Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ouderkerkerdijk 225
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0363.M1003BPSTD-OH01

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006)
De Nota Ruimte geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk op de langere termijn, te weten de periode 2020-2030. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’.
De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen (PKB) en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, het actieprogramma voor ruimte en cultuur en de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
  • Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • Borging van de veiligheid. In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden.
Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen.
 
Nationale landschappen
In de Nota Ruimte zijn door het ministerie van VROM 20 nationale landschappen geïntroduceerd. Nationale landschappen zijn gebieden met zeldzame of unieke kenmerkende landschapskwaliteiten. In samenhang daarmee hebben deze gebieden bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. De landschappelijke kwaliteiten zijn medebepalend voor de (on-)mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaaleconomisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt.
 
Onderhavig plangebied is gelegen binnen het nationale landschap het Groene Hart. Dit landschap bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen, te weten het Hollands-Utrechts veenweidegebied, de 'waarden' en de plassen, met elk hun eigen kernkwaliteiten. 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'De Plassen'. De kernkwaliteiten van de plassen (met name de Vinkeveense, Loosdrechtse, Nieuwkoopse en Reeuwijkse plassen):
  • besloten oeverwal met vele buitenplaatsen;
  • open veenplassen;
  • veenweidekarakter.
Conclusie
Met het herbestemmen van de boerderij ontstaat er een nieuwe 'drager' in het buitengebied van het stadsdeel Oost. Deze nieuwe drager zorgt mede voor het in stand houden van het buitengebied waar de agrarische sector dit in het verleden deed. Met deze nieuwe drager blijft ook naar de toekomst toe het platteland vitaal. Hiermee is het voornemen in overeenstemming met de Nota ruimte. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan het karakter van het gebied en draagt bij aan het behoud van de kernkwaliteiten van het Groene Hart.
3.1.2 Rijksbufferzone
Rijksbufferzones zijn open groene gebieden met veelal landbouw en natuur tussen steden. Ze zijn in 1958 ontstaan, met het doel om te voorkomen dat de steden in de randstad aan elkaar groeiden. De gebieden werden hiervoor ingericht als een landbouw- en recreatiegebied. Door de jaren heen is de balans tussen landbouw en recreatie verschoven. Sinds 2001 is de nadruk meer komen te liggen op vrijetijdsgebruik. De Rijksbufferzones worden meer en meer gebruikt door mensen om te recreëren.
De Rijksbufferzones hebben twee belangrijke functies, te weten:
  • het behouden van het open landschap;
  • het behouden van ruimte voor recreatie.
De Nota Ruimte vormt het beleidskader ten aanzien van de Rijksbufferzones. De gebiedsontwikkeling binnen de bufferzones moet zo min als mogelijk ten koste gaan van het landschap. De zones moeten vrij blijven van grootschalige bebouwing, zoals nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, glastuinbouw en intensieve veehouderij. De ontwikkeling van bebouwing ten behoeve van recreatie is mogelijk op voorwaarde dat het landschap open en groen blijft en dat de recreatie in het landschap valt.
 
Nederland kent momenteel 10 Rijksbufferzones. Onderhavig plangebied is gelegen in de Rijksbufferzone Amstelland-Vechtstreek. Deze bufferzone is een open veenweidelandschap gelegen aan de zuidelijk rand van Amsterdam. Het gebied is een landschappelijk en cultuurhistorische waardevol gebied. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de Rijksbufferzone Amstelland-Vechtstreek.
 
Kaart Rijksbufferzone Amstelland-Vechtstreek
 
Conclusie
De ontwikkeling van het stadslandgoed omvat geen grootschalige bebouwing. Het draagt bij aan het behoud van de openheid van het veenweidelandschap en doet geen afbreuk aan de landschappelijke en cultuuhistorische waarden van het gebied. Daarbij voorziet de ontwikkeling in een recreatief en voor publiek opengesteld stadslandgoed. De ligging in de Rijksbufferzone vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het stadslandgoed.   
3.1.3 AMvB ruimte
Het ministerie van VROM is momenteel bezig met het opstellen van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. Het AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. Het AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels het besluit wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Het besluit zal naar verwachting medio 2010 in werking treden. Een van de hoofdlijnen van het AMvB is het bundelen van verstedelijking. Het concentreren van nieuwe bebouwing zorgt voor meer open ruimte, waardoor de variatie tussen stad en land behouden blijft.
 
