|
Het bestemmingsplan 'Landelijk Noord' is op 26 juni 2013 door de deelraad van stadsdeel Noord vastgesteld. Voor een aantal ruimtelijke ontwikkelingen heeft ten tijde van vaststelling nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen zijn daarom niet meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Noord. Om deze ontwikkelingen alsnog planologisch mogelijk te maken, heeft de deelraad van stadsdeel Noord destijds besloten een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Deze 2e herziening wordt opgesteld voor de ontwikkeling aan de Bloemendalergouw 49 bij Ransdorp in het landelijk gebied van Amsterdam Noord. De bestemming van het perceel wordt gewijzigd van agrarisch bouwvlak naar wonen en een natuureducatiecentrum. De (voormalige) agrarische bebouwing zal worden gesloopt en een deel van het perceel wordt omgevormd tot weiland. De agrarische bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. In de nieuwe situatie mag een natuureducatiecentrum worden opgericht en drie woningen.
Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 (gewijzigd) in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging was de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten). De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam met een herverdeling van taken en bevoegdheden van de bestuurscommissies (voormalige stadsdelen). Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam ligt.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 en de daaropvolgende hoofdstukken wordt de nieuwe situatie beschreven en worden diverse omgevingsaspecten beschreven.
Het plangebied van het bestemmingsplan '2e herziening Landelijk Noord' betreft het
perceel Bloemendalergouw 49 bij Ransdorp in het landelijk gebied van stadsdeel Noord.
Afbeelding 1 ligging van het plangebied
Afbeelding 2 begrenzing van het plangebied
In afbeelding 1 en 2 zijn de locatie en begrenzing van het plangebied aangegeven. De begrenzing van het plangebied is gebaseerd op het agrarisch bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord. Het aangrenzende perceel Bloemendalergouw 51 heeft reeds een woonbestemming en maakt geen onderdeel uit van deze bestemmingsplanherziening, met uitzondering van een klein deel van het perceel dat op dit moment onderdeel uitmaakt van het agrarisch bouwvlak Bloemendalergouw 49. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Noord. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2013 door de deelraad van stadsdeel Noord vastgesteld.
Afbeelding 3 uitsnede verbeelding bestemmingsplan Landelijk Noord
Het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden- kerngebied veenweide' en voorzien van de aanduiding 'bouwvlak' (rood gemarkeerd op onderstaande afbeelding). Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' opgenomen. Binnen het bouwvlak is het oprichten van bebouwing voor een agrarisch bedrijf en een bedrijfswoning toegestaan.
In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord is op het perceel Bloemendalergouw 49 een agrarisch bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van ca. 8.100 m2. Door gebrek aan aangrenzend weideland is het perceel niet meer geschikt voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Nagenoeg alle agrarische activiteiten van het bedrijf zijn verplaatst naar een andere locatie waaronder de stalling van vee. Van de huidige opstallen wordt nu een klein gedeelte gebruikt voor de opslag van hooi. De opslag van hooi en stro zal bij beëindiging van de agrarische functie op nummer 49 plaatsvinden op het eigen terrein van nummer 37.
![]() |
![]() |
Afbeelding 4 foto's bestaande situatie
In de bestaande situatie zijn een bedrijfswoning (Bloemendalergouw 49) en drie agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Ook zijn er enkele agrarische bouwwerken, niet gebouwen zijnde, o.a. een torensilo van 20 meter hoog en 10 meter in doorsnede en mestsilo's. Deze bebouwing is rood gearceerd op onderstaande afbeelding. Met uitzondering van de woning is dit een oppervlakte van 2.486 m2 aan agrarische gebouwen en bouwwerken. In deze oppervlakte zijn de sleufsilo's, voedersilo's, voorzieningen voor opslag van veevoer en de erfverharding niet meegenomen.
De huidige staat van de bedrijfsgebouwen en het terrein van Bloemendalergouw 49 is slecht: er is geen sprake meer van agrarische activiteiten en er is geen reden om de gebouwen te onderhouden. De relatie met het landschap - in functionele en in ruimtelijke zin - ontbreekt. Er is geen sprake van bijzondere vormkwaliteit, de hoge torensilo is landschappelijk zelfs storend. Alle aanwezige storende bebouwing zal worden gesloopt, behoudens de bedrijfswoning Bloemendalergouw 49. In de berekening is de volgende storende bebouwing meegenomen: Stal 1150 m2, Kapschuur 504 m2, schuur 49 m2, Melklokaal 110 m2, Berging 14 m2, Torensilo 20 meter hoog 50 m2, Kapberg 100 m2, Mestsilo 2 x totaal 509 m2. In totaal betreft het 2486 m2 te slopen bebouwing. In de berekening zijn de te verwijderen sleufsilo, 2 x voersilo en voorziening/verharding voor opslag veevoer niet meegenomen. Daarnaast wordt ca. 2300 m2 oppervlakteverharding verwijderd.
