald worden met apart inzamelen van groente, fruit en etensresten (GFE). De gemeente Amsterdam zamelt deze fractie momenteel nog niet apart in. In de naastgelegen buurt Buiksloterham gaat echter wel GFE apart ingezameld worden, al is nog niet precies duidelijk op welke wijze. Voor de Klaprozenbuurt kan mogelijk aangesloten worden bij deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid     

12.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

In het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. Verder loopt er ook een transportleiding aardgas door het gebied naar twee gasdrukregelstations.

Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.

12.2 Beleid en regelgeving     

12.2.1 Beleid externe veiligheid     

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Risicovolle inrichtingen     

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

12.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening.

Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.

12.2.4 Buisleidingen     

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letailiteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.2.5 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam     

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

12.3 Resultaten onderzoeken     

12.3.1 Risicovolle inrichtingen     

Aan de Metaalbewerkerweg ligt een LPG/benzine station met een ondergrondse opslag. Voor LPG-stations met ondergrondse opslag van LPG geldt een afstand van 60 meter tot nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen. Voor zeer beperkt kwetsbare objecten, zoals scholen en kinderdagverblijven gelden aparte veiligheidsafstanden. Voor zeer kwetsbare objecten geldt een veiligheidsafstand van 160 meter tot het vulpunt. Om de herontwikkeling naar een volledig gemengd-stedelijk gebied mogelijk te maken, moet minimaal de LPG-functie worden verwijderd.

12.3.2 Buisleidingen     

Aan de Draaierweg liggen twee gasdrukregelstations, die worden gevoed door een hogedruk aardgasleiding onder de Slijperweg. Er is daarnaast een hogedruk aardgasleiding onder het tracé van de Waterlandse Zeedijk (zie figuur 12.1). Bij hogedruk aardgasleidingen geldt een minimale afstand van vier meter voor gebouwen. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, geldt een minimale afstand van 25 meter. Bovendien geldt er gemeentelijk beleid rondom externe veiligheid. Nieuwe objecten bedoeld voor minder zelfredzame personen, zoals kinderen, ouderen en mindervaliden, worden geplaatst buiten de 100% letaliteitsgrens (veelal rond de tachtig meter) van hogedruk aardgasleidingen. Dit is een aanzienlijke beperking in het vinden van geschikte locaties voor maatschappelijke voorzieningen, met name basisscholen.

verplicht

Figuur 12.1: Locatie buisleidingen (rood gestippelde lijnen) in het plangebied, de blauwe contour geeft het deelgebied van de Klimpopdriehoek aan.

Om de gewenste herontwikkeling mogelijk te maken, is in 2017 het verzoek gedaan voor het verplaatsen van beide stations. Op dit moment is er nog geen definitieve nieuwe locatie aangewezen; er zijn verschillende locaties in de omgeving van de Waterlandse Zeedijk in onderzoek. Het meest kansrijk is de locatie in het groengebied ten noorden van de woonschepenhaven, ‘het Landje’.

Op basis van een voorlopige analyse is inzicht verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de externe veiligheidsrisico's van de aanwezige buisleidingen (bijlage 11 Onderzoek externe veiligheid buisleidingen, LBP Sight, 30 oktober 2018). Uit de analyse volgt dat scholen buiten de 100% letaliteitsgrens gesitueerd moeten worden. Uit de berekeningen blijkt dat, naar verwachting, het groepsrisico stijgt door de planvorming, omdat de personendichtheden in het gehele plangebied toenemen. De grootste toename treedt op langs de leiding die onder de Slijperweg is gelegen. Hier stijgt het groepsrisico van 0.031 x OW (oriëntatiewaarde) naar 0.440 x OW, een toename van meer dan 10%. Voor de hoofdleiding stijgt het groepsrisico van 0,366 x OW naar 0,373 x OW, een toename van minder dan 10%. Voor beide leidingen geldt dat door de planvorming de hoogte van het groepsrisico binnen het maximum blijft (zijnde 1,0 x OW) van het externe veiligheidsbeleid van de Gemeente Amsterdam. Omdat in een deel van het plangebied het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt, moet bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan een verantwoording van het groepsrisico opgesteld worden.

Voor de gronden van de Klimopwegdriehoek is een directe bouwtitel in dit bestemmingsplan opgenomen dat (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt. Er is onderzoek uitgevoerd naar de risico's van de buisleidingen in relatie tot toekomstige (beperkt) kwetsbare objecten op deze locatie. (bijlage 12 Bestemmingsplan Klaprozenbuurt in Amsterdam - Onderzoek externe veiligheid bestemmingsgebieden GD-1 en GD-2 Klimopwegdriehoek, LBP Sight, 7 juni 2019).

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat er geen PR10-6-contour aanwezig is. Zowel voor de huidige situatie als de plansituatie betekent dat er zich geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden binnen een PR10-6 -contour van een buisleiding. Daarmee voldoet de planontwikkeling aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.

Invloedsgebied

De 100% letaliteitgrens ligt voor de leidingen die door het plangebied lopen op 25 meter vanaf de leiding bekeken. Het plaatsen van objecten met minder zelfredzame personen binnen de 100% letaliteitsgrens is niet inpasbaar met het externe veiligheidsbeleid van de Gemeente Amsterdam. In deze fase van planvorming is de exacte invulling echter nog flexibel. Zo bestaat er de mogelijkheid om de objecten met minder zelfredzame personen (zoals onderwijsfuncties) alleen parallel aan de Klaprozenweg te laten realiseren, waarmee die objecten in hun geheel buiten de 100% letaliteitsgrens komen te liggen.

Groepsrisico

Uit de berekeningen blijkt dat, naar verwachting, het groepsrisico stijgt door de planvorming, omdat de personendichtheden in het gehele plangebied toenemen. Voor de leiding die onder de Slijperweg is gelegen, stijgt het groepsrisico van 0,031 x OW (oriëntatiewaarde) naar 0,032 x OW: een toename van 3%. Bij de hoofdleiding (tussen stationing 3250,00 en 4250,00) vindt er geen toename van het groepsrisico plaats.

Voor beide leidingen geldt dat door de planvorming de hoogte van het groepsrisico ver beneden het maximum blijft (zijnde 1,0 x OW) van het externe veiligheidsbeleid van de Gemeente Amsterdam. Omdat het groepsrisico in het plangebied met minder dan 10% toeneemt, vormt dit onderzoek tevens de verantwoording van het groepsrisico en is een verdere verantwoording niet aan de orde.

12.3.3 Transportroute LPG     

Er loopt een transportroute voor gevaarlijk stoffen langs het plangebied. Het betreft het transport van LPG voor de bevoorrading van het tankstation aan de Metaalbewerkerweg. De route voor de levering van LPG loopt over de Klaprozenweg.

verplicht

Figuur 12.2: Transportroute LPG (zwarte lijn)

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat er geen PR10-6-contour aanwezig is. Zowel voor de huidige situatie als de plansituatie betekent dat er zich geen (beperkt) kwetsbare objecten bevinden binnen een PR10-6 -contour van de LPG-route. Daarmee voldoet de planontwikkeling aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Uit de berekeningen blijkt dat, naar verwachting, het groepsrisico stijgt door de planvorming, omdat de personendichtheden in het gehele plangebied toenemen. De stijging is echter beperkt. Door de planvorming stijgt het groepsrisico van 0,168 x OW (oriëntatiewaarde) naar 0,173 x OW: een toename van 3%. De hoogte van het groepsrisico blijft beneden het maximum (zijnde 1,0 x OW) van het externe veiligheidsbeleid van de Gemeente Amsterdam. Omdat het groepsrisico in het plangebied met minder dan 10% toeneemt, vormt dit onderzoek tevens de verantwoording van het groepsrisico en is een verdere verantwoording niet aan de orde.

12.4 Conclusie     

In het kader van externe veiligheid is de aanwezigheid van een LPG-tankstation en twee gasdrukregelstations en twee hogedruk aardgasleidingen releveant. Met betrekking tot het tankstation zal minimaal de LPG-functie worden verwijderd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Tevens zullen de gasdrukregelstations worden verplaatst.

Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat er voor het totale plan naar verwachting geen knelpunten zijn op het gebied van externe veiligheid. Bij behoud van buisleidingen is wel nader onderzoek nodig in het gebied waar de wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen. Tevens zal een toename van het groepsrisico in de op te stellen wijzigingsplannen verantwoord moeten worden.

Het onderzoek naar de invloed van de buisleidingen en de LPG-transportroute op de voorgenomen ontwikkelingen in de Klimopdriehoek, geeft aan dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan. Er is zowel voor de buisleidingen als de LPG-transportroute geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig en de hoogte van het groepsrisico blijft ver beneden het maximum. Omdat de contour voor het plaatsgebonden risico op 0 meter ligt, dienen geen beperkingen opgenomen te worden in het bestemmingsplan. Ter bescherming van de buisleidingen is er een dubbelbestemming gegeven aan deze locaties inclusief de belemmeringsstrook ligt. De regeling van de dubbelbestemming wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting, paragraaf 17.3.

Hoofdstuk 13 Magnetische veldsterkte     

13.1 Algemeen     

Overal waar elektrische stroom vloeit zijn elektromagnetische velden aanwezig. Dus ook bij alle onderdelen van de elektriciteitsvoorziening, zoals elektriciteitscentrales, stroomverdeelstations, het transportnet van bovengrondse en ondergrondse hoogspannings- en middenspanningsleidingen, in de buurt van transformatorhuisjes maar ook bij leidingen en/apparatuur binnenshuis of naast bijvoorbeeld trein- en tramlijnen. De magnetische veldsterkte, uitgedrukt in microtesla, is mede afhankelijk van de stroomsterkte, de configuratie en opstelling van de afstand tot de stroomvoerende geleiders.

Er wordt veel onderzoek gedaan naar effecten van langdurige blootstelling aan magnetische velden in de woon- en werkomgeving. Er is onderzoek dat er op wijst dat kinderen die langdurig verblijven in de directe nabijheid van een bovengrondse hoogspanningslijn, mogelijk een extra risico lopen op leukemie. Het (mogelijk) verhoogde risico op kinderleukemie tekent zich af bij langdurige blootstelling aan magneetvelden sterker dan 0,4 microtesla bij bovengrondse hoogspanningslijnen. Of het magneetveld ook de oorzaak is van deze correlatie of slechts een maat voor de nabijheid, is niet duidelijk.

13.2 Beleid en regelgeving     

13.2.1 Richtlijnen ICNIRP     

De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft richtlijnen opgesteld voor blootstelling aan magnetische velden. De aanbevelingen van de ICNIRP worden onderschreven door de World Health Organization (WHO) en de Nederlandse Gezondheidsraad. In 1998 heeft het ICNIRP een richtlijn uitgebracht waarin voor 50 Hz magnetische velden een grenswaarde van 500 microtesla werd gesteld voor mensen die beroepsmatig aan magnetische velden worden blootgesteld en een grenswaarde van 100 microtesla voor de algehele bevolking. In 2010 is deze richtlijn geactualiseerd, waarbij deze grenswaarden zijn bijgesteld naar respectievelijk 1000 microtesla en 200 microtesla. In Europa, dus ook in Nederland, wordt ten aanzien van beroepsmatige blootstelling de grenswaarde van 1000 microtesla uit 2010 aangehouden (EU Directive 2013/35/EU). Ten aanzien van blootstelling van de algehele bevolking wordt de grenswaarde van 100 microtesla uit 1998 aangehouden (1999/519/EG). Deze grenswaarden zijn niet wettelijk verankerd.

