direct naar inhoud van Artikel 3 Verkeer - railverkeer
Plan: Rangeerterrein Watergraafsmeer
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.M1106BPSTD-OH01

Artikel 3 Verkeer - railverkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeer;
  • b. rangeerterrein met bijbehorende perrons;
  • c. kantoren ten dienste van railverkeer;
  • d. de bescherming van de waterkering, ter plaatse van de aanduiding 'waterkering'.

en de daarbij behorende:

  • e. activiteiten, met inachtname van het bepaalde in 6.1;
  • f. wegen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. bermen en taluds;
  • j. groen;
  • k. water;
  • l. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  • m. objecten van beeldende kunst.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven;

3.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt maximaal 4 m1;
  • b. de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m1;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m1.

3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Gebouwen

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. ieder bouwvlak met maximaal 10%, direct aansluitend aan het bouwvlak, uitgebreid mag worden;
  • b. de bestaande maximale bouwhoogte, als aangegeven op de verbeelding, niet verhoogd mag worden.

3.3.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in 3.2.3 een omgevingsvergunning te verlenen:

  • a. voor het bouwen van een geluidwerende voorziening met een bouwhoogte van maximaal 8 m1 met dien verstande dat:
  • i. middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat dit noodzakelijk is;
  • ii. voor de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
  • b. voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte van maximaal 45 m1 met dien verstande dat:
  • i. wordt aangetoond dat het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  • ii. voor de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • iii. uit onderzoek blijkt dat de realisatie geen significant nadelige gevolgen heeft voor de ecologie.