Er is voor de percelen Bloemendalergouw 49 en 51 één inrit aanwezig. De burgerwoning Bloemendalergouw 51 met een tuin gelegen aan de voorkant van het perceel hoort niet tot het plangebied, omdat deze reeds een woonbestemming heeft. Het kadastrale perceel 273 hoort bij deze woning, maar is in het vigerend bestemmingsplan Landelijk Noord onderdeel van het agrarisch bouwvlak Bloemendalergouw 49. De kapschuur op dit kadastraal perceel zal niet worden gesloopt. De percelen Bloemendalergouw 51 zijn geel gemarkeerd op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5 bestaande situatie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Deze Amvb is gericht op door werking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onder andere Rijksvaarwegen, Waddenzee, hoofdspoorwegen, Ecologische Hoofdstructuur en defensie. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Het plan om drie nieuwe woningen en een natuureducatiecentrum te realiseren ter vervanging van agrarische bebouwing wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet opgevat als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland
2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op
3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd
en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse,
internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht
van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte
uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder
worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast
te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-
Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder
en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010). De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
Ruimte voor ruimteregeling
In de PVRS is in artikel 16 opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd. De eisen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 december 2014. In de uitvoeringsregeling zijn de volgende voorwaarden gesteld:
Van Ruimte voor Ruimte zijn uitgesloten monumentale, cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke bebouwing. Ook nog niet gerealiseerde of illegale bebouwing die formeel juridisch niet bestaat komt niet in aanmerking voor Ruimte voor Ruimte. Om de dekking van de sanering in de vorm van het benodigde aantal compensatiewoningen te kunnen beoordelen zorgen de gemeente en initiatiefnemer voor de opstelling van een exploitatieopzet. Uit de exploitatieopzet moet blijken hoeveel compensatiewoningen nodig zijn ten opzichte van de te saneren bebouwing.
De toepassing moet voldoen aan alle vereisten in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, waaronder de eisen die worden gesteld in het kader van ruimtelijke kwaliteit bij bouwen in het landelijk gebied.
Toetsing initiatief aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening en Ruimte voor
ruimteregeling
De huidige bebouwing is in de PRVS aangeduid als Bestaand bebouwd gebied. Buiten deze contour is er in het plangebied sprake van weidevogelleefgebied, bufferzone en aardkundig waardevol gebied.
Afbeelding 6 Uitsnede provinciale ruimtelijke verordening, kaartlaag bestaand bebouwd gebied
Door toepassing van deze regeling wordt er een oppervlakte van 2486 m2 storende bebouwing en functies gesloopt. Daarnaast wordt een groot deel van de erfverharding verwijderd. De sloop van de agrarische gebouwen en functies zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De nieuwe functie wordt op het huidige erf gerealiseerd. Herbouw is niet mogelijk aan de rand van het stedelijk gebied, maar zal plaatsvinden op de slooplocatie. Op de locatie van de te slopen bebouwing mag een natuureducatiecentrum en aangrenzende woning worden gerealiseerd. Daarnaast zijn twee woningen mogelijk. De bebouwing is gegroepeerd rondom een erf, waarin ook het parkeren voor het natuureducatiecentrum is gesitueerd. De bedrijfswoning Bloemendalergouw 49 krijgt een woonbestemming. Het noordelijke deel van het perceel zal worden omgevormd tot weiland, zodat er sprake is van een verkleining van het bebouwd gebied. Voor het plan is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Voor het saneringsplan Bloemendalergouw 49 is door de initiatiefnemers een opstalexploitatieplan opgesteld. Het opstalexploitatieplan is getoetst door de provincie en door de gemeente ter toetsing bij Kendes Rentmeesters en Adviseurs BV voorgelegd. Het plan past binnen de financiële kaders van de ruimte-voor-ruimteregeling.
In een overlegreactie van april 2015 op het voorontwerpbestemmingsplan heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat vanuit de staat van de bebouwing de agrarische gebouwen als storend zijn aan te merken. De locatie komt daarmee in principe in aanmerking voor de ruimte voor ruimte regeling. Daarnaast werd aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet onvoldoende was. Na overleg is de erfopzet aangepast en is hiervoor een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In december 2016 heeft de provincie aangegeven dat het beeldkwaliteitsplan voldoet aan de eisen die daaraan uit oogpunt van ruimtelijk kwaliteit worden gesteld. Voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op dit beeldkwaliteitsplan. Het plan is hiermee in overeenstemming met de de Ruimte voor Ruimteregeling en de Provinciale ruimtelijke verordening.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) heeft Amsterdam zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
Hoofdgroenstructuur/ Stadsrandpolder Waterland
Landelijk Noord is op basis van de Structuurvisie aangewezen als Hoofdgroenstructuur (HGS), groentype Stadsrandpolder. De criteria voor de HGS zijn uitgewerkt in de beleidsvisie en toetskader Stadsrandpolder Waterland (vastgesteld gemeenteraad 2012). De Technische Adviescommissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.