13.2.2 Rijksbeleid     

Specifiek voor hoogspanningslijnen adviseert de Nederlandse rijksoverheid:

” …om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)”.

Het rijksbeleid richt zich uitsluitend op nieuwe situaties rond bovengrondse hoogspanningslijnen. Dat kunnen nieuw te bouwen woningen zijn of nieuw aan te leggen bovengrondse hoogspanningslijnen. De rijksoverheid probeert het beleidsdoel te bereiken door gemeenten en netbeheerders te vragen om geen gevoelige bestemmingen te realiseren binnen een zone langs bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan 0,4 microtesla. Gevoelige bestemmingen zijn plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.

13.2.3 Beleid Amsterdam     

Het college van B&W van Amsterdam heeft op 4 juli 2006 beleid vastgesteld voor magnetische velden veroorzaakt door onderstations en transformatorstations in Amsterdam. Dit beleid is gebaseerd op advies van de GGD. Dat advies maakte gebruik van het TNO onderzoek 'Magnetische veldsterkte metingen uitgevoerd rond diverse onderstations te Amsterdam' (d.d. 7 maart 2006). De kern van het collegebeleid is dat er in nieuwe situaties naar wordt gestreefd dat kinderen niet langdurig kunnen verblijven op plaatsen waar de jaargemiddelde magnetische fluxdichtheid hoger is dan 0,4 microtesla (ìT). Dat betekent dat er bij voorkeur geen nieuwe gevoelige functies waar kinderen langdurige kunnen verblijven (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen) op die plaatsen worden gerealiseerd.

13.3 Onderzoeksresultaten     

Het station 150kV-Noord Klaprozenweg verzorgt de stroomtoevoer naar het Liander station 150/10kVPapaverweg en het TenneT station 150kV-Hoogte Kadijk. Hiermee wordt een groot deel van het centrum van Amsterdam voorzien van elektriciteit. Het 150kV-station Noord Klaprozenweg wordt van spanning voorzien vanuit het 150kV-station Hemweg. Voornoemde stations zijn onderling verbonden

met hoogspanningskabels. Zie figuur 13.1.

verplicht

 Figuur 13.1: Hoogspanningskabels

De hoogspanningskabels tussen Noord Klaprozenweg en Hoogte Kadijk zijn/worden verzwaard om de aanhoudende vraag naar capaciteit te kunnen beantwoorden. Ten tijde van het schrijven van deze notitie zijn reeds twee van de drie verbindingen vervangen en in de loop van 2019 worden de werkzaamheden van de derde verbinding afgerond.

De belemmeringsstroken van de kabels zijn in dit bestemmingsplan geborgd. Er wordt nog een berekening uitgevoerd om de stralingsinvloed binnen het plangebied inzichtelijk te krijgen op het moment dat ontwikkeling in de nabijheid van de hoogspanningsleidingen op gang komt.

13.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van nieuwe gevoelige functies zoals woningen en scholen. Er zal nog een berekening worden uitgevoerd om de stralingsinvloed binnen het plangebied inzichtelijk te krijgen, op het moment dat ontwikkeling in de nabijheid van de hoogspanningsleidingen op gang komt.Gelet op de ligging van de hoogspanningskabels vormt straling geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen de Klimopwegdriehoek. Nieuwe ontwikkelingen als woningen of scholen in het overige gebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de op te stellen wijzigingsplannen zal onderbouwd moeten worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het Amsterdams beleid betreffende straling. Magnetische veldsterkten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 14 Milieuhinder bedrijvigheid     

14.1 Algemeen     

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient daarnaast ook rekening te worden gehouden met de te verwachten milieuhinder van nieuwe bedrijven. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

14.2 Toetsingskader     

Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie worden richtafstanden gegeven tussen hinderveroorzakende bedrijven en woningen. De potentiële hinder wordt aangegeven op basis van de aspecten geur, geluid, gevaar en stof. De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de Staat van bedrijfsactiviteiten, de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan.

De richtafstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten en zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Bedrijven zijn ingedeeld in categorieën oplopend naarmate de potentiële milieuhinder toeneemt (bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn toegestaan): zie figuur 14.1. Het omgevingstype speelt hierbij een rol: de afstanden worden in beginsel gehanteerd ten opzichte van een rustige woonwijk. Er kan echter ook sprake zijn van een gemengd gebied (diverse functies naast elkaar). In dat geval kan de richtafstand met een stap verlaagd worden. De richtafstanden zijn indicatief: afwijken is mogelijk, mits goed gemotiveerd.

verplicht

Figuur 14.1 - Tabel richtafstanden VNG

Op bedrijven in Nederland is de Wet milieubeheer van toepassing. Veel bedrijven hebben echter geen specifieke vergunning meer maar vallen onder het Activiteitenbesluit. Dit besluit omvat een pakket standaardvoorschriften waaraan het bedrijf moet voldoen. Indien noodzakelijk is het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen, zodat er specifieke voorschriften gelden. Het is mogelijk dat op basis van de vergunde milieuruimte van bedrijven afgeweken kan worden van de indicatieve VNG richtafstanden. Een voorschrift ten aanzien van geluid in een vergunning of op basis van het Activiteitenbesluit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een kleinere afstand tussen het bedrijf en een gevoelige functie kan worden aangehouden dan op grond van de VNG-lijst wordt geadviseerd.

14.3 Toegestane milieucategorie     

Het plangebied Klaprozenbuurt ligt binnen de ring van Amsterdam en betreft een stedelijk gemengd gebied. De richtafstanden voor een rustige woonwijk worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verlaagd.

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied te kunnen garanderen, worden bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Enkele bedrijven in het plangebied hebben een hogere categorie dan hiervoor is benoemd. Deze (bestaande) bedrijven zijn toch toegestaan door ze expliciet te benoemen in de regels. Deze bedrijven hebben als het ware een 'maatbestemming' in de planregels gekregen.

14.4 Resultaten onderzoeken     

Binnen het gebied met een wijzigingsbevoegdheid zijn diverse bedrijven gesitueerd. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid waarbij milieugevoelige objecten worden toegestaan, is het noodzakelijk de milieu-impact vanwege de omliggende bedrijven te onderzoeken. Om na te kunnen gaan met welke bedrijven rekening gehouden moet worden, zijn de milieucontouren inzichtelijk gemaakt. Als gevoelige functies binnen een milieucontour van één of meerdere bedrijven valt, is nader onderzoek nodig naar de mogelijkheden om gevoelige objecten in de nabijheid te realiseren. Daarbij moet zowel onderzoek worden uitgevoerd naar de milieu-impact op de gevoelige objecten als naar eventuele beperkingen op de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven.

De inpasbaarheid van gevoelige functies als woningen en scholen in het plangebied is beoordeeld in relatie tot de bedrijven binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied (bijlage 13 Onderzoek milieuzones bedrijven - fase 1, LBP Sight, 20 november 2019). In dit onderzoek zijn de milieucontouren bepaald vanwege deze bedrijven. Door de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied zijn de bedrijven geïnventariseerd. Per bedrijf is de bepalende richtafstand (stof, geur, geluid of gevaar) gegeven. Enkele bedrijven zijn nader onderzocht. De bepalende richtafstanden zijn in het onderzoek op de kaart inzichtelijk gemaakt.

Uit het contourenonderzoek volgt dat de gevoelige functies die met dit bestemmingsplan direct mogelijk worden gemaakt binnen de Klimopwegdriehoek niet worden belemmerd door activiteiten van bedrijven in de omgeving. Er is hier sprake van een goed woon- en leefklimaat en bedrijven worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt in de bedrijfsvoering. Uitgangspunt is dat de hier aanwezige bouwmarkt (Gamma) wordt ingepast in de nieuwe situatie.

Het overgrote deel van het plangebied in dit bestemmingsplan is conserverend bestemd met een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Gemengd waarbinnen gevoelige functies worden toegestaan. Bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid, wanneer het betreffende plan (deels) binnen een milieucontour van één of meerdere bedrijven valt, is nader onderzoek nodig naar de mogelijkheden om gevoelige objecten in de nabijheid van die bedrijven te realiseren. Daarbij moet zowel onderzoek worden uitgevoerd naar de milieu-impact op de gevoelige objecten als naar eventuele beperkingen op de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. Deze onderzoeken moeten in detail uitgevoerd worden bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid. In het onderhavige bestemmingsplan kan worden volstaan met een haalbaarheidsonderzoek (bijlage 14 Onderzoek milieuzones bedrijven - fase 2, LBP Sight, 20 november 2019). Uit het onderzoek blijkt dat bij de meeste beschouwde bedrijven geen onoplosbare beperkingen zijn geconstateerd die woningbouwontwikkelingen onmogelijk maken. Wel is voor een groot aantal bedrijven nader onderzoek nodig voor het bepalen van maatregelen om functitemenging mogelijk te maken. Voor de beschouwing per bedrijf wordt verwezen naar hoofdstuk 4 in het hiervoor genoemde onderzoek. In het gebied liggen enkele bedrijven met een grote uitdaging voor functiemenging of woningbouwontwikkelingen op korte afstand. Meest bepalend is het tankstation. Dit is een bedrijf met enkele milieuaspecten zoals gevaar en geur die functiemenging beperken. Specifiek aandachtspunt daarbij is dat momenteel enkele bestaande woningen binnen de 10-6 risicocontour aanwezig zijn.

14.5 Conclusie     

Met betrekking tot milieuzonering moet in dit bestemmingsplan onderscheid worden gemaakt tussen milieugevoelige functies die met een directe bouwtitel in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt (de Klimopdriehoek) en het deel van het plangebied dat conserverend is bestemd en een wijzigingsbevoegdheid kent op basis waarvan milieugevoelige functies kunnen worden toegestaan.

Klimopwegdriehoek

Milieugevoelige functies binnen de Klimopwegdriehoek worden niet belemmerd door hindercontouren van omliggende bedrijven. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven als gevolg van deze ontwikkeling niet beperkt in de bedrijfsvoering. Binnen dit gebied vormt de Gamma een aandachtspunt. Uitgangspunt is dat de Gamma wordt ingepast in de nieuwe situatie.

