direct naar inhoud van Regels
Plan: ringweg A10 en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1211BPSTD-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan ringweg A10 en omgeving met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1211BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding;

1.6 aan-huis-gebonden-beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner zelf wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voorbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw:
    de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij:
    het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. intensieve veehouderij:
    de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw:
    de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt:
    de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • f. fruitteelt:
    de teelt van fruit op open grond;
  • g. bollenteelt:
    de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • h. bosbouw:
    de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • i. intensieve kwekerij:
    de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • j. boomkwekerij:
    de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • k. paardenfokkerij:
    het fokken, trainen en verzorgen paarden;
1.8 archeologisch rapport

rapport, zoals bedoelt in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

1.9 automatenhal

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Bij het ontbreken van een percentage geldt een bebouwingspercentage van 100%, tenzij is bepaald bijvoorbeeld in de vorm van een brutovloeroppervlak en verkoopvloeroppervlak zoals in de bestemming 'Gemengd';

1.12 bedrijf

het bedrijfsmatig (industrieel) vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorende bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17 bodemverstoring

elke vorm van grondverzet;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 brutovloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.25 cultuurhistorische waarde

de waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geldwisselkantoor

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld;

1.29 groenvoorzieningen

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, bermen vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen;

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 horeca I

fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.32 horeca II

nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.33 horeca III

café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.34 horeca IV

restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.35 horeca V

hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van wet- en regelgeving geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.37 ligplaats voor woonschepen

de ruimte welke door een woonschip, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, mag worden ingenomen;

1.38 opslag

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;

1.39 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.40 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.41 peil

onder peil wordt verstaan:

  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een woonschip: het waterpeil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.42 planregels

de regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan ringweg A10 en omgeving;

1.43 pleziervaartuig

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie niet zijnde bewoond;

1.44 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waar onder andere begrepen moeten worden de voet- en fietspaden;

1.45 seksinrichting

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen;

1.46 short stay

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden;

1.47 stroomweg

een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg waarop gemotoriseerd verkeer zo veel mogelijk ononderbroken kan doorstromen;

1.48 telefoneerinrichting of belhuis

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen;

1.49 transport

het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen;

1.50 verbeelding

digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven;

1.51 verkeersvoorzieningen

voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken. Hieronder moeten in elk geval worden begrepen: rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, (on)bebouwde parkeervoorzieningen, verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen;

1.52 verwijzing wettelijke regelingen

bij verwijzing in de regels naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het in werking treden van dit bestemmingsplan;

1.53 volkstuin

een perceel, deel uitmakend van een complex, waarop men siergewassen en/of groente mag telen;

1.54 waterlijn

de scheiding tussen het natte en droge deel van het schip, wanneer dit in volkomen rust, op rustig water zou liggen;

1.55 waterkering

natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

1.56 waterstaatkundige werken

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;

1.57 wonen

permanent verblijf, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant zijn;

1.58 woonark

een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, dat feitelijk niet geschikt is om mee te varen;

1.59 woonboot

een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter;

1.60 woonschip

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, onder te verdelen in:

  • a. woonark;
  • b. woonboot;
  • c. woonvaartuig;
1.61 woonvaartuig

een woonschip met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met een gehele of gedeeltelijke opbouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de hoogte van een woonschip

de afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, masten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;

2.5 de breedte van een woonschip

de afstand van de buitenste vaste delen van het woonschip van bakboord naar stuurboord gemeten;

2.6 de lengte van een woonschip

de afstand van de voorkant van het voorste vaste deel tot de achterkant van het achterste vaste deel van het woonschip;

2.7 de bouwhoogte van een antenne-installatie

tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager;

2.8 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een agrarisch (deeltijd)bedrijf, zoals genoemd in artikel 1.7 onder b en k;
  • b. ter plaatse van aanduidingsvlak met de aanduiding 'pension' is tevens een hondenverblijf met bijbehorend kantoor en opslagruimten toegestaan;
  • c. bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage per bestemmingsvlak toegestaan;
  • d. de maximum bouwhoogte dan wel goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt de bouw- dan wel goothoogte zoals deze ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is;
  • e. de maximum bouwhoogte dan wel goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt de bouw- dan wel goothoogte zoals deze ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen dat:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte voor voedersilo's niet meer dan 9 meter mag bedragen;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen - niet meer dan 6 meter mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat:

  • a. de maximale oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 100 m² mag bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken behorende bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • c. de maximum oppervlakte van een kantoor en opslag ten dienste van en behorend bij een hondenverblijf zoals genoemd in lid 3.1 onder b, mag niet meer bedragen dan de oppervlakte zoals deze ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is.
3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 3.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • b. het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing voor paardenbakken met uitzondering van de bestaande paardenbakken waarvan de bestaande maten als ten hoogste toelaatbaar zijn.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gemeentewerf, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 3 van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. tuinen en erven;

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 1 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 75%;
  • d. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 18 meter bedragen;
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 4.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 5 Detailhandel

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel en aanverwante dienstverlenend bedrijf;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuincentrum' is uitsluitend detailhandel en opslag ten behoeve van een tuincentrum toegestaan;

met de daarbij behorende:

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen dat:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuincentrum' bedraagt het maximale bebouwingspercentage 40%;
  • e. de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • f. de maximale bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen.
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen - mag niet meer dan 3 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 5.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • f. voet- en fietspaden met bijbehorende bruggen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen dat:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen' bedraagt het maximale bebouwingspercentage 30%;
  • c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen' mag de maximum bouwhoogte niet meer dan 8 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' is erfbebouwing ten behoeve van de ligplaats toegestaan wat reeds aanwezig was ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;
  • e. binnen het bestemmingsvlak en ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'gemaal' zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte per nutsvoorziening niet meer dan 30 m² mag bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  • f. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen - mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 6.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 7 Recreatie - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwregel voor volkstuinen

Voor het bebouwen van de volkstuinen geldt dat het bebouwingspercentage niet meer dan 10% mag bedragen.

7.2.2 Bouwregels voor verenigingsgebouwen
  • a. De maximale bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • b. de brutovloeroppervlakte per vereniging mag niet meer dan 450 m² bedragen, tenzij reeds meer aanwezig was ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan dan mag deze oppervlakte gehandhaafd worden;
  • c. het bepaalde in de voorgaande leden is met inbegrip van het kantoor ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'kantoor' alwaar uitsluitend een kantoor van de bond van volkstuinders is toegestaan.
7.2.3 Bouwregels voor tuinhuisjes, plantenkassen en schuren
  • a. De maximale bouwhoogte van een tuinhuisje mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte per tuinhuisje mag niet meer dan 28 m² bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van een plantenkas en schuur mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  • d. de maximale oppervlakte van een plantenkas mag niet meer dan 12 m2 bedragen;
  • e. de maximale oppervlakte van een schuur mag niet meer dan 6 m2 bedragen.
7.2.4 Bijbehorende bouwwerken
  • a. De maximale bouwhoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • b. de maximale brutovloeroppervlakte per vereniging mag niet meer dan 300 m² bedragen, tenzij reeds meer aanwezig was ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan dan mag deze oppervlakte gehandhaafd worden.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:

  • a. er geldt een parkeernorm van één parkeerplaats per twee volkstuinen;
  • b. er is maximaal één tuinhuisje per volkstuin toegestaan.
  • c. er is maximaal één plantenkas of één schuur per volkstuin toegestaan;
  • d. voor de in lid 7.1 sub d genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 7.1 sub a genoemde functie moet zijn.
7.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 7.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken en/of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van een aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken en/of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor permanente bewoning;
  • c. het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 8 Recreatie - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. multifunctioneel bezoekerscentrum ten behoeve van recreatie alwaar de volgende functies zijn toegestaan: horeca III, horeca IV, detailhandel, steiger, bootjes-/kanoverhuur met inbegrip van ligplaatsen, kantoor en het houden van kleinvee;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. sport;
  • d. voet- en fietspaden met bijbehorende bruggen;

met de daarbij behorende:

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen dat:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. één gebouw ten behoeve van horeca III, horeca IV, detailhandel en kantoor is toegestaan met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de maximale oppervlakte mag niet meer dan 330 m² bedragen;
    • 2. de maximale goothoogte mag niet meer dan 9 meter bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • c. één gebouw ten behoeve van een boothuis is toegestaan met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de maximale oppervlakte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
    • 2. de maximale goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. één gebouw ten behoeve van een hooiberg met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de maximale oppervlakte mag niet meer dan 36 m² bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. één gebouw ten behoeve van een stal met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn: stal:
    • 1. de maximale oppervlakte mag niet meer dan 200 m² bedragen;
    • 2. de maximale goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • f. één gebouw ten behoeve van een schuur met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de maximale oppervlakte mag niet meer dan 375 m²;
    • 2. de maximale goothoogte mag niet meer dan 3 meter;
    • 3. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen.
  • g. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen - niet meer dan 3 meter mag bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 8.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportterreinen;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'golfbaan' is een golfbaan toegestaan;
  • c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met bijbehorende tuinen en erven toegestaan;

met de daarbij behorende

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.2 genoemde gronden zijn slechts gebouwen ten dienste van tribunes en dug-outs alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan;
  • c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan met dien verstande dat de volgende maximale maatvoeringsbepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen;
    • 2. de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 30 m² bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. voor gebouwen - met uitzondering ter plaatse van de aanduidingsvlakken met de aanduiding 'bedrijfswoning' en met de aanduiding 'golfbaan' - mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 10 meter bedragen;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'golfbaan' bedraagt de maximale bouw- dan wel goothoogte zoals deze ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is en voor het oprichten van één nieuw gebouw gelden de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    • 1. bouwhoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen;
    • 2. oppervlakte mag niet meer dan 300 m² bedragen;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 18 meter bedragen;
  • g. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten en tribune(s) mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • h. de maximale bouwhoogte van ballenvangers en scoreborden mag niet meer dan 7,5 meter bedragen;
  • i. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • j. de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen.

Artikel 10 Verkeer - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. stroomwegen met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, met dien verstande dat het aantal rijstroken maximaal 20 bedraagt;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen en viaducten toegestaan ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden alsmede onderliggende watergangen, (water)wegen en groen;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tunnel' is een tunnel(bak) toegestaan ten behoeve van wegen alsmede het bovenliggende water;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder een tunnelbak, voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer, voorzieningen ten behoeve van de bewegwijzering en signalering inclusief bermkasten, lichtmasten inclusief bermkasten, voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing, geluidsschermen en andere geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, calamiteitenzones, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterstaatkundige werken, kabels, leidingen en overige ondergrondse infrastructuur, duikers, mottoborden en bouwborden, kunstobjecten uitgezonderd lucht- en lichtschermen;
  • g. water;
  • h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan met uitzondering ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tunnel';
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan waarbij de maximale bouwhoogte anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging, verlichting en regeling van het verkeer, niet meer dan 10 meter mag bedragen.

Artikel 11 Verkeer - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het lokale verkeer in begrip van voet- en fietspaden met bijbehorende bruggen als ook in- en uitritten;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeervoorzieningen toegestaan;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen en viaducten toegestaan ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden alsmede onderliggende watergangen, (water)wegen en groen;
  • f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'langzaam verkeer' zijn uitsluitend voet- en fietspaden toegestaan alsmede onderliggende watergangen, waterwegen en groen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder een tunnelbak, voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer, voorzieningen ten behoeve van de bewegwijzering en signalering inclusief bermkasten, lichtmasten inclusief bermkasten, voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing, geluidsschermen en andere geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, calamiteitenzones, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterstaatkundige werken, kabels, leidingen en overige ondergrondse infrastructuur, duikers, mottoborden en bouwborden, kunstobjecten uitgezonderd lucht- en lichtschermen;
  • h. water;
  • i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging, verlichting en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 meter bedragen.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water met inbegrip van bruggen en viaducten al dan niet in combinatie met voet- en fietspaden;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. vaarwegen;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen en viaducten toegestaan ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden alsmede onderliggende watergangen, (water)wegen en groen;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'ligplaats' zijn ligplaatsen voor pleziervaartuigen met bijbehorende steigers toegestaan;
  • f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tunnel' is een tunnel(bak) toegestaan ten behoeve van wegen alsmede het bovenliggende water;
  • g. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn ligplaatsen voor woonschepen toegestaan;
  • h. een steiger ten behoeve van een multifunctioneel bezoekerscentrum als bedoeld in artikel 8.1 onder a;
  • i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen dat:

  • a. bij woonschepen is per woonschip een steiger toegestaan met de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    • 1. breedte = gelijk aan de woonschepen;
    • 2. diepte = 3 meter;
  • b. in afwijking van het gestelde in lid 12.2 sub a mogen woonschepen, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan reeds over een steiger met afwijkende maatvoeringen en/of berging beschikken, deze mag blijven bestaan tot het moment dat de betreffende steiger en/of berging wordt vervangen;
  • c. voor de maximale maatvoeringsbepalingen voor een woonschip ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn de regels in artikel 12.3 onder c t/m f onverminderd van toepassing;
  • d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 12.1 genoemde functie:

  • a. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'ligplaats' zijn ligplaatsen voor pleziervaartuigen toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'ligplaats' maximaal 60 pleziervaartuigen zijn toegestaan;
    • 2. bestaande steigers zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' in de zin van een woonschip zijn maximaal 6 ligplaatsen toegestaan;
  • c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' in de zin van een woonark geldt de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    • 1. lengte: 20 meter;
    • 2. breedte: 7 meter;
    • 3. hoogte: 6 meter;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' in de zin van een woonboot geldt de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    • 1. lengte: 30 meter;
    • 2. breedte: 5 meter;
    • 3. hoogte: 6 meter;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' in de zin van een woonvaartuig geldt de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    • 1. lengte: 30 meter;
    • 2. breedte: 5 meter;
    • 3. hoogte: 6 meter;
  • f. in afwijking van het gestelde in lid 12.3 sub c, d en e mogen woonschepen, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan reeds een vergunde ligplaats met afwijkende maatvoering hebben, deze ligplaats blijven innemen tot het moment dat de betreffende woonschepen worden vervangen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er mag alleen binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage per bestemmingsvlak toegestaan;
  • d. de maximum bouwhoogte dan wel goothoogte bedraagt de bouw- dan wel goothoogte zoals deze ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig is.
13.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen dat:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde overkappingen - niet meer dan 3 meter mag bedragen.
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 13.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken en/of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van een aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot meer dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  • b. het gebruiken, in gebruik geven en/of laten gebruiken van gronden en bebouwing als staan- of ligplaats van onderkomens en als opslag- of bergplaats, van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten voorzover dit noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) waarbij een belemmerde strook geldt van 4 meter, ter weerzijde uit het hart van de leiding;
  • b. de bestemming 'Leiding - Gas' is primair ten opzichte van alle overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • c. daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de regels in artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de regels in artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de regels in artikel 16/17/18/19/20;
    • 4. in de vierde plaats de regels in artikel 15.
14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 1 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Hierbij dient advies gevraagd te worden aan de leidingbeheerder en de eigenaar van de leiding.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
14.4.2 Uitzondering

Het in 14.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
14.4.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
  • a. alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 14.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding;
  • b. aan de omgevingsvergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aardgastransportleiding wordt beschermd.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Leiding - Gas', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Leiding - Gas ' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de bestaande leiding deze meer aanwezig is dan wel sprake is van het verwijderen ervan dan wel het verleggen ervan;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze bestaande leiding;
  • c. het bevoegd gezag wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning

15.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de hoogspanningsleidingen;
  • b. de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is primair ten opzichte van alle overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • c. daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de regels in artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de regels in artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de regels in artikel 16/17/18/19/20;
    • 4. in de vierde plaats de regels in artikel 15.
15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 1514.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 50 meter mag bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hierbij dient advies gevraagd te worden aan de leidingbeheerder en de eigenaar van de leiding.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 5 meter.
15.4.2 Uitzondering

Het in 15.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.4.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

15.4.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, als bedoeld in lid 15.4 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Leiding - Hoogspanning', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning ' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de leiding niet meer aanwezig is dan wel verlegd wordt;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze leiding;
  • c. het bevoegd gezag wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 1

16.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 16;
    • 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15.
16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 16.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 16.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 16.1 aanwezig zijn.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 16.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een diepte van minder dan 0,5 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
     

Artikel 17 Waarde - Archeologie 2

17.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17;
    • 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15.
17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 17.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 1 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
17.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 17.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 17.1 aanwezig zijn.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 17.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een diepte van minder dan 1 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 3

18.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 18;
    • 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15.
18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 18.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m2 en een kleinere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 18.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 18.1 aanwezig zijn.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 18.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een waterbodem met een oppervlakte kleiner dan 500 m² en een diepte van minder dan 0,5 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 4

19.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 19;
    • 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15.
19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 19.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 2 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 19.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 19.1 aanwezig zijn.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 19.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en een diepte van minder dan 2 meter onder maaiveld;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

20.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  • b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 20;
    • 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 15.
20.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor zover met betrekking tot de in lid 20.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een waterbodem met kleinere oppervlakte dan 10.000 m2;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen ter bescherming van de in lid 20.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen gesteld worden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 20.1 aanwezig zijn.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 20.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  • 2. het aanbrengen van drainage;
  • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  • 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  • d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  • 1. die betrekking heeft op een gebied met een waterbodem met kleinere oppervlakte dan 10.000 m2;
  • 2. die het normale onderhoud betreft;
  • 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  • c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    • 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
    • 2. in de tweede plaats de regels in artikel 21;
    • 3. in de derde plaats de regels in artikel 15.
  • d. Voor werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming dient advies worden ingewonnen bij de waterkeringbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

23.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  • b. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  • c. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.
23.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder sub 1 en sub 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvind;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

24.1 Algemeen gebruiksverbod

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  • a. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  • b. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  • c. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    • 1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    • 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    • 3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.
24.2 Parkeren
  • a. Bij het bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is voor het parkeren van fietsen. Er dient voorzien te zijn in voldoende plaatsen voor het parkeren van fietsen op eigen terrein conform de fietsparkeernormen welke zijn vastgesteld door het CROW en als bijlage 2 van de regels zijn gevoegd;
  • b. bij het bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid volgens de parkeernormen welke zijn opgenomen in bijlage 3 van de regels;
  • c. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en/of b ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen anders dan op eigen terrein, met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid aanwezig is conform de parkeernormen welke zijn opgenomen in bijlage 2 en/of 3 van de regels;
  • d. bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en/of b indien:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op een andere passende wijze in de parkeerruimte wordt voorzien dan wel aantoonbaar is dat realisatie onredelijk bezwarend is en,
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundige beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

25.1 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare functies zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) niet toegestaan.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  • a. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal brutovloeroppervlak van 100 m²;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van het totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  • d. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  • e. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
  • f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 meter mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ringweg A10 en omgeving.

De volledige naam is de aanhaaltitel.