direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Metaalbewerkerweg en omgeving
Plannummer: N1110BPSTD
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving. Dit bestemmingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van het stadsdeel Noord. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving op te stellen, namelijk:

  • de geldende bestemmingsplannen zijn op één na ouder dan tien jaar en moeten, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), worden geactualiseerd;
  • diverse bouwplannen, die zijn gerealiseerd door middel van procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)/ Wro / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten in een passende bestemmingsregeling worden opgenomen;
  • voor een goede toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan voor de Metaalbewerkerweg en omgeving.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ongeveer in het midden van het stadsdeel Noord ten oosten van Zijkanaal I en ten westen van het Noordhollandsch Kanaal. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:

noorden:   door de Metaalbewerkerweg;  
oosten:   door de Klimopweg overlopend in de Floraweg en vervolgens in de Kamperfoelieweg;  
zuiden:   door de Klaprozenweg;  
westen:   tot de groenstrook tussen de Klaprozenweg en de Buiksloterbreek.  


afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0001.jpg"
 
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0002.png"  
de ligging van het plangebied     de begrenzing van het plangebied  

1.3 Doelstelling

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. De doelstelling is dat dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.

In het nieuwe bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving is de bestaande (planologische) situatie vastgelegd, waarbij de functies zijn heroverwogen wat heeft geleid tot een marginale functieverbreding van de bestaande mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat onherroepelijk is vergund, en voor het overige de bestaande situatie vast te leggen en de ontwikkelingsruimte op te nemen die gewenst is zoals het opnemen van enkele uitbreidingsmogelijkheden.

Het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving zal de komende tien jaar het toetsingskader zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied van het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving zijn nu een drietal bestemmingsplannen van kracht.

In onderstaande tabel zijn de nu vigerende (geldende) bestemmingsplannen aangegeven.

vigerende bestemmingsplannen   datum van vaststelling  
Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) - partiële herziening van het Noordelijk gedeelte   26 november 1958  
Banne Buiksloot   21 augustus 1968  
Banne Buiksloot, eerste herziening   26 maart 2008  

Het bestemmingsplan 'Metaalbewerkerweg en omgeving' vervangt de bovengenoemde bestemmingsplannen voor de gronden die binnen de grens van dit bestemmingsplan gelegen zijn.

1.5 Bevoegdheden

De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen. Dit bestemmingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.

1.6 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 10 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen herstructurering van woon- en werkgebieden mogelijk en daarom is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.

1.7 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis als ook wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven.

In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord. Hierna worden in hoofdstuk de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet.

In hoofdstuk 5 worden sectorale onderwerpen nader toegelicht door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 geeft een directe toelichting op de planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan hoe burgers, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De Metaalbewerkerweg en omgeving bevindt zich in de Buiksloterhampolder en voor een klein deel in het IJ. Voordat deze polder in de 19de eeuw werd drooggelegd, was dit gebied onderdeel van de waterloop van het IJ. Het huidige stroomgebied van het IJ was het resultaat van landschappelijke ontwikkelingen in de 12de - 14de eeuw. Tijdens stormvloeden in die periode werd onder meer de veenrug tussen het Oer-IJ en het Almere, het huidige IJsselmeer, weggeslagen en werd het oorspronkelijke smalle IJ aanzienlijk breder door veenafslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0003.png"

de ligging van het plangebied (geel1 ) weergegeven binnen een reconstructie van de middeleeuwse ontwikkeling van het IJ
waarbij de oorspronkelijke smalle waterloop (zeer lichtblauw) zich door stormvloeden in de 12 de eeuw (lichtblauw)
en 14 de eeuw (donkerblauw) verbreedde, met de zeedijk (rood) uit circa 1350


Vanaf de Middeleeuwen tot aan het einde van de 19de eeuw was het IJ de belangrijkste vaarroute tussen Amsterdam en Haarlem. Vooral werd in toenemende mate gebruik gemaakt van het IJ voor het transport en de overslag van goederen in de Amsterdamse haven die zeeschepen aanvoerden via de Zuiderzee en de vaargeulen langs Pampus. De Buiksloterham was een inham aan de noordkant van het IJ tussen de landtong De Nes in het westen, de landtong Volewijk in het oosten en de eeuwenoude Waterlandse Zeedijk, die rond 1300 op grote lijnen haar huidige vorm kreeg en nog altijd als zodanig herkenbaar is, aan noordkant. Het gebied was sinds 1819 in gebruik als stortplaats voor baggergrond uit de Amsterdamse havens en grachten. De gemeente Amsterdam begon in 1848 als werkverschaffingsproject met de drooglegging van de Buiksloterham, maar het werk werd al snel wegens geldgebrek stil gelegd, waarna in 1851 F.W.J. Beukelaar als particulier de concessie kocht voor de inpoldering inclusief de uitgevoerde werken en de rechten op ondergrond. Door hem werd de polder ingedijkt en drooggemalen. De nieuw gewonnen grond kreeg een agrarische bestemming. In 1877 werden alle polders in Noord bij wet van 1877 bij de gemeente Amsterdam gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0004.png"

het plangebied (rood omlijnd) op de Topografisch Militaire Kaart uit 1854

De Buiksloterhampolder werd op traditionele wijze ontsloten door een hoofdweg, de Middenweg, en een verkaveling van percelen haaks hierop. Nadat de polder weer Amsterdams bezit was geworden, besloot men het te bestemmen tot industriegebied met tentoonstellingsruimte en later ook tot woongebied. Rond 1900 ontstond ruimtebehoefte voor ondermeer grote scheepswerven, toeleverende bedrijven en grootschalige fabrieken. In 1901 stelde het gemeentebestuur daarom de 'Commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ' in. Een groot deel van de Buiksloterham werd daarin omgevormd tot industrieterrein met in het oostelijke deel woningbouw (zoals de Van der Pek- en Bloemenbuurt).In 1906 werd dit plan vastgesteld. Uiteenlopende bedrijven vestigden zich in de loop van de 20e eeuw van zuid naar noord in de rest van de polder, waarbij de meest recente bedrijven ten noorden van de Klaprozenweg kwamen. Daaronder bevond zich het eerste olieopslagbedrijf van Amsterdam, precies op de plek van het latere Shell Research Laboratorium - nu Overhoeks, de Nederlandse Vliegtuigfabriek Fokker aan de Papaverweg en de Amsterdamse Vuilverbrandingsinstallatie aan het Papaverkanaal. Verder waren er ook enkele publieke functies waaronder tentoonstellingsterreinen en horeca maar die waren allemaal voor 1940 alweer verdwenen.

Wegens niet aflatende twijfels of de investeringen ook wel de verwachte opbrengsten op zouden leveren, liet het stadsbestuur echter na haar plannen uit 1906 op een consequente wijze uit te voeren. Het Hoofdkanaal (1919 Johan van Hasseltkanaal) dat oost-west door de Buiksloterham had moeten lopen, werd vanaf 1908 deels gegraven, maar nooit voltooid. De ruimtelijke ontwikkeling van de Buiksloterhampolder wordt vanaf 1906 gekenschetst door een hoofdstructuur van insteekkanalen en wegen en de uitvoering van enkele (spoor)pontveren, waaronder het Distelveer. Hiermee ging de oorspronkelijke structuur van de polder geheel verloren: om de grond bouwrijp te maken hoogde men het terrein flink op en de nieuwe structuur had niets met de oude te maken. Alleen de Grasweg volgt nog de loop van de zuidwestelijke ringdijk en ringsloot rond de polder. Binnen het plangebied werd rond 1920 het Buiksloterkanaal gegraven dat in de jaren 30 echter weer gedempt werd. Sinds 1963 loopt hier de Slijperweg. Het gebied Metaalbewerkerweg e.o. staat in de partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingplan uit 1959 als 'nog te ontwikkelen industrieterrein'. In het bestemmingsplan Banne Buiksloot (1969) is voor het eerst de huidige verkaveling te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0005.png"     afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0006.png"  

het plangebied (rood omlijnd) op de kaarten van Publieke Werken uit 1922 (links) en 1982 (rechts)  

2.2 Ruimtelijke opbouw

Het plangebied wordt gekenmerkt door twee structuurelementen, namelijk de wegen- en waterstructuur. Het plangebied is bijna letterlijk omringd door wegen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Klaprozenweg wat een belangrijke doorgaande (stroom)weg van oost naar west is. Ten noorden van het plangebied ligt de Metaalbewerkerweg wat een belangrijke weg naar de noordkant van het stadsdeel is. En tenslotte aan de oostkant ligt de Floraweg die een belangrijke ontsluiting richting het westen van het stadsdeel is. De Klaprozenweg zal in de toekomst worden geherprofileerd.

Een ander structuurelement in het plangebied is het water. Hoewel in het plangebied niet veel oppervlaktewater aanwezig is ligt het plangebied nabij de belangrijkste scheepvaartverbinding die bestaat uit het Zijkanaal I en daarop volgende kanalen. Het Noordhollandsch Kanaal wordt niet meer als vaarroute gebruikt en heeft nu de functie als gracht ten behoeve van waterberging die rondom de gerealiseerde woonwijken loopt en is daarmee onderdeel gaan uitmaken van het woonmilieu. Rondom het plangebied bevinden zich diverse waterlopen die naast een utilitaire ook een recreatieve betekenis hebben gekregen.