Conserverend deel met wijzigingsbevoegdheid

Voor het grootste deel van het plangebied is een conserverende bestemming opgenomen ten behoeve van de daar aanwezige bedrijven. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan milieugevoelige functies kunnen worden toegestaan. Uit het uitgevoerde onderzoek naar milieuhinder blijkt dat bij de meeste beschouwde bedrijven geen onoplosbare beperkingen zijn geconstateerd die woningbouwontwikkelingen onmogelijk maken. Wel is voor een groot aantal bedrijven nader onderzoek nodig en zijn mogelijk kostbare maatregelen noodzakelijk om functiemenging mogelijk te maken. De resultaten van het onderzoek staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap     

15.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking. Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

15.2 Beleid en regelgeving     

15.2.1 Wet natuurbescherming     

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Doel van de nieuwe wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, de decentralisatie van verantwoordelijkheden en vereenvoudiging van regels. De regelgeving rond de gebiedsbescherming (i.c van Natura2000-gebieden) is in de nieuwe wet geïntegreerd. De soortenbescherming werd tot heden geregeld door de Flora- en faunawet. De strikt beschermde soorten, een van de categorieën, die hun beschermde status ontlenen aan de Vogelrichtlijn, de Habitatrichlijn of andere internationale verdragen, behouden in de nieuwe wet die status. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Wnb beschermde soorten rekening worden gehouden. Een belangrijke verandering betreft de lijst van beschermde planten. Deze is aanzienlijk ingekort. Het gevolg ervan is dat tal van tot nu toe beschermde soorten hun beschermde status in de nieuwe wet verliezen.

15.3 Resultaten onderzoeken     

De regelgeving ten aanzien van zowel gebieds- als soortenbescherming betekent dat de gemeente bij al haar planvorming 'op voorhand in redelijkheid' moet kunnen inschatten (meestal op basis van deskundigenonderzoek) of ten gevolge van het plan zelf dan wel de uitvoering van het plan:

  • een passende beoordeling nodig is ten gevolge van mogelijke significante gevolgen op een Natura 2000- gebied;
  • als signifante gevolgen niet zijn uit te sluiten, de 'ADC'-fase met succes kan worden doorlopen;
  • bij EHS-gebieden geen strijd plaats vindt met het geldende beleidskader en zo dat wel zo is mitigeren en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen of wel gemotiveerd wordt waarom daar anders mee wordt omgegaan;
  • de verbodsbepalingen van de Ffw zullen worden overtreden. Als dit het geval is, moet aannemelijk gemaakt worden dat daarvoor een ontheffing zou kunnen worden verkregen.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek verricht naar consequenties vanuit de Natuurwetgeving en kansen voor stadsnatuur (bijlage 15 Natuurtoets Klaprozenbuurt, Elsken Ecologie, 23 oktober 2019). Tevens is onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (bijlage 16 Onderzoek stikstofdepositie, LBP Sight, 11 oktober 2019).

Hieronder zijn de resultaten toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plan heeft geen ruimtelijk effect op het Natuurnetwerk Nederland en het plangebied ligt niet in de Hoofdgroenstructuur. Op circa 3,5 kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. De Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer en Polder Westzaan liggen respectievelijk op circa 5,5 kilometer en circa 8 kilometer afstand.Tijdens de bouwfase wordt gebruikgemaakt van mobiele machines die stikstofoxiden (NOx) emitteren. Daarnaast zijn voertuigbewegingen nodig om bouwmateriaal en personeel van en naar de bouwlocatie te vervoeren. Relevante stikstofemissie als gevolg van de herontwikkeling vindt in de gebruiksfase plaats vanwege de verkeersgeneratie. Met het programma Aerius is de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bepaald voor de bouwfase en de gebruiksfase. Voor zowel de bouwfase als het toegenomen verkeer in de gebruiksfase is de bijdrage aan de stikstofdepositie ter hoogte van de omliggende Natura 2000-gebieden 0,00 mol N/ha/jaar. Hierdoor zijn negatieve effecten op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende natuurgebieden uit te sluiten en vormt de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Soortenbescherming

Uit de uitgevoerde natuurtoets is gebleken dat negatieve effecten als gevolg van het plan op vleermuizen, huismussen roofvogels en kleine marterachtigen niet kunnen worden uitgesloten. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende inventarisaties gedaan middels de richtlijnen zoals voor beschermde soorten opgesteld; respectievelijk het vleermuisprotocol, kennisdocument huismus, kennisdocument buizerd en de handreiking wezel, hermelijn en bunzing. Er zijn tijdens deze inventarisaties geen marterachtigen waargenomen. Uit de uitgevoerde huismus- en vleermuisinventarisatie zijn voor beide soortgroepen geen beschermde waarden naar voren gekomen. Voor roofvogels zijn geen nesten geconstateerd welke geschikt zouden kunnen zijn. Op verschillende plekken zijn bossages aanwezig welke geschikt zijn voor algemene soorten broedvogels. Broedende vogels genieten, onafhankelijk van welke soort het betreft, altijd bescherming. Buiten het broedseizoen kan wat betreft broedvogels zonder problemen worden gewerkt. Bij werkzaamheden in het broedseizoen moet voorafgaand aan deze werkzaamheden met zekerheid door een ecoloog worden vastgesteld dat er geen broedvogels aanwezig zijn.

Tijdens de werkzaamheden dient verder in ieder geval rekening te worden gehouden met de zorgplicht. In het plangebied zijn egels waargenomen. Ook algemene soorten amfibieën zullen gebruik maken van het plangebied. Derhalve dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze soorten in het kader van de zorgplicht. Bij de werkzaamheden dient met deze soorten rekening gehouden te worden door in een richting te werken naar schuilgelegenheid toe zodat deze soorten voldoende vluchtmogelijkheden hebben.

15.4 Conclusie     

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit het uitgevoerde onderzoek naar stikstofdepositie volgt dat negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende natuurgebieden zijn uit te sluiten Ten aanzien van soortenbescherming volgt uit het onderzoek dat er geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is. Ten aanzien van het aspect natuur wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 16 Water     

16.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

16.2 Beleid en regelgeving     

16.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water     

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De voornaamste doelstelling van het KRW is het beschermen en verbeteren van aquatische ecosystemen (grond- en oppervlaktewater). Dit door onder andere stroomgebieden te karakteriseren, ecologische doelstellingen te definiëren, economische analyses uit te voeren en de chemische en ecologische toestand te monitoren. De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen van de waterschappen.

16.2.2 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van de Waterwet kan een watervergunning worden aangevraagd.

16.2.3 Nationaal waterplan     

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Gelijktijdig met de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer. In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn geen wateren waar nationale belangen een rol spelen.

16.2.4 Provinciale watervisie 2021     

Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.

16.2.5 Waterbeheerplan AGV 2016-2021     

Het plangebied valt deels binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf)vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert.

Het waterbeheerplan gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen de maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het cultuurhistorisch landschap. Het waterbeheerplan is sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht voor de periode 2016-2021.

16.2.6 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.

16.2.7 Keur AGV     

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening: de Keur. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het hoogheemraadschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en risico's voor het watersysteem te voorkomen. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.

16.2.8 Watervisie Amsterdam 2040     

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de visie is een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water geschetst waar een uitvoeringsagenda tot 2018 aan is gekoppeld. De Watervisie gaat over het gebruik van water en water als onderdeel van de openbare ruimte. Andere aspecten, zoals waterbestendigheid, veiligheid, waterkwaliteit en ecologie zijn of worden uitgewerkt in ander beleid en andere programma's.

16.2.9 Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen: de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat.

16.3 Watertoets     

Het plangebied valt grotendeels onder het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi & Vecht (AGV). Het beheer voor het hoogheemraadschap AGV wordt uitgevoerd door Waternet. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een primaire waterkering die in beheer is bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Rijkswaterstaat (RWS) is de beheerder van het Zijkanaal I dat ten westen van het plangebied ligt Voor de herontwikkeling van de Klaprozenbuurt is een waterparagraaf opgesteld (bijlage 17 Waterparagraaf, Gemeente Amsterdam, 21 november 2019).

Waterveiligheid

Het plangebied valt deels binnen de beschermingszone van een primaire waterkering; de Waterlandse Zeedijk. Op het in het plangebied gelegen deel van de Waterlandse Zeedijk zijn in de jaren '60 tientallen dijkwoningen gesloopt ten behoeve van een beoogde oost-west autoweg. Deze verbinding is uiteindelijk nooit gerealiseerd. Wanneer de Lekdijk en de waterkering IJmuiden zijn verbeterd (uiterlijk in 2050), ligt het beschermingsniveau van dijkring 44 hoger, waardoor de primaire waterkering ter plaatse van de

Klaprozenbuurt kan worden afgewaardeerd naar een regionale waterkering. Mogelijk wordt het

minimale dwarsprofiel dan aangepast in de Legger. Eventuele afwaardering van de waterkering

heeft geen directe gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. In de huidige legger ligt de

theoretische kruin over een breedte van 30 meter op +0,5 m NAP, terwijl het bestaande zandlichaam tot + 3,8 m NAP hoog is. Om aan te sluiten bij de ambitie van het waterschap AGV op het gebied van waterveiligheid wordt een toekomstig maaiveldniveau van minimaal NAP+1,0 m geadviseerd. Bij dit maaiveldniveau wordt dus een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) nagestreefd tussen +0,1 m NAP en -0,4 m NAP (streefpeil oppervlaktewater).

Watercompensatie

Als gevolg van de aanleg van extra verharding (zoals bebouwing of wegen) neemt de belasting op het oppervlaktewatersysteem toe aangezien er over de verhardingen een versnelde waterafvoer plaatsvindt. Om wateroverlast te voorkomen moet extra belasting van het watersysteem gecompenseerd worden met de aanleg van extra waterberging. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Hoogheemraadschap AGV hanteert hierbij de regel uit de Keur dat bij aanleg van 1.000 m² of meer extra verharding gecompenseerd moet worden door de aanleg van extra oppervlaktewater ter grootte van 10 procent van het oppervlak van de extra verharding of door alternatieve vormen van berging. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. Dempingen van oppervlaktewater dienen 1 op 1 gecompenseerd te worden in hetzelfde peilvak.

Het plangebied betreft een bestaand bebouwd gebied, dat reeds grotendeels is verhard. Het bestemmingsplan maakt ten opzichte van de vigerende plannen geen nieuwe verharding mogelijk. De toekomstige situatie voorziet in meer groen dan nu, wat een positief effect heeft op de infiltratie van hemelwater in de grond. Ten opzichte van de huidige situatie gaat het schetsontwerp uit van het graven van circa 3.750 m2 nieuw water in het plangebied blijft het oppervlaktewater minimaal even groot. De positieve waterbalans kan ingezet worden ten behoeve van andere projecten in het peilgebied, bijvoorbeeld de Buiksloterham.

Grondwater

De grondwaterzorgplicht vereist dat ontwikkelingen in het plangebied zowel tijdens uitvoering

als in de eindsituatie geen verslechtering van de grondwatersituatie veroorzaken, ook niet voor

naastgelegen gebieden. Conform de gemeentelijke grondwaternorm (GRPA 2016-2021) is de minimale ontwateringsdiepte 0,5 m –mv en 0,9 m -mv daar waar bomen worden geplant. Naar verwachting wordt deze norm in 2021 bijgesteld naar 0,9 –mv. Volgens het stedenbouwkundig plan (schetsontwerp) worden in vrijwel alle straten bomen geplant. Daarom is het uitgangspunt om in de Klaprozenbuurt uit te gaan van een gewenste ontwatering van minimaal 0,9 m. Om de grondwatersituatie te beoordelen en de invloed van maatregelen te kwantificeren is een grondwatertoets uitgevoerd (bijlage 18 Grondwatertoets, Gemeente Amsterdam, 21 november 2019). Op basis van de modelstudie is de conclusie dat goed doorlatende cunetten noodzakelijk zijn, aangevuld met een drain (aangelegd in een grindkoffer) om in de Klaprozenbuurt voldoende ontwateringsdiepte te realiseren. Daar waar bomen worden geplant dienen de cunetten dieper te liggen, minimaal tot NAP -0,6 m, een minimale breedte van 5 m en voorzien van een drain (ook in een grindkoffer). Bij de aanleg van cunetten en drainage dient rekening te worden gehouden met mogelijke aanwezigheid van mobiele verontreinigingen, om verplaatsing te vermijden. Bij aanleg van kelders is het uitgangspunt om grondwaterneutraal te bouwen.

Hemelwater

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van stedelijk afvalwater en hemelwater. Waternet voert de gemeentelijke rioleringstaak uit namens de Gemeente Amsterdam. Afvloeiend hemelwater dient in de nieuwe situatie adequaat verwerkt te worden. In nieuwe en her te ontwikkelen gebieden wordt aangestuurd op een gescheiden rioolstelsel, waarbij een hemelwaterriool en afvalwaterriool worden aangelegd. Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan wordt vanuit de Keur het gebruik van uitlogende materialen tijdens de bouw- en gebruiksfase voorkomen en PAK, lood, zink en koper tegengegaan. Bij het beheer zal ook zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater.

Conform de doelstellingen van Amsterdam Rainproof en het GRPA (Gemeentelijk RioleringsPlan Amsterdam) 2016-2021 wordt voor het plangebied Klaprozenbuurt geadviseerd zodanig te ontwerpen dat een bui van 60 mm in 1 uur kan worden verwerkt zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur te veroorzaken. Hierbij dient circa 20 mm in 1 uur verwerkt te worden door de riolering en de andere 40 mm in de openbare ruimte. Voor verwerking van het (overtollige) hemelwater geldt conform de NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water) de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen, afvoeren’. Deze

drietrapsstrategie is verwerkt in een Rainproof oplossingenkaart. De Klaprozenbuurt is qua bodemopbouw geen geschikt gebied voor infiltratie. Voor de nieuw te ontwikkelen kavels moet worden uitgegaan dat er geen hemelwater actief wordt geïnfiltreerd in de bodem (freatisch pakket). Dit wordt als voorwaarde in de bouwenveloppen opgenomen.

De straten en parkeerterreinen in het plangebied Klaprozenbuurt bieden mogelijkheden om tijdens hevige buien door herprofilering van de weg tijdelijk water te bergen om vervolgens af te

voeren. In het schetsontwerp is hier bergingsruimte voor opgenomen. De bergingsruimte kan dubbel gebruikt worden, als park, straat of parkeervak in normale situatie, en als tijdelijke waterberging in het geval van extreme neerslag. Om de bergingsbehoefte te reduceren kan ervoor gekozen worden om de hemelwaterriolering ruimer te dimensioneren, zodat een groter deel van (extreme) neerslag door het riool afgevoerd kan worden. Andere optie is om neerslag over maaiveld af te voeren naar het oppervlaktewater.

16.4 Conclusie     

Het aspect water vormt geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Met AGV en HHNK zal bij de verdere uitwerking van de plannen nader afstemming plaatsvinden.

Hoofdstuk 17 Juridische planbeschrijving     

17.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

17.2 Planopzet     

Bij de opzet van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de geleidelijke transformatie van een bedrijventerrein naar een gemengd woon/werk gebied. Bestaande bedrijven worden niet wegbestemd. De bestaande gebruiksmogelijheden worden aangvuld met enkele verbrede functies. De echte transformatie waarbij onder meer ook een woonprogramma is voorzien, wordt mogelijk gemaakt door middel van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.

17.3 Planregels     

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen: een artikel met de begripsbepalingen en een artikel dat de wijze van meten bepaalt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geeft een invulling aan de opgenomen bestemmingen, waarbij in de meeste gevallen het volgende stramien wordt gevolgd:

  • een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
  • de bouwregels: regels omtrent hoogte, bouwgrenzen et cetera;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de bouwregels;
  • specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de gebruiksregels;
  • de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels die gelden voor meerdere in het plan opgenomen bestemmingen:

  • anti-dubbeltelregel;
  • algemene bouwregels;
  • algemene gebruiksregels;
  • algemene aanduidingsregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels die betrekking hebben op:

  • overgangsrecht ten aanzien van bouwen;
  • overgangsrecht ten aanzien van gebruik;
  • de slotregel.

17.4 Artikelgewijze toelichting     

17.4.1 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

  • Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige bedrijven. De bedrijven bevinden zich voornamelijk in het westelijk deel van het plangebied. Bedrijven met aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Voorts zijn bijkomende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen toegestaan.

Bedrijfsfuncties zijn ingedeeld in categorieën van licht naar zwaar. Binnen het plangebied zijn de categorieën 1, 2 en 3.1 toegestaan. De bedrijfsactiviteiten en bijbehorende categorieën zijn opgenomen in een Staat van Inrichtingen die onderdeel uitmaakt van de planregels. Enkele bedrijven in het plangebied hebben een hogere categorie dan hiervoor is benoemd. Deze (bestaande) bedrijven zijn toch toegestaan door ze expliciet te benoemen in de regels. Deze bedrijven hebben als het ware een 'maatbestemming' in de planregels gekregen.

In de bestemmingsomschrijving van 'Bedrijf' is tevens omschreven welke functies verder zijn toegestaan ter plaatse van de genoemde functieaanduidingen. Bijvoorbeeld ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' op de verbeelding binnen de bestemming Bedrijf is een fietsenwinkel toegestaan.

In aanloop naar de transformatie van het gebied zijn ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan een aantal functies mogelijk gemaakt die zich enerzijds goed verhouden tot de milieu-gebruiksruimte van de bestaande bedrijven en anderzijds goed aansluiten bij het gemengde woon/werk karakter dat is voorzien in het plangebied. Het gaat daarbij om creatieve bedrijvigheid en dienstverlening in de vorm van functies die de levendigheid van het gebied ten goede komen en waarbij contact met het publiek van belang is zoals kapperszaken, stomerij, banken en reisbureaus.

Binnen de bestemmingsomschrijving valt ook kantoorruimte met een beperkte omvang ten behoeve van de bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde bedrijf als ook een bedrijfskantine. Beide dienen wel ondergeschikt, gerelateerd en ten dienste van de hoofdbestemming te zijn. Daarnaast is per bedrijfsvestiging ook een bedrijfswoning toegestaan. Hierbij geldt wel dat door een extern deskundigenrapport aangetoond moet worden dat de bedrijfsvoering het noodzakelijk maakt dat hierop 24 uur per dag en 7 dagen in de week toezicht nodig is. De bewijslast hiervan rust op de aanvrager c.q. gebruiker. Het bevoegd gezag verleent geen medewerking aan het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen omdat dit de bedrijfsvoering van andere bedrijven kan schaden.

Voor de goede orde wordt vermeld dat daar waar de regels in dit bestemmingsplan afwijken van de bestaande situatie, zijn deze enkel en alleen toegestaan indien de afwijkingen hun basis hebben in vergunningen.

  • Gemengd

De zogenaamde 'Klimopwegdriehoek' in het zuid-oostelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd'. Er is gekozen voor een bestemming 'Gemengd' omdat de vier bouwblokken in dit plandeel worden ingevuld met een diversiteit aan zelfstandige, naast elkaar bestaande functies. Er is hierbij ruimte voor het terugkeren van de bestaande functies en voorzieningen in het plandeel en het toevoegen van functies, waaronder wonen. In de regels is per voorziening een maximum bruto vloeroppervlak opgenomen.

De voorzieningen concentreren zich op de eerste bouwlaag langs de stadsstraat (Klaprozenweg en Floraweg). Het wonen is langs de Klaprozenweg en de Floraweg alleen toegestaan vanaf de eerste bouwlaag, met uitzondering van de entrees/portieken. Deze verdeling is vastgelegd door middel van aanduidingen op de verbeelding. Zodoende wordt menging van wonen en niet-wonen geborgd. Binnen wonen zijn praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

Voor parkeervoorzieningen voor auto, fietsen en scooters (niet zijnde parkeervoorzieningen voor bezoekers) geldt dat voldoende ruimte moet worden aangebracht volgens de geldende parkeernormen. Deze voorzieningen moeten worden aangebracht in parkeervoorzieningen op eigen terrein. Bij de situering van deze parkeervoorzieningen moet rekening worden gehouden met de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Bouwmogelijkheden 

De basis voor de bouwregels wordt gevormd door het ruimtelijk kader en de spelregelkaart van de Investeringsnota Klaprozenbuurt. Belangrijke thema's hierin zijn de hoogte van de bebouwing, de plinthoogte, de wijze waarop met parkeren wordt omgegaan en de plaatsing van de bebouwing.

Rondom de bouwblokken zijn bouwvlakken getrokken. Voor de eerste bouwlaag langs de stadsstraat geldt een minimale plinthoogte van 4,5 meter. Ten minste de eerste twee bouwlagen dienen in de op de verbeelding opgenomen rooilijn te worden gebouwd ten behoeve van de stedenbouwkundige samenhang tussen de 4 verschillende bouwblokken. Door te bouwen in de rooilijn blijft er op de overige delen van de bouwblokken voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voldoen aan het geluidbeleid van de gemeente, waaronder het realiseren van 'stille zijden'. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven waarbij langs de Klaprozenweg drie verschillende hoogteaccenten zijn toegestaan. Één tot 44 meter, één tot 31 meter en één tot 38 meter hoog.

Er zijn bouwregels opgenomen met betrekking tot parkeren voor auto's en fietsen. Door inpandig parkeren voor te schrijven is parkeren uit het zicht en wordt de openbare ruimte hier en de binnenterreinen hier niet mee belast.

  • Groen

Het openbaar gebied met een groene invulling zoals plantsoenen, het dijklichaam Buiksloterdijk en groenstroken is aangewezen met de bestemming Groen. Snippergroen is vaak in de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

Binnen 'Groen' zijn geen gebouwen toegestaan. Wel is er ruimte voor voet- en fietspaden en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

  • Horeca

Op twee plekken binnen het plangebied is de bestemming 'Horeca' opgenomen. Het gaat daarbij om 'De Klaproos'. Het gebouw bij deze bestemming is inmiddels gesloopt waardoor het terrein momenteel braak ligt. De tweede locatie betreft Floraweg 198 waar zaalverhuurbedrijf M Plazza is gevestigd. Gebouwen mogen alleen worden opgericht binnen het bouwvlak tot een hoogte van 13 meter bij de Klaproos en 4 meter aan de Floraweg 198.

  • Maatschappelijk

De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorziening heeft betrekking op het servicekantoor van Ymere aan de Floraweg. Gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte staat op de verbeelding weergegeven.

  • Tuin

De tuinen bij de woonschepen langs Zijkanaal I hebben de bestemming Tuin. In de regels zijn dezelfde bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen als in het voorgaande bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

  • Verkeer

De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op de buurtontsluitingswegen, de voet- en fietspaden en de verkeersvoorzieningen met bijbehorende groen- en watervoorzieningen. Verder zijn speelvoorzieningen toegestaan.

  • Water

De bestemming 'Water' betreft al het water binnen het plangebied. De ligplaatsen voor de woonschepen zijn op de verbeelding aangeduid met 'woonschepenligplaats'. De ligplaatsen zijn uitsluitend te gebruiken zoals aangeduid met de functieaanduiding en omschreven in de regels. Onder de functie water wordt ook verstaan waterberging en -huishouding, waterlopen, waterwegen en watergebonden activiteiten. Recreatief medegebruik is toegestaan, dat wil zeggen gebruik van de gronden als vaarwater is toegestaan, maar is ondergeschikt aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

  • Leiding - Gas

In dit artikel wordt de in het plangebied aanwezige gasleiding beschermd doordat is vastgelegd dat bepaalde werken of werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning. Voor de gasleiding geldt dat op de verbeelding de leiding is weergegeven en in de regels is bepaald dat voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de leiding geldt.

Een deel van de gasleiding is gelegen onder de bestemming Gemengd. Het betreffende bouwblok kan alleen worden gerealiseerd als de daar gelegen gasleiding is verpplaatst. Hierover is de gemeente in overleg met de Gusunie.

  • Leiding - Hoogspanning

In dit artikel worden de in het plangebied aanwezige ondergrondse hoogspanningsleidingen beschermd doordat is vastgelegd dat bepaalde werken of werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning.

  • Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2

De gronden waarvoor een archeologische verwachting geldt, hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1 en 2' gekregen. Het bevoegd gezag verleent de vereiste omgevingsvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden. In de praktijk komt het er veelal op neer dat de omgevingsvergunning kan worden verleend indien het noodzakelijke archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden is afgerond en er geen belemmeringen zijn geconstateerd.

  • Waarde - Cultuurhistorie

Een gedeelte van het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege. Het artikel een regeling die rekening houdt met het beschermd stadsgezicht van rijkswege en heeft tot doel het beschermen van de stedenbouwkundige waarden die zijn beschreven in de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Amsterdam-Noord. De inhoud is tot stand gekomen na overleg met Bureau Monumenten en Archeologie.

  • Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is gelegd op de primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone in het plangebied. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor het overige zijn de regels van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van toepassing.

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene aanduidingsregels

Omdat een aanmerkelijk deel van het te transformeren terrein de komende jaren nog zal worden gebruikt ten behoeve van de bestaande bedrijvigheid is er voor gekozen om de nieuwe ontwikkelingen door middel van wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan op te nemen. Indien een deelontwikkeling voldoende concreet is, voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden en milieutechnisch inpasbaar is kan mee worden gewerkt door middel van een wijzigingsplan.

Allereerst is het totaalprogramma weergegeven dat binnen de verschillende wijzigingsgebieden tezamen kan worden gerealiseerd. Per wijzigingsbevoegdheid is een deelprogramma van de totale ontwikkeling opgenomen. Omdat niet op voorhand vast staat welke functies op welke plek zullen landen is er in de wijzigingsbevoegdheden een hoger aantal vierkante meters bvo opgenomen dan er daadwerkelijk ruimte zal zijn binnen te te realiseren nieuwe gebouwen.

De verschillende wijzigingsgebieden staan door middel van aanduidingen op de verbeelding aangegeven.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Algemene wijzigingsregels

In deze regels staan de algemene wijzigingsbevoegdheden beschreven.

  • Overige regels

In dit artikel wordt de mogelijkheid gegeven tot het stellen van nadere eisen en wordt bepaald dat het mogelijk is te besluiten om de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, uit te stellen tot de concrete omgevingsvergunningaanvraag.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 18 Economische uitvoerbaarheid     

18.1 Investeringen en opbrengsten     

Het vast te stellen bestemmingsplan zal tegelijkertijd met het Investeringsbesluit worden voorgelegd aan de gemeenteraad van Amsterdam. Na goedkeuring op het Investeringsbesluit kan vanaf dat moment daadwerkelijk worden geïnvesteerd in de ontwikkelingen ten behoeve van de transformatie van het plangebied.

Het investeringsbesluit is noodzakelijk voor de daadwerkelijke uitvoering aangezien op basis van de grondexploitatiebegroting, een uitvoeringskrediet beschikbaar komt. De grondexploitatie maakt deel uit van de totaalexploitatie van het gehele projectgebied.

18.2 Grondexploitatiewet     

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Het instrument de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

Het plan en de Grex

Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit het bevoegd gezag, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is of omdat het kostenverhaal plaats heeft op basis van anterieure overeenkomsten. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is grotendeels verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van reeds anderszins verzekerd" zijn.

Voor de delen van het plangebied waar de gemeente geen eigenaar is wordt, indien nodig, gebruik gemaakt van artikel 7c lid 10 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet waarbij de mogelijkheid bestaat af te wijken van artikel 6.12 eerste en derde lid van de Wet ruimtelijke ordening en het kostenverhaal te regelen bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.

Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 19 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

19.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan Klaprozenbuurt om reactie verstuurd naar de volgende instanties:

  1. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  2. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  3. Ministerie van Economische Zaken;
  4. Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  5. Gedeputeerde Staten van Provincie Noord-Holland;
  6. Stadsregio Amsterdam;
  7. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  8. Ondernemersvereniging Regio Amsterdam;
  9. Waternet / Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;
  10. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  11. KPN Telecom Netwerk Operations;
  12. TenneT T.S.O.;
  13. Liander;
  14. N.V. Nederlandse Gasunie;

In bijlage 19 is de Nota van beantwoording overlegreacties toegevoegd. In deze nota zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie.

19.2 Maatschappelijk overleg     

De planvoorbereiding voor de gebiedsontwikkeling Klaprozenbuurt is gestart in 2016. Met de vestiging van de Wet voorkeursrecht gemeenten in december 2016 is het signaal gegeven aan de buurt dat de planvoorbereiding is gestart. De verkennende fase (principebesluitfase) is in januari 2018 afgerond. Het haalbaarheidsonderzoek (projectbesluitfase) is afgerond in februari 2019. Parallel aan de bestemmingsplanprocedure wordt er gewerkt aan het investeringsbesluit inclusief stedenbouwkundig plan. Op 2 juli 2019 is het concept Stedenbouwkundig Plan Klaprozenbuurt vrijgegeven voor inspraak.

Tussen oktober 2018 en april 2019 heeft een ontwerp-participatietraject plaatsgevonden waarin een groep vertegenwoordigers van verschillende stakeholder-groepen gezamenlijk een stedenbouwkundig schetsontwerp hebben ontwikkeld.

19.3 Participatie     

Gedurende de planvorming is stevig ingezet op co-creatie en participatie met de buurt en belanghebbenden. De basis van het stedenbouwkundig ontwerp is een stedenbouwkundig schetsontwerp dat is opgeleverd na een intensief participatietraject. In het najaar van 2018 heeft het bewonersinitiatief 'de Groene Draak' (met daarin omwonenden uit de Buiksloterbreek, bewoners van de woonboten van Zijkanaal I en bewoners van het Marjoleinterrein) een visie opgesteld voor het plangebied. Ook een groep bewoners uit de Buiksloterham stelde in dezelfde periode een visie op voor de Klaprozenbuurt.

De visie en schetsen van zowel bewoners als het projectteam vormden het vertrekpunt voor een intensief participatief ontwerptraject. De insteek van dit ontwerptraject was een interactief proces met een kerngroep van circa 20 vertegenwoordigers van verschillende groepen belanghebbenden (bewoners uit de Buiksloterbreek, Buiksloterham, het Marjoleinterrein en de bewoners van de woonboten langs Zijkanaal I) die hun 'achterban' informeerden over de voortgang van het proces. Bijzonder aan dit traject was dat de opdracht van het begeleiden van het participatietraject en het maken van een stedenbouwkundig schetsontwerp is gegeven aan drie architecten uit de buurt. Onder supervisie van de stedenbouwkundige van de gemeente Amsterdam hebben zij het traject richting stedenbouwkundig schetsontwerp begeleid. Het eindresultaat is op 26 maart 2019 gepresenteerd aan de buurt en belanghebbenden en zeer positief ontvangen.

Na 26 maart is het stedenbouwkundig schetsontwerp verder aangescherpt, verfijnd en getoetst op technische en financiële haalbaarheid. Er zijn enkele kwalitatieve en noodzakelijke verbeteringen gemaakt. Het schetsontwerp was met relatief weinig financiële en technische beperkingen opgesteld. Over enkele onderdelen van het plan zijn nog diverse participatiebijeenkomsten georganiseerd met specifieke doelgroepen, zoals de woonbootbewoners van Zijkanaal I en de bewoners van de Marjoleinbuurt en het oostelijk deel van de Buiksloterbreek.

Op 2 juli 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met vrijgave voor inspraak van het concept stedenbouwkundig plan Klaprozenbuurt. De inspraakperiode duurde van 3 juli t/m 3 september 2019.

Mede door het intensieve participatietraject en de uitgebreide communicatie richting de buurt zijn er veel inspraakreacties binnengekomen op het concept Stedenbouwkundig Plan. De betrokkenheid uit de buurt was groot. De inspraakreacties zijn behandeld en beantwoord in een Nota van Beantwoording bijbehorend bij de investeringsnota Klaprozenbuurt. De inspraakperiode heeft geleid tot meerdere aanpassingen in het plan, om tegemoet te komen aan de wensen van bewoners en belanghebbenden. Het definitief stedenbouwkundig ontwerp inclusief een uiteenzetting van de aanpassingen naar aanleiding van de inspraak is terug te lezen in de Investeringsnota Klaprozenbuurt.

Individuele gesprekken erfpachters/eigenaren en ondernemers

Naast het participatietraject zijn er vanaf de start van het planvormingsproces al individuele gesprekken gevoerd met verschillende ondernemers, eigenaren en erfpachters in het projectgebied. Er zijn ook gezamenlijke gesprekken georganiseerd om de ruimtelijk-stedenbouwkundige wensen van de erfpachters en eigenaren te verwerken in het plan. Het plangebied kent een versnipperde grondeigendomssituatie van 58 percelen in eigendom/erfpacht bij circa 35 verschillende partijen. In 2018 waren er circa 100 bedrijven actief in het plangebied. Een deel van de erfpachters en eigenaren verhuren hun percelen en deel is eigenaar-gebruiker. Vooral in het deel waar ingezet wordt op zelfrealisatie is de medewerking van de grondeigenaren en erfpachters essentieel.

Erfpachters en eigenaren

De meeste erfpachters/eigenaren willen graag zo snel mogelijk overgaan tot herontwikkeling, mits er uiteraard voor hun een rendabele business case te realiseren valt. Bij deze partijen is er dan ook veel bereidheid om mee te denken in de planvorming en het participatietraject.

Andere erfpachters/eigenaren – waarbij het vooral gaat om eigenaar-gebruikers – geven juist aan dat zij het liefst zo lang mogelijk hun bestaande vastgoed handhaven.

19.4 Bestemmingsplanprocedure     

De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de fase voorontwerp, ontwerp, vaststelling en beroep. Binnen deze fasering zijn daarnaast het vooroverleg en de reactieve aanwijzing van belang.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeente overlegt met alle betrokken overheden en partijen. Dit vooroverleg heeft plaats gehad voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.

In de Nota vooroverleg (Bijlage 19) zijn de reacties samengevat en beantwoord.

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten uit het overleg en indien van toepassing uit de inspraak, zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Dit ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 15 augustus 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegd door het college van burgemeester en wethouders waarbij een ieder de gelegenheid heeft gehad om schriftelijke of mondelinge zienswijzen kenbaar maken.

De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen (Bijlage 20). In deze nota zijn ook de doorgevoerde wijzigingen benoemd.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt in principe twaalf weken na het einde van de terinzagelegging, vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde plan wordt eveneens ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend, of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.

Reactieve aanwijzing

De provincie en de minister hebben voordat de beroepstermijn ingaat, de mogelijkheid om in te grijpen. Dit wordt een reactieve aanwijzing genoemd en houdt in dat het onderdeel waarop de aanwijzing betrekking heeft, geen onderdeel blijft uitmaken van het plan.

Inwerkingtreding en onherroepelijk bestemmingsplan

Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Klaprozenbuurt' met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1803BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebo1.47 uwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.8 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.10 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.11 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.12 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt

1.13 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.14 Baliefunctie     

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

1.15 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.17 Bed and breakfast     

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

1.18 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, productiegebonden verkoop, opslag en/of transport.

1.19 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

1.20 Bedrijfswoning     

Een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk of wenselijk is.

1.21 Beschermd stads- of dorpsgezicht     

Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.22 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.23 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.24 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.26 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.28 Binnenschip     

Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.

1.29 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.30 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.31 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.32 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.33 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.35 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.38 Commerciële sport     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten op het gebied van sport waaronder een sportschool, personal training en medische sportbegeleiding.

1.39 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder, schoenmakers, stomerij, kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.40 Creatieve functie     

Een functie die in Bijlage 1 behorende bij deze regels is aangegeven.

1.41 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.42 Cultuurhistorische waarde     

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.43 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en met uitzondering van supermarkten.

1.44 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in zaken van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van deze zaken een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, tuincentra, autobedrijven, wooninrichtingszaken, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.45 Dove gevel     

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.46 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.47 Eigen terrein     

een aaneengesloten stuk grond, niet zijnde het openbaar gebied, waarover de gebruiker kan beschikken en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

1.48 Extended stay     

Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste 1 week tot maximaal 1 jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf en vaste woon- of verblijfplaats hebben. Bij extended stay gaat het niet om wonen, maar om een bijzondere vorm van een hotelfunctie.

1.49 Floorspace-index     

De verhouding tussen grondoppervlak en brutovloeroppervlak.

1.50 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 Geluidbelasting vanwege een industrieterrein     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder

1.52 Geluidbelasting vanwege wegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.53 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.54 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.55 Geluidwerende vlies     

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.56 Gevellijn     

Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.57 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.58 Haven     

Water, met aansluitende kaden, kadeterreinen en de bijbehorende kunstwerken en steigers, ingericht voor het aanmeren van schepen.

1.59 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.60 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.61 Horeca I     

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.62 Horeca II     

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.63 Horeca III     

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.64 Horeca IV     

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.65 Horeca V     

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.66 Horeca VI     

extended stay.

1.67 Kamerverhuur     

Het bedrijfsmatig aanbieden van woonverblijf aan meer dan één huishouden en aan meer dan vier personen.

1.68 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.69 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.

1.70 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.71 Kwetsbare objecten     

Objecten als genoemd onder artikel 1 lid 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen waaronder woningen, scholen en gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.

1.72 Ligplaats     

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.73 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.

Nb: Onder logies valt niet kamerverhuur, het begrip kamerverhuur valt onder wonen.

1.74 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.75 Maatschappelijke voorzieningen     

overheids-, sociaal-culturele, medische, onderwijs-, religieuze, recreatieve voorzieningen en speel- en sportvoorzieningen, kinderdagverblijven en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen.

1.76 Minder zelfredzame personen     

Personen die niet over het fysieke en/of verstandelijke vermogen beschikken om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een calamiteit. De volgende personen/groepen worden in ieder geval als minder zelfredzaam gedefinieerd:

  • kinderen onder 12 jaar;
  • zieken;
  • bejaarden;
  • gehandicapten.

1.77 Natuurlijke waarde     

De biotische en abiotische waarden van een gebied.

1.78 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.79 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

1.80 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder peil.

1.81 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.82 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.83 Overbouwing / onderdoorgang     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.84 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.85 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.86 Passantenpension     

maatschappelijke verblijfsvoorziening ten behoeve van de huisvesting van tijdelijk dak- of thuislozen gedurende een periode van maximaal zes maanden.

1.87 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte bouwterrein.

1.88 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Klaprozenbuurt'.

1.89 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis     

Consumentverzorgende of zakelijke dienstverlening, die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.90 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.91 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.92 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.93 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.94 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.95 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.

1.96 Staat van Inrichtingen     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.97 Supermarkt     

Een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar met name levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel - en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.98 Telefooninrichting / belhuis     

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.99 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.100 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.101 Verblijfrecreatie     

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.102 Voorgevelrrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.103 Vrijwaringszone     

De ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

1.104 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.105 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.106 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.107 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.108 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.109 Wet     

Wet ruimtelijke ordening.

1.110 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.111 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

1.112 Woonark     

Een drijvend object te water, dat in het algemeen niet is bestemd of ingericht om te varen, voorzien van een betonnen (of metalen) casco, met een vierkante of rechthoekige opbouw, dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf. Het is ook mogelijk dat het casco bestaat uit een van origine varend schip, waaronder begrepen een ponton of een dekschuit.

1.113 Woonboot     

een woonark of woonschip.

1.114 Woonschip     

Een drijvend of varend object te water, dat herkenbaar is als schip (bijvoorbeeld door de romp, de opbouw of de aanwezigheid van originele onderdelen als een stuurhut, roer of mast), dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.

1.115 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.116 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

1.117 Zone industielawaai     

Zone rond een industrieterren als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met uitzondering van oppervlakte ten behoeve van loadingdocks en expeditiestraten.

2.7 De brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.8 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.9 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.10 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.11 De hoogte van een woonboot     

De afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van de woonboot, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.12 De breedte van een woonboot     

De afstand van de buitenste vaste delen van de woonboot van bakboord naar stuurboord gemeten.

2.13 De lengte van een woonboot     

de afstand van de voorkant van het voorste vaste deel tot de achterkant van het achterste vaste deel van de woonboot.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, uitsluitend voor zover de bedrijven vallen in milieucategorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten'
  2. creatieve functies, als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Bijlage 1 Lijst van creatieve functies, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.2 en 3.3.4;
  3. consumentverzorgende dienstverlening, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.4;
  4. zakelijke dienstverlening, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.4;
  5. detailhandel in volumineuze goederen met inachtneming van het bepaalde in 3.3.5 onder d.;
  6. horeca I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  7. een rijschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
  8. een gasverdeel- en ontvangsstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';
  9. een winkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  10. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt mototbrandstoffen met lpg';

met de daarbijbehorende:

  1. bedrijfswoningen, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.3;
  2. ontsluitingswegen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water;
  5. tuinen en erven;
  6. bergingen en andere nevenruimten;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. laad- en losvoorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende (maximale) bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluiten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van bliksempieken mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering ter plaatse van het elektraverdeelstation aan de Klaprozenweg 58 waar een bouwhoogte is toegestaan van 6 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Toegestaan gebruik     

Tot een gebruik dat in overeensteming is met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 3.1 wordt in elk geval aangemerkt:

  1. onverminderd het bepaalde onder 3.1 onder a. zijn tevens de volgende functies toegestaan:
    1. op het adres Draaierweg 1, een brood- en banketfabriek - categorie 3.2;
    2. op het adres Metaalbewerkersweg 19, een garagebedrijf - categorie 3.2;
    3. op het adres Metaalbewerkersweg 23, een busremise - categorie 3.2;
    4. op het adres Polijsterweg 7, een autoschadeherstelbedrijf - categorie 3.2;
    5. op het adres Polijsterweg 9, een drukkerij - categorie 3.2;
    6. op het adres Polijsterweg 15, een smederij - categorie 3.2;
    7. op het adres Slijperweg 6, een voedingsmiddelenfabriek - categorie 4.1.
    8. op het adres Klaprozenweg 58, een elektraverdeelstation - categorie 4.2
3.3.2 Creatieve functies     

Ten hoogste 70% van het brutovloeroppervlak van creatieve functies mag worden gebruikt ten behoeve van bij de betreffende functie behorende kantoorruimte.

3.3.3 Bedrijfswoning     

Per bedrijfsvestiging is één bedrijfswoning toegestaan met uitzondering ter plaatse van detailhandel in volumineuze goederen.

3.3.4 Oppervlakte creatieve functies en dienstverlening     

Voor de in 3.1 onder b., c. en d. genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. voor creatieve functies, consumentverzorgende dienstverlening en zakelijke dienstverlening geldt een maximum bruto vloeroppervlak per vestiging van 600 m²;
  2. het totaal maximum bruto vloeroppervlak per functie bedraagt:
  1. creatieve functies: 8.000 m² bvo;
  2. consumentverzorgende dienstverlening: 2.000 m² bvo;
  3. zakelijke dienstverlening: 1.800 m² bvo.
3.3.5 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en de zich daarop bevindende bebouwing ten behoeve van inrichtingen zoals aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor opslag van enigerlei materiaal dat direct zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor, detailhandel en sport;
  4. nieuwvestiging van perifere detailhandel na het in werking treden van dit bestemmingsplan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Algemeen     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3.1 teneinde het gebruik van gronden en gebouwen toe te staan ten behoeve van een functie die:

  1. niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder toegestane categorieën;
  2. al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één categorie hoger in de Staat van Inrichtingen dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
3.4.2 Uitwisseling functies     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.3.1 lid 1 sub a onder 3 en 8 teneinde de functies busremise en elektraverdeelstation geheel of gedeeltelijk onderling uit te wisselen mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Gemengd     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (zorg)woningen, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.1 en 4.4.4;
  2. maatschappelijke voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2 en 4.4.4;
  3. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een passantenpension, uitsluitend vanaf de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2 en 4.4.4 
  4. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school voor basisonderwijs, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2 en 4.4.4;
  5. creatieve functies, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  6. kantoor / zakelijke dienstverlening, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  7. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, met in achtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  8. commerciële sport, uitsluitend in de eerste en tweede bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  9. horeca in de vorm van horeca I, horeca III of horeca IV, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2', uitsluitend in de eerste bouwlaag en met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  10. horeca in de vorm van horeca III of horeca IV uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3' en uitsluitend in de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  11. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend in de eerste bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  12. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' en uitsluitend in de eerste en tweede bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.2;
  13. parkeervoorzieningen ten behoeve van de onder a t/m l genoemde functies, met inachtneming van het bepaalde in 4.4.5;

met daarbij behorende

  1. (dak)tuinen;
  2. terrassen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. verkeersareaal;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. ondergrondse infrastructuur.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' de hoogte van de plint minimaal 4,5 meter bedraagt;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' een oppervlak van ten minste 250 m² wordt ingericht als tuin of als beloopbare groene daktuin;
  5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 3' een oppervlak van ten minste 1.000 m² wordt ingericht als tuin of als beloopbare groene daktuin;
  6. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4' een oppervlak van ten minste 1.100 m² wordt ingericht als tuin of als beloopbare groene daktuin;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen de eerste twee bouwlagen ter plaatse van die aanduiding te worden opgericht;
  8. voor woningen geldt dat sprake is van minimaal één geluidsluwe zijde.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid:

  1. 4.2.1 sub a ten behoeve van het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, mits stedenbouwkundig en akoestisch aanvaardbaar en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
  2. 4.2.1 sub c. ten behoeve van een lagere bouwhoogte voor de eerste bouwlaag dan de aangegeven minimale bouwhoogte, met dien verstande dat niet lager dan 3 meter mag worden gebouwd en mits stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  3. 4.2.1 sub i ten behoeve van het realiseren van woningen zonder geluidluwe zijde indien kan worden aangetoond dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is, één en ander conform het gemeentelijk geluidbeleid.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Wonen     

Voor de in 4.1 onder a. genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. het maximum aantal woningen: 600;
  2. het maximum bruto vloeroppervlak wonen bedraagt 57.000 m²;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1', is wonen niet toegestaan in de eerste bouwlaag, met uitzondering van de toegangen van woningen.
4.4.2 Niet-woonfuncties     

Voor de in 4.1 onder b t/m k genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. het maximum bruto vloeroppervlak per functie bedraagt:
    1. maatschappelijke voorzieningen: 600 m²;
    2. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een passantenpension: 1.800 m²;
    3. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school: 4.000 m²;
    4. creatieve functies: 1.200 m²;
    5. kantoor / zakelijke dienstverlening: 600 m²
    6. consumentverzorgende dienstverlening: 600 m²;
    7. commerciële sport:1.200 m²;
    8. horeca: 500 m² met een maximum van 310 m² per vestiging;
    9. detailhandel: 1.500 m²;
    10. detailhandel in volumineuze goederen: 4.000 m²;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' zijn maatschappelijke voorzieningen niet toegestaan in de eerste bouwlaag, met uitzondering van de toegangen van maatschappelijke voorzieningen;
  3. ten hoogste 70% van het brutovloeroppervlak van creatieve functies mag worden gebruikt ten behoeve van bij de betreffende functie behorende kantoorruimte.
4.4.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Voor zover op grond van het bepaalde in 4.1 mag worden gebouwd, is dat uitsluitend toegestaan indien:

  1. dit in overeenstemming is met het bepaalde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en/of;
  2. gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 11.6.
4.4.4 Geluidsgevoelige objecten     

Voor zover op grond van het bepaalde in 4.1 geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze uitsluitend toegestaan indien:

  1. de geluidbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of;
  2. de geluidbelasting voldoet aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarden.
4.4.5 Parkeervoorzieningen     

Voor parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. parkeervoorzieningen uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  2. gebouwde parkeervoorzieningen zijn, behalve de in- en uitritten, niet zichtbaar vanaf openbaar gebied door afzoming met actieve functies;
  3. de situering van de ruimte voor het parkeren van auto's, fietsen en scooters en/of de toegangen en in-/uitritten van en naar deze ruimte mag de verkeersveiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig aantasten.
4.4.6 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte van de woning mag gebruikt worden voor praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

4.4.7 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend een verhouding van gebouwde vierkante meters die afwijkt van 80% woonfuncties en 20% niet-woonfuncties per bouwblok.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. plantsoenen;
  2. parken;
  3. groenvoorzieningen;
  4. extensief dagrecreatief gebruik;
  5. openbare ruimte ;
  6. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. straatmeubilair;
  3. speelvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen van 6 meter;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 6 Horeca     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca III of horeca IV;
  2. uitsluitend een zaalaccomodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1';

met daarbij behorende:

  1. voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van devolgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter tenzij een andere hoogte op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 7 Maatschappelijk     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in 7.4;

met daarbij behorende:

  1. tuinen, groenvoorzieningen en erven;
  2. voetpaden.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter.

7.3 Nadere eisen     

  1. Nadere eisen kunnen gesteld worden ten aanzien van situering en afmetingen van bouwwerken.
  2. Bij de toepassing van deze nadere eisen wordt getoetst of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. de verkeerssituatie ter plaatse;
    2. stedenbouwkundig profiel;
    3. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
    4. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

Kwetsbare functies waaronder kinderopvang, onderwijs, medische- en zorgvoorzieningen en vergelijkbare bestemmingen zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Tuin     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven ten behoeve van de aangrenzende ligplaatsen voor woonboten inclusief steigers en loopplanken;

met de daarbij behorende

  1. bergingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. toegangspaden;
  4. water;
  5. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. per tuinperceel mag een berging gebouwd worden waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en de maximale oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 9 Verkeer     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten en wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen;
  4. verkooppunt voor motorbrandstoffen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg";
  5. parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;

met de daarbij behorende

  1. taluds;
  2. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  3. geluid- en luchtschermen;
  4. waterlopen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. straatmeublair;
  7. ondergrondse afvalcontainers;
  8. ondergrondse infrastructuur;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen;.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 21.1genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte van reclamezuilen: 3 meter;
  2. maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 10 Water     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  3. rietkragen;
  4. landhoofden en oevervoorzieningen;
  5. ligplaatsen voor woonboten met daarbij behorende afmeerpalen en steigers ten behoeve van de bereikbaarheid van de woonboten, al dan niet met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'.

10.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 10.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

10.2.1 Woonboten     

Voor het bouwen van woonboten gelden de volgende regels:

  1. woonboten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  2. het aantal woonboten mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal ten tijde van het ter inzage leggen van dit bestemmingsplan;
  3. de maximum maatvoeringsbepalingen ten aanzien van een woonark bedragen:
  • lengte = 20 meter;
  • breedte = 7 meter;
  • hoogte = 6 meter;
  1. de maximum maatvoeringsbepalingen ten aanzien van een woonschip bedragen:
  • lengte = 30 meter;
  • breedte = 5 meter;
  • hoogte = 6 meter;
  1. de onderlinge afstand tussen de voor- en achterzijden van de woonboten mag niet minder bedragen dan 2 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is. In dat geval geldt de kleinere afstand;
  2. de maximale hoogte als bedoeld onder c en d. mag, ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, zoals zonnepanelen, zonneboilers en vergelijkbare voorzieningen worden overschreden met maximaal 1 meter;
  3. in die gevallen dat woonboten die op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan reeds op een ligplaats in het plangebied liggen of lagen, mag de lengte, breedte, hoogte dan wel onderlinge afstand meer of minder bedragen dan ingevolge het bepaalde in c, d en e is voorgeschreven, met dien verstande dat de bestaande lengte, breedte, hoogte dan wel onderlinge afstand van de betreffende woonboot op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan als maximaal dan wel minimaal toelaatbaar wordt aangehouden.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van de in 10.1 genoemde gronden als ligplaats voor woonboten, bedrijfsboten, passagiersboten, stationerende vaartuigen en/of aanleg- of terrasvlonders, met uitzondering van het bepaalde onder 10.2.1.

Artikel 11 Leiding - Gas     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding waarbij voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding in acht moet worden genomen;

  1. De bestemming 'Leiding - Gas ' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald;
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 15
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 13
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 14.

11.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald geldt op of in de in lid 11.1 genoemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingexploitant.

11.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval ggerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • het wijzigen van gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.5.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van ter plaatse van de in lid 11.1 bedoelde gronden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het oprichten van enig bouwwerk;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het vellen of rooien van houtgewas.
11.5.2 Uitzonderingen     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.5.3 Omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 kan worden verleend indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

11.5.4 Voorwaarden     

Alvorens omtrent het verlenen van een vergunning zoals bedoeld in artikel 11.5.1 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de leiding niet meer aanwezig is dan wel verlegd wordt;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze leiding.

Artikel 12 Leiding - Hoogspanning     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse 150 kv hoogspanningsverbinding waarbij voor de bescherming en het beheer van de verbinding een belemmerende strook van 3 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding in acht moet worden genomen;

  1. De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald;
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 13
    6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 14

12.2 Bouwregels     

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

12.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 12.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  2. het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden);
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen;
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  5. het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan ten behoeve van leidingen;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  7. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
12.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
12.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, gevaar opleveren voor de ondergrondse leidingen of het goed functioneren daarvan.

12.3.4 Advies     

Alvorens vergunning te verlenen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de hoogspanningsleiding, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de hoogspanningsleiding.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Archeologie 1 is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 13
    6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 14

13.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor zover met betrekking tot de in lid 13.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

13.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 13.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 13.1 aanwezig zijn.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 13.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 13.1 niet onevenredig schaden.
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een diepte van minder dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden;
  2. de bestemming Waarde - Archeologie 2 is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
  3. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 13
    6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 14

14.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor zover met betrekking tot de in lid 14.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die betrekking heeft op een gebied met een waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

14.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 14.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 14.1 aanwezig zijn.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 14.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 14.1 niet onevenredig schaden;
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die betrekking heeft op een waterbodem met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m²;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie 1     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Cultuurhistorie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 13
    6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 14

15.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen. De volgende te beschermen waarden dienen in acht genomen te worden:

  1. de typerende lintbebouwingstructuur met enkele verbindingen naar het benedendijkse land;
  2. het groene en waterrijke karakter dat gedragen wordt door het zicht op de water- en groenpartijen;
  3. hoogteverschillen met het omringende land, met de typerende doorkijkjes tussen de dijkpanden;
  4. het tracé en het profiel van de dijk.

15.3 Nadere eisen     

Ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waarden kunnen nadere eisen gesteld worden aan:

  1. de situering, de afmetingen, de vormgeving, de kaprichting, de kaphelling en de kapvorm van hoofd- en bijgebouwen;
  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen;
  3. de gevelindeling van hoofdgebouwen.

15.4 Nadere eisen     

Ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waarden kunnen nadere eisen gesteld worden aan:

  1. de situering en afmetingen van hoofd- en bijgebouwen en drijvende bouwwerken;
  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.5.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de in lid 15.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in lid 15.1 bedoelde gronden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • het uitvoeren van baggerwerkzaamheden;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • werkzaamheden die de walkant kunnen beschadigen;
  • overige werkzaamheden die de bestaande waterstructuur negatief beïnvloeden;
  • het veranderen van het tracé en het profiel van de Waterlandse Zeedijk.
15.5.2 Uitzonderingen     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.5.3 Omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.5.1 kan worden verleend indien en voor zover dit niet strijdig is met de cultuurhistorische waarden.

15.5.4 Voorwaarden     

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele aantasting van de waarden.

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie 2     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Cultuurhistorie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

16.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden geldt dat bij het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen dient de bestaande waterstructuur van Zijkanaal I te worden behouden.

16.3 Nadere eisen     

Ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische waarden kunnen nadere eisen gesteld worden aan:

  1. de situering en afmetingen van hoofd- en bijgebouwen en drijvende bouwwerken;
  2. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.4.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in lid 16.1 bedoelde gronden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • het uitvoeren van baggerwerkzaamheden;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • werkzaamheden die de walkant kunnen beschadigen;
  • overige werkzaamheden die de bestaande waterstructuur negatief beïnvloeden.
16.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
16.4.3 Omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 kan worden verleend indien en voor zover dit niet strijdig is met de cultuurhistorische waarden.

16.4.4 Voorwaarden     

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele aantasting van de waarden.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  1. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 11;
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 12;
    3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17;
    4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15;
    5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 13;
    6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 14.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels     

19.1 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, koekoeken, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt.

19.2 Ondergrondse bouwwerken     

Ondergrondse bouwwerken zijn binnen het bouwvlak toegestaan tot een bouwdiepte van 3,5 meter.

19.2.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, waaronder begrepen parkeervoorzieningen en fietsenstallingen, tot een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10,00 m.

19.2.2 Voorwaarde voor afwijken     

Afwijken als bedoeld in 19.2.1 is alleen mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatvindt van:

  1. de waterhuishouding;
  2. de stedenbouwkundige inpassing en beeldkwaliteit;
  3. de verkeersveiligheid.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels     

20.1 Algemeen     

  1. Voor zover voor dit bestemmingsplan een vrijstelling, ontheffing of vergunning zoals bedoeld in de Flora- en faunawet noodzakelijk is, vindt verwezenlijking van enig planonderdeel niet eerder plaats dan nadat deze in werking is getreden;
  2. Als verboden gebruik - in de zin van gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven - wordt in ieder geval begrepen:
    1. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop;
    2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

20.2 Parkeren, laden en lossen     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of voor het veranderen van het gebruik van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte wordt aangebracht voor het op eigen terrein parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en/of voor het veranderen van het gebruik van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte wordt aangebracht op eigen terrein voor het parkeren van fietsen en scooters overeenkomstig het vigerende fiets- en scooterparkeerbeleid;
  3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
  4. Ruimte voor het parkeren van auto's, scooters en fietsen en voor het laden of lossen van goederen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte krachtens dit lid is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

20.3 Afwijken van de gebruiksregels     

Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 20.2 onder a. en b. overeenkomstig de voorwaarden zoals gesteld in het vigerende parkeerbeleid;
  2. het bepaalde in lid 20.2 onder c. voor zover op een andere wijze in laad- of losruimte wordt voorzien;
  3. het bepaalde in lid 20.2 onder d. voor zover geen onaanvaardbare aantasting van de verkeer- en parkeersituatie optreedt.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels     

21.1 Veiligheidszone - lpg     

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare functies als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) niet toegestaan.

21.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1 t/m 4     

Ten aanzien van de functies in het gehele plangebied gezamenlijk gelden de volgende maximale oppervlakten bruto vloeroppervlak per functie:

  1. wonen: 150.000 m2;
  2. bedrijven: 11.900 m2;
  3. creatieve functies: 5.800 m2
  4. maatschappelijke voorzieningen: 6.050 m2
  5. horeca III en horeca IV: 1.500 m2
  6. detailhandel: 700 m2
  7. detailhandel supermarkt: 3.300 m2
  8. detailhandel in volumineuze goederen: 2.600 m2
  9. consumentverzorgende dienstverlening: 1.400 m2
  10. kantoor / zakelijke dienstverlening; 1.800 m2

21.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1     

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Gemengd' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:

  1. binnen de Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1 geldt dat:
    1. uitsluitend de in de tabel genoemde functies zijn toegestaan;
    2. per functie het maximum bruto vloeroppervlakte niet hoger mag zijn dan in de tabel is opgenomen:

Functie maximum BVO
Wonen 55.000
Bedrijven 3.200
Creatieve functies 1.000
Horeca III of IV 600
Detailhandel 700
Detailhandel supermarkt 3.300
Consumentverzorgende dienstverlening 1.400
Kantoor / Zakelijke dienstverlening 600

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 550;
  2. naast de in de tabel genoemde functies mogen gronden worden ingericht ten behoeve van groen, water, nutsvoorzieningen en verkeer.
21.3.1 Voorwaarden     

Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 21.3 wordt alleen gebruik gemaakt indien:

  1. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op;
  2. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
  3. aan de hand van specifieke onderzoeken aan wordt getoond dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet onevenredig worden geschaad;
  5. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
  6. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het de verkavelingsprincipes op blokniveau van het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.

en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.4 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2     

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Gemengd' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:

  1. binnen de Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 geldt dat:
    1. uitsluitend de in de tabel genoemde functies zijn toegestaan;
    2. per functie het maximum bruto vloeroppervlakte niet hoger mag zijn dan in de tabel is opgenomen:

Functie maximum BVO
Wonen 34.000
Bedrijven 5.200
Creatieve functies 3.800
Detailhandel in volumineuze goederen 2.600
Kantoor / Zakelijke dienstverlening 1.200
Horeca van categorie III of IV 650
Maatschappelijke voorzieningen 4.000

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 350;
  2. naast de in de tabel genoemde functies mogen gronden worden ingericht ten behoeve van groen, water, nutsvoorzieningen en verkeer.
21.4.1 Voorwaarden     

Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 wordt alleen gebruik gemaakt indien:

  1. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  2. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
  3. aan de hand van specifieke onderzoeken aan wordt getoond dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet onevenredig worden geschaad;
  5. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
  6. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het de verkavelingsprincipes op blokniveau van het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.

en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.5 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3     

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Gemengd' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:

  1. binnen de Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3 geldt dat:
    1. uitsluitend de in de tabel genoemde functies zijn toegestaan;
    2. per functie het maximum bruto vloeroppervlakte niet hoger mag zijn dan in de tabel is opgenomen:

Functie maximum BVO
Wonen 58.300
Creatieve functies 1.000
Bedrijven 3.500
Maatschappelijke voorzieningen 2.050
Horeca III of IV 150

  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 600;
  2. naast de in de tabel genoemde functies mogen gronden worden ingericht ten behoeve van groen, water, nutsvoorzieningen en verkeer.
21.5.1 Voorwaarden     

Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3 wordt alleen gebruik gemaakt indien:

  1. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  2. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
  3. aan de hand van specifieke onderzoeken aan wordt getoond dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet onevenredig worden geschaad;
  5. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
  6. de oppervlakte ten behoeve van bedrijven (nutsvoorziening) niet meer bedraagt dan 300 m2'
  7. de horeca in de plaats komt van de bestemming Horeca zoals opgenomen in artikel 6 onder a.;
  8. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het de verkavelingsprincipes op blokniveau van het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.

en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.6 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4     

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen', 'Water', 'Tuin' en 'Verkeer' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:

  1. de gronden zijn bestemd voor:
    1. de aanleg en het in stand houden van een park, plantsoenen, groenvoorzieningen, verkeer, extensief dagrecreatief gebruik, openbare ruimte, waterlopen en waterpartijen, oevers, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bruggen en andere kunstwerken;
    2. het verwijderen van één liglaats, inclusief de daarbij behorende tuinen en ontsluitingen ten behoeve van de aansluiting van het park aan het water van Zijkanaal I;
    3. nutsvoorzieningen met een oppervlakte van maximaal 300 m2.
21.6.1 Voorwaarden     

Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4 wordt alleen gebruik gemaakt indien:

  1. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  2. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
  3. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet worden geschaad;
  4. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
  5. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.

en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels en/of gebruiksregels kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende regels van het plan zodat;

  1. in het plangebied de volgende bebouwing wordt toegestaan:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum vloeroppervlak van 25 m2, met dien verstande dat slechts mag worden gebouwd in de openbare ruimte indien is aangetoond dat situering van nutsvoorzieningen in bestaande bebouwing niet mogelijk is, alsmede
    2. waterbergbezinkbassins, alsmede
    3. gebouwen ten behoeve van algemene nutsvoorzieningen, met een maximum bouwhoogte van 5 meter en een maximum vloeroppervlak van 25 m2, alsmede
    4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, erfafscheidingen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de in de planregels toegestane maximale bouwhoogten in geringe mate worden overschreden, doch de betrokken bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  4. de in de planregels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en technische ruimten, zoals centrale verwarminginstallaties of koelinstallaties, en ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen en windmolens;
  5. de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen, geluidwerende vliezen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels     

23.1 Algemeen     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:

  1. bestemmingsgrenzen worden overschreden, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. bestemmingsgrenzen worden overschreden voor zover dit van belang is voor het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate ten behoeve van de verkeersveiligheid en/of –intensiteit. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels wordt gewijzigd, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  4. de bepalingen in de voorafgaande artikelen worden aangepast, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd.

23.2 Detailhandel     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door een of meerdere aanduidingsvlakken 'detailhandel' te verplaatsen binnen het plangebied, met dien verstande dat:

  1. het totale bruto vloeroppervlak van bestaande detailhandel binnen het bestemmingsplan gelijk blijft;
  2. de verplaatsing alleen is toegestaan naar de bestemmingen 'Gemengd' of binnen wijzigingsgebied I en II.

en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;
  2. de voorzieningenstructuur;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de milieusituatie;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Overige regels     

24.1 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  1. bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen functies ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen;
  2. bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is;
  3. de situering, omvang, exploitatietijden en toelaatbare geluidbelasting daarvan op omliggende woningen van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

24.2 Kostenverhaal en locatie-eisen     

  1. kosten van gebiedsinvesteringen worden verhaald ten laste van de gronden, gelegen binnen het exploitatiegebied, waarop bouwplannen zijn voorzien;
  2. het exploitatiegebied is als zodanig aangewezen op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - exploitatiegebied';
  3. een exploitatieplan kan, in afwijking van artikel 6.12, eerste en derde lid Wet ruimtelijke ordening, worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 25 Overgangsrecht     

25.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Klaprozenbuurt.

De volledige naam is de aanhaaltitel.