Conclusie
Onderhavig project omvat de herontwikkeling van een bestaande boerderij waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan het behoudt van het karakter van de bebouwing en de omgeving. Het plan is derhalve in overeenstemming met de AMvB Ruimte.
3.1.4 Nota Mobiliteit
In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het overige verkeers- en vervoersbeleid beschreven. Op 14 februari 2006 is de planologische kernbeslissing (PKB) deel IV van de Nota Mobiliteit vastgesteld. De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer 2 (SVV-2). De hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar zijn in de Nota Mobiliteit vastgelegd. Het streven is de economie te laten groeien en verkeer en vervoer de ruimte geven. Tegelijkertijd wil de overheid een gezond leefklimaat creëren voor alle Nederlanders. Op knelpunten waar luchtverontreiniging een hardnekkig probleem is, wordt snelheidsbeperking overwogen. Belangrijke doelen uit de Nota Mobiliteit zijn onder meer:
  • versterking van de economie door verbetering van de bereikbaarheid;
  • het mogelijk maken van groei van verkeer en vervoer binnen wettelijke en beleidsmatige kaders voor milieu, veiligheid en leefomgeving;
  • een integrale netwerkbenadering om de betrouwbaarheid van zowel particulier als openbaar vervoer te verbeteren;
  • meer decentrale aanpak met een belangrijke rol voor provincies;
  • het versneld inhalen van onderhoudsachterstanden;
  • invoering van een systeem van betalen voor het gebruik van de weg;
  • structureel onderhoud aan hoofdverbindingsassen voor openbaar vervoer;
  • het terugdringen van emissies van vooral CO2.
Conclusie
Het project draagt bij aan een verdere versterking van de economie en voorziet in een maatschappelijke en een sociale behoefte. De projectlocatie is gelegen aan de Ouderkerkerdijk (met op korte afstand een op- en afrit van de A10 en A2). Daarnaast is de Ouderkerkerdijk aangesloten op een parallelweg van de rijksweg A10 die samen met de A10 een brug over de Amstel vormt. Door deze parallelweg is het mogelijk om op korte afstand van de locatie Klarenbeek aan de andere kant van de rivier te komen. Daarnaast is er voor het langzaam verkeer de mogelijkheid om de locatie per veerpont te bereiken. Hiervoor is een aparte aanlegsteiger bij de locatie Klarenbeek beschikbaar. Bezoekers kunnen de auto aan de overzijde van het water parkeren, op loopafstand is voldoende parkeergelegenheid aanwezig, en per veerpont bij de locatie komen. Hiermee wordt het aantal verkeersbewegingen en de parkeerdruk verminderd. Het terrein is goed te ontsluiten en het autoverkeer is snel op het rijkswegennet zonder dat het autoverkeer door woongebieden moet. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota Mobiliteit.
3.1.5 Nationaal Milieubeleidsplan 3 (PKB NMP3; 1998) en 4 (NMP4; 2001)
Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte, volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen.
 
Op 13 juni 2001 is het NMP 4 `Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 vervangt het NMP 3 niet, maar kijkt verder vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
 
Conclusie 
Het nationaal milieubeleidsplan vormt een basis voor uitwerking van duurzaamheiddoelstellingen in de lagere overheidsniveaus. Vanwege het lokale karakter van onderhavig project kan op deze plek daarom het beste verwezen worden naar de milieuparagraaf waar meer in detail ingegaan wordt op de milieukundige situatie.
3.1.6 Natuurbeschermingswet (1998)
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De gebieden die door de wet worden beschermd zijn de Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten.
 
Conclusie
Het voorliggende plangebied valt niet onder de Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden, of de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige project.
3.1.7 Luchthavenindelingsbesluit
In het Luchthavenindelingbesluit(LIB) zijn normen en regels opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol. Het besluit gaat vergezeld van vijf overzichtskaarten. Ze geven een beeld van de beperkingen rond schiphol voor functies, bebouwing, bouwhoogtes en vogels.
 
Conclusie
In het LIB is voor onderhavige locatie aangegeven dat de maximale bouwhoogte max. 100 m. mag zijn. Tevens staat aangegeven welke functies niet toegevoegd mogen worden en of gebouwen gebouwd mogen worden. Het gaat in onderhavig plan om een bestaande boerderij. Het plan omvat een zorgboerderij met een openbaar landgoed, de maximale bouwhoogte van de bestaande boerderij is 7 meter. Onderhavig plan voldoet zowel aan de hoogte eis als de toelaatbare functies. Vanuit het LIB zijn dan ook geen extra randvoorwaarden van toepassing op het plan.