De visie heeft betrekking op verbreding van de agrarische sector enerzijds en behoud en bescherming van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden anderzijds. Waterland wordt zeer gewaardeerd door recreanten, waarbij de aantrekkingskracht van het gebied wordt bepaald door het cultuurhistorische karakter: veenweiden met oude dorpen erin en met grillige meertjes die zijn ontstaan door dijkdoorbraken. Het landschap heeft zijn karakter gekregen door eeuwenlange veehouderij.
Omdat niet op voorhand met iedere mogelijke ontwikkeling rekening kan worden gehouden, is aan de visie een toetsingskader toegevoegd. Toekomstige verzoeken voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsing, uitbreiding, verbreding of beëindiging kunnen zodoende aan de hand van het toetsingskader worden beoordeeld. De uitgangspunten hiervan zijn:
In paragraaf 2.5 zijn een aantal principes opgenomen die gehanteerd worden in geval van sanering en herinrichting van erven van gestopte bedrijven:
Advies TAC
De TAC onderschrijft in het advies van 2 mei 2014 de kwalitatieve winst die behaald kan worden met sanering van deze locatie. Het natuureducatiecentrum draagt bij aan de toeristische aantrekkelijkheid van Waterland en qua vormgeving en landschappelijke inpassing ziet de TAC het centrum als een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. Anderzijds constateert de TAC dat het plan - voor wat betreft het uiteindelijke aantal woningen - niet conform de 'Beleidsvisie en toetsingskader stadsrandpolder Waterland' is. Ook plaatst de TAC kanttekeningen bij het percentage erf dat wordt omgezet naar weiland. Verder heeft de TAC twijfels over de levensvatbaarheid van het natuureducatiecentrum.
Op 10 september 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met de afwijking van de Structuurvisie Amsterdam en het toetsingskader HGS voor de herontwikkeling van de Bloemendalergouw 49. Het plan voor herontwikkeling van Bloemendalergouw past niet geheel binnen de geldende Structuurvisie (uitwerking) i.c. de HGS. Het positieve effect van de voorgestelde ontwikkeling (saneren van storende bebouwing, het vergroten van het natuur educatieve- en recreatieve aanbod in de HGS en het landschappelijk goed ingepaste natuureducatiecentrum met daarin geïntegreerde woning) weegt daar echter tegenop.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes, waardoor de opzet compacter is geworden en de volumes zijn gegroepeerd rondom een erf. Vanwege de gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw advies gevraagd van de TAC (bijlage Advies TAC). De TAC heeft naast het toetskader, te weten de Beleidsvisie Stadsrandpolder Waterland welke een uitwerking van de Structuurvisie betreft, ook het afwijkingsbesluit van de Gemeenteraad uit 2014 in haar advisering betrokken. Op grond hiervan komt de TAC tot het advies dat het gewijzigde plan niet inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur vanwege de footprint van de twee woningen en het percentage weiland. Daarnaast worden enkele vragen gesteld over de toegekende bestemmingen. De aandachtspunten van de TAC over de toegekende bestemmingen op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn ter harte genomen.
Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de afwijking van de Structuurvisie Amsterdam en het toetsingskader HGS voor de herontwikkeling van de Bloemendalergouw 49 (zie Afwijkingsbesluit structuurvisie) vanwege de ruimtelijke kwaliteitsslag die gemaakt is en het gegeven dat de Gemeenteraad in 2014 reeds op een ietwat ander initiatief positief heeft besloten om af te wijken van de HGS/Structuurvisie.
De ontwikkeling zoals opgenomen in deze 2e herziening omvat het saneren van het agrarisch bedrijf (en bouwvlak) en de herontwikkeling van het perceel naar wonen, een natuureducatiecentrum en weiland. Met de sanering van alle bebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoning, wordt milieu- en kwaliteitswinst beoogd. De landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit wordt verbeterd met de sloop van storende bebouwing en functies waaronder een 20 m hoge opslag voor ruwvoer.
Ter compensatie van de sloop en sanering worden op het perceel twee woningen en een natuureducatiecentrum met aangrenzende woning gerealiseerd. Samen met de bestaande bedrijfswoning, die wordt omgezet naar een burgerwoning, worden er planologisch gezien 4 woningen en een natuureducatiecentrum mogelijk gemaakt. Het noordelijke deel van het perceel zal worden omgevormd tot weiland, zodat er sprake is van een verkleining van het bebouwd gebied. De burgerwoning aan de Bloemendalergouw 51 wordt in deze herziening buiten beschouwing gelaten. Deze woning heeft in het bestemmingsplan Landelijk Noord reeds een woonbestemming en behoeft geen wijziging. Een deel van dat perceel is op dit moment echter bestemd als het agrarisch bouwvlak van Bloemendalergouw 49. Dit is in de bestaande situatie reeds in gebruik als tuin en bijgebouw bij Bloemendalergouw 51 en zal daarom als tuin worden bestemd.
Afbeelding 7 erfopzet nieuw
Natuureducatiecentrum
De initiatiefnemer wil naast de woningen een natuureducatiecentrum realiseren. In Landelijk Noord is er geen bezoekerscentrum, zoals bijvoorbeeld het centrum bij Ilperveld. Het natuureducatiecentrum beoogd de reptielen, amfibieën, vissen en (water)insecten uit Waterland te laten zien in hun natuurlijke omgeving. Het natuureducatiecentrum richt zich op de al in het gebied zijnde bezoeker, zoals toeristen die per fiets het gebied intrekken. In Landelijk Noord zijn weinig recreatieve voorzieningen voorhanden, een plek om meer over het gebied te leren ontbreekt. Naast de bezoekers van het gebied wil het Natuureducatiecentrum zich ook richten op de scholen van Amsterdam. Daarnaast wordt samenwerking gezocht met andere bedrijven in Landelijk Noord.
De ruimte zal naast bezoekerscentrum en natuureducatie de mogelijkheid bieden om het als groep te bezoeken voor bijvoorbeeld rondleidingen in combinatie met bijvoorbeeld teambuilding of bijeenkomsten van natuurwerkgroepen. Omdat het bezoekerscentrum in eerste instantie vooral in de schoolvakanties en weekenden open is voor publiek en door de week voor scholenbezoeken, blijft er ruimte over om de locatie hiervoor te gebruiken. Het natuureducatiecentrum zal in eerste instantie als een eenmansbedrijf starten. De verwachting is dat het bezoekersaantal na een aanloopperiode zal stijgen tot ca. 5000 per jaar (ca. 31 per dag). Met dat bezoekersaantal is het natuureducatiecentrum, zonder gebruik te maken van subsidies, financieel haalbaar.
Bij de initiatiefnemer bestaat de wens om het perceel ook per kano bereikbaar te maken, zodat bij het natuureducatiecentrum de overstap van fiets naar kano mogelijk is om het gebied verder te verkennen. Dit vereist onder andere aanpassingen in waterlopen en is om die reden geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor zullen te zijner tijd de benodige toestemmingen en vergunningen voor worden aangevraagd.
Naar aanleiding van de overlegreactie op het voorontwerpbestemmingsplan van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes op het erf, waardoor de erfopzet compacter is geworden en volumes zijn gegroepeerd rondom een gezamenlijk erf. Voor de nieuwe situatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage Beeldkwaliteitsplan). In het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte zal ter compensatie van de sloop van de agrarische opstallen een drietal woningen aan het perceel worden toegevoegd. De bebouwing zal in de nieuwe situatie ontsloten blijven via een centrale oprit. Eén woning maakt deel uit van het ontwerp van het natuureducatiecentrum. De twee andere woningen kunnen vrijstaand of geschakeld worden uitgevoerd en worden naast elkaar gesitueerd, als ware het één volume van schuurbebouwing op een boerenerf. Het achterste gedeelte van het huidige perceel zal onbebouwd blijven en deel gaan uitmaken van het omringende weiland. Hierdoor zal de weidse blik op het landschap vanaf de Bloemendalergouw vergroot worden. Het parkeren voor het natuureducatiecentrum wordt op het erf tussen de woningen gesitueerd, zodat de randen van het erf vrij blijven van parkeren en bebouwing. Momenteel is langs het grootste deel van de langszijden van het perceel een windsingel aanwezig, bestaande uit inheemse bomen en heesters. In de nieuwe situatie zullen deze zoveel mogelijk behouden blijven.
Natuureducatiecentrum en woning
Als referentie voor het natuureducatiecentrum wordt gedacht aan een met grond bedekte voerkuil. Het geheel wordt uitgevoerd met een groen dak. De voorgevel is gericht op het erf. Bijgebouw/aanbouwen worden geïntegreerd in het hoofdvolume. Het gebouw houdt het midden tussen een landschappelijk element en een gebouw. Om licht en toegang te verlenen worden snedes in het volume gemaakt, voorzien van puien. Dieper in het volume kan daglicht toetreden via daklichten. De woning en het natuureducatiecentrum worden in één duurzaam gebouw gerealiseerd. Hiervoor is een voorlopig ontwerp gemaakt. Het gebouw bevindt zich op maaiveldniveau en bestaat uit een betonnen bak die bedekt wordt met een laag zand/grind en aarde waardoor een groene heuvel ontstaat. Bij het woongedeelte zorgt een glazen pui voor inval van daglicht en verwarming van het gebouw. De oppervlakte van het educatiecentrum bedraagt 300 m². De maximale bouwhoogte bedraagt 4 m. Omdat de woning uit één bouwlaag bestaat, wordt een footprint van 200 m2 mogelijk gemaakt.
Afbeelding 8 voorlopig ontwerp natuureducatiecentrum en woning
Woningen
Voor de twee woningen is in de voorbereiding op de bestemmingsplanwijziging nog geen ontwerp gemaakt. In het ontwerp van deze woningen zullen de toekomstige eigenaren rekening moeten houden met de ontwerpuitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan: Hierin is opgenomen dat de woningen naast elkaar worden gesitueerd, als ware het één volume van schuurbebouwing op een boerenerf. De twee woningen mogen vrijstaand of geschakeld worden uitgevoerd, maar vormen samen één ontwerp, waarbij gevel en kap een even belangrijke rol spelen en wordt uitgegaan van één materialisering. De voorgevel van de woningen zijn gericht op het erf.
Voor de woningen wordt uitgegaan van de maatvoering van woningen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord. De footprint mag maximaal 100 m² zijn, de maximale hoogte van de nok is 9 m, de goothoogte 3,5 m, bijgebouwen of aanbouwen zijn toegestaan tot maximaal 40 m². Als deze bijgebouwen of aanbouwen of onderdeel worden van het hoofdvolume is een goot- en nokhoogte gelijk aan het hoofdgebouw toegestaan vanwege de gewenste referentie naar een volume met één dakvlak.
Verkeer en parkeren
Alle woningen maken gebruik van de bestaande oprit en zijn op een logische wijze ontsloten op het erf. De bezoekers van het natuureducatiecentrum zullen ook van deze oprit gebruik maken. Parkeren ten bate van de woningen zal op eigen terrein plaatsvinden. Voor de bezoekers van het natuureducatiecentrum zal een kleine parkeerplaats worden gerealiseerd met 14 plekken en een plek voor het stallen van fietsen.
Het natuureducatiecentrum zal zich vooral richten op de al aanwezige bezoekers in het gebied die op de fiets het gebied bezoeken. De wegen in Landelijk Noord zijn niet geschikt voor grote bussen, incidenteel kan het natuureducatiecentrum met kleine busjes door scholen bezocht worden.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging betreft van agrarisch naar wonen en een natuureducatiecentrum van beperkte omvang mogelijk. Om die reden zijn belangrijke negatieve milieugevolgen niet te verwachten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
LBP Sight heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage Akoestisch onderzoek). Op basis van de uit de interactieve geluidkaart af te leiden geluidbelasting, de daarop nog toe te passen aftrek krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder alsmede op grond van de in de toekomstige situatie aanwezige afstand tussen de weg en de te realiseren woningen, wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de ontwikkelingslocatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn dan ook geen bezwaren vanuit de Wet geluidhinder tegen de ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Voorliggend plan maakt de bouw van drie woningen en een natuureducatiecentrum mogelijk ter vervanging van een agrarisch bedrijf. Het plan valt onder het begrip 'niet in betekende mate'. De luchtkwaliteit hoeft niet verder te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
Nota Bodembeheer
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Voor de locatie is door PJ Milieu/Lankelma verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage Bodemonderzoek). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond (tot 1 m-mv) plaatselijk sterk verontreinigd is met koper en zink en licht tot matig verontreinigd met overige zware metalen en PAK. De diepere bodemlaag is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel en naftaleen. Op het maaiveld is asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de bodem is geen verhoogd gehalte aan asbest gemeten.
Het onderzoek is in mei 2016 beoordeeld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Het verkennend bodemonderzoeksrapport is getoetst aan de Amsterdamse Richtlijn Verkennend Onderzoek 2011 (verder: ARVO). Het bodemonderzoeksrapport voldoet hier aan. In een bodemvolume van ten minste 25 m3 grond overschrijdt de gemiddelde concentratie van koper en zink de interventiewaarde. De Omgevingsdienst concludeert dat er vermoedelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, hoogstwaarschijnlijk gerelateerd aan ophoogmateriaal. Omdat de aard en omvang van de verontreiniging niet geheel in beeld is moet een nader onderzoek worden uitgevoerd voordat een sanering kan worden uitgevoerd. Het asbestonderzoek geeft een redelijk beeld van de situatie maar is, door beperkingen vanwege opstallen en verhardingen, niet uitgevoerd volgens de NEN5707. Bij voorkeur wordt een nader onderzoek asbest uitgevoerd nadat de (asbesthoudende) opstallen zijn gesloopt. Voorafgaand aan het opstellen van een saneringsplan moet een risicobeoordeling worden uitgevoerd met Sanscrite. Uit deze risicobeoordeling moet blijken in hoeverre sanerende maatregelen noodzakelijk zijn bij het toekomstig gebruik.
Conclusie
Uit het verrichte bodemonderzoek blijkt dat er verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. Planuitvoering is pas mogelijk nadat nader onderzoek is uitgevoerd en de hieruit voortvloeiende benodigde saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. Deels kan dit nader onderzoek pas effectief in gang worden gezet als de bestaande bebouwing is gesloopt. De initiatiefnemer heeft in zijn exploitatieopzet financiële middelen opgenomen voor de uitvoering van saneringsmaatregelen.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.
De cultuurhistorische betekenis van Landelijk Noord komt tot uitdrukking in het bijzondere landschap waarin de ontstaansgeschiedenis nog duidelijk afleesbaar is in het bijzondere patroon van water, wegen, dijken en polders. Het plangebied is in de gebiedsvisie in vigerend bestemmingsplan Landelijk Noord getypeerd als kerngebied veenweide. De te slopen bebouwing is in de jaren 70 opgericht en heeft geen cultuurhistorische waarde. Voor de nieuwe bebouwing is in de erfopzet en het beeldkwaliteitsplan rekening gehouden met de landschapswaarden en ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Voor het vigerende bestemmingsplan Landelijk Noord is onderzoek gedaan naar de archeologische verwachtingswaarde. In dit bestemmingsplan wordt de archeologische dubbelbestemming Archeologische waarde - 3 overgenomen op de verbeelding en regels. Er geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder diep dan 0,5 m. Voor het plan heeft vooroverleg plaatsgevonden met Monumenten & Archeologie over de sloop van de funderingen, hiervoor hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd omdat deze binnen de vrijstelling van de onderzoeksplicht vallen.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen, gasleidingen of transportroutes. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die als richtlijn geldt. Er zijn geen bedrijven genoemd in de lijst Bedrijven en Milieuzonering gelegen binnen een aantal richtlijnafstanden tot de locatie aan de Bloemendalergouw 49.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m3) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m3 buiten de bebouwde kom. Anders dan voorheen is het mogelijk maatwerk te leveren, niet per bedrijf of object, maar per gebied.
In de omgeving liggen twee bedrijven waarmee rekening moet worden gehouden voor wat betreft de toetsing aan geurhinder. De betreft de agrarische bedrijven gelegen aan de Bloemendalergouw 37 en 69. In Artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op het tijdstip in gebruik was als veehouderij, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, buiten de bebouwde kom een afstand van ten minste 50 meter tot de nabijgelegen veehouderijbedrijven aangehouden moet worden.
De kortste afstand tot het rundveebedrijf Bloemendalergouw 37 bedraagt circa 250 meter. De kortste afstand tot het rundveebedrijf Bloemendalergouw 69 bedraagt circa 750 meter. In de bestaande situatie zijn op kortere afstand reeds (burger)woningen aanwezig, de nieuwe woningen aan de Bloemendalergouw 49 vormen geen belemmering voor de agrarische bedrijven.
Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking. Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan. Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het Markermeer/IJmeer. Dit gebied ligt op ongeveer twee kilometer van de saneringslocatie. Er is geen invloed doordat er erfsanering plaatsvindt. De polder IJdoorn bij Durgerdam en het IJmeer zijn de dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van de EHS. Binnen de EHS geldt het ‘nee, tenzij’ beleid. De verstoring neemt als gevolg van het plan niet toe. Er is daardoor ook geen invloed op de EHS.
Voor de betreffende locatie is een Quickscan flora fauna uitgevoerd ter beoordeling van de effecten van het onderliggende bouwplan. Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Geconstateerd is dat de rosse vleermuis (nyctalus noctula) en de gewone dwergvleermuis op deze locatie foerageren maar niet in de te slopen gebouwen nestelen of overnachten. In de spouwmuur van woning aan de Bloemendalergouw nummer 51 zijn wel vleermuizen gevonden. Er zijn geen nadelige effecten geconstateerd.
Bij de planning van sloop van de agrarische locatie wordt geadviseerd om rekening te houden worden met de mogelijkheid van aanwezigheid van vogels. Daarom zijn de meeste gunstige tijden voor slopen buiten het broedseizoen: van half september tot eind april.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten
is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en
grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit
en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening).
De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen.
Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van
de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten
worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen
kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen
en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van
natuur en recreatie en uitbreidingsplannen. Voor de activiteiten die onder de algemene
regels vallen, kan worden volstaan met een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure.
Nationaal Waterplan 2016 – 2021
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 is vastgesteld op 10 december 2015. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebied- beheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:
Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Watervisie 2021 en Uitvoeringsprogramma
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.
Waterprogramma 2016-2021
In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2016-2010 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. De komende jaren is de opgave om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water. Dat gebeurt vooral preventief door de uitvoering van programma's en dagelijks beheer, maar ook door het onderhouden van een goede crisisorganisatie.
Keur HHNK
In 2016 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur vastgesteld. In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning.
Watervisie Amsterdam 2040
Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Watervisie Amsterdam 2040
vastgesteld. De visie geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van
water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten
voor de korte termijn (2018). De Watervisie Amsterdam 2040 is een structuurvisie-uitwerking.
Dat betekent dat de Watervisie na vaststelling door de gemeenteraad als een onderdeel
van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (een strategisch beleidsdocument voor de ruimtelijke
ontwikkeling van de stad) wordt beschouwd. De visie is daarmee zowel een beleidsvisie
als een planologisch-juridisch toetsinstrument. Ze wordt als planologisch-juridisch
toetsingsdocument ingezet bij ruimtelijke plannen en initiatieven om watergerelateerde
ontwikkelingen in balans met elkaar en integraal te laten plaatsvinden.
Met de Watervisie willen we bewoners, ondernemers, bedrijven, verenigingen en bezoekers
tevens stimuleren en inspireren om -in lijn met de Watervisie- nieuwe initiatieven
te ontplooien en te realiseren. Voor nieuwe ruimtelijke initiatieven dienen de gebruikelijke
(planologisch-juridische) procedures te worden gevolgd. De Watervisie is planologisch-juridisch
alleen bindend voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam.
Voor het plan Bloemendalergouw 49 is een digitale watertoets gedaan en een vooroverlegreactie ontvangen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Vanwege de gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw overleg gevoerd. Onderstaand wordt voor de relevante wateraspecten aangegeven hoe daarmee wordt omgegaan in het plan.
Waterkwaliteit en riolering
Binnen het plan zal een gescheiden riolering aan worden gelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Er is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit komt overeen met de ambitie van het hoogheemraadschap om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. HHNK adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Verharding en compenserende maatregelen
Naast de bestaande (bedrijfs)woning Bloemendalergouw 49 is op de locatie 2486 m2 aan agrarische bebouwing aanwezig. Daarnaast verharding die bestaat uit ca. 1050 m2 beton/freesasfalt en 2250 m2 puinverharding. 920 m2 is onverhard.
In de nieuwesituatie wordt 2486 m2 agrarische bebouwing gesloopt. Er mag een natuureducatiecentrum met groen dak met een vloeroppervlak van 300 m2 en (aarde)woning incl. bijgebouw van 240 m2 vloeroppervlak met groen dak worden opgericht. Om de gebouwen komt een talud van aarde van ca. 300 m2, deze wordt niet opgevat als verharding. Daarnaast twee woningen en bijgebouw/aanbouwen met een maximale oppervlakte van totaal 280 m2. Per saldo is er sprake van een afname van bebouwing van 1.666 m2. In de nieuwe situatie blijft ca. 1000 m2 aanwezig als verharding (700 m2 freesasfalt en 300 m2 bestrating). 2506 m2 wordt tuin. Van het voormalig agrarisch bouwperceel wordt ca. 2100 m2 omgevormd tot weiland. De oppervlakteverharding neemt per saldo af met ca. 50 m2 verharding en 2250 m2 puinverharding.
Afbeelding 9 Verharding: Rood en geel - te slopen bebouwing, Grijs gearceerd - freesasfalt, Paars - puinverharding.
Totaal is er sprake van een afname van ca. 3.966 m2 verhard oppervlak. Watercompensatie is nodig bij 800 m2 extra bebouwing/verharding. Er hoeven geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden. De locatie zou kunnen dienen als watercompensatie voor andere projecten c.q. bebouwing. Omdat de eigenaar van de Bloemendalergouw 37 mede-eigenaar is van een gedeelte van de locatie, wil hij graag de afname van verharding op deze locatie inzetten ten behoeve van het realiseren van verharding op zijn locatie op de Bloemendalergouw 37.
Waterlopen
De waterlopen rondom Bloemendalergouw 49 zijn geen onderdeel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Met dit plan worden geen wijzigingen aan bestaande watergangen beoogd. Voor de inrichting van de bouwkavels is het belangrijk dat de aangrenzende waterlopen bereikbaar blijven om slootonderhoud te kunnen uitvoeren vanaf de kant. Verder adviseert het hoogheemraadschap bij particuliere tuinen een oeverbescherming toe te passen. In de bestaande situatie zijn ook bomen aanwezig rondom het perceel en wordt het onderhoud uitgevoerd. Deze bomen blijven grotendeels behouden in de nieuwe situatie.
Voor een latere fase zijn er plannen om het natuureducatiecentrum bereikbaar te maken voor kano's, waarbij samenwerking met andere initiatieven in Waterland zal worden gezocht. Eventuele wijzigingen in waterlopen en voorzieningen voor kanovaarders volgen dus op een later moment (na aanvraag van de noodzakelijke vergunningen en toestemmingen).
Vooruitlopend daarop adviseert HHNK bij de aanleg van nieuwe bebouwing (met name het educatiecentrum en de nieuwe woningen) om het vloerpeil te relateren aan het hoge waterlandsboezempeil (NAP-1,56 meter) welke mogelijk in de toekomst noordelijk langs het plangebied wordt doorgetrokken om een kanoverbinding te realiseren. Aan de oostkant van het plangebied ligt dan ook een kans om de waterloop langs het perceel door te trekken. In de toekomst zou dan rondom het perceel het waterlandsboezempeil kunnen gelden, maar dan moet daar met de huidige bouw en maaiveldinrichting al rekening mee worden gehouden. Wijzigingen in het waterpeil van NAP-2,07 naar NAP-1,56 meter heeft echter ook effect op de aangrenzende agrarische percelen. Wijzigingen in waterlopen en voorzieningen voor kanovaarders zullen op een later moment worden gerealiseerd. Op dat moment zullen ook de noodzakelijke vergunningen en toestemmingen worden aangevraagd.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.
Deze herziening heeft betrekking op de volgende wijzigingen van de verbeelding:
Op basis van de volledige beschrijving in de ruimtelijke onderbouwing zijn op het perceel de volgende bestemmingen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord opgenomen:
Tevens worden de hoofdgebouwen voorzien van een bouwvlak. Voor de inhoud van de regels wordt aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan Landelijk Noord. Voor de juridische planbeschrijving van de opgenomen artikelen wordt verwezen naar het bestemmingsplan Landelijk Noord, waarbij de bestemming Agrarisch met waarden aansluit bij de planregeling van de bestemming Agrarisch met waarden - Kerngebied veenweide.
Economische uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. Bij het project zijn twee partijen betrokken. Elke partij heeft een gedeelte van het agrarische perceel in volledig eigendom. Het plan betreft een particulier initiatief dat voor eigen rekening en risico van de initiatiefnemers wordt uitgevoerd.
In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat met de initiatiefnemers een anterieure overeenkomst is afgesloten. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerpbestemmingsplan 2e herziening Landelijk Noord heeft vanaf 26 november 2014 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had een ieder de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen bij de bestuurscommissie Noord. Gedurende deze periode is het voorontwerp tevens verzonden naar de overlegpartners in het kader van overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Gedurende de inzage van het voorontwerpbestemmingsplan zijn geen inspraakreacties ontvangen. Van de volgende adressanten is een overlegreactie ontvangen:
Rijkswaterstaat,Gasunie en Brandweer Amsterdam-Amstelland hebben aangegeven dat zij geen aanleiding zien om een reactie in te sturen. In de Inspraak- en overlegnota worden de overlegreacties beantwoord.
Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie Noord-Holland is overleg gevoerd met initiatiefnemers, provincie en gemeente over de ruimtelijke kwaliteit van de erfopzet. Dit heeft geleid tot het anders situeren van de bouwvolumes op het erf, waardoor de erfopzet compacter is geworden en volumes zijn gegroepeerd rondom een erf. Voor de nieuwe situatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de ontwerpuitgangspunten verder zijn uitgewerkt. Met de aangepaste erfopzet is door de provincie aangegeven dat het plan past binnen de Ruimte-voor-ruimteregeling. Voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op deze aangepaste erfopzet.
Naar aanleiding van de overlegreactie en gewijzigde erfopzet is in 2017 opnieuw overleg gevoerd met HHNK over de watertoets. De resultaten zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan 2e herziening Landelijk Noord wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Eventuele zienswijzen op het ontwerp worden te zijner tijd samengevat en beantwoord.
het bestemmingsplan 2e herziening Landelijk Noord met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1701BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij, niet zijnde bedrijfsmatig.
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouder voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
het verstrekken van logies met ontbijt, met dien verstande dat dit bij woningen, geen bedrijfswoningen zijnde, uitsluitend in het hoofdgebouw is toegestaan.
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting.
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat detailhandel in volumineuze goederen hiertoe niet wordt gerekend.
een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, onder te verdelen in:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, op daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
de aanleg van riet- en schraallanden, moerasjes, poelen en plas-draszones, en de realisatie van natuurvriendelijke oevers.
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
een van de hoofdfunctie afwijkende functie die ondergeschikt is aan en uitgeoefend wordt naast de hoofdfunctie, veelal ter ondersteuning van het agrarische bedrijf en gericht op de beleefbaarheid van het landschap.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd, niet zijnde een woonboot, bedrijfsvaartuig, een passagiersvaartuig of pleziervaartuig.
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren en dranken.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd, onoverdekt stuk grond, kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport, dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal.
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.
een omheinde, onoverdekte ruimte waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen.
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:
gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betalingen handelingen en/of voorstellingen kunnen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard; hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhallen en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van ten minste één week en maximaal zes maanden.
een voor publiek toegankelijke ruimte waarvan de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
de gevel aan de naar de weg gekeerde zijde van de woning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de verbeelding aangegeven voorgevel.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
Tabel 3.1 Toegestane nevenfuncties
nevenfunctie | |
wandel- of fietspaden over het boerenland | |
extensieve sport- en spelvormen op het boerenland (zoals boerengolf) |
Het is niet toegestaan gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de teelt van ruwvoeder.
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschaps- en natuurwaarden als benoemd in 3.1 onder d niet onenvenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ongebouwde parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.
Parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming Cultuur en Ontspanning zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op en onder de in lid 7.1 van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan ter bescherming van de in lid genoemde archeologische waarden nadere eisen stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid aanwezig zijn.
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onverminderd hetgeen in is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimum afstand tot objecten categorie I en II | 100 m | 50 m |
minimum afstand tot objecten categorie III, IV en V | 50 m | 25 m |
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Algemeen gebruiksverbod
Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
Algemene afwijkingsregel
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: