direct naar inhoud van 5.9 Cultuurhistorie en Archeologie
Plan: Bestemmingsplan Studentenhuisvesting NDSM
Plannummer: N0909BPSTD
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N0909BPSTD-OH01

5.9 Cultuurhistorie en Archeologie

5.9.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten (kaart 5 van het streekplan), cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  • 1. beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  • 2. terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  • 3. terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.
5.9.2 Regelgeving

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a.1 van de Monumentenwet 1988). Met dit artikel heeft de wetgever het bestemmingsplan als het instrument bij uitstek aangewezen voor de bescherming van archeologische waarden. Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

5.9.3 Archeologische verwachting in het plangebied

In mei 2009 heeft het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) een bureauonderzoek uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het plangebied. Uit deze inventarisatie blijkt dat in het plangebied overblijfselen met een lage archeologische verwachting aanwezig zijn, maar de bodem in het plangebied al verstoord is. Derhalve zijn verdere onderzoeken niet noodzakelijk. Wel blijft een wettelijke meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat bij toevalsvondsten BMA per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever van de bouw- of andere bodemverstorende activiteiten.