| Plan: | Bestemmingsplan Studentenhuisvesting NDSM |
|---|---|
| Plannummer: | N0909BPSTD |
| Status: | onherroepelijk |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.N0909BPSTD-OH01 |
In deze paragraaf wordt de voorlopige bestemming 'Wonen' getoetst aan de wet- en regelgeving inzake geluidhinder en wordt beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zoals hierboven in paragraaf 5.1 is gesteld, is onderzoek naar de geluidbelasting van de definitieve bestemming 'Bedrijf' niet noodzakelijk; het is voldoende aannemelijk dat geluidhinder vanwege bedrijven die onder milieuhindercategorie 1, 2 of 3 vallen dermate laag is dat het geen noemenswaardig nadelig effect heeft ter plaatse van beschermde functies.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan op grond van de Wet geluidhinder een hogere waarde (ontheffing van de voorkeursgrenswaarde) worden verleend door het dagelijks bestuur (en in een aantal gevallen gedeputeerde staten). Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh).
Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken" (artikel 40 Wgh). Dit zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt. De voorkeursgrenswaarde vanwege industrielawaai bedraagt 50 dB(A). Het is mogelijk om ontheffing hiervan te verlenen tot maximaal 55 dB(A).
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
De voorkeursgrenswaarde van het wegverkeer bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet worden nagegaan of de overschrijding kan worden tegengegaan door het treffen van geluidbeperkende maatregelen. Als er niet afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de voorkeurgrenswaarden te voldoen dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden toegekend tot maximaal 63 dB.
Indien een woning (of ander geluidsgevoelig gebouw) is gelegen in de buurt van meerdere geluidbronnen en derhalve valt binnen twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones moet bij het akoestisch onderzoek, dat op basis van de Wet geluidhinder moet worden uitgevoerd, tevens onderzoek worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen (art. 110f Wgh). Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een relevante blootstelling door meerdere bronnen. Dit is het geval als de voorkeurswaarde van de onderscheiden bronnen wordt overschreden. Artikel 110a van de Wgh bepaalt dat wanneer sprake is van cumulatie van geluid, er alleen een hogere waarde mag worden vastgesteld als de gecumuleerde geluidsbelastingen niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting.
De Wet geluidhinder geeft voor de cumulatieve geluidbelasting van de verschillende bronnen geen grenswaarden noch wordt een toetsingsmethodiek voorgeschreven die moet worden toegepast bij de beoordeling van geluidniveaus van verschillende geluidbronnen. De cumulatieve geluidbelasting speelt alleen een rol bij een hogere waardensituatie. Conform het Amsterdamse beleid, zoals neergelegd in de beleidsnota "Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder" van 2007 is de gecumuleerde geluidbelasting onaanvaardbaar indien de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dat dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarde.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel te realiseren.
Adviesbureau Sight heeft op 24 juli 2009 akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de studentenhuisvesting. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Het onderzoek richt zich op industrie- en verkeerslawaai dat op grond van de Wet geluidhinder getoetst moet worden aan de voorkeursgrenswaarden van de Wgh. Spoorweglawaai waarop de Wgh ook van toepassing is, blijft in dit onderzoek buiten beschouwing omdat het plangebied ver (circa op 1500 meter afstand) buiten de zone van de spoorwegen van Centraal Station ligt. Gelet op de grote afstand is spoorweglawaai geen relevante geluidsbron voor de studentenhuisvesting.
Het plangebied ligt in de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein Westpoort. Verder ligt het plangebied op het gezoneerd industrieterrein Cornelis Douwes. De Wet geluidhinder beschermt slechts gevoelige objecten die zijn gelegen in de zone van een gezoneerd industrieterrein en biedt geen bescherming aan gevoelige bebouwing op een gezoneerd industrieterrein. Hieronder wordt de geluidbelasting vanwege Westpoort beoordeeld. in paragraaf 5.3.2.4 wordt de geluidbelasting vanwege bedrijven van het Cornelis Douwesterrein in beschouwing genomen.
In het hierboven genoemde onderzoek is de geluidbelasting vanwege Westpoort berekend. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de meest belaste punten vanwege Westpoort maximaal 55 dB(A) bedraagt. Uit het akoestisch onderzoek (zie als bijlage) en vooral uit bijlage 2 daarvan blijkt wat de geluidbelasting is op verschillende waarneempunten.
De berekende waarden zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, maar de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Voor alle 380 studentenwoningen dient vanwege het industrieterrein Westpoort een hogere waarde vastgesteld te worden.
Ten behoeve van de berekening van het verkeerslawaai wordt gebruik gemaakt van verkeersintensiteiten aangeleverd door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer voor het jaar 2020. In de toekomstige situatie zullen de verkeersintensiteiten licht toenemen gelet op enkele basisprognoses voor de groei van activiteiten rondom het plangebied. Tevens wordt in de toekomstige situatie de infrastructuur rondom het plangebied aangepast. De tt Neveritaweg wordt doorgetrokken tot aan de Kraanspoor. Hoewel het nog niet concreet is bepaald wanneer het nieuwe weggedeelte wordt aangelegd, wordt in het verkeersmodel en in het akoestisch model met de weg alvast rekening gehouden.
In het onderzoek zijn verschillende wegen meegenomen. Uit de berekeningen blijkt dat het verkeerslawaai vanwege de Klaprozenweg, tt Vasumweg en Ms Oslofjordweg blijft onder de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Vanwege de doorgetrokken Neveritaweg is er op de gevel van 153 woningen een lichte overschrijding van de voorkeursgrenswaarden; tot maximaal 50 dB. Verder bedraagt de geluidbelasting vanwege de tt Melaniaweg maximaal 57 dB (variërend tussen 51 en 57 dB) en vanwege de Ms Van Riemsdijkweg maximaal 58 dB (variërend tussen de 57 en 58 dB). Deze waarden blijven onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB die voor stedelijk gebied van toepassing is. Voor 380 studentenwoningen wordt een hogere waarde vanwege tt Melaniaweg vastgesteld, en voor 309 woningen vanwege de Ms Van Riemsdijkweg.
In het onderzoek is tevens aandacht besteed aan de gecumuleerde waarden. Die variëren tussen 56 en 60 dB. Deze waarden zijn op geen enkel punt 3 dB hoger dan de hoogste maximaal toegestane ontheffingswaarde. Door cumulatie treedt derhalve geen onaanvaardbare geluidbelasting op.
Geluid van bedrijven rondom het plangebied
Het gedeelte van de NDSM-werf ten westen van de Ms Van Riemsdijkweg maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein Cornelis Douwes. De studentenwoningen liggen aldus aan de rand van het gezoneerd industrieterrein. Zoals in paragraaf 5.3.2.1 reeds is aangegeven, is de Wet geluidhinder niet van toepassing op situaties waarbij gevoelige objecten op het gezoneerd industrieterrein zelf worden toegestaan. In het kader van goede ruimtelijk ordening wordt hieronder beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Hoewel het westelijke gedeelte van de NDSM-werf formeel gezien deel uitmaakt van het gezoneerd industrieterrein Cornelis Douwes, zijn er in dit gedeelte van het industrieterrein geen bedrijven aanwezig met een relevante geluidbelasting. Uit de bedrijveninventarisatie blijkt dat de bedrijven rondom de studentenwoningen slechts een beperkt akoestisch effect hebben. De activiteiten van deze bedrijven vinden inpandig en overdag plaats. Vanwege de aanwezige bedrijven rondom de studentenwoningen is derhalve geen relevante geluidsbelasting te verwachten.
De bedrijven met grotere geluidproductie bevinden zich op grotere afstand; ten westen van de Kraanspoor. De geluidbelasting vanwege deze bedrijven (waaronder het bedrijf Shipdock) is in beeld gebracht in het hierboven genoemde akoestisch onderzoek van adviesbureau Sight. Uit dit onderzoek blijkt dat de gezamenlijke geluidbelasting van deze bedrijven (het overige gedeelte van het Cornelis Douwesterrein exclusief NDSM-gedeelte) ten hoogste 53 dB(A) bedraagt. Dit geluidsniveau is hoger dan de 50 dB(A) die in de Wet geluidhinder als voorkeursgrenswaarde en in het kader van goede ruimtelijke ordening als streefwaarde geldt, maar lager dan 55 dB(A) wat de Wet geluidhinder onder voorwaarden nog acceptabel acht.
Het akoestisch onderzoek richtte zich op de geluidbelasting van de bestaande bedrijven. Hoewel het theoretisch mogelijk is dat in de toekomst nieuwe bedrijven rondom de studentenwoningen zich zullen vestigen die hog(er)e geluidbelasting kunnen veroorzaken, is dit niet waarschijnlijk. Ten eerste zijn de kavels op de NDSM-werf eigendom van de gemeente, waardoor voor vestiging van bedrijven toestemming van de gemeente nodig is op grond van het privaatrecht. Verder wordt nog opgemerkt dat de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein reeds "vol" is waardoor de vestiging van de nieuwe (milieu)vergunningplichtige bedrijven onmogelijk is.
Ten slotte wordt nog overwogen dat de toelating van de studentenwoningen als voorlopige bestemming de tijdelijke voortzetting betekent van de reeds bestaande situatie. De studentenwoningen staan op deze locatie al enkele jaren en het is gebleken dat het feitelijk heersend geluidsniveau voldoende laag is. Bovendien mogen deze woningen slechts tijdelijk, tot 25 februari 2015 op deze locatie blijven. Gelet op de beperkte duur van deze situatie, het feit dat de geluidbelasting rondom het plangebied voldoende laag is en dat ook zal blijven, wordt de toelating van de studentenwoningen als voorlopige bestemming op het gezoneerd industrieterrein aanvaardbaar geacht. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat met de toekomstige transformatie van de NDSM-werf worden grote lawaaimakers op de NDSM-werf uitgesloten en het gezoneerd industrieterrein-status van dit gedeelte opgeheven.
Evenementenlawaai
In de nabijheid van de locatie voor studentenhuisvesting (ten zuiden op de NDSM-werf) worden incidenteel evenementen georganiseerd, waarvan sommige met een geluidsproducerend karakter (muziekgeluid). Op dit moment vindt regulering daarvan plaats middels ontheffingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), mogelijk dat in de toekomst sprake is van een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Zowel bij het verlenen van ontheffingen op grond van de APV als met een mogelijk te verlenen vergunning krachtens de Wet milieubeheer is het geluidsaspect (mede) bepalend voor het toelaatbare aantal evenementen, de tijdsduur daarvan en de geluidsproductie. Dichtbij de locatie waar de evenementen plaatsvinden zijn woonschepen gelegen welke voor het geluidsaspect bepalend zijn. De geluidsbelasting op de locatie met studentenwoningen is gemiddeld zo'n 5 dB(A) lager dan die op de woonschepen. Deze wordt dan ook, gezien de voor de evenementen op te leggen beperkingen naar aantal, tijdsduur en geluidsproductie, aanvaardbaar geacht en zal niet leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast.
Spoorweglawaai
De Wet geluidhinder biedt ook bescherming tegen spoorweglawaai. Het plangebied ligt ver (ongeveer op 1500 meter afstand) buiten de zone. Gelet op de grote afstand, is het voldoende aannemelijk dat de geluidbelasting vanwege spoorweglawaai niet van betekenis is.
Luchtvaartgeluid
Uit de gegevens van de gemeente Amsterdam (beschikbaar gesteld via de website www.atlas.amsterdam.nl) is gebleken dat het luchtvaartlawaai in het plangebied tussen de 40 en 45 dB bedraagt. Hoewel er geen toetsingskader bestaat voor de beoordeling van luchtvaartgeluid kan dit niveau als aanvaardbaar beschouwd worden op grond van algemeen geldende milieuhygiënische inzichten.
Er is geen sprake van onaanvaardbare geluidhinder ter hoogte van de studentenwoningen. Omdat de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder wordt overschreden, dient hogere grenswaarde te worden vastgesteld.