De openbare ruimte binnen het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving is enige jaren terug geherprofileerd. Hoewel dit ten koste is gegaan van de grootte van de openbare ruimte, oogt deze nog steeds weids. Tevens is er aandacht voor openbaar groen in de vorm van beplanting en bomen langs de wegen.

2.3 Functionele opbouw

In de wederopbouwperiode van de vorige eeuw is het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving in ontwikkeling gekomen. Aanvankelijk maakte het plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein Johan van Hasseltterrein-west. Dit industrieterrein bood ruimte aan zware industrie en havengebonden bedrijvigheid. Pas in 2008 maakt het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving geen deel meer uit van dit gezoneerde industrieterrein doordat met de vaststelling van het bestemmingsplan Eerste herziening, Banne Buiksloot de zogenaamde 'grote lawaaimakers' zijn uitgesloten. Dit maakte overigens mede de weg vrij om het gebied Buiksloterham van werken naar wonen te transformeren.

Het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving heeft min of meer altijd een werkfunctie gehad. Deze functie heeft zich in de loop der tijd en allerlei ontwikkelingen als het ware geëvolueerd van industrieterrein naar bedrijfsterrein waar zich kleine (stadsverzorgende) bedrijven hebben gevestigd gecombineerd met de vestiging van grootschalige (perifere) detailhandel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.

3.1 Europees beleid

3.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • 3. het aquatische milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.

3.1.2 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)

Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 14 juni 2011 heeft het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (Barro).

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • b. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Bij de inwerkingtreding van de SVIR en het Barro zullen de Nota Ruimte en de bijbehorende Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid komen te vervallen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en treedt in het najaar van 2012 in werking. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Ook treden de eerder vastgestelde regels op 1 oktober 2012 verlaat in werking met betrekking tot de ruimtelijke bescherming van het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes en met betrekking tot voorwaarden aan windmolens en hoge bebouwing rond militaire radarposten.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

De wijziging van het Barro gaat vergezeld van een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Ook deze wijziging is op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Rarro bevat tevens een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en ook bevat het Barro minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het bovenstaande beleid opgesteld.

3.2.2 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Voor dit bestemmingsplan is een watertoets (zie hoofdstuk 5.12) uitgevoerd, waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dit beleid is opgesteld.

3.2.3 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

In het NMP 4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste AMvB is nog geen (ontwerp)besluit bekend.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangpunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoog stedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  • 1. klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  • 2. ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  • 3. duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de Wro is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Waar in het streekplanbeleid ruimte bestaat voor nadere afwegingen of in de bewoordingen beleidsruimte voor maatwerk aanwezig is, is in deze verordening gebruik gemaakt van het instrument ontheffing door Gedeputeerde Staten (GS) of – in een enkel geval- nadere regels door GS. Hierdoor wordt de verordening flexibeler ten behoeve van maatwerk situaties. De verordening richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.

3.3.3 Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.

3.3.4 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water. In hoofdstuk 5.12 wordt nader ingegaan op het water als zodanig.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.4.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit december 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.

3.4.3 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.

In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In hoofdstuk 5.8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.4.4 Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.

3.4.5 Plabeka

In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.

3.4.6 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. Met goede motivatie is eventuele uitloop hiervoor mogelijk tot 2021 of 2027. Indien noodzakelijk is het mogelijk om de doelen in 2021 te verlagen wanneer blijkt dat deze niet haalbaar of betaalbaar (realistisch) zijn.

AGV, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders en ook boeren doen al veel aan de verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit. Maar er is nog het nodige te doen de komende jaren. Dit blijkt onder meer uit de resultaten van het meetprogramma dat in 2006 is uitgevoerd; de huidige chemische en ecologische toestand is nog niet in overeenstemming met de doelen.

De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. De KRW gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. Nederland valt binnen 4 stroomgebieden: de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Het beheergebied van AGV valt binnen het stroomgebied van de Rijn-Delta, en wel binnen het deelstroomgebied Rijn-West. Daarbinnen zijn 8 waterschappen, 5 directies van Rijkswaterstaat, 5 provincies en 200 gemeenten actief. Binnen Rijn-West verband is een KRW-organisatie opgezet waarin al deze partijen deelnemen. Hierin is een aanpak in de stappen afgesproken, die ook voor AGV leidend is. De overheden hebben afgesproken dat de waterschappen een trekkersrol hebben in het gebiedsproces en voor de rapportage over de maatregelen voor het KRW-deel dat betrekking heeft op oppervlaktewater. In 2005 is AGV begonnen met de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen, een globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten en de uitvoering van het monitoringprogramma. In 2007 en 2008 volgde de detailuitwerking van doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geleid tot een aantal resultaten die deels worden vastgelegd in Waterplannen van de provincies en deels in dit KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV. Het bestemmingsplan is met in achtneming van het waterbeheerplan AGV opgesteld.

3.4.7 Keur AGV

De Waterwet biedt de mogelijkheid dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de 'behartiging van aan het Waterschap opgedragen taken'. Op 26 november 2009 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. De Keur is eind 2011 vastgesteld. Het bestemmingsplan is met in achtneming van de Keur opgesteld.

3.4.8 Keur HHNK

In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m².

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

In de structuurvisie is het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving benoemd als zijnde een bedrijfsterrein speciaal bedoeld voor stadsverzorgende bedrijven, zoals ambachten, bouwbedrijven, onderhouds- en reparatiebedrijven, afval- en reinigingsdiensten, groothandels en toeleveranciers. Het betreft terreinen waar bedrijven met een beperkte milieuruimte gevestigd kunnen worden. Terughoudendheid moet worden geboden ten aanzien van functiemenging aangezien deze bedrijven nodig zijn voor de stad maar zich ook in de stad (dus binnen de ringweg A10) kunnen blijven vestigen. De stadsverzorgende bedrijvigheid geeft de binding van bedrijven met de kernstad uit de metropoolregio weer en biedt tevens veel werkgelegenheid. In de structuurvisie is opgenomen dat na 2030-2040 het gebied getransformeerd mag worden naar een werk- en woongebied. Dit is echter in het voorliggende bestemmingsplan nog niet aan de orde. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze structuurvisie opgesteld.

3.5.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 'Wat Amsterdam beweegt'

Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:

  • 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  • 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
  • 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
  • kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
  • werkende stad (werk en inkomen);
  • culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
  • sportieve stad (vrije tijd en sport);
  • zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
  • veilige stad (sociale) veiligheid.
3.5.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam

Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).
In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.

Amsterdam kiest ervoor de stad beter bereikbaar te maken door parkeernormen voor kantoren en bedrijven te hanteren. Hiervoor is het locatiebeleid opgesteld.

A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.
Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.
Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.

De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'. Dit geldt eveneens voor de ruimtelijke onderbouwing bij een projectbesluit.

3.5.4 Kantorenstrategie Amsterdam

De kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.

Het bestemmingsplan biedt het ruimtelijk-juridisch kader voor de planperiode. In het bestemmingsplan wordt die ontwikkeling vastgelegd die vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening wenselijk wordt geacht. In het plangebied wordt geen zelfstandige kantoorfunctie toegestaan omdat dit zich niet verdraagt met het karakter van een stadsverzorgend bedrijventerrein. Bij bedrijven mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte een kantoorfunctie hebben.

3.5.5 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.

3.6 Stadsdeelbeleid

3.6.1 Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040

In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 wordt het gewenste ruimtelijk beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord.

De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.

Voor het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving geeft het ontwikkelingsbeeld aan dat deze bijdraagt in de economische ontwikkeling van stadsdeel Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0007.jpg"

Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040

3.6.2 Spelregelkaart en uitgangspunten Metaalbewerkerweg en omstreken

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is door het stadsdeel een spelregelkaart en een uitgangspuntennotitie opgesteld. Steeds vaker wordt het stadsdeel gevraagd om op het bedrijventerrein Metaalbewerkerweg en omgeving activiteiten als fitness en feestzalen te mogen starten. Aangezien het vigerende bestemmingsplan en het (horeca)beleid daarvoor geen passend afwegingskader boden, is hieraan in de spelregelkaart en uitgangspuntennotitie aandacht gegeven. Aangezien de spelregelkaart en uitgangspuntennotitie niet ruimtelijk zijn onderzocht, zijn niet alle wensen uit beide stukken geheel door vertaald in het voorliggende bestemmingsplannen. De uitbreiding van bestaande PDV vestigingen is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De planuitgangspunten worden nader uiteen gezet in hoofdstuk 4.2.

3.6.3 Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005

De Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005 is op 14 september 2005 vastgesteld door de Deelraad. Uitgangspunt daarbij is het versterken van een aantal (grotere) wijkwinkelcentra en het afbouwen van de functie van buurtwinkelcentra, zij het niet actief. In de Detailhandelstructuurnota wordt echter ook geconstateerd dat sommige solitaire winkels gezien de goede bereikbaarheid een toegevoegde waarde hebben op de voorzieningenstructuur, bijvoorbeeld voor speciale doelgroepen.

Voor het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving maakt deel uit van het gebied - onder de naam Klaprozenweg e.o. - dat in de detailhandelsstructuur is aangewezen voor PDV. Dit beleid geeft ook aan dat het aandeel PDV voor het gebied Klaprozenweg e.o. (dus inclusief het plangebied) inmiddels in principe in voldoende mate aanwezig is. In de Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005 is opgenomen dat bestaande PDV vestigingen niet mogen uitbreiden. Stadsdeel Noord heeft een spelregelkaart en uitgangspunten vastgesteld voor de Metaalbewerkerweg die afwijken van dit detailhandelsbeleid voor wat betreft het toestaan van het uitbreiden van de bestaande PDV in het plangebied. Op basis van deze stukken mogen bestaande PDV-vestigingen in beperkte mate uitbreiden.

3.6.4 Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils'

Het Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils' is op 5 oktober 2007 vastgesteld door de Deelraad.

Het beleid houdt vast aan de doelstellingen van het Horecabeleidsplan 1996. Dat wil zeggen verbreding van het horeca-aanbod, evenwichtig vestigingspatroon en tegengaan van overlast. Wel wordt nadrukkelijker ingegaan op de gewenste en noodzakelijk geachte ontwikkeling van nieuwe horeca in stadsdeel Noord.

Het stadsdeel wil gewenste horecaontwikkelingen stimuleren of in voorkomende gevallen zelfs op gang brengen, waardoor wonen, werken, winkelen en toeristisch of recreatief verblijf in stadsdeel Noord aantrekkelijker worden en horecavoorzieningen kunnen bijdragen aan de sociale samenhang en aan een goed contactennetwerk van burgers en bedrijfsleven. Daarom wordt in ruimtelijke vernieuwingsplannen structureel aandacht besteed aan ruimte voor nieuwe horeca. Ook in nieuwe bestemmingsplannen is horeca een nadrukkelijk aandachtspunt.

In het bestemmingsplan is dit beleid vertaald door het positief bestemmen/toestaan van de bestaande horeca als ook het indirect toestaan van de vestiging van een nieuwe horecavestiging (restaurant) onder voorwaarden ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding.

3.6.5 Waterplan Amsterdam-Noord 2005-2010

Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord 2005-2010 is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.

Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:

  • voldoende ruimte voor water;
  • ecologisch gezond water;
  • integratie van water en groen;
  • het versterken van de belevingswaarde van water en groen;
  • duurzaam en evenwichtig gebruik van water;
  • duurzaam omgaan met grondwater.

Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het Waterplan Amsterdam-Noord is de basis om de samenwerking tussen het stadsdeel Noord en de waterbeheerders te versterken en afspraken te maken over de uitwerking van het aspect water in ruimtelijke plannen op stadsdeelniveau.

In het Waterplan Amsterdam-Noord zijn twee niveaus geformuleerd: het basisniveau en het ambitieniveau. Met basisniveau wordt bedoeld wat wettelijk verplicht is en met ambitieniveau wordt bedoeld wat gewenst is.

In het kader van dit bestemmingsplan is overleg geweest tussen het stadsdeel en de waterbeheerders (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi & Vecht/ Waternet en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier).

3.6.6 Natstructuurplan Noordzeekanaalboezem West

In 2005 is door stadsdeel Noord, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Waternet en Rijkswaterstaat directie Noord-Holland gezamenlijk het Waterplan Amsterdam-Noord opgesteld. In dit Waterplan is aangegeven welke initiatieven en acties er in de komende jaren (2008 tot 2015) nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. Het natstructuurplan is een nadere uitwerking en concretisering van het Waterplan Amsterdam en vormt de visie en onderlegger voor het thema water voor de ontwikkelingen in het plangebied.

3.6.7 Parkeren op maat: parkeernota stadsdeel Noord 2007

De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:

  • overzicht te bieden over het parkeerbeleid, over het beschikbare instrumentarium om dit uit te voeren en over de regelingen & tarieven in de periode 2008-2012;
  • de bestaande en te verwachten knelpunten per gebied in kaart brengen, mede op basis van in 2007 verrichte parkeerdrukmetingen;
  • per gebied op maat instrumenten voorstellen die zijn in te zetten waar zich knelpunten voordoen.

Voor het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving worden geen knelpunten benoemd of specifieke maatregelen noodzakelijk geacht.

3.6.8 Laat de fiets niet links liggen! Fietsnet 2007, stadsdeel Noord. Beschrijving van het hoofdnetwerk, het recreatieve fietsnetwerk, de gewenste kwaliteit en een uitvoeringsplan op hoofdlijnen

De nota 'Laat de fiets niet links liggen' is op 13 juni 2007 door de Deelraad vastgesteld. In deze nota worden de verandering of nadere uitwerkingen ten opzichte van 'Hoofdnet Fiets in Amsterdam-Noord' beschreven. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze nota opgesteld.

3.6.9 Nota gevaarlijke stoffen

De Nota gevaarlijke stoffen is op 27 maart 2004 door de Deelraad vastgesteld. In stadsdeel Noord is een aantal routes aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (de zogenaamde Brzo bedrijven). Het tankstation aan de Metaalbewerkerweg voorziet wel in de verkoop van LPG.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Inleiding

Op basis van de door de gemeente geformuleerde uitgangspunten in relatie tot de beschrijving van de Metaalbewerkerweg en omgeving (hoofdstuk 2) en met in achtneming het beleidskader (hoofdstuk 3) wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.2 Planuitgangspunten

Voor dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten voor werken gehanteerd:

  • 1. in navolging van het vigerende (dan wel oude) bestemmingsplan Banne Buiksloot en Banne Buiksloot, eerste herziening zijn ook in dit bestemmingsplan bedrijven toegestaan voor zover deze vallen onder categorie 1, 2 of 3.1 in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen;
  • 2. bestaande bedrijven die vallen onder categorie 3.2 of hoger in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen zijn slechts toegestaan voor zover zij in de regels specifiek op adres zijn opgenomen;
  • 3. in het plangebied zijn voldoende vestigingen van perifere detailhandel aanwezig, waardoor is nieuw vestiging van perifere detailhandel niet noodzakelijk is en daarom is uitgesloten;
  • 4. de bestaande grootschalige (perifere) detailhandel mag uitbreiden binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan om zo deze bedrijven voldoende uitbreidingsmogelijkheden naar de toekomst toe te bieden;
  • 5. detailhandel is uitgesloten omdat deze functie zich niet verdraagt met het karakter van stadsverzorgend bedrijfsterrein. Voorgaand laat onverlet dat ondergeschikte verkoop bij bedrijven bijvoorbeeld de verkoop van broodverkoop bij een broodfabriek is toegestaan mits dit in additionele vorm plaats vindt en dus ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Voor de locaties waarvoor een vergunning voor detailhandel is afgegeven, zijn deze specifiek op de verbeelding aangeduid;
  • 6. vestiging van zelfstandige kantoren is uitgesloten aangezien het plangebied is bestemd voor stadsverzorgende bedrijven. Kantoorruimte als onderdeel van het bedrijven waarbij het kantoorvloeroppervlak minder of gelijk is aan 30% van de bedrijfsruimte per vestiging is toegestaan. Vormen van creatieve bedrijvigheid die min of meer leiden tot overschrijding van het percentage aan toegestane kantoorruimte binnen het bedrijf (dus 30%) zijn niet toegestaan. Dergelijke bedrijvigheid laat zich meer bestemmen als zijnde een (zelfstandig) kantoor en dit is binnen het plangebied niet toegestaan;
  • 7. binnen het plangebied is de functie horeca I alleen ter plaatse van de desbetreffende aanduiding toegestaan;
  • 8. daarnaast mag de maximale bouwhoogte binnen de bestemming Bedrijf - 1 en Bedrijf - 2 met maximaal 25% worden verhoogd om zo deze bedrijven voldoende uitbreidingsmogelijkheden naar de toekomst toe te bieden;
  • 9. in en nabij het plangebied is fitness danwel zijn sportcentra aanwezig. Omdat de noodzaak ontbreekt om nog meer van deze functies in het plangebied toe te staan wordt dit in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Een extra reden om dergelijke voorzieningen niet toe te staan is het gegeven dat deze functie zich vaak laat mengen met fysiotherapie en/of gezondheidscentrum en/of bewegingspraktijken. Dergelijke functies/combinatie van functies vallen in de sfeer van (wijk)voorzieningen die zich beter verdragen in een overwegend woonmilieu dan op een bedrijfsterrein;
  • 10. het horecabeleidsplan van stadsdeel Noord heeft Overhoeks, het CAN-gebied en de NDSM-werf aangewezen als vestigingsgebieden voor de functie horeca II. In deze gebieden is het gezien de prijs/ruimteverhouding voor partycentra in de zin van enkel en alleen zalenverhuur niet aantrekkelijk om zich in die gebieden te vestigen. Het westelijk deel van het plangebied biedt wel een aantrekkelijke prijs/ruimteverhouding. Daarom zal in de planregels worden opgenomen dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding één partycentrum van maximaal 1.000 m² onder voorwaarden is toegestaan;
  • 11. binnen het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen deze gebiedsaanduiding een horeca I en/of horeca IV te realiseren waarbij de oppervlakte aan deze functies (samen) niet meer dan 350 m² mag bedragen;
  • 12. bij nieuwbouw dient te allen tijde te worden voorzien in voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein.

4.3 Ontwikkelingen

4.3.1 Klimopterrein

Op de kavel van PostNL is er mogelijk een nieuwe invulling. Er komt mogelijk een invulling door middel van semipermanente studenteneenheden. Hierbij zal ook een gedeelte van de openbare ruimte worden bebouwd. In overleg met de ontwikkelaar wordt bekeken welke programmatische en ruimtelijke invullingen daadwerkelijk mogelijk zijn.

4.3.2 Herinrichting Klaprozenweg

De Klaprozenweg is een belangrijke ontsluitingsroute voor Amsterdam Noord en maakt deel uit van het hoofdnet auto. Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen en met name de bouwplannen voor Buiksloterham en het NDSM terrein zal de verkeersbelasting op deze route in de toekomst sterk toenemen. In de huidige situatie is de Klaprozenweg ingericht met één rijbaan per richting en is er beperkte opstelcapaciteit voor afslaand verkeer bij de kruisingen. Uitbreiding is noodzakelijk en zal ruimtelijk gezien met een apart bestemmingsplan in procedure worden gebracht.

4.3.3 Buiksloterham

Het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 heeft het doel om de transformatie van het bedrijventerrein Buiksloterham naar een gemengd woon-werkgebied juridisch-planologisch mogelijk te maken. Vanwege de huidige crisis in de bouwsector worden echter slechts weinig bouwplannen gerealiseerd. Er is een overaanbod van kantoorruimte in de hele regio en traditionele ontwikkelaars krijgen grote bouwprojecten met moeite gefinancierd. In de zogenaamde projectenschouw van de gemeente Amsterdam is de projectmatige uitvoering van het bestemmingsplan Buiksloterham gedeeltelijk stop gezet.

In deze gewijzigde marktomstandigheden zoekt de gemeente naar nieuwe ontwikkelmogelijkheden, zoals de zelfbouw van woningen. Zelfbouw is een manier om kleinschalig en klantgericht te bouwen, waardoor bovendien verrassende wijken kunnen ontstaan. Het Steigereiland op IJburg is een aansprekend voorbeeld van zelfbouw. Om zelfbouw te stimuleren, zijn in het najaar van 2011 en in juli 2012 meerdere kavels op een zelfbouwmarkt aangeboden aan particulieren, waarvan een aantal in Buiksloterham zijn gelegen. Deze ontwikkeling past goed in de transformatieopgave van Buiksloterham.

Hoewel het bestemmingsplan Buiksloterham voorziet in de beoogde transformatie van het gebied, zijn de woningbouwmogelijkheden beperkt per kavel, waardoor het realiseren van de voorgenomen zelfbouw in de gewenste verhouding tussen wonen en werken juridisch-planologisch nu niet mogelijk is. Derhalve dient het bestemmingsplan op enkele ondergeschikte punten aangepast te worden. Daarom wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 in procedure gebracht.

4.3.4 Intensivering bebouwing Metaalbewerkerweg en omgeving

De intensiveringsmogelijkheden (met name de bouwhoogte) die het bestemmingsplan Buiksloterham biedt om vooral aan de zijde van de Klaprozenweg - dus tegenover het plangebied van dit bestemmingsplan - zijn ruimer dan het voorliggende bestemmingsplan biedt. De motivering om in het voorliggende bestemmingsplan niet aan te sluiten bij de intensiveringsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buiksloterham biedt, is vooral gelegen in uitvoerbaarheid daar er voor dit gebied geen ontwikkelende partijen zijn. Echter deze motivatie staat niet in de weg aan een mogelijke intensivering van de bouwmogelijkheden in het plangebied in de toekomst, zeker omdat vanuit stedenbouwkundig oogpunt hiertegen geen bezwaren bestaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.

5.1 Archeologie

5.1.1 Normstelling en beleid

Begin 1992 ondertekende Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta (Verdrag van Malta). Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een vaste plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakersprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Voornoemde uitgangspunten zijn opgenomen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet.

5.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam heeft voor het plangebied een archeologisch onderzoek verricht. Het gehele onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Binnen het plangebied Metaalbewerkerweg en omgeving is één archeologische beleidszone van toepassing, namelijk:

  • Beleidszone 11

Voor dit deel van het plangebied geldt een negatieve verwachting vanwege de lage verwachting in combinatie met de hoge mate van verstoring. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt daarom bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

In het kader van archeologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen aan te worden getoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uit beschikbare bodemgegevens (www.bodemloket.nl) blijkt dat op diverse locaties binnen het plangebied bodemonderzoeken zijn uitgevoerd waarbij óf geen vervolgonderzoek noodzakelijk is óf nog in procedure zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet, indien nodig, de bodem gesaneerd worden. In het plangebied worden er niet direct nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij bestaande situaties hoeft er niet gesaneerd te worden. Dit bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe functies mogelijk anders dan dat er sprake is van een marginale verandering in de reikwijdte in reeds planologisch toegestane functies. In deze zin is nader onderzoek naar de bodemgesteldheid niet noodzakelijk.

In het kader van de uitvoerbaarheid is ten aanzien van de verruiming van de planregels die indirect in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, gekeken naar de beschikbare bodemgegevens. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

In het kader van bodem zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.3 Cultuurhistorie

5.3.1 Normstelling en beleid

In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd (Stb 2011, nr. 339). Door deze wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen. Dit leidt ertoe dat ieder nieuw bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten.

Het doel dat hiermee wordt gediend is dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald. Met deze wijziging van het Bro wordt uitvoering gegeven aan de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en dus de positie van cultuurhistorie aan het begin van het ruimtelijk ordeningsproces juridisch te versterken.

Daarnaast voorziet het MoMo in een aantal versoepelingen van vergunningsvrij wijzigen of bouwen in, aan of bij beschermde monumenten. Samengevat komen die versoepelingen er op neer, dat voor gewoon onderhoud of voor inpandige veranderingen aan beschermde monumenten geen monumentenvergunning meer nodig is, als de betreffende onderdelen geen monumentale waarde hebben. Bij twijfelgevallen zal men het bevoegd gezag moeten raadplegen.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied Metaalbewerkersweg maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied 'De Noordelijke IJ-oever, een cultuurhistorische effectrapportage' dat BMA in 2003 in opdracht van stadsdeel Noord heeft gemaakt. In dat onderzoek zijn er geen potentieel monumentwaardige gebouwen en/of structuren aangemerkt. Wel is het relevant dat de ruimtelijke inrichting, inclusief de inrichting van de openbare ruimte ter hoogte van de Metaalbewerkersweg in verband staat tot de cultuurhistorische waarde van de Waterlandse Zeedijk. Dit is een provinciaal monument en de herkenbaarheid van het dijklichaam dat onder meer gekenmerkt wordt door het hoogteverschil met de omgeving is van belang. De analyse ten aanzien van de cultuurhistorische verkenning die voor dit plan is opgesteld, is als bijlage 3 van deze toelichting opgenomen.

In het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving is ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Waterlandse Zeedijk de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen.

5.4 Ecologie

5.4.1 Normstelling en beleid

Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998). Ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden mogen niet leiden tot significante aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' ligt op geruime afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.

Soortenbescherming

In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. De gehele natuurtoets is als bijlage 4 van deze toelichting gevoegd. Uit deze natuurtoets blijkt dat ook de Ffw niet aan de uitvoering van het bestemmingplan in de weg staat, omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is, er worden niet direct ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

In het kader van ecologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Normstelling en beleid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Binnen externe veiligheid zijn de volgende categorieën te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en bedrijven die onder Het Besluit risico zware ongevallen (Brzo) vallen.

Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven met gevaarlijke stoffen waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.

Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van het Bevi een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde (richtwaarde) van:

  • 1. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 2. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 3. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers;
  • 4. enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).


Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.

Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Wel moet in alle gevallen de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.

Indien:

  • een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% is, of
  • het GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het GR bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan 10% en de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt.

kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 4 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Boven een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen moeten bedrijven daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.

Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
5.5.2.1 Bevi bedrijven

Er is in het plangebied één BEVI bedrijf aanwezig. Aan de Metaalbewerkerweg bevindt zich een brandstofverkooppunt met LPG verkoop.

De doorzet van het LPG tankstation is minder dan 1.000 m3 per jaar. Deze doorzet is opgegeven door de uitbater van het tankstation en wordt vastgelegd in de milieuvergunning.

Een LPG-tankstation is conform het BEVI een categoriale inrichting en dat betekent dat er op basis van de Regeling Externe Veiligheid Inrichting (REVI) standaard risicoafstanden gelden. Deze zijn afhankelijk van de doorzet van LPG per jaar. Voor dit tankstation is de doorzet van LPG in de milieuvergunning beperkt tot 1000 m3/jaar. Daardoor gelden de volgende risicoafstanden:

  • 25 meter voor PR10-5 per jaar;
  • 45 meter voor PR10-6 per jaar;
  • 150 meter invloedsgebied voor het LPG-vulpunt;
  • 150 meter invloedsgebied voor de opslagtank.

Volgens de Regeling Externe Veiligheid voor Inrichtingen (REVI) geldt een voor een tankstation waarvan de doorzet is vastgelegd op maximaal 1.000 m3 jaar een PR 10-6 contour van 45 meter vanaf het LPG vulpunt voor nieuwe situaties.

Er zijn bestaande objecten gelegen binnen de 10-6 contour van het LPG tankstation. Dit zijn beperkt kwetsbare objecten, namelijk bedrijfswoningen. De grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico geldt voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour als richtwaarde. Het bevoegd gezag kan hier vanaf wijken. Omdat dit bestaande objecten betreft waar geen grote aantallen mensen aanwezig zijn, wordt afgeweken van de richtwaarde. In het bestemmingsplan wordt vastgelegd dat binnen 45 meter van het vulpunt geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden.

Groepsrisico
Overeenkomstig artikel 13 lid 1 BEVI moet bij de verantwoording van het groepsrisico worden ingegaan op de volgende aspecten:

In de verantwoording van het groepsrisico moeten samengevat de volgende punten worden behandeld:

  • het groepsrisico;
  • de bijdrage van de ontwikkeling aan het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico;
  • de mogelijkheden voor de hulpverlening voor beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation is, binnen het plangebied, een stadsverzorgend bedrijventerrein gelegen. Binnen dit deel van het invloedsgebied zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Er is geen spraken van substantiële, structurele aanwezigheid van veel personen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation.

Uit onderzoek van de DMB, gemeente Amsterdam, zie bijlage 5 bij deze toelichting, blijkt dat in de huidige situatie de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Het groepsrisico op basis van de huidige aanwezigen bedraagt 0,4 maal de oriëntatiewaarde.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe vestigingen van perifere detailhandel toegestaan. Bestaande vestigingen mogen wel uitbreiden, doordat via een wijzigingsbevoegdheid een verhoging van de bouwhoogte is toegestaan.

Bij het volledig benutten van de uitbreidingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan wordt de oriëntatiewaarde in zeer geringe mate overschreden. Het groepsrisico bedraagt dan 1,9 maal de oriëntatiewaarde. Het nieuwe bestemmingsplan draagt dus bij aan een potentiële verhoging van het groepsrisico tot iets boven de oriëntatiewaarde. Dit is het geval als de volledige uitbreidingsmogelijkheid van bestaande perifere detailhandel wordt benut

Het groepsrisico wordt veroorzaakt door de bestaande, vergunde functies -grotendeels bedrijven- en de perifere detailhandel en de uitbreidingsmogelijkheid door verhoging van de bouwhoogte. Binnen het invloedsgebied van het LPG-station is geen sprake van een (her)ontwikkeling. Het betreft een bestaande situatie met beperkt mogelijkheden tot aanpassing van de bouwhoogte. Het is vanuit stedenbouw, planologie en financiën niet gewenst om deze terreinen te herstructureren om daarmee het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde te houden.

Mogelijkheden om het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation te verminderen zijn ten behoeve van het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving beoordeeld. Specifiek voor deze ontwikkeling zijn verdere bronmaatregelen niet realistisch. Voor het LPG-tankstation wordt de jaar doorzet aan LPG in de milieuvergunning vastgelegd. Hierdoor is zeker dat het groepsrisico niet kan toenemen als gevolg van toename van het gebruik van LPG. Daarnaast worden inmiddels verbeterde vulslangen gebruikt vanaf 2010 wordt LPG aangeleverd door tankwagens die voorzien zijn van een hitte werende coating. Dit wordt ook juridisch verankerd in het besluit LPG tankstations.

Naar aanleiding van het onderzoek van de DMB is de brandweer om een advies gevraagd. De brandweer heeft op 17 juli 2012 advies uitgebracht. Het volledige advies van de brandweer is als bijlage 7 van deze toelichting gevoegd.

In overeenstemming met het uitvoeringsbeleid Externe veiligheid van de gemeente Amsterdam zijn er binnen 150 meter van het LPG tankstation geen functies voor minder zelfredzame mensen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen), waarvan de fysieke veiligheidssituatie extra aandacht vraagt van de nood- en hulpdiensten. Dit geldt overigens voor het hele plangebied. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de aanwezigen in het plangebied gemiddeld zelfredzaam zullen zijn.

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar te hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden. De opkomsttijd is circa 5 minuten waarmee wordt voldaan aan de in het Besluit veiligheidsregio hieraan gestelde norm. De bereikbaarheid van het plangebied is goed. In de directe nabijheid van een risicobron en in het plangebied zelf dienen voldoende effectieve bluswatervoorzieningen aanwezig te zijn. De primaire bluswatervoorziening is in orde.

Met betrekking tot de zelfredzaamheid en de hulpverlening heeft de brandweer geadviseerd om de nadruk te leggen op het voorlichten en tijdig alarmeren. De voorgestelde maatregelen dragen vooral bij aan een grotere zelfredzaamheid.

De communicatie over risico´s van gevaarlijke stoffen gebeurt via de wettelijke kanalen als de provinciale risicokaart. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Deze kan gebruikt worden om de bevolking te waarschuwen.

5.5.2.2 Transport gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water

Nabij en door het plangebied worden er geen gevaarlijke stoffen via de weg, spoor of water getransporteerd. Voor het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving gelden geen beperkingen en er behoeven geen maatregelen te worden genomen.

5.5.2.3 Buisleidingen

Door het plangebied loopt een in gebruik zijnde hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Het tracé (van west naar oost) loopt via de Strekkerweg, het Koppelingpad, Metaalbewerkerweg, Vuurwerkerweg en splitst zich daar naar enerzijds de Slijperweg en anderzijds de Floraweg, Klimopweg en Kamperfoelieweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1110BPSTD-VG01_0008.png"

tracé aardgasleiding Gasunie (rode stippellijn) - bron: risicokaart provincie Noord-Holland

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in acht te worden genomen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan het plaatsgebonden- en het groepsrisico als gevolg van de hogedruk aardgasleidingen.

Uit onderzoek van de DMB, gemeente Amsterdam, zie bijlage 6 bij de toelichting, blijkt dat de contour voor PR 1*10-6 op de buisleiding ligt. Er gelden dus, naast de belemmerende strook van 4 meter, geen directe beperkingen voor de vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Groepsrisico
De nieuwe ontwikkelingen hebben geen effect op de maximale hoogte van het groepsrisico langs de aardgasleiding (het leidingdeel van de leiding W-572-01 met het hoogste groepsrisico ligt buiten het plangebied), maar wel effect op het groepsrisico ter hoogte van het plangebied.

Het effect van mogelijke nieuwe ontwikkelingen (uitbreiding perifere detailhandel) op de hoogte van het groepsrisico is meer dan 10%, voor beide leidingen, maar het groepsrisico blijft zeer laag. Het groepsrisico stijgt tot net boven, 0,1 maal de oriëntatiewaarde en is dus een factor 10 lager dan de oriëntatiewaarde.

Vanwege de stijging moet overeenkomstig artikel 12, eerste lid Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.

Het groepsrisico als gevolg van de gasleidingen is en blijft zeer beperkt. Nadere maatregelen ter beperking van het groepsrisico aan de leiding zijn daarom niet reëel. Een andere invulling van het bestemmingsplan zal ook niet leiden tot significant andere risico's.

Binnen het invloedsgebied worden geen nieuwe woningen of ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt, enkel worden binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen uitbreiding van bestaande perifere detailhandel mogelijk gemaakt. Het terrein is dus reeds bebouwd en de gebruiksfuncties zijn direct opgenomen. Het betreft een bestaande situatie. Het is vanuit stedenbouw, planologie en financiën niet gewenst om deze terreinen te herstructureren om daarmee het groepsrisico als gevolg van de gasleiding nog lager te houden.

Naar aanleiding van het onderzoek van de DMB is de brandweer om een advies gevraagd. De brandweer heeft op 17 juli 2012 advies uitgebracht. Met betrekking tot de zelfredzaamheid en de hulpverlening heeft de brandweer geadviseerd om de nadruk te leggen op het voorlichten en tijdig alarmeren. De voorgestelde maatregelen dragen vooral bij aan een grotere zelfredzaamheid. Het volledige advies van de brandweer is als bijlage 7 van deze toelichting gevoegd.

De functies nabij de buisleiding zijn niet speciaal bestemd voor minder zelfredzame mensen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen), waarvan de fysieke veiligheidssituatie extra aandacht vraagt van de nood- en hulpdiensten. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de aanwezigen in het plangebied gemiddeld zelfredzaam zullen zijn. Dit sluit aan bij het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam.

De communicatie over risico´s van gevaarlijke stoffen gebeurt via de wettelijke kanalen als de provinciale risicokaart. Amsterdam communiceert op dit moment niet actief over de risico´s van gevaarlijke stoffen. De communicatie over risico´s van gevaarlijke stoffen gebeurt via de wettelijke kanalen als de provinciale risicokaart. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Deze kan gebruikt worden om de bevolking te waarschuwen.

5.5.2.4 Brzo bedrijven

Er zijn geen dergelijke bedrijven in of nabij de Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.5.2.5 Vuurwerkverkooppunt

Er is in of nabij het plangebied geen verkooppunt voor vuurwerk aanwezig.

Nabij en door het plangebied worden er geen gevaarlijke stoffen via de weg, spoor of water getransporteerd.

Voor het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving gelden geen beperkingen en er behoeven geen maatregelen te worden genomen.

5.5.2.6 Hoogspanningsverbinding en straalpaden

Er zijn in of nabij het plangebied hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Nabij en door het plangebied worden er geen gevaarlijke stoffen via de weg, spoor of water getransporteerd.

Voor het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving gelden geen beperkingen en er behoeven geen maatregelen te worden genomen.

5.6 Geluid

5.6.1 Normstelling en beleid

Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.

Met het inwerkingtreden van de Crisis en Herstel Wet (CHW) is het door wijziging van de Wgh mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.

5.6.2.1 Industrielawaai

Op grond van de Wgh moet een geluidszone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken'. Dit zijn inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143), de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Banne Buiksloot, eerste herziening' in 2008 is voor het westelijke gedeelte van het plangebied (Metaalbewerkerweg en omgeving) vastgelegd dat voor dit gedeelte de vestiging van grote lawaaimakers is uitgesloten. Met deze herziening is de vigerende geluidszone niet verkleind dan wel opgeheven waardoor deze geluidszone in theorie altijd nog aanwezig is. Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze geluidszone niet opgenomen waardoor de feitelijke situatie in overeenstemming is gebracht met de planologische situatie.

In het kader van industrielawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.6.2.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidscontour afkomstig van een spoorweg, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wgh behorende besluiten nodig is.

In het kader van railverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.6.2.3 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wgh bevinden zich van rechtswege langs alle gemeentelijke en provinciale wegen geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Een deel van het plangebied valt binnen de geluidszone van de Klaprozenweg. Binnen deze geluidszone worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. De bestaande bebouwing mag gehandhaafd blijven.

In het kader van wegverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.7 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

5.7.1 Normstelling en beleid

Met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart.

Het LIB duidt een beperkingengebied aan en deze betreffen:

  • de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
  • de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
  • de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
  • bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.

Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.

In de Wet Luchtvaart is bepaald dat bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied ligt geheel binnen het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt het echter niet mogelijk bouwwerken met een dergelijke bouwhoogte op te richten. Om die reden is het bestemmingsplan niet in strijd met het LIB.

In het kader van het LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

Overigens wordt het LIB rond 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling en beleid

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.

Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.

5.8.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplannen

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt grotendeels opnieuw de bestaande (vergunde) situatie vastgelegd. In die zin is er geen aanleiding dan wel noodzaak om onderzoek te doen in het kader van luchtkwaliteit.

In het voorliggende bestemmingsplan is een drietal wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voorzien in de mogelijkheid om een restaurant of zaalverhuuraccommodatie te ontwikkelen en de bouwhoogte met maximaal 25% te verhogen. Om te voorkomen dat deze ontwikkelingen als losse nibm-projecten worden beschouwd waardoor cumulatie optreedt van nibm-projecten, is ook gekeken of deze ontwikkelingen bovenop de in het plan opgenomen mogelijkheden een zodanige bijdrage van extra verkeer opleveren dat deze niet als nibm kunnen worden beschouwd. Ook in deze situatie is uitgegaan van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met een maximaal aantal te realiseren functies in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt. Geconcludeerd kan worden dat ook hier sprake is van extra verkeer. Echter de bijdrage van het extra verkeer blijft onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10, waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd en geen extra onderzoek noodzakelijk is.

In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.9 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht

5.9.1 Normstelling en beleid

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Bovendien heeft het bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter en voorziet niet in activiteiten die grote negatieve effecten hebben op het milieu.

Op 1 april 2011 is het gewijzigd Besluit m.e.r. in werking getreden. Aanleiding voor de wijziging van het Besluit m.e.r. is de ingebrekestelling door het Hof van Justitie in oktober 2009. Nederland heeft volgens die uitspraak de m.e.r.-richtlijn niet juist geïmplementeerd door in het Besluit m.e.r. ten aanzien van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten absolute drempelwaarden op te nemen, zonder daarbij rekening te houden met de overige criteria uit bijlage III van de richtlijn, zoals cumulatie met andere projecten en de ligging van het project.

Van belang voor dit bestemmingsplan is dat ook voor activiteiten die onder de ondernorm voor de m.e.r.-beoordelingsplicht een vorm van milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden. Zoals eerder opgemerkt heeft dit bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter aangezien de huidige functies c.q. activiteiten als het ware opnieuw worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zijn allen - maar ook samen - gering van omvang. Daarnaast blijkt uit onderzoeken dat er geen sprake is van gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder als ook risico van ongevallen. De te beschermen gebieden en hun functie als verbindingszone worden niet aangetast en er vindt evenmin cumulatie van overlast plaats. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd, blijkt dat de functies c.q. activiteiten die in het bestemmingsplan worden toegestaan geen belangrijke (grote) nadelige gevolgen voor het milieu hebben op grond waarvan het opstellen van een mer noodzakelijk is.

Voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving bestaat geen plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

5.10 Milieuhinder bedrijvigheid

5.10.1 Normstelling en beleid

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Inrichtingen.

Een Staat van Inrichtingen is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang.

5.10.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) uitgebracht die als richtlijn geldt.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende plan gekoppeld aan de bij de planregels behorende Staat van Inrichtingen die gebaseerd is op de eerdergenoemde VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-5). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige bestemmingen.

De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte minimaal aan te houden richtafstand tussen hinder veroorzakende functie en hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter tot 1000 meter. Benadrukt zij nogmaals dat het gaat om richtafstanden.

Het voorgaande bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving kende een milieuzonering. Er is in het voorliggende plan een vergelijkbare zonering opgenomen door in de regels alleen bedrijven toe te staan voor zover deze vallen onder categorie 1, 2 of 3.1 in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen.

De bij de planregels behorende Staat van Inrichtingen is een lijst waarin de al dan niet toegelaten bedrijven met bijbehorende codering zijn vermeld. Met de bedrijfstypering is aangesloten bij de lijst zoals deze is opgenomen bij de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) die door de VNG is uitgebracht en die als richtlijn geldt. Om te waarborgen dat alleen die bedrijven zich mogen vestigen in het plangebied die gewenst zijn, is de Staat van Inrichtingen toegesneden op specifieke kenmerken van het plangebied.

Flexibiliteit
De 'Staat van Inrichtingen' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Inrichtingen is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat in afwijking van de regels een dergelijk bedrijf toch is toegestaan ook al past het niet binnen de algemene toelaatbaarheid. Bij de Staat van Inrichtingen is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie hoger. Om aan deze afwijkingsmogelijkheid mee te kunnen werken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Inrichtingen niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat vestiging van een dergelijk bedrijf via afwijkingsmogelijkheid kan worden toegestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. Voor de concrete toetsing van een verzoek om af te wijken wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).

5.11 Verkeer & parkeren

5.11.1 Normstelling en beleid

Naast het landelijke beleid (nota Mobiliteit) is het parkeerbeleid van de gemeentelijk Amsterdam verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.

Aan de Nota Locatiebeleid Amsterdam ligt ten grondslag dat de gemeente Amsterdam de ambitie heeft geformuleerd om van Amsterdam een Topstad te maken. Bedrijven - groot of klein, internationaal, nationaal, regionaal - moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om het bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect daarbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken.

Er is voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) worden de zogenaamde CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening).
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.

5.11.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het volgende is geconstateerd in of nabij het plangebied van het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving:

  • het plangebied wordt ontsloten door met name de Klaprozenweg en in mindere mate de Metaalbewerkerweg en Floraweg. De capaciteit van deze wegen is ruim toereikend om het verkeer uit het plangebied te verwerken;
  • het plangebied is bereikbaar door twee buslijnen en in de toekomst zal een HOV-verbinding worden gerealiseerd die mede langs de Klaprozenweg voert;
  • de openbare ruimte binnen het plangebied is weids ingericht met voldoende parkeerruimte als ook voldoende voetpaden en fietspaden al dan niet vrij liggend van de rijweg;
  • bij nieuwbouw dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • voor de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geldt dat bij het opstellen van het wijzigingsplan het aspect parkeren nader moet worden gemotiveerd met andere woorden er moet worden aangetoond dat er afdoende parkeergelegenheid is.

Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar verkeer en parkeren.

In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan Metaalbewerkerweg en omgeving.

5.12 Water

5.12.1 Normstelling en beleid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de huishoudkundige situatie. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Bijna het gehele plangebied valt onder het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi & Vecht (AGV). Het beheer voor het hoogheemraadschap AGV wordt uitgevoerd door Waternet.

In deze waterparagraaf wordt ingegaan op dit overleg en wordt verantwoording afgelegd over de wijze waarop relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn meegenomen bij de ruimtelijke planvorming. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • compensatie;
  • waterkeringen;
  • grondwater;
  • voorkomen van verontreinigingen.
5.12.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In onderhavig bestemmingsplan is nauwelijks water aanwezig. Daarnaast in dit bestemmingsplan geen sprake van een directe toename van verharding of nieuwbouw.

Compensatie
Overleg met de waterbeheerder vindt in elk geval plaats bij grote ontwikkelingen die een significante invloed hebben op het watersysteem. Bij elke ontwikkeling wordt in overleg met de waterbeheerder bekeken welke compenserende maatregelen er uitgevoerd moeten worden. Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen in overleg met de waterbeheerder de benodigde watercompensatie moet worden bepaald. Ten aanzien van de ontwikkelingen die indirect zijn bestemd in dit bestemmingsplan wordt opgemerkt dat hierbij geen verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen geldt. Dit omdat de oppervlakte die met deze ontwikkelingen wordt beoogd, leidt tot een verhardingstoename die onder de grens van de compensatieverplichting blijft.

Waterkeringen
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een primaire waterkering die in beheer is bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Deze waterkering is met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven.

Indien men werkzaamheden in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen (dijken) wil gaan uitvoeren, dan dient een watervergunning aan te worden gevraagd bij het hoogheemraadschap. Voorbeelden van werkzaamheden zijn: het dempen en graven van waterlopen of het leggen van kabels in of in de nabijheid van de waterkering. De Waterwet en de Keur van het hoogheemraadschap (Keur HHNK 2010) zijn de basis voor de watervergunning. Beide bevatten regels met betrekking tot het watersysteem en alles wat daarbij hoort, zoals bijvoorbeeld kunstwerken en dijken.

Grondwater
Waternet voert namens de gehele gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van de werkzaamheden op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwaterberekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:

  • aanpassen stedenbouwkundig grid;
  • integrale grondverbetering;
  • aanleg grindkoffers;
  • aanleg drainage.

Voorkomen van verontreiniging
In algemene zin is het verboden activiteiten of initiatieven te ontplooien die een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Verder is het van belang om regenwater zo schoon mogelijk te houden door bronmaatregelen te treffen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige mate van flexibiliteit, namelijk via binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden. De afwijkingen c.q. wijzigingen moeten daarbij aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria c.q. randvoorwaarden. Naast afwijkingsmogelijkheden per specifieke bestemming is er een aantal algemeen geldende afwijkingen opgenomen.

6.2 Regels en bestemmingen

6.2.1 Algemeen

De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de planregels).

De Algemene regels waaronder de afwijkingsregels zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.

6.2.2 Toelichting op de planregels

Het bestemmingsplan Metaalbewerkerweg en omgeving is onderverdeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waarvan de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2012. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.

Bestemmingsregels

Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.

Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte. In bepaalde gevallen is ten aanzien van de dakhelling een aantal graden opgenomen dat gericht is op een minimale dakhelling.

Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Een voorbeeld hiervan is het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
(in het navolgende: aanlegvergunningstelsel)
In een aantal bestemmingen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De aanlegvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In de aanlegvergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, het opsporen of winnen van delfstoffen, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de aanlegvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De aanlegvergunning is opgenomen ter bescherming van het landschapsbeeld en bij een dubbelbestemming de aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen aanlegvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.

Wijzigingsbevoegdheid
Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.9a, lid 1 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waaraan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.

De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door het dagelijks bestuur. Wel is het zo dat belanghebbenden een verzoek tot wijziging kunnen indienen bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het dagelijks bestuur een gemotiveerd besluit waarin uiteen wordt gezet hoe het dagelijks bestuur tot het besluit is gekomen. Het dagelijks bestuur heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die door het dagelijks bestuur wordt uitgeoefend. Het dagelijks bestuur dient zijn besluiten wel te motiveren.

Algemene regels
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor elke bestemming die is opgenomen in de planregels.

Algemene aanduidingsregels
Deze regels zijn opgenomen als aanvulling op de bestemmingen die al op de gronden zijn gelegen. Zij vullen de planregels van de betreffende bestemming aan. Met deze aanvullende regels moet uitdrukkelijk rekening worden gehouden, omdat zij zijn opgenomen ter bescherming van een voor de gronden specifieke functie.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald gebruik uitgesloten. Dit gebruik is uitgesloten voor alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen. Dit is tevens de reden waarom de uitsluiting van dit gebruik in algemene regels is neergelegd.

Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
Voor deze regels geldt hetzelfde als wat hierboven is beschreven ten aanzien van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Echter plaats van het plan bepaalt waarin ze zijn opgenomen bepaald de werking ervan. In dit geval geldt dat ze van toepassing zijn ten behoeve van alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.

Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is opgenomen in het Bro.

6.2.3 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

Artikel 3 Bedrijf - 1 & artikel 4 Bedrijf - 2

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige bedrijven, die zich voornamelijk in het westelijk deel van het plangebied bevinden. Bedrijven met aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Voorts zijn bijkomende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen toegestaan.

Bedrijfsfuncties zijn ingedeeld in categorieën van licht naar zwaar. Binnen het plangebied zijn de categorieën 1, 2 en 3.1 toegestaan. De bedrijfsactiviteiten en bijbehorende categorieën zijn opgenomen in een Staat van Inrichtingen die onderdeel uitmaakt van de planregels. Enkele bedrijven in het plangebied hebben een hogere categorie dan hiervoor is benoemd. Deze (bestaande) bedrijven zijn toch toegestaan door ze expliciet te benoemen in de regels. Deze bedrijven hebben als het ware een 'maatbestemming' in de planregels gekregen.

In de bestemmingsomschrijvingen van Bedrijf - 1 en Bedrijf - 2 is tevens omschreven welke functies verder zijn toegestaan ter plaatse van de genoemde functieaanduidingen. Bijvoorbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel' op de verbeelding binnen de bestemming Bedrijf - 1, is een fietsenwinkel toegestaan.

Binnen de bestemmingsomschrijving valt ook een kantoorruimte met een beperkte omvang ten behoeve van de bedrijfsvoering als ook een bedrijfskantine. Beide dienen wel ondergeschikt, gerelateerd en ten dienste van de hoofdbestemming te zijn. Daarnaast is per bedrijfsvestiging ook een bedrijfswoning toegestaan. Hierbij geldt wel dat door een extern deskundigenrapport aangetoond moet worden dat de bedrijfsvoering het noodzakelijk maakt dat hierop 24 uur per dag en 7 dagen in de week toezicht nodig is. De bewijslast hiervan rust op de aanvrager c.q. gebruiker. Het bevoegd gezag verleent geen medewerking aan het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen omdat dit de bedrijfsvoering van andere bedrijven kan schaden dan wel niet past in het stadsverzorgende karakter van het plangebied.

Voor de goede orde wordt vermeld dat daar waar de regels in dit bestemmingsplan afwijken van de bestaande situatie, zijn deze enkel en alleen toegestaan indien de afwijkingen hun basis hebben in vergunningen.

Artikel 5 Groen

Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen toegestaan in het kader van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. Daarnaast mag worden voorzien in een voet- en fietspaden.

Artikel 6 Maatschappelijk

Binnen deze bestemming is dienstverlening in de zin van consumentverzorgende, maatschappelijke en zakelijke dienstverlening toegestaan. Het nader aangeduide bestemmingsvlak mag voor 100% bebouwd worden.

Ter plaatse van Floraweg 200 op 10 juni 2010 een vergunning verleend voor het plaatsen van een bouwwerk op het dak met bestemming ervan tot windmolen. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan heeft de provincie Noord-Holland aangegeven een wijziging van de provinciale structuurvisie voor te bereiden met betrekking tot beleid voor windturbines. Hiertoe heeft de provincie een voorbereidingsbesluit voor de gehele provincie genomen. Aangezien de bouwvergunning voor het plaatsen van de kleinschalige windmolen op het dak van het gebouw Floraweg 200 verleend is en onherroepelijk geworden nog voordat het voorbereidingsbesluit in werking is getreden, is deze kleinschalige windturbine in het bestemmingsplan toegestaan.

Voor de goede orde wordt vermeld dat daar waar de regels in dit bestemmingsplan afwijken van de bestaande situatie, zijn deze enkel en alleen toegestaan indien de afwijkingen hun basis hebben in vergunningen.

Artikel 7 Sport

Binnen deze bestemming is een sportschool toegestaan. Binnen deze bestemming is enkel additionele horeca toegestaan, met andere woorden de horeca dient ondergeschikt en ten dienste staan van deze bestemming. Het nader aangeduide bestemmingsvlak mag voor 100% bebouwd worden.

Voor de goede orde wordt vermeld dat daar waar de regels in dit bestemmingsplan afwijken van de bestaande situatie, zijn deze enkel en alleen toegestaan indien de afwijkingen hun basis hebben in vergunningen.

Artikel 8 Verkeer

Alle gronden met een (hoofd)verkeersfunctie zijn bestemd voor het verkeer. Het bestemmingsgebied omvat niet alleen de betrokken rijwegen, maar ook de doorgaande voet- en fietspaden, parkeer- en groenvoorzieningen, taluds en de in het plangebied aanwezige ondergrondse afvalverzamelinrichtingen.

Artikel 9 Leiding - Gas

In dit artikel wordt de in het plangebied aanwezige gasleiding beschermd doordat is vastgelegd dat bepaalde werken of werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning. Voor de gasleiding geldt dat op de verbeelding de leiding is weergegeven en in de regels is bepaald dat voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de leiding geldt.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

Een gedeelte van het plangebied zal naar alle waarschijnlijkheid worden aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege, namelijk de gronden die behoren tot de Waterlandse Zeedijk. De Waterlandse Zeedijk is reeds aangewezen als provinciaal monument. De herkenbaarheid van het dijklichaam dat onder meer gekenmerkt wordt door het hoogteverschil met de omgeving is hierbij van belang. In verband hiermee biedt dit artikel een regeling die rekening houdt met de cultuurhistorische waarde van dit provinciale monument en het toekomstige beschermd stadsgezicht van rijkswege.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is gelegd op de primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone in het plangebied. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor het overige zijn de regels van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van toepassing.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

Artikel 13 Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

In dit bestemmingsplan zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen die worden aangeduid 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' en genummerd per gebiedsaanduiding. Via een in de Wro vastgelegde procedure kan onder voorwaarden ter plaatse van de zones de bouwhoogte, danwel een partycentrum van maximaal 1.000 m² of een horeca I en/of horeca IV functie van maximaal 350 m² gerealiseerd worden.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen. Ook mogen de in de regels toegestane maximale bouwhoogtes worden overschreden met ten hoogste 1 meter.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen wanneer het dagelijks bestuur bevoegd is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid Wro het plan te wijzigen.

Artikel 18 Overgangsrecht  

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

Artikel 19 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan.

6.3 Digitaal raadpleegbaar plan

Het plan is gemaakt conform de Wro en conform met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld volgens SVBP 2012.

Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.

Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Startnotitie

Voor de Metaalbewerkerweg en omgeving zijn uitgangspunten geformuleerd en een spelregelkaart opgesteld als toetsingskader. Deze zijn na een communicatie- en overlegtraject vastgesteld door het dagelijks bestuur op 4 januari 2011 en zijn meegenomen in het bestemmingsplan.

7.1.2 Voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen om burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid te geven hun reactie te geven op het plan. Het voorontwerpbestemmingsplan is ook verzonden aan een aantal instanties en organisaties, zoals de provincie en het hoogheemraadschap, om hen in de gelegenheid te stellen te reageren op het plan.

7.1.2.1 Overleg met de bevolking

Met ingang van 24 oktober 2012 heeft het voorontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan.

Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn er geen reacties ontvangen.

7.1.2.2 Overleg met instanties (artikel 3.1.1 Bro-overleg)

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 22 oktober 2012 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende instanties:

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Dienst Ruimtelijke Ordening, gemeente Amsterdam;
  • 3. Bureau Monumenten & Archeologie (BMA), gemeente Amsterdam;
  • 4. Waternet;
  • 5. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie;
  • 6. NV Nederlandse Gasunie;
  • 7. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • 8. Stadsregio Amsterdam;
  • 9. Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Van de instanties genoemd onder de nummers 2, 4, 6 en 7 is een schriftelijke reactie ontvangen. Van de overige instanties is geen schriftelijke reactie ontvangen. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat. Per reactie is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

Van Bureau Monumenten & Archeologie (nummer 3) is geen schriftelijke reactie ontvangen. Mede naar aanleiding van mondeling overleg met BMA is echter in het bestemmingsplan ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Waterlandse Zeedijk de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen (zie ook paragraaf 5.3.2).

Dienst Ruimtelijke Ordening, gemeente Amsterdam

De Dienst Ruimtelijke Ordening geeft in haar reactie aan dat het voorontwerp bestemmingsplan Metaalbewerkerweg e.o. past binnen de ambities en uitgangspunten van de geldende structuurvisie.

Waternet

Waternet maakt de volgende opmerkingen met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan:

  • Waterparagraaf

In de waterparagraaf in de toelichting stond reeds in een standaard stukje tekst dat er in het kader van de watertoets vooroverleg is geweest. Zij verzoeken deze alinea uit de waterparagraaf te verwijderen.

Reactie

De genoemde alinea is aangepast naar aanleiding van de gemaakte opmerking.

  • Waterkeringen

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van AGV. Ten noorden van het plangebied ligt een primaire waterkering die in beheer is bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Zij verzoeken deze primaire waterkering alsnog op de plankaart te verbeelden. Daarnaast ook HHNK in de waterparagraaf en in het beleidskader in de toelichting opnemen.

Reactie

De primaire waterkering is met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven. Ook is inmiddels de toelichting aangevuld voor wat betreft de betrokkenheid van HHNK bij het onderhavige plangebied.

  • Grondwater

In de waterparagraaf is de volgende zin opgenomen:'Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in de Beslisbomen lozing grond- en regenwater'. Dit is een gemeentelijke taak die is vastgelegd in het verbrede Gemeentelijke Riolerings Plan. Binnen de gemeente Amsterdam is dat het plan 'Breed Water', plan gemeentelijke watertaken. Zij verzoeken om deze zin te verwijderen: Het onttrekken van grondwater én lozen op oppervlaktewater is vastgelegd in de Waterwet en Keur AGV 2011. De richtlijnen voor de lozing van grondwater op het riool 'Beslisbomen lozing grond- en regenwater zijn vervallen en opgenomen in het plan gemeentelijke watertaken.

Reactie

De genoemde passage is aangepast in de toelichting.

NV Nederlandse Gasunie

Gasunie merkt bij het voorontwerp bestemmingsplan het volgende op:

In het plangebied liggen een tweetal 40 bar regionale aardgastransportleidingen en een tweetal afsluiterschema's van Gasunie, alsmede een gasontvangstation dat bij Gasunie in beheer is.

  • afsluiterschema's:

Binnen de bestemming 'Leiding-Gas' liggen een tweetal afsluiterschema's weergegeven als een envelop. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de afsluiterschema's, dient de belemmeringenstrook ter hoogte van het afsluiterschema 4 meter rondom het schema te zijn. Zij verzoeken dan ook om de dubbelbestemming ter hoogte van deze afsluiterschema's te vergroten.

Reactie

De verbeelding is overeenkomstig de tekening van Gasunie aangepast.

  • gasontvangstation Draaierweg

Het gasontvangstation is in het bestemmingsplan opgenomen als 'Bedrijf-1' zonder aanduiding. Zij verzoeken om het gasontvangstation te bestemmen als 'Bedrijf-Gasontvangstation', of deze met de aanduiding 'Gasontvangstation' op te nemen of als 'Specifieke vorm van bedrijf-gasontvangstation'. Tevens verzoeken zij -om zeker te stellen dat er geen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden richting het station- om een 'veiligheidszone-bedrijven' (veiligheidsafstand van 25 meter voor kwetsbare objecten en voor beperkt kwetsbare objecten 4 meter) op te nemen op de verbeelding.

Reactie

Het gasontvangstation is op de verbeelding aangeduid als 'Specifieke vorm van bedrijf-gasontvangstation'.

Binnen het invloedsgebied van de gasleiding en het gasontvangststation worden geen nieuwe woningen of ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt, enkel kan binnen het invloedsgebied uitbreiding van bestaande perifere detailhandel (met een wijzigingsbevoegdheid) mogelijk worden gemaakt. Het terrein is reeds bebouwd en de gebruiksfuncties zijn direct opgenomen. Het betreft een bestaande situatie. Het is vanuit stedenbouw, planologie en financiën niet gewenst om deze terreinen te herstructureren. Naar aanleiding van het externe veiligheidsonderzoek van de DMB is de brandweer om een advies gevraagd. De brandweer heeft op 17 juli 2012 advies uitgebracht. Met betrekking tot de zelfredzaamheid en de hulpverlening heeft de brandweer geadviseerd om de nadruk te leggen op het voorlichten en tijdig alarmeren. De voorgestelde maatregelen dragen vooral bij aan een grotere zelfredzaamheid. Het volledige advies van de brandweer is als bijlage 7 van deze toelichting gevoegd.

De functies nabij het gasontvangstation en de buisleiding zijn niet speciaal bestemd voor minder zelfredzame mensen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen), waarvan de fysieke veiligheidssituatie extra aandacht vraagt van de nood- en hulpdiensten. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de aanwezigen in het plangebied gemiddeld zelfredzaam zullen zijn. Dit sluit aan bij het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het hoogheemraadschap heeft één belangrijke opmerking die zowel betrekking heeft op de toelichting, planregels als de verbeelding:

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt net buiten de beheersgrens van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Zij zijn echter wel dijkbeheerder van de primaire waterkering die net ten noorden van het plangebied is gelegen.

Deze primaire waterkering dient als dubbelbestemming in het bestemmingsplan verwerkt te worden. In de toelichting heeft de aanwezigheid van deze kering in ieder geval invloed op de conclusie over het SVIR en het Barro in paragraaf 3.2.1. Daarnaast dient in de waterparagraaf in 5.12.2 te worden ingegaan op de aanwezige primaire waterkering en de mogelijke invloed ervan op het bestemmingsplangebied.

Reactie

Alle opmerkingen met betrekking tot de primaire waterkering zijn verwerkt in de toelichting, planregels en op de digitale verbeelding. De primaire waterkering is als dubbelbestemming 'Waterstaat- waterkering' in het bestemmingsplan opgenomen.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Samen met het bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. artikel 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van een exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als het stadsdeel eigenaar is van de gronden. Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en voorziet op indirecte wijze in een drietal ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn door middel van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Er kan dan ook worden gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in financieel-economische zin uitvoerbaar is.

7.3 Handhaving

Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:

  • Het starten van een procedure op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden: strafrechtelijk of bestuursrechtelijk;
  • indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
  • het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
  • in die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
  • behoudens in gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt, indien illegale bouw wordt geconstateerd, het werk door de afdeling Vergunningen, team Bouw, stilgelegd en wordt tot handhaving over gegaan;
  • ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid handhavend opgetreden.